Mm mi Sb Mlzaal. Soldaten=eer. TWEEDE BLAD. Gemengd Nieuws. 53e Jaargang. No. 4479. Saterdag 3 April 1909. De „rooie". Na vier jaar. jai" zei de directeur, na nog eens in zijn klapper ,'jladerd te hebben, en hij liet z'n lorgnet op het jlveiide buikje neerhuppelen; leunde In zijn kantoor- achterover en zag Veldman, den hoofdbewaarder, ft een vreemd glimlachje aan; iets vragends in z'n [#lljer van doen... „Ja, 't is zijn beurt, ik dacht dat de ■enlijk nog, van een ander dingsigheidje, een week jes te-goed had. Maar dat blijkt toch niet zoo. i£n, De Geus komt vandaag vrij." pe hoofdbewaarder knikte. En, terwijl hij in z'n .ïboekje even, op zijn beurt iets aanteekende, ging-i'e hoofd heen en weer bewegen. Van: 't is nu toch ite zeggenDat zoo'n vent nu weer op vrije Lten m°ct komen-! Ze hebben 'm veel te zacht behandeld voor 't Hof," j' Veldman, die in don loop der jaren iets familiaars „.„kregen in zijn gesprekken met den goedig-jovi- Vn directeur Veel te mild!Ze hadden den kerel acht jaar "ten geven! Wat beduidt voor den „rooie" nu drie gen-half?I'ff; Daar heeft-ie maling aan!Hij wel een aardig stelletje plannen kant' en klaar ebben. Afijn, maar Kareisen, van het hoofdbureau, ee[t me gezegd, dat ze 'm direct in de gaten hou- 't Is een sluwe gast, maar hij mot nou toch al oksels slim zijn om niet de volgende week weer vrij- gies te hebben!" Veldman grimlachte, met knarsend wreed geluid. Zijn farte, strenge oogen glunderden even naar den direc- Ia den hoofdbewaarder leefde de overgeerfde lat 'tegen boevenpak. Als hij, in de Rechtzaal, hoorde 0'j, wee, week, sentimenteel pleidooi... Waarbij je larachtig ten slotte nog je laatste hemd zou weggever a zoo'n schooier in de zondaarsbankAls je niet ipaste-om je niet door die malle pleidooien van mo- dne advocaten te laten verneuriënAls Veldman jt moest aanhooren, kon-ie z'n ongeduld haast niet edwingen. Dan kauwde hij het pruimpje in z'n mond ju; boog zich nu en dan behoedzaam achter de geei- >ïérfde bank om te spuwenZonder dat de edel- •htbaren 't merkten natuurlijkEn in dat spuwen as iets van z'n ergernis over die flauwe gevoeligheid, u eens dien dag was Veldman zoo in z'n nopjes, it-ie z'n kameraad een sigaar presenteerde, wat bij enschenheugenis niet door hem gedaan werd... Eens, en weer ontoerekenbaarheid werd gepleitging de tchtbank niet met die opvatting mee, dan toch: cle- enüe! O, veel clementie met 't „rampzalig slaohtof- f der omstandigheden", die een driekwart moord op a geweten hadEens had de officier ook zoo- si van de echte, oude, strenge, grimmige school, mede- idend geglimlacht over dat „gevoelige" pleiten voor a beschuldigde. De officier glimlachte fijntjes, stille- esZijn spottig-glinsterende oogen gingen naar ai kant, waar Veldman stond. En deze wilde dadelijk rbiedig-strak dienstgezicht trekken. Maar de spot- shjes van die-twee, van den edelachtbaren ambtenaar M. en den brigadier, ontmoetten elkaar. Waarachtig, de officier verwaardigde zich pm notitie te nemen i Veklmans spotternij met dat pleidooi't Was aai' heel-eventjes. 