Mm mi Sb Mlzaal.
Soldaten=eer.
TWEEDE BLAD.
Gemengd Nieuws.
53e Jaargang. No. 4479.
Saterdag 3 April 1909.
De „rooie".
Na vier jaar.
jai" zei de directeur, na nog eens in zijn klapper
,'jladerd te hebben, en hij liet z'n lorgnet op het
jlveiide buikje neerhuppelen; leunde In zijn kantoor-
achterover en zag Veldman, den hoofdbewaarder,
ft een vreemd glimlachje aan; iets vragends in z'n
[#lljer van doen... „Ja, 't is zijn beurt, ik dacht dat de
■enlijk nog, van een ander dingsigheidje, een week
jes te-goed had. Maar dat blijkt toch niet zoo.
i£n, De Geus komt vandaag vrij."
pe hoofdbewaarder knikte. En, terwijl hij in z'n
.ïboekje even, op zijn beurt iets aanteekende, ging-i'e
hoofd heen en weer bewegen. Van: 't is nu toch
ite zeggenDat zoo'n vent nu weer op vrije
Lten m°ct komen-!
Ze hebben 'm veel te zacht behandeld voor 't Hof,"
j' Veldman, die in don loop der jaren iets familiaars
„.„kregen in zijn gesprekken met den goedig-jovi-
Vn directeur
Veel te mild!Ze hadden den kerel acht jaar
"ten geven! Wat beduidt voor den „rooie" nu drie
gen-half?I'ff; Daar heeft-ie maling aan!Hij
wel een aardig stelletje plannen kant' en klaar
ebben. Afijn, maar Kareisen, van het hoofdbureau,
ee[t me gezegd, dat ze 'm direct in de gaten hou-
't Is een sluwe gast, maar hij mot nou toch al
oksels slim zijn om niet de volgende week weer vrij-
gies te hebben!"
Veldman grimlachte, met knarsend wreed geluid. Zijn
farte, strenge oogen glunderden even naar den direc-
Ia den hoofdbewaarder leefde de overgeerfde
lat 'tegen boevenpak. Als hij, in de Rechtzaal, hoorde
0'j, wee, week, sentimenteel pleidooi... Waarbij je
larachtig ten slotte nog je laatste hemd zou weggever
a zoo'n schooier in de zondaarsbankAls je niet
ipaste-om je niet door die malle pleidooien van mo-
dne advocaten te laten verneuriënAls Veldman
jt moest aanhooren, kon-ie z'n ongeduld haast niet
edwingen. Dan kauwde hij het pruimpje in z'n mond
ju; boog zich nu en dan behoedzaam achter de geei-
>ïérfde bank om te spuwenZonder dat de edel-
•htbaren 't merkten natuurlijkEn in dat spuwen
as iets van z'n ergernis over die flauwe gevoeligheid,
u eens dien dag was Veldman zoo in z'n nopjes,
it-ie z'n kameraad een sigaar presenteerde, wat bij
enschenheugenis niet door hem gedaan werd... Eens,
en weer ontoerekenbaarheid werd gepleitging de
tchtbank niet met die opvatting mee, dan toch: cle-
enüe! O, veel clementie met 't „rampzalig slaohtof-
f der omstandigheden", die een driekwart moord op
a geweten hadEens had de officier ook zoo-
si van de echte, oude, strenge, grimmige school, mede-
idend geglimlacht over dat „gevoelige" pleiten voor
a beschuldigde. De officier glimlachte fijntjes, stille-
esZijn spottig-glinsterende oogen gingen naar
ai kant, waar Veldman stond. En deze wilde dadelijk
rbiedig-strak dienstgezicht trekken. Maar de spot-
shjes van die-twee, van den edelachtbaren ambtenaar
M. en den brigadier, ontmoetten elkaar. Waarachtig,
de officier verwaardigde zich pm notitie te nemen
i Veklmans spotternij met dat pleidooi't Was
aai' heel-eventjes. 't Duurde niet langer dan een mi-
uut, op z'n hoogst. Doch voldoende voor den beambte
- ook toen hij later in het Huis van Bewaring
Bplaatst werd iets op zich te voelen afstralen van
oogeren. gezaghebbende sanctieOm in zijn toon;
ilfs tegenover den directeur; iets te laten voelen
m dat zijne onwankelbare principes op 't gebied der
lafwetgeving om den dood niet waren die van den
>rs te-den-beste...!...
