I'
Het afgodje.
53e Jaargang. No. 4479.
Zaterdag 3 April 1909.
DERDE BLAD.
Van dit en van dat.
CLXXXVIII.
Internationaal geldgebrek.
Indien dil wezenlijk „Amstcrdamsche Brieven wa
ren, waar ze nu al zoolang voor doorgaan, dan moest
jji reeds verleden week er in geschreven hebben over
liet feest hij Carré, waar half Amsterdam in rok en
wiltei das op dien gedenkwaardigen Woensdag, ver
tegenwoordigd was"; dan zou ik moeten schrijven over
verhuring van gemeente-terreinen; over levering van
water aan Diemcn; over de reorganisatie der leer
school; over de vernieuwing der brug aan de Stad
houderskade, bij de Ilemonystraat; over de roeiver-
ecniging „Poseidon", haar ontstaan, ontwikkeling en
de genoeglijkheden haar door 't „christelijk,, Am
sterdam bereid, enz. Dan zou ik moeten schrijven over
j(. totale" en „voorjaare-uitverköopen", waarin de
winkels hier 'n wedstrijd schijnen tc houden; over de
•lv\ngeinenten die hier in dc tooncelwereld zullen
nlaats grijpenhoe Louis de Vries loopt te broeden
L ,n eigen" gezelschap, en Adria
>i> u yjV'g*-11 vu i.vniaau de Munck, de
stille acteur, meer en meer '11 „bimjeVelter"
blijk'' 'e mci wien de Directie van het Grand
Theatrc rekening zal moeten houden, sedcrl hij ver
leden week als Haimon in „Kréon" optrad. Tegen
over Bouwmeester stond hij; als kracht tegenover kracht
tn wat ik roods lang vermoedde van zijn verborgen
kunnen, is toen voor 't publiek tot uiting gekomen.
;k vrees zeer, dal 't Grand Theatre ;t volgende sei
zoen De Muuek niet meer onder haar leden zal tel
len Er zullen van andere zijden wel aanbiedingen
komen. Als dit „Amslcrdumsehe brieven" warén,
dan had ik toch minstens eens 'n kolom moeten wij
den aan den „tnussehenboom", dien we hier hebben
0p 't Rembrandtplefn, en waarin bewezen wordt, dal
(le Amstcrdamsche ziekte van late achtermiddagen en
hel heciemaal niet naar bod gaan, zich ook uitge-
sirekt heeft tot de musschenwereld, waarin nog meer
dan in de wereld der mcnschen „nachtpitjes voor
komen; dan zou ik kolommen aan kolommen hebben
te schrijven over gemeenteraads-phantasieën en gemeen-
teraads-merkwaardigheden, zooaLs die nooit of nimmer
in andere gemeenteraden kunnen bestaan; dan zou ik
moeien schrijven over Damplannen, die klaar en dui
delijk op 't papier staan, maar waarvan liet nu le
vende geslacht naar allen schijn maar weinig te zien
zal krijgen, omdat.... Zie de teekeningen en de beschrij
vingen en de phantasie-photografieën zelf en oordeel met
mij, dat 't onbegonnen werk is 0111 daarover tc gaan
schrijven.
Als dit „Amsterdamsche" brieven waren....; Maar
dat zijn t niet; Zoomin ais weesvaders vaders' zijn,
zoomin als 'n beklaagde van moord of diefstal ooit
door eenig mensch „beklaagd wordt, 't „.Amstcrdam
sche" dat dezen brieven aankleeft, is 't poststempel, en
nog ptiet eens altijd. Trapman en ik spelen in dien
leugen onder één hoedje; ik schrijf 't er maar altijd
kwasie-gedachtenloos boven en de Firma doet, alsof
ze 't niet ziet. En de post verklapt 't niet, of zoo'n
brief geschreven is aan den Amstel of aan den Dom
mel, te Brussel of in de schaduw van den ütrechtschen
Dom. Op 'n goeien keer als ik maar dubbeltjes^ge
noeg heb, 0111 er te komen ziet ge er „Rome" of
„Paramaribo" boven slaan: want 0111 hier altijd tus-
schen dien Amstel en dat IJ opgesloten te zitten, mei
om de drie maanden 'n vrijen dag naar Groningen
of Maastricht, gaat '11 mensch ten slotte ook verve
len.