't Duurde niet langer dan een mi- uut, op z'n hoogst. Doch voldoende voor den beambte - ook toen hij later in het Huis van Bewaring Bplaatst werd iets op zich te voelen afstralen van oogeren. gezaghebbende sanctieOm in zijn toon; ilfs tegenover den directeur; iets te laten voelen m dat zijne onwankelbare principes op 't gebied der lafwetgeving om den dood niet waren die van den >rs te-den-beste...!... ,,'k Zal Hendrik maar zeggen, dat-ie hier blijft als e Geus bij u komt, lie?" vroeg de hoofdbewaarder, lop van de deur al in z'n hand. De directeur zag iinzend voor zich uit. Er was in Veldmans manier zeggen soms iets, dat hem prikkeldeHaast- eschermend. Met tikje van medelijden over de „goe- igheid" van meneer. De directeur was inderdaad bui- iigewoon meegaand van natuur; zoodat er onder de ewaarders al dikwijls over gemompeld wasEn 6a, die, vanwege een erfenisje en plannen tot ttslag-nemen maar uitflapte wat 'm voor de lippen wam, had eens gezegd; „Meneer Van Dijk! Man, die geknipt voor vader in een oudemannen-huisEen uweel, hoor?" Toen had Veldman, vanwege het prestige, heel-nijdig iekeken. En de anderen zaten aan hun pijpjes te zui len of lucifers aan te strijken, en zoo, om hun lach i te houdenMaar ze merkten maar wat best, dat V eldman-zelf buitensporige pruimbewegingen met de kaken maakteEigenlijk waren ze 't allemaal eens... Meneer Van Dijk deugde niet voor zoo'n baantje!... Veel te goed! „Neen, Veldman," zei de directeur, „dat's niet noodig, hoor. Laat De Geus, als-ie zoover is, maar hier." De ander wou nog iets zeggen, maar meneer ging, niet een driftig rukje, recht voor zijn bureau zitten. En dan was 't zaak om geen woord meer te zeggen... Een half-uur later werd er aan de deur van direc teurs-kamer getikt. Toen metneer Van Dijk opkeek, stond hij tegenover hem. Do beruchte boel'. De „rooie", die vandaag zou vrij komen, na bijna vier jaar straf. Hij knipoogde tegen hot schelle licht, dat stroomde door het groote raam. De vale, gelige kleur van zijn wangen kwam er scherper door uit. Hij wachtte af .De lange armen slungelden aan het smalle, magere lijf. En, de schouders leken krachteloos- ingezonken .Achter hem stond Veldman, op wiens ge laat elke lijn barsche minachting' te kennen gaf; ge reed om, bij de minste verdachte bewegingWant zulke kerels vertrouwde hij geen, halve seconde Met z'n als ijzer schroevende vingers van bewaarder, wiens vader en grootvader ook al „bij 't vak" waren geweest De directeur wenkte hem Dicht ging de deurToen zagen zij elkaar in de oogen, Hij en de boef, die straks vrij kwam. Als Veldman gezien liad wat toen gebeurde1 Dat meneer Van Dijk z'n blanke, welverzorgde rech terhand uitstak naar den „rooie" en dat terwijl een purperen gloed zich over het vale grauw van de ge- van-geniskleur op de wangen van den schooier verspreid de Dat de gore, smoezelige vingers van den gevaarlijken kerel aanraakten de hand van den directeur En meneer Vfm Dijk hield ze een oogenblik vast. Het kille, klamme van die vettig-aanvoelende, onrustige vin gers deed hem onprettig aan. Maar hij verzette er zich tegen. Hij had in den loop van die vier jaren soms gepraat met den „rooie". Een keer zelfs bijna een uur. Zoodat Veldman vijf, zes keer om een hoekje kwam loeren bang dat er een ongeluk gebeurd was... Daar na; van verontwaardiging over die belangstelling voor zoo'n hondsvot van '11 vent, een drie-dubbele pruim nemend En hij had dan wel eens laten merken aan meneer, hoe er over den „rooie" gesproken werd. Hoe al de rechercheurs 't eens warenzoo'n rakkert is er haast ■niet,! Meneer bromde dan iets tusschen de tanden en zei Verder geen woord. „Verdomd!" had Veldman gezegd tegen een kameraad, met wien hij dan nog wel eens „uitpraatte" „Verdomd! Je zult zien, hij is er gek genoeg voorHij probeert nog den „rooie" te be- 'keeren!" Waarna de twee collega's-bewaarders stilletjes had den zitten lachenlachen. Dat zij allebei een, hoest bui kregen van inspanning van niet laten merken wat "n jool ze hadden! De directeur liet de hand van den „rooie" los. En op izaehten, rustig-vriendelijlten toon vroeg hij hem; „Heb-je nou nog wel eens nagedacht over het laatste gesprek, dat we hadden? De man met de vale wangen en de norsche, strak- tur-ende, ingezonken oogen knikte eventjes. Hij ontweek den blik van den directeur. ,Ik ken je misschien beter dan vele anderen," zeide meneer Van Dijk, „en ik weet, dat als Gerrit de Geus z'n woord geeftVersta-je me goed? Ondanks al wat Gerrit de Geus anders had moeten doen in zijn levenDat hij 't dan ook houdt. Zie-je, Gerrit, dat moet je toch plezier doen. Om te hooren, dat er iemand op de wereld is, die in oprechtheid zegt: Ik vertrouw dien kerel als-ie 't mij verzekert!" De blauwe oogen van den boef met de verbleekte, omsluierde kleur van uitbrandend, half-vernield leven... Die oogen keken nu in die van den directeur der ge vangenis. En er was wel dankbaarheid inEr was wel in, ook ontroering over dat buitengewone van ver trouwen te vinden... Als iets, dat hard-bevroren, haast versteend was, en waarvan iets, nu, plotseling, begint te ontdooien, weeker, zachter te zijn, leefde er in die oogen Maar directeur ontging 't ook niet, dat dadelijk daarop die wreed-hartstochtelijke, die woeste trek van haat; van zucht tot d,eren, tot zich wreken verstarde de trekkenEn meineer Van Dijk begreep wel Maar wachtte er zich voor 't aan te roeren „Zeg me eerlijk, De Geus, zou 't gaan?Wat je me beloofd hebt te zullen probeeren?Met al de kracht, die in je is?Zou 't gaan? Weer kwam het rood tusschen de vale, gele tint op 't gezicht van den schooier. Hij schaamde zichDe woorden wilden hem de keel niet uit. Op schorren toon gromde hij wat. Woelde, met de onrustige grijpvingers, door de ver warde, rossige, al-grijzende haren. „D'r zijn toch nog menschen, die zich verheugen zou den als Gerrit de Geus bleek, een fatsoenlijk man te 'kunnen zijn. Meer dan je weet misschienOf ben-je vergeten, wat we, laatst over dat onderwerp gesproken hebben?Ben je? De boef maakte een beweging van ongeduld. Schok schouderde met driftin zijn oogen vlamde, brand- ide het nu weer. Was verlangen omAls-ie dan goed en wel vrij wasDe wilde hartstocht van gewonde, gekromde liefde, die hem toen de vriend, die heni bedroog, met dien kerel wegvluchtte't Kind mee nemendZoodat-ie moederziel alleen achterbleef De hartstocht van zich te willen wreken; te willen too- hen, dat-ie ook een boef, een inbreker, een sluwe rak- ;ker kon zijnNet zoo goed als die vent, waar zijn Mi en dan zoo'n bewondering voor had De hartstocht, die hem had afgescheurd van de ge wone maatschappijHem gemaakt had tot misdadi gerMaar een van je ergsten! Een die rondloopt 'met scherpgepunt mes op zakDie niet rusten wil voordat-ie die twee, althans dien een erom-koud heeft gemaaktWat de politie wistE11 waarom ze hem zoo op de hielen zat, den „rooie"Die hartstocht ziedde nu weer in hem op. Zoodat hij .alle, voorzichtig zelfbedwang vergetend, in koorts ge- kracht door de aanlichtende vrijheid, door het naar bin nen stroom-end-e lentelichtDoor de ontroering, ook, van de zachte woorden, die de directeur tegen hem Igezegd had Die hartstocht deed hem de gore klamme vuisten ballen. En met opeengeklemde tanden, vuur in de woede- oogen, kijken naar buitenAls een, die zich klaar maakt om z'n prooi te bespringen. Zoodat, als Veld-, 'man 't gezien had, hij z'n als ijzer-schroevende knuis ten om het lijf van den schooier zou hebben genepen... Maar meneer Van Dijk had de hand gelegd op Gerrit 'de Geus z'n bonkigen, beenigen schouder. En in de •andere hand hield hij iets, dat in vloei was gewikkeld. t>e boef zag op. Schrok, zoodat alle kleur uit z'n gezicht week De vlam van dierlijke passie leek gebluscht, nu, in de groote, holle oogen. Hij wilde vragenMaar hij durfde, kon niet Ze stonden nu dicht bij het raam. Het vloei ging langzaam van 't vierkante stukje-karton. De boef deinsde achteruit. En diaarna strekte bij de gore, klamme, grijpvingers uit naar het portretje.. Staarde er op. Zag naar het ronde, lieve, zachte kinderkopje met de mooie krullen. Naar de lachende, guitige; reine oogjes. Naar het meisje van bij de zes jaar, dat leunde tegen de knieën van eene oude boe- revrouw, die den stokkigen arm om het lieve, mollige lichaampje van 't kind had heengeslagen De directeur had hem, heel-zachtjes, iets gezegd. Ook 1 dat z'n kind nu weer in de stad wasAan de moeder ontnomen, krachtens nieuwe wetten, die ©r waren gekomen. Hij had er hem niets van willen zeg gen, voordat-ie vrij kwam... 't Lag nu aan hem, aan De Geus, of hij z'n meisje bij zich zou mogen nemen Heelemaal aan hem. Of hij waard zou zijn om vader te wezen over zijn kind De boef had, met z'n twee handen, 't portretje voor zich gehouden. Toen in wilde uitbarsting van ont ketende smart drukte hij 't aan z'n lippen. Zoende '1' perste 't tegen zijn gezicht. Viel toen, op z'n knieën, voor een stoel neer en jammerde 't uit. 't Was een ellendig, heesch, rauw geluid, het schreien van den schooier. En toen de directeur weer de hand op z'n schouder legde en tegen hem zei; i „Denk er over, De Geus, denk er over na. Nu heb-je dan toch iemand, die er wel om geeft of je j weer een fatsoenlijke kerel wordtDenk erom, vader!" Toen voelde meneer Van Dijk, hoe 't lichaam van den schooier trilde, sidderde van hartstochten, die er in kampten Toen wachtte hij geen antwoord meer. Liet hij den „rooie" tot bedaren komen, voordat hij .den bewaarder schelde, om den man uit te laten, Ging hij met ernstig, droevig gezicht weer aan z'n schrijftafel zitten, hervattend zijn werk „De rooie is weg," zei Veldman, 's avonds bij het laatste rapport, tegen den directeur, „hij was zoo mak als een lammetje. Groette heel beleefd. En stil dat de vent wasStilO, zoo'n zoete jongenNa tuurlijk denkt-ie daarmee de recherche te verneuriën..." ,Is dat alles, Veldman?" vroeg meneer Van Dijk, dien, avond stroever, stugger dan anders De hoofdbewaarder sloot z'n notitieboekje. Kon zich toch niet weerhouden, om nog even, maar nu ernstig van toon, want hij kende meneert te vragen: „Zou u nu werkelijk denken, dat De Geus nog voor beterschap vatbaar is?"' Toen haalde de directeur de schouders op. En maak te eene handbeweging van: „Ik weet er niks van...!..." Tegelijk zorgend dat Veldman niet zien kon, hoe die simpele vraag wakker in hem maakte, groot-er, echter, dieper deernis met den man, die van daag, na vier jaren, op vrije voeten was gelaten, dan de beambte in de verte gissen kon. Veldman maakte eerbiedig-militair saluut en sloop zachtjes heen. En toen hij een poosje later, met zijn vertrouweling kameraad, in 't glazen wachthokje nog wat zat na te babbelen, zei Veldman toch, op goedkeurenden toon: „Ik geloof, dat de ouwe toch wat verstandiger wordt. Ik -heb zoo iets gemerkt. Nou, 't wier tijd! En weer lachten de twee bewaarders stillekens-spot- ten-d MAÏTRE CORBEAU. Een Indische Fabel. Toen God de aarde schiep, sidderde zij op hare grondvesten toen Hij' de bergen voortbracht, die hare sterkte zouden bevestigen. Een der engelen vroeg toen: Heer, is er in dc Schepping iets sterker dan de bergen En de Heer antwoordde: ijzer is sterker dan de bergen, want zij kan bergen te gruizel slaan. En is er iets sterker dan ijzer? Ja, vuur is sterker, want dit kan hot ijzer doen sïfielten. En is er niels sterker dan vuur? Ja, water, want dit kan liet vuur blusschen. Is er niets sterker dan water? De wind; want deze kan liet water in beweging brengen. Maar Heer, is er dan in de schepping wel iels sterker dan de wind? En de Heer antwoordde: Ja, sterker dan de wind, en sterker dan alles in de gansche schepping is '11 mensch, die den dorsti ge drenkt, en zijn linkerhand niet Iaat weten wat zijn rechter doet. Hij is dc sterkste in de geheel© Schep ping en heer van al het geschapene. Hij wijst den verdwaalde den weg, geeft brood aan den hongerige, water aan den dorstige, een kleed aan den zwerve ling en doet aan de menschen wat hij wenscht, dat zijl hem do-en zouden. Hij traent te weten met 'n be geerte, die de engelen „liefde" noemen, om daardoor het raadsel des levens te verklaren. Zulk in mensch -staat in grooten eenvoud boven al wat is, en voert cr heerschappij! tover. Wanneer hij' sterft, zullen de menschen vragenhoeveel geld liij nagelaten heeft, maar Ik alleen zal zijn geestelijken rijkdom kennen. Zoo luidt de Indische scheppingsvertelling. Een kostbaar karpet. Aan de munt te San Francisco werden in het jaar 1878 twintig milliocn dollars aan zilver en -twee en twintig miluoën dollars-aan goud geslagen; en daar bij slechts negen en twintig dollars verloren. Het vloer kleed. dat reeds vijf jaren gelegen had, werd in 1879 opgenomen, in kleine stukjes gesneden en vervolgens in pannen verbrand. Hetgeen daarvan overbleef werd aan hetzelfde proces onderworpen als het stof uit de mijnen. Zoodoende kreeg men er nog voor een waar de van twee duizend vijf honderd dollars uit, dat is: zes duizend twee honderd vijftig gulden Nederlandsch courant aan goud en zilver. Bij de Niagara. Nu dames, wees nu eens 'n oogenblik stil; dan kunnen we den waterval eens hooren. Gelijkenis. Van ochtend ontmoette ik 'n man, die me aan jou herinnerde. Hoe zoo? Hiji is mij ook al 'n heelen lijd vijftig gulden schuldig. Beestachtige mishandeling. Voor het eerste Landgericht te Berlijn hebben de fabrieksarbeider Seidel en zijne vrouw wegens beest achtige mishandeling van hun achtjarig zoontje Otto terechtgestaan. De jongen was voor hun huwelijk ge boren en werd, toen er na hun huwelijk, andere kin deren bij kwamen, stelselmatig achteruitgezet, geslagen en op alle mogelijke manieren gekweld. Het kind ver magerde met den dag, daar het oo-k niet genoeg te eten kreeg. De buren waren er dikwijls getuige van, hoe het arme ventje met het hoofd op den vloer ge slingerd, met stokken op handen en voeten geslagen, op het hoofd geranseld werd en zoomeer. Op een goeden avond bezweek de stumper. Er werd in allerijl een dokter ontboden, die het kind dood vond. De vader verzocht, hem niet in moei lijkheden te brengen, ma-ar de dokter deed zijn plicht en gaf de zaak bij het gerecht aan. De doodschouw bracht vreeselijke dingen aan het licht. Twee gene-esheeren, die als deskundigen gehoord werden, verklaarden voor den rcehter, dat het kind tot een. geraamte vermagerd en zijn lichaam niet meer dan vel over been was. Handen en voeten waren be vroren, maar niettemin met bloedige striemen bedekt." De eigenlijke oorzaak van den dood bleek longontste king te zijn. Deize ziekte had zich echter nog niet ver uitgebreid. De dood was in elk geval door den ellen- diigen -toestand, waarin het kind verkeerde, verhaast: in d-e maag en de ingewanden vond men niets dan waterachtig slijm, ten bewijze, dat het kind in geene dagen gegeten had. Wegens den ongelooflijken toestand waarin het lijk verkeerde, werd het gefotografeerd, om dat een beschrijving in woorden te kort schoot, om te zeggen, hoe de kleine martelaar daar neerlag. Voor het hof beweerden de beklaagden, dat zij de perken van hun -kastijdingsrecht nooit te buiten ge gaan waren. Het O. M. eischte tegen beiden een tuchthuisstraf van vijf jaren, maar het hof was veel element-er. Het veroordeelde de vrouw -tot 1 jaar en 9 maanden, den man tot 6 maanden gevangenisstraf. De barones was wat men noemde een interessante 'uw, van ongeveer acht-en-twintig jaar. Haar trekken iren koel en fier en die koelheid en voornaamheid pNwenen zelfs niet geheel als zij lachte. En zij kon >ch bijzonder hartelijk lachen. Hare donkere, schitte rde ook1311 waren dan dubbel verleidelijk. Zij was «liter een zeer berekenende vrouw, die kalm overleg- wat haar te doen stond. Zij kende de mannen en ïst hoe gevaarlijk zij waren Zij scheen werkelijk o-nwei te zijn, want haar wan- ?n waren nog bleeker dan gewoonlijk en onder haar ogen waren donkere kringen. Maar dit alles maakte oar gelaat nog interessanter. „U heeft toegang -tot mij gevraagd. Ik heb dat. toe staan, maar dan moet u het goed vinden, dat ik u 'Sgende ontvang," met deze schertsende woorden ont- tag zij den bezoeker. „Ik ben den geheelen dag wat aiverig geweest en eerst de laatste oogenblikken voel mij wat warmer, ik mag dus d-e deken nog niet üogdoen." Lieve mevrouw, de bediende zeide mij, dat u zich °kwei gevoeldet en ik wilde mijzelf de zekerheid ver- haffen dat uw toestand niet gevaarlijk was," ant- "'Tdde <je schilder, terwijl hij de blanke hand der ikhes aan zyn lippen bracht. „U ziet er zeer ver- ni0eH uit." ben ook niet opgewekt," ging Charlotte von voort. „Den geheelen dag heb ik ontzettende °°tdpijn gehad, en nu is het wel is waar bedaard, hr ik voel mij toch nog zeer vermoeid." ,,tk kan nu gelukkig de geruststelling meenemen, dat "'et ernstig ziek is," zeide Kalinka en maakte aan- hn om heen te gaan J '1f nog een paar oogenblikken, vroeg Ghailo C heb wel den bediende bevel gegeven eiken bezoe- te wijzen, maar ik ben toch blij dat u is ge- l?Ttlf'n. want ik begon mij geducht te vervelen, nu lezen mag ook. Wanneer ik niet wel hen, ont ga® er in mijn hoofd de dolste dingen, help mij die S verdrijven." 'parncj," verzekerde Kalinka. I en'1)® oogenblikje nog," riep de barones. Zij schelde eet, al den bediende wijn te b'rengen. „Vertel mij nu nw^ven, wat voor nieuws er is. Ik heb vandaag nog 1 keiezen, ook niets gehoord." '^h zult u ook wel niet weten, dat de dochter van den handelsraad Eger verloofd is?" „Dat mooie meisje. Ik ken haar. En met wien?" „Met den referendaris Kalsbach." „Ah"' riep de barones verbaasd uit. „Zij werd an ders nogal door officieren omringd, die maakten haar verbazend hel hof en ik dacht zeker dat een van die krijgshelden met de buit zou gaan strijken. Is de verloving reeds publiek?" „Tot op dit oogenblik nog niet." „Hoe weet u dat dan -alles? I11 veel van die geval len wordt zoo geducht overdreven." „Ik kan aan de waarheid ditmaal niet twijfelen, want luitenant Schoenrock heeft het mij verteld." Houdt u die dan voor zoo goed ingewijd?" vroeg Charlotte von Ortho lachend, „In dit geval ja." „Waarom juist in dit geval?" De schilder haalde de schouders op. „Ik geloof dat ik wat indiscreet zou zijn, als ik uw vraag beantwoordde." „Ah, dus u denkt dat ik zal klappen?" viel de ba rones hem in de rede. „Ik geef u toe, dat ons vrou wen niet ten onrechte wordt verweten, dat wij niet, of liever zoo moeilijk kunnen zwijgen en het ligt misschien in mijn aard maar de kunst van r:wijgen valt mij zelfs -niet moeilijk, anders zou ik ze oök bepaald niet bezitten. Ik stel er veel belang in, waarom uw vriend de luitenant ditmaal zoo geloofwaardig is." „Omdat hij zelf het voornemen koesterde naar d-e hand van de jonge dame te dingen." Kalinka was juist zoo gaan zitten, dat hij het gelaat van de barones, waarop het volle daglicht viel, goed kon zien. Het ontging hem derhalve dan ook niet, dat de lippen even trilden. .Heeft hij u dat zelf gezegd, mijnheer Kalinka?" vroeg zij toen, terwijl zij den schilder aankeek. „Zeker. Hij heeft den handelsraad een bezoek ge- braoht met het plan om de hand te vragen van Tont Eger. Maar de handelsraad was hem voor met de mededeeling, dat zijn dochter verloofd was met den referendaris. Ik moet u bekennen dat deze verloving ook mij zeer verbaast, want ik was er vast van over tuigd dat Schoenrock den voorrang genoot." „Waarom?" vroeg de barones. Zoowel uit deze vraag, als uit deu klank harer stem sprak een zekere -ergernis, omdat Schoenrock die haar steeds het hof maakte nu gedongeu had naar de liefde van een andere vrouw. „Moet zijn groote rijkdom dan ook niet in aanmer king worden genomen?" vroeg Kalinka. De barones haalde minachtend de schouders op. Ik ken dien referendaris niet bijzonder goed," zeide zij" In elk geval zal hij wel heel andere voordeden bezitten dan de luitenant. Maar wij praten Wel wat lang over dü nieuwtje, ik hoop maar dat u mij nog meer zult hebben te vertellen." „Helaas niet." „Vertel mij dan eens iets uit uw leven, van uw jeugd. U heeft mij daarover nog nooit iets meegedeeld." „Omdat ik niet kon vermoeden, dat u daarin eenig belang zou-dt stellen." „Waarom niet? Is uw leven dan zoo eentonig en zoo weinig belangwekkend geweest?" „Neen neen," antwoordde de schilder vlug en zweeg toen, terwijl hij de vrouw daar voor hem een oogen blik aanstaarde. „De herinnering aan mijn jeugd roept beelden voor mijn geestesoog op, die ik het liefst voor altijd had blijven verbannen. Maar juist dat wat ons kwelt, blijft ons het langst bij." „Vertel mij alles," antwoordde de barones, terwijl zij haar hoofd met de hand ondersteunde, om gemakke lijk te kunnen luisteren. Haar blik rustte op den schil der, maar diens gelaat was van het licht afgewend, zoodat zij dit niet goed kon zien. Kalinka zweeg nog steeds, trots de uitno-odiging die hem zooeven was gedaan. Nog altijd staarde hij droevig voor zich uit. „Hoe zal ik beginnen?" vroeg hij eindelijk. „Hoe moet ik alles inkleeden? Ik kan u niet alles vertellen, hoe het mij is gegaan, want veel ervan zoudt. u niet kunnen begrijpen. Ik moet -eerst vee], wat ik later heb vernomen, u vooraf vertellen, en nog heden ligt er over alles een sluier, dien ik niet kan opheffen. Mijn vader was de graaf Kalinka. Hij behoorde tot de voornaamste en misschien ook de beste grondbezitters van Polen. Ontevreden met de Poolsche toestanden en j het Russische schrikbewind, w-aaronder zijn arm va- derland zuchtte, was zijn heele doen en laten, al zijn j -handelen en denken er op gericht, om het land te be- I vrijden van de zware hand van den Czaar. Hoever zijn schuld reikt, heb ik nooit kunnen ervaren, maar ge noeg te weten, dat hij gevangen genomen zou worden. Door een vriend kreeg hij daarvan nog bijtijds kennis en hij kende het lot dat hem wachtte, wanneer hij ge raakte in de handen zijner vijanden. Duizenden voor hem waren den weg naar Siberië opgegaan, naar dat land van ellende en droefenis en slechts weinigen wa ren uit dat tranendal teruggekeerd. Hij vluchtte met mijn moeder en mij, ik die toen nog geen jaar oud was. Maar onze vlucht werd ontdekt, en wij werden ach tervolgd. Op die vlucht het was midden winter, werd ik ziek en mijn ouders waren zeer bezorgd voor mijn leven. Om mij te redden, want mij venier mee te voeren zou gelijk geweest zijn met mij te dooden, ga ven zij mij over aan een ouden boschbewoner langs wiens hut hun pad voerde. Zij drukten hem op het hart goed op mij te passen, en lieten hem -een groot deel van het door hen meegenomen gold achter. Maar hun pogen gaf niet veel, beiden werden achterhaald en moesten naar Siberië. Zij zijn nooit weergekeerd of zij dood zijn, of leven, ik we'et het niet. Maar neen, dit laatste kan eM, want dan zouden zij mij zeker eenig teelcen van leven hebben gegeven. En nietwaar, nergens elders behaalt de dood zulke rijke oogsten als in dat land van slavernij." De schilder zweeg even en bevochtigde zijn lippen even met den naast hem in een glas staanden wijn. „De: bezittingen van mijn vader werden natuurlijk verbeurd verklaard. Ik groeide op in de hut van den boschboer. Ik hield den boer en zijn vrouw voor mijn ouders, want ik wist niets anders, en de menschen gaven mij dienaangaande ook gee-n andere inlichtingen. Het gehucht lag eenzaam in het woud, vreemden kwa men, maar heel zelden daarheen. Wie bekommerde er zich om en wie wist het ook, dat ik niet d-e zoo'n was van den boer! Hij had immers meer kinderen! Hij gaf mij voor zijn kind uit, om het geld dat mijn ouders hadden nagelaten, voor zich en de zijnen te kunnen gebruiken. De herinneringen aan mijn jeugd zijn de droevigste die eenig mensch ter wereld maar kan heb ben. De boer was meest altijd dronken, hij werkte niet, omdat hij het niet noodig had, zoodat het weinige land dat hij bezat meestal onbebouwd bleef. Zijn vrouw bad veel ruzie met hem, omdat ook zij dronk. Toen ik zoover was opgegroeid dat ik kon werken, werd mij alles wat er te doen was opgelegd. Ik moest zorgen voor het noodige hout, moest het vee hoeden, den akker bebouwen voor zoover mijn jonge krachten dat toelieten -en kreeg daarvoor meer slaag dan eten." „Welk een gruwel!" riep de barones uit. I „Brood was er veelal niet in huis, want mijn ouders stilden hun honger en dorst met brandewijn," zoo ging de schilder voort, zonder aandacht te schenken aan den kreet der barones. „Ik heb mij dagen achtereen soms gevoed met de rauwe knollen die voor het vee j bestemd waren. Het was voor mij een geluk, dat ik I een -onverwinbare afschuw had van brandewijn, want de boer dien ik toen voor mijn vader hield, drukte mij dikwijls den brandewijnflesch in de hand en sloeg mij wanneer ik niet wilde drinken. In de school, die meer dan een uur ver weg verwijderd was, kwam ik maar zeer zelden, maar eiken dag dat ik er heen mocht, was dat voor mij een feestdag. Dan ging er een ander leven voor mij open, ik bevond me onder andere menschen. Misschien was het de treurige tegenstelling met mijn ouderlijk huis en deze kleine wereld daarbui ten, die in mijn binnenste den honger naar wetenschap wakker riep. „Ik leerde in het geheim lezen, ook 's nachts thuis. En toen ik lezen kon verslond ik elk boek dat door een toeval in mijn handen geraakte. Al begreep ik den inhoud niet, ik las het toch. Ook hiervoor kreeg ik slaag genoeg, als mijn vader mij eens overviel. Hij zelf kon leaen noch schrijven, maar de man was leep genoeg, om te begrijpen, dat deze twee zaken voor hem gevaarlijk konden worden. Ik herinner mij nog heel goed hoe de vrees voor straf en kastijding mij vindingrijk maakte. Overdag durfde ik het niet te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 6