,,'k Zal Hendrik maar zeggen, dat-ie hier blijft als
e Geus bij u komt, lie?" vroeg de hoofdbewaarder,
lop van de deur al in z'n hand. De directeur zag
iinzend voor zich uit. Er was in Veldmans manier
zeggen soms iets, dat hem prikkeldeHaast-
eschermend. Met tikje van medelijden over de „goe-
igheid" van meneer. De directeur was inderdaad bui-
iigewoon meegaand van natuur; zoodat er onder de
ewaarders al dikwijls over gemompeld wasEn
6a, die, vanwege een erfenisje en plannen tot
ttslag-nemen maar uitflapte wat 'm voor de lippen
wam, had eens gezegd; „Meneer Van Dijk! Man, die
geknipt voor vader in een oudemannen-huisEen
uweel, hoor?"
Toen had Veldman, vanwege het prestige, heel-nijdig
iekeken. En de anderen zaten aan hun pijpjes te zui
len of lucifers aan te strijken, en zoo, om hun lach
i te houdenMaar ze merkten maar wat best, dat
V eldman-zelf buitensporige pruimbewegingen met de
kaken maakteEigenlijk waren ze 't allemaal eens...
Meneer Van Dijk deugde niet voor zoo'n baantje!...
Veel te goed!
„Neen, Veldman," zei de directeur, „dat's niet noodig,
hoor. Laat De Geus, als-ie zoover is, maar hier."
De ander wou nog iets zeggen, maar meneer ging,
niet een driftig rukje, recht voor zijn bureau zitten.
En dan was 't zaak om geen woord meer te zeggen...
Een half-uur later werd er aan de deur van direc
teurs-kamer getikt.
Toen metneer Van Dijk opkeek, stond hij tegenover
hem.
Do beruchte boel'. De „rooie", die vandaag zou vrij
komen, na bijna vier jaar straf.
Hij knipoogde tegen hot schelle licht, dat stroomde
door het groote raam. De vale, gelige kleur van zijn
wangen kwam er scherper door uit.
Hij wachtte af .De lange armen slungelden aan het
smalle, magere lijf. En, de schouders leken krachteloos-
ingezonken .Achter hem stond Veldman, op wiens ge
laat elke lijn barsche minachting' te kennen gaf; ge
reed om, bij de minste verdachte bewegingWant
zulke kerels vertrouwde hij geen, halve seconde
Met z'n als ijzer schroevende vingers van bewaarder,
wiens vader en grootvader ook al „bij 't vak" waren
geweest
De directeur wenkte hem
Dicht ging de deurToen zagen zij elkaar in
de oogen,
Hij en de boef, die straks vrij kwam.
Als Veldman gezien liad wat toen gebeurde1
Dat meneer Van Dijk z'n blanke, welverzorgde rech
terhand uitstak naar den „rooie" en dat terwijl een
purperen gloed zich over het vale grauw van de ge-
van-geniskleur op de wangen van den schooier verspreid
de
Dat de gore, smoezelige vingers van den gevaarlijken
kerel aanraakten de hand van den directeur
En meneer Vfm Dijk hield ze een oogenblik vast. Het
kille, klamme van die vettig-aanvoelende, onrustige vin
gers deed hem onprettig aan. Maar hij verzette er
zich tegen.
Hij had in den loop van die vier jaren soms
gepraat met den „rooie". Een keer zelfs bijna een uur.
Zoodat Veldman vijf, zes keer om een hoekje kwam
loeren bang dat er een ongeluk gebeurd was... Daar
na; van verontwaardiging over die belangstelling voor
zoo'n hondsvot van '11 vent, een drie-dubbele pruim
nemend
En hij had dan wel eens laten merken aan meneer,
hoe er over den „rooie" gesproken werd. Hoe al de
rechercheurs 't eens warenzoo'n rakkert is er haast
■niet,!
Meneer bromde dan iets tusschen de tanden en zei
Verder geen woord. „Verdomd!" had Veldman gezegd
tegen een kameraad, met wien hij dan nog wel eens
„uitpraatte" „Verdomd! Je zult zien, hij is er gek
genoeg voorHij probeert nog den „rooie" te be-
'keeren!"
Waarna de twee collega's-bewaarders stilletjes had
den zitten lachenlachen. Dat zij allebei een, hoest
bui kregen van inspanning van niet laten merken wat
"n jool ze hadden!
De directeur liet de hand van den „rooie" los. En op
izaehten, rustig-vriendelijlten toon vroeg hij hem;
„Heb-je nou nog wel eens nagedacht over het laatste
gesprek, dat we hadden?