Alevel, „Amstcrdamsche Brieven"! E11 in het uur
van heden, in de dagen van heden, nu post na post
mij allerlei verrassingen bereidt, nu raadgevingen en
waarschuwingen van verre en nabij tot mij komen,
om dit te doen dal na te laten, nu zou ik wel in
staat zijn 'n heelen langen brief te gaan schrijven en
kel en alleen over mijn „Amsterdamsche" persoon
lijkheid. Maar verontrust u niet; ik zal 't niet doen.
Bij 't ontvangen van zooveel raad ongetwijfeld met
de beste "bedoeling gegeven zou 'n mensch rade
loos kunnen worden. Enkele! dier schrijvers moeten
't stukje nog maar eens lezen, dat 'n paar weken ge
leden in de „Schager" stond over „raad-wagen". Do
pastoor daarin ried de vrouw het huwelijk nu eens
aan en dan weer af, al naardat zij zelf 't voor- en 't
nadeel ervan te berde bracht; maar ten slotte (rouw
de zij, wat zij ook gedaan zóu hebben, al had zij den
pastoor niet om raad gevraagd. Zoo eigenzinnig als
'n trouwlustig iweeuwtje of laat mij: liever in 't
algemeen zeggenzoo eigenzinnig als 'n mensch, is
zelfs geen ezel. 'n Ezel stoot zich geen tweemaal aan
denzelfden steen; 'n mensch verscheidene malen, om
dat hij zich telkens wijs maakt, dat 't 'n anderen
steen is. Maar 'n ezel is wijzer.
iVieltemin ben ik overtuigd van de waarachtige en
eerlijke gevoelens van vriendschap, die men mij toe
draag!, en neem ik deze gelegenheid waar, om daar
voor mijn even waarachtigen en eerlijken dank te be
tuigen. Men vergeve 't mij, dat ik er in 'n zoo al-
gemeene correspondentie, als deze „brieven" bevatten,
niet verder op inga. De groote, en niet minder inte
ressante artikelen in buiten- en binnenlandsche bla
den over de groote vraag naar het geluk der volke
ren, nemen mij meer in beslag; en als in ons korle
leven de dag ons nog bereiken mocht, waarop zen
delingen zullen worden uitgezonden, om 't drankmis
bruik tegen te gaan, 0111 de broederschap der volke
ten de broederschap van Joden, Turken, Christe
nen .Pplen en Russen, cruj. pit te roepen over <le
Wereldde groote dag, waarop 't oud-roest geen waar
de meer zal hebben, omdat er te veel „Dreadnoughts"
die voor niets meer deugen, aan de kaai liggen, teveel
geweren en kanonnen zijn, om ze allemaal in schu
ren en musea op te bergen; de groote dag, waarop
er geen oorlog moer wezen zal, dan hoop ik Ie be
lmoren tot die duizenden en millioenen, die dezeblij
de boodschap met blijdschap vernemen, en als zoo
vele andere $imeons kunnen zeggen: „Wc kunnen
heengaan in vrede, want onze oogen nebben de za
ligheid gezien.
En die dag nadert met haastiger stap, dan menig
een zou kunnen of willen geloovon. Wat ik in '11 brief
over „De. Vlinder" schreef, van twee partijlen, die el
kander tegemoet gnandal is ook in het politieke le
ven op te merken. Aan den eenen kant 'n zoo over
dadige uitgave aan oorlogsmateriaal, dat de volken er
onder bezwijken zullen en er ten slotte vanzelf wel
einde aan zal komen, en aan den anderen kant
(,;n steeds sterker aandrang, om 't geld nuttiger en
"aardiger te besteden aan invaliden en ouden van da-
«en. Zelfs dc macht, die vóór den oorlog ijvert en
1 eg e Ti den vrede is, werkt de vrcdesbedoelingcn 111
'l(! hand. Want het zullen ten slotte geen humaniteits-
overwegineen zijn, geen scntimentaliteitendie geen
Moed kunnen zien, geen idealislisch-pacifislische im-
Msies die den oorlog onmogelijk maken, maar het
dotxl-nuehlcro feil, dat er geen geld meer is.
Diiitschlninl is en met allerlei mogelijke en onmo-
kvlijkc belastingen, niet in kunnen slagen, het te-kort
j'"1 vijf honderd millioen Mark in zijn schatkist bij
'0 Passen. De Nieuwe Rotterdammer van 5 Maart had
n, hing artikel over de „Ebbe in de Oostenrijiksche
h.a'kist." De Minister van Financiën had geannon-
dat |deze leeg was, drong aan op bezuinigin-
De 160.000.000 Kronen, die Oostenrijk aan Ser-
ten koste gelegd had, waren uit allerlei soort van
kassen bijeen gescharreld. En nu is 't op. Keizer Eranz
Jozel zat moeien bijpassen uil zijn eigen zak; VVil-
nelm 11 paar schuitjes moeien afbestellen. De staten
Kunnen elkander-onderling geen geld meer voorschie
ten, particulieren zullen moeien bijspringen, om tschip
nog drijvende te houden. Maar dat gaat ook zoolang
als t duurt. Morgen krijgen Pierpont Morgan, Rolh-
sciuld, Carnegio 11 Grielof ze bij willen spijkeren.
Er zit allicht 'n lintje of '11 adellijke titel aan '11 gun-
sug antwoord vast. .Maar ook die bronnen drogen een
maal uit. E11 wat dan'.'
Dal Frankrijk met haar overigens lichtbewogen ge
moed den vrede begeert, is 0111 utiliteits-redenen. „Les
affaires -sont les affaires". De Fransche duitjes zitten
111 lurksche, Bulgaarsehe en Russische handen, en als
Mariaime gezoend wordt, mag zij altijd overwegen, of
I om haar zoele lippen of om haar bruidschat is. Maar
nu zij; haar centjes eenmaal uit haar handen gege
ven heeft, moet zij; de lui te vrind houden, en mag
zij wel bidden, dal er geen oorlog komt, want dan
is zij ze kwijt. Frankrijk zelf durft geen oorlog, aan
gaan; dat zou haar tien millioen per dag kosten, zoo
als l Duitschland, als dit 'n oorlog aanging, vijf en
twintig millioen per dag kosten zou. Ba rij es is dood
en of ze in l buitenland den regel van» drieën ken
nen, weet ik niet; maar ik weel wel, dal tegen zulke
uitgaven de best gevulde brandkast niet bestand is;
zelfs dc Eiigclsche niet; al weet heel Europa het raad
sel niet op te lossen, waar daar altijd het geld van
daan komt.
Frankrijk is zóó bang voor oorlog, dat de „Délé-
gation iles societés Francais de la Paix" aan hare af-
deélingen '11 vragenlijst gezonden heeft, met 'l ver
zoek de daarop gedane vragen, tc stellen aan hare
candidatcn bij dc eerstvolgende Kamerverkiezingen Die
vragen luiden:
„le. Zijl gij vóór of legen de beweging ten gunste
eener juridische organisatie van den vrede?
2e. Indien gij gekozen wordt, zult ge dan toetre
den tot dc Interparlementaire Unie voor Vrede en
Arbitrage? en deelnemen aan pacifistische conferentiën
en congressen
<5e. Zult gij verlangen, dat Frankrijk een jaarlijkscHe
subsidie zal schenken aan het Berner Permanent Vre
desbureau zoQals de Scandinavische landen reeds
lang doen?
4e. Zult gij van de Begeering verlangen len spoedig
ste over te gaan tot de benoeming van voorbereidende
commissies, die opdracht zullen ontvangen de vraag
stukken te besludeeren, die aan de derde Ilaagsche
conferentie zullen worden voorgelegd?"
Dat is teu minste iels, al lijk! 't wel, - melT
oog op wat wij' van de Fransche dubbeltjes weten,
of hier van den nood 'n deugd gemaakt wordt. Want
idealisme en humaniteit zijn tol het doen van deze
vragen niet de eerste drijfkrachten geweest. Toch wer
ken ze mede ten goede. En 't zou van elke vereeni-
ging, die zich met Kamerverkiezingen bezig houdt, ver
standig zijn, om van hare candidaten 'n antwoord te
krijgen op de vragen, aangaande de dingen, die voor
haar de meest ernstige zijn.
Is ouderdomspensioen de meest ernstige kwestie?
Dat men dan wete, hoe hij er over denkt, die door dit
of dat district zal worden afgevaardigd. Iemand, die 'n
ander een boodschap opdraagt, heeft het recht de ge
rustheid te hebben, dat die boodschap goed overkomt;
en dat zijne belangen zullen behartigd wórden, alsof hij
zelf gegaan ware.
Daarom, omdat voor Frankrijk, zoogoed als voor
ieder ander land, maar voor Frankrijk het meest
het behoud van den vrede, de meest ernstige kwestie
is, daarom was 't goed van Jaures, om in 'n rede te
Hyeres te zeggen, dat:
„het internationaal proletariaat een dubbelen plicht
lieeft. Ie om eigen onafhankelijkheid te verdedigen
tegen bedreigingen van buiten, en 2e om den oorlog
te verklaren aan den oorlog ,Dit is," zeide hij, „de
plicht en het voorrecht van ieder beschaafd,' wel
denkend mensch." „Wordt ieder zich van dezen plicht
bewust, dan vervalt de „bescherming", en zal er van
„bedreiging" geen sprake meer wezen. In de handen
der proletariërs, die internationaal denken, ligt het
geluk der volken."
Zoo wijst heel het beweeg van Europa op de komst
van den vrede.
Zweedsche vereenigingen deden het verzoek, dat de
schietoefeningen van het schoolprogramma zouden ver
dwijnen, dat het onderwijs in godsdienst en ge
schiedenis in humanitairen geest zou worden gegeven,
dat met de studie van het oude testament zou gewacht
worden tot .het einde der studiejaren, dat het gods
dienstig onderwijs zou gebaseerd zijn op de „Bergrede".
Dr. Alfred Wallace, de groote Engelsehe geleerde,
verheft in de Daily News zijn stem tegen het moord
dadig gebruik, dat men wil maken van de nieuwe lucht
gevaarten. Kon ik 't allemaal overschrijven! Maar dan
mocht er wel een extra nummer van de „Schager"
verschijnen. Dan vertaalde ik u ook het artikel van
Rudolf Breitscheid, die zijn prachtig pleidooi voor den
vrede eindigt met deze merkwaardige woorden:
„Als er nu niet zooveel gevaar voor 'n oorlog be
staat als vijftig jaar geleden, dan is dit niet, omdat
de blik der tegenwoordige diplomaten zooveel ruimer
is, maar omdat de volken zich heden meer laten gel
den dan toen; omdat de nationale wil 'n factor is ge
worden, waar de cabinetten mee te rekenen hebben."
,,'n Goed verstaander heeft maar 'n half woord noo
dig", en hier staat 'n heel en 'n duidelijk woord, dat
doet denken aan het woord van Frederik den Groote:
„Als mijn soldaten gignen nadenken"enz.
H. d. H.
CORRESPONDENTIE.
G. G. Ge hebt gelijk; maar ik ook; want ik durf er
mijn hoofd onder verwedden, dat ik in de copij ge
schreven heb: „bergenruggen", en dat het door den
zetter of den corrector is vernield tot „bergruggen".
Ge vergist u echter in jaartal en bundel, 't .Staat
in den eersten bundel, die in 1894 uitkwam, en 't stuk
zelf „Over Literatuur" is geschreven in 1886. 't Heeft
't eerst gestaan in „De Groene"; daarin althans las
ik 't 't eerst.
L. d. M. Volstrekt niet. 'n Paar weken geleden heb
ben we in de couranten kunnen lezen, dat een inge
nieur, die aan 'n buitenlandsche academie gediplomeerd
was, tot adjunct mijn-ingenieur is benoemd geworden
bij de mijnen te Heerlen. Een aantal gediplomeerde
mijn-ingenieurs van de Technische Hoogeschool te Delft
hebben daarover 'n adres van leedwezen verzonden aan
den Minister van Landbouw enz.
H. d. H.
Door J. NASH.
De komst van het kindje was eene ontzaglijke ge
beurtenis voor de bewoners van het stroogedekte
huisje aan den heuvelkant.
Een aardig huisje was het, zoo echt landelijk, zoo
pittoresk, met zijn groote dak, zijne heldere venstertjes
en zijne witgekalkte, met klimop begroeide muren. En
niet alleen van bulten, maar ook van binnen was het
een bekijken wei waard; want het zag er alles, hoe
eenvoudig ook, knap en kraakzindelijk uit, en alles
wat maar blinken kon, blonk als een spiegel.
Het geschiedde op een zonnigen zomermorgen, dat
er eene bezoekster naderde langs het rood getegelde
wegje tusschen do blauwe lupinen, die zich zoetjes
wiegelden in het zachte, geparfumeerde koeltje. In de
schaduw van den dakluifel zat een oude, witharige man.
Hij rees op, legde zijn pijpje neer en trad de bezoek-
ster 16gp.moftf.
„Ah, mevrouw, ik b«n blij dat ik u weer eens zié!
Komt u hij ons weer de zomervacantie doorbrengen?"
„Ja, Andrew, net geraden. En ik ben dit jaar zelfs
vroeger gekomen, dan gewoonlijk."
„Zoo, zoo? Wel, dat is best, mevrouw! En hoe
staat u 't leven, mevrouw? Hier bennen groote
dingen gebeurd sinds verleden jaar."
Is 't waar, Andrew? Wat dan al zoo?"
„Ja ja, mevrouw. Maar wees zoo goed om binnen te
komen dan staat u niet op de /wht."
De oude Andrew ging voor en leidde de bezoekster
in de propere keuken. Hier was alles nog als vroeger
geen spetje of vlekje of stofje ergens te hespeuren.
Maar bij de lage houten bank in den schoorateenlioek
stond eene wieg van vlechtwerk, met sneeuwwit linnen
overtrokken. De oude man lichtte eene slip op en
daar lag in rozige molligheid een slapend kind van
ongeveer drie maanden.
„Hier hebt u hem," fluisterde de oude man. „Die is
ons een verreljaar geleden door den schoorsteen komen
vallen, en Lisbeth, de moeder neen, wat die
gek op hom is, mevrouw, dat is heelemaal niet te
zeggen."
Er naderde van buiten een voetstap, de deur ging
open en Lisbeth trad binnen. Zij had een korfje in
hare hand, want zij kwam juist van de markt, waar
zij eenige inkoopen had gedaan. Bij het zien van
de bezoekster glimlachte zij en stak eene bruine, wel
gevormde hand uit, die hartelijk werd gedrukt.
„Zoo? komt u eens naar mijn jongen kijken, me
vrouw Forster? Heeft vader hem u laten zien?
O, dan beeft hij mij eene vlieg afgevangen, want ik
had 't zelf willen doen."
Zij ging naar de wieg en boog zich er overheen met
een wonderbaar licht in hare oogen. De grootvader
was inmiddels weer buiten in het zonnetje gaan zitten
en Het de belde vrouwen alleen.
„Ik heb jaren lang God om hem gebeden," murmelde
Lisbeth „van den dag af toen ik trouwde, en
nu heb ik hem dan eindelijk. Maar nu beef ik voor
hem van den ochtend tot den avond zoo lief heb
ik hem!"
Meteen drukte zij een langen, hartstochtelijken kus
op 's kinds voorhoofd.
„Mijn engel, mijn al!" fluisterde zij, alles om haar
heen vergetend, behalve het aangebeden voorwerp
„Maar ik hoef mij niet bezorgd te maken. Zoo wreed
zou God niet kunnen zijn, hem van mij weg te ne
men."
Nu liet zij het wiegje staan en toog aan het be
reiden van het avondmaal.
„U blijft natuurlijk een kopje thee bij ons drinken,
mevrouw," zeide zij.
Terwijl de jonge vrouw zoo rondscharrelde, -monster
de mevrouw Forster haar opmerkzaam. Lisbeth was
sinds verleden jaar eene andere vrouw geworden. Zulk
een kalm, volkomen bevredigd geluk straalde er uit
hare grijze oogen, zulk -een glans scheen er te liggen
op haar gelaat. Zij was werkelijk haast schoon gewor-1
den
Maar toen de blauwe theepot op bet witte tafellaken
werd gezet, bespeurde mevrouw Forster iets als eene
schaduw op het wezen der jonge moeder.
„Mevrouw," ze-ide zij plotseling „zou u 't voor j
mogelijk houden, dat men dat men van iemand te
veel houdt?"
Mevrouw Forster keek verrast op.
„De liefde is uit God," was al wat zij antwoordde.
Grootvader kwam nu naar binnen met het nieuws,
dat Jim den heuvel opkwam. Lisbeth ging naar de
open deur, met de hand boven hare oogen. Een
schreeuw uit de wieg riep haar terug. Een oogenblilc
later was zij weer aan de deur, m-aar nu met den kleine
in hare armen.
Een flinke, knappe kerel was de vader van den
zuigeling. Hij nam het kind in zijne armen; en toen,
de bezoekster in het oog krijgend, stapte hij -terug
met een eerbiedigen groet.
„Wel? En wat zegt mevrouw van onzen jongen?"
vroeg hij trotsch. „Wij vinden hem een prinsje, me
vrouw
„En beter nog, Jimliet de jonge moeder er
stralend op volgen.
Grijze schemering daalde over heuvel en dal. De zee
lag spiegelglad onder een blauwig waas. De vogels wa
ren reeds ter ruste.
Mevrouw Forster wendde hare schreden lajngzaam
den berg op, stil genietende van de schoonheid dezer
stille wereld. Toen zij haast hoven was, stond het
huisje klaar geteekend tegen het zachte grijs van den
avondhemel, en de langgesteelde leliën stonden bleek
en schimmig in de perken van den -d-auwigen tuin. Na
der komende, snoof zij den geur van rozen en kam
perfoelie op, en zij zag de groene deur op een
kier staan, terwijl de witte venstergordijntjes waren j
dichtgeschoven. Maar geen taal of teeken van mensche-
lijk leven was er te bespeuren.
Een paar -malen sedert den vorigen zomer had me
vrouw F-orster in haar huis te Londen een slecht ge- i
spelden en gebrekkig gestileerden brief ontvangen.
Deze epistels waren geteekend: „Uwe gehoorzame die
naresse, Elisabeth Briant" en zij venhaalden hoe de
baby groeide -en bloeide. E11 al waren deze brieven
geen meesterstukken van letterkundige compositie, toch
sprak er meer hart en warmte uit, dan uit menig boek
werk in kalfslederen band en verguld op snede.
Mevrouw Forster klopte zachtjes aan de half open: j
deur; en toen er geen antwoord kwam, duwde zij ver
wonderd de deur verder open en keek naar binnen. Er
was geen licht aan. De kamer lag in schemerdonker.
In -de schouw brandde een vuurtje, en daarbij zat in
een armstoel de gebogen figuur van een ouden man.
Mevrouw Forster bleef even staan, stapte toen over
den drempel en legde hare hand op den gebogen schou
der.
„Andrew," zeide zij, in een h-alf verschrikt fluiste
ren „Andrew, wat is hier?"
De oude man richtte zich op en vertoonde een ge
laat dat gerimpeld en verouderd was meer nog door
leed dan door jaren.
„U mevrouw? Wat komt u doen?" mompelde
hij heesch.
„Ik kom eens kijken, Andrew. Waarom is 't hier
zoo stil? Wat is er gebeurd?"
„Het kind;" stiet hij uit.
„Het kind, Andrew? Wat is er <Jan? Zeg mij
is hij ziek ofof" zij bleef steken,-
„Dat is 't mevrouw," mompelde hij gebroken. „Maai
de arme vrouw, de arme, arme vrouw!Wilt u niet
eens bij haar gaan?"
Hij wee-s met zijne gerimpelde hand naar de trap,
en mevrouw Forster ging naar boven. Even nog aar
zelde zij aan de half open deur van de kleine, witte
slaapkamer; en toen, onder eene plotselinge opwelling
van medelijden, vatte zij moed en trad binnen. Daar
lag de arme moeder geknield voor een ledig bedje.
„Lisbeth!" fluisterde de oude dame. „Ken je mij
niet? Zie mij eens aan!"
Er kwam geen geluid, geen beweging van de stille
vrouw even stil als de kleine, witte gedaante op
het bed.
En mevrouw Forster begon te spreken, zacht en
troostend. Zij sprak van den God die gegeven had en
die genomen had. Zij sprak gelijk de waarachtig vro
men spreken.
Daar, ineens, sprong Lisbeth heftig op, en hare
oogen flikkerden, en zij b-alde hare- handen.
„Neen, neen!" riep zij wild. „Spreek mij niet van
een God van liefde! Dat'neen dat kan -ik
niet hoore-n!"
Stil wendde mevrouw Forster zich naar het, bedje en
legde -eene lichte hand op ..de blonde lokjes van den
kleinen slaper.
Toen zag zij de moeder aan, die nauwelijks minder
bleek was dan haar doode kind. Het ontzettende ziele-
leed op dat gelaat deed de oudere vrouw huiveren.
Zij herinnerde zich het stralend zalige aangezicht van
een jaar geleden. Kon dit werkelijk eerst twaalf maan- j
den geleden zijn?"
Zij kwam nader en vatte de hand der moeder.
„Kom met mij mee, kind," zeide zij, op een toon
van eindeloos medelijden. „Kom, vertél mij er eens alles
van."
Zij ging voor naar beneden, door de donkere keuken,
waar de. oude man nog gebogen zat bij het vuur,
en naarbuiten in den stillen sterrennacht.
Even stonden de beide vrouwen zwijgend onder den
nachtelijken hemel. Toen brak opeens een jubelen los
het kweelen van een nachtegaal uit een naburig
boschje. Lisbeth ontstelde hevig en legde hare beven
de hand op mevrouw Forsters arm.
..Hij hield zooveel van de vogeltjes," snikte zij
gebroken.
„Wil je mij niet alles eens vertellen, Lisbeth?" vroeg
de zachte, deelnemende stem naast haar
Mevrouw Forster wist namelijk welk eene verlichting
het voor eene diep bezwaarde is, haar hart in woor
den eens uit te storten.
En, toen brak het los als een vurige stroom al
de opgekropte smart van dagen. Lisbeth had liet kind
onder vaders hoede gelaten, terwijl zij naar het dorp
ging om boodschappen. Het kind had eene koude gevat;
maar zij dacht dat in den goed beschutten tuin de
lucht op den warmen zomeravond niet zou schaden,
hoewel zij haren man gewaarschuwd had, den kleine
niet in het vochtige gras te laten spelen. Toen was
er iemand gèkomen, en Jim had even aan de deur
staan praten. In dien tijd was het kind naar achter
in den tuin geloopen, waar eene groote kuip niet water
stond. Waarschijnlijk had de kleine in het water zijn
eigen spiegelbeeld gezien, was over den rand heenge-
klauterd en in de kuip gevallen. Er volgde een plomp
een schreeuwen. Het water was niet diep; maar
toen de aangeioopen vader het kind er uit haalde, was
de kleine tot op de huid toe nat. Jim had hem in
huis gedragen en gedaan wat hij kon. Hij had het kind
terstond bij het vuur gebracht en zoo goed als het ging
ontkleed, vervolgens flink afgedroogd en in eene wollen
deken gewikkeld. Maar toen de moeder kwam, vond zij
-haren lieveling nog altijd snikkend en huiverend van
schrik en koude.
„Hij lag eene week ziek," zoo eindigde zij „en
gisterennacht stierf hij."
Hare stem was hard en bitter
„En zijn vader?" vroeg mevrouw Forster.
„O, praat mij niet van hem! Hij is uil ik weet
niet waarheen," luidde het antwoord. „Hij hij
ik heb hem gezegd dat ik "t hem nooit vergeven zal.
Hij hij kwam boven, 0111 mij van het kind af (e
halen. JIij; zeide dat ik beneden moest komen 0111
wat te eten cn te drinken, en ik ik zeide hom
dat hij mij alleen moest laten met het lijkje van
mijn kind van mijn kind, dat hij vermoord heeft!
En ik heb hem gezegd dat ik het hem nooit verge
ven zal, zoo lang als ik leef', herhaalde zij.
Er was eene groote bitterheid in haren toon, maar
toch ook eene onuitsprekelijke droefenis.
.„Lisbeth", zeide. nu mevrouw Forster. „je hebt
mij eens gevraagd of het mogelijk was van een men-
schclijk wezen te véél te houden, weet jc dat nog
wel?"
Lisbeth knikte.
„Mijn éénige antwoord was toen, dat liefde uit God
is. En dat is waarheid. Lisbeth, omdat God lief
de is. Het zal je moeilijk vallen, dit nu te begrijpen
en toe te geven. Zoo is het ook mijt indertijd gegaan.
Lange jaren geleden voelde ik hetzelfde-, toen mijn
man stierf en mijn kind dood lag. Het is dikwijls zeer
hard en moeilijk voor ons, in Gods wil te berusten.
Maar soms breekt er een lichtstraal voor ons door,
wanneer de Inacht om ons heen liet zwartst is. Dat
is met mij; gebeurd en dat zal ook met jou ge
beuren.... Vergeef mij dat ik het je vraag maar
heb je ook je kind 41 te véél liefgehad, éénig en al
léén, met uitsluiting van al wat je buitendien nog
lief moet zijn op de wereld?
Er kwam geen antwoord. De jonge vrouw rilde. Hare
hand was als ijs.
„Je bent ais een sieen, Lisbeth", zeide de oude
dame. „Laten wij in het huis gaan."
Toen zij over den drempel traden, viel er een glans-
je van liet stervende vuur op eenig speelgoed, dat
aan een spijker tegen den muur hing: een zweepje,
een ratel, een hoepel, en wat een kind van arme
lui al verder heeft.
Andrew zag hoe de oogen zijner dochler op deze
dingen gevestigd Waren.
„Jim heeft ze daar opgehangen", zeide de oude
met bevende stem. „Hij zei dat ze daar moesten blij
ven, Lisbeth, als gedachtenisjes van het kind."
Nu braken de fonteinen los. Lisbeth boog haar hoofd
en weende.
Opeens kwam er een voetstap heel langzaam en
loom over liet roodgetegelde wegje tusschen de leliën
en de lupinen, urn verborgen door de schaduwen van
den nacht.
Wankelend rees Lisbe-lh op van haar stoel en tastte
haren weg döor de duisternis naar het tuintje.
Daar stormde zij- voort, met uitgestoken armen.
„Jim, Jim!" riep rij „ilc heb God gebeden 0111
het mij te vergeven, wat ik tot je gezegd, wat ik je
verweten heb. Wil jij 't óók?"
Hij: ving haar op in zijne aijnen, en zij legde haar
moede hóófd tegen zijnen schnuder.
In het Heiligdom.
I11 de JJoltandsche vertaling van Smiles' „Plicht"
van de hand van Jeronimo do Vries, koml de vol
gende vertelling voor
„In Edinburg stonden 'n paar heere-n, op '11 zeer
kouden dag, voor 'n hotel. '11 Kleine jongen niet '11
smal en bleek en hongerig gezichtje, met bloote voe-
ten, paarsch van de kou en met wat loinpen om het
lijf, komt paar de stoep van 't'hotel en zegi: Och,
meneer, koop asjeblieft wat lucifers.
ik heb ze niet noodig; zegt de aangesprokene.
Ze kosten maar '11 penny het doosje, meneer,
pleit het arme kind.
Maar ik heb ze niet noodig i
Ik zal u twee doosjes voor '11 penny geven, me
neer, Jokt de kleine koopman. En zoo gedrongen,
moest de man wel '11 doosje koopen, dat hijf niet noo
dig had. Ongelukkig echter had hij geen klein gjeld
hij zich.
Ik zal morgen 'n doosje koopen, zei hij.
Och meneer, koop asjeblieft nu '11 doosje; her
nam het kind. Ik heb zoo'u honger en zal het .geld
wel wisselen.
Hij kreeg nu '11 shilling en liep er mee weg, maai
er kwam geen jongen terug.
Laati 11 den avond van den anderen dag, z-00
verhaalt d-c persoon, wien dil geval overkomen is,
meldde 'n jonger broertje van den luciferskoopman,
zoo mogelijk nog armoediger cn bleeker, zich bij mij
aan in hel hotel. Hij tastte 'n oogenblik rond in dó
lompen, die hij! aanhad, cn bracht vier peimyslukken.
te voorschijn, terwijl hij met de noodige voorzichtig
heid vroeg, of ik de heer wél was, die gisteren aan
zijn broertje 'n shilling had gegeven.
Jan kan niet meer komen, zeide hij. Hij is niet
goed. Ilij; is door 'n kar overreden en gevallen, en hij
verloor zijn jp-e-t en zijn shilling en zijn lucifers, en
nu zijn zijn beenen gebroken, en hij is lang nietgoed;
en de dokter zegt, dat Gij er aan dood zal gaanE11
daar hebt u nu alles, wat hij geven kan.
Het kind barstte in tranen uit en het kind legde
de vier pennystukken op dc tafel. Ik' gaf den jon
gen eerst fwat te élen en ging toen met hem naar
zijn huis.
De twee arme jongens woonden bij 'n verdorven
moeder, die aan den drank was. Dc ongelukkige lu
ciferskoopman lag op 'n hos limmermanskrullen.
Ik heb 't geld gewisseld gekregen, meneer! zei
l\ij. zoodra hij mij zag binnenkomen. Maar ik ben
er mee onder 'n wagen gevallen en nu zijn mijn
beenen gebroken. -Wat moet er nu van arme Rubly
worden? Arme Rubly, nu kan ik niet meer voorheiii
zorgen,! Ik ga nu dood, en wit zal je dan beginnen,
m'n lieve Rubly?
De arme zieke schreide slil en hield de hand van
zijn broertje vast.
Toen nam ik liet andere lecre handje van de zieke
en zei, (dal ik -dan voor Rubly zou zorgen, cn dat
liij gerust z:ijn hoofd kon neerleggen. Toen dankte hij
mij m»el '11 enkelen opslag van zijn eerlijk oog, en
stierf.
Mannenharten.
Het Lctcekent weinig wanneer een mannenhart breekI
evenals het weinig uitmaakt, of ge 'n kreeft een van
zijn. pooten uittrekt; er groeit toch dadelijk weer 'n
ander voor in de plaats.
Theevisite,
Veel melk of weinig, Juffrouw?
De eerste zes kopjes altijd zonder melk asjeblieft.