De man met de vale wangen en de norsche, strak-
tur-ende, ingezonken oogen knikte eventjes. Hij ontweek
den blik van den directeur.
,Ik ken je misschien beter dan vele anderen," zeide
meneer Van Dijk, „en ik weet, dat als Gerrit de Geus
z'n woord geeftVersta-je me goed? Ondanks
al wat Gerrit de Geus anders had moeten doen in zijn
levenDat hij 't dan ook houdt. Zie-je, Gerrit, dat
moet je toch plezier doen. Om te hooren, dat er iemand
op de wereld is, die in oprechtheid zegt: Ik vertrouw
dien kerel als-ie 't mij verzekert!"
De blauwe oogen van den boef met de verbleekte,
omsluierde kleur van uitbrandend, half-vernield leven...
Die oogen keken nu in die van den directeur der ge
vangenis. En er was wel dankbaarheid inEr was
wel in, ook ontroering over dat buitengewone van ver
trouwen te vinden... Als iets, dat hard-bevroren, haast
versteend was, en waarvan iets, nu, plotseling, begint
te ontdooien, weeker, zachter te zijn, leefde er in die
oogen
Maar directeur ontging 't ook niet, dat dadelijk
daarop die wreed-hartstochtelijke, die woeste trek
van haat; van zucht tot d,eren, tot zich wreken verstarde
de trekkenEn meineer Van Dijk begreep wel
Maar wachtte er zich voor 't aan te roeren
„Zeg me eerlijk, De Geus, zou 't gaan?Wat
je me beloofd hebt te zullen probeeren?Met al
de kracht, die in je is?Zou 't gaan?
Weer kwam het rood tusschen de vale, gele tint op
't gezicht van den schooier. Hij schaamde zichDe
woorden wilden hem de keel niet uit.
Op schorren toon gromde hij wat.
Woelde, met de onrustige grijpvingers, door de ver
warde, rossige, al-grijzende haren.
„D'r zijn toch nog menschen, die zich verheugen zou
den als Gerrit de Geus bleek, een fatsoenlijk man te
'kunnen zijn. Meer dan je weet misschienOf ben-je
vergeten, wat we, laatst over dat onderwerp gesproken
hebben?Ben je?
De boef maakte een beweging van ongeduld. Schok
schouderde met driftin zijn oogen vlamde, brand-
ide het nu weer. Was verlangen omAls-ie dan goed
en wel vrij wasDe wilde hartstocht van gewonde,
gekromde liefde, die hem toen de vriend, die heni
bedroog, met dien kerel wegvluchtte't Kind mee
nemendZoodat-ie moederziel alleen achterbleef
De hartstocht van zich te willen wreken; te willen too-
hen, dat-ie ook een boef, een inbreker, een sluwe rak-
;ker kon zijnNet zoo goed als die vent, waar zijn
Mi en dan zoo'n bewondering voor had
De hartstocht, die hem had afgescheurd van de ge
wone maatschappijHem gemaakt had tot misdadi
gerMaar een van je ergsten! Een die rondloopt
'met scherpgepunt mes op zakDie niet rusten wil
voordat-ie die twee, althans dien een erom-koud heeft
gemaaktWat de politie wistE11 waarom ze
hem zoo op de hielen zat, den „rooie"Die
hartstocht ziedde nu weer in hem op. Zoodat hij
.alle, voorzichtig zelfbedwang vergetend, in koorts ge-
kracht door de aanlichtende vrijheid, door het naar bin
nen stroom-end-e lentelichtDoor de ontroering, ook,
van de zachte woorden, die de directeur tegen hem
Igezegd had
Die hartstocht deed hem de gore klamme vuisten
ballen. En met opeengeklemde tanden, vuur in de woede-
oogen, kijken naar buitenAls een, die zich klaar
maakt om z'n prooi te bespringen. Zoodat, als Veld-,
'man 't gezien had, hij z'n als ijzer-schroevende knuis
ten om het lijf van den schooier zou hebben genepen...
Maar meneer Van Dijk had de hand gelegd op Gerrit
'de Geus z'n bonkigen, beenigen schouder. En in de
•andere hand hield hij iets, dat in vloei was gewikkeld.
t>e boef zag op. Schrok, zoodat alle kleur uit z'n
gezicht week
De vlam van dierlijke passie leek gebluscht, nu, in
de groote, holle oogen.
Hij wilde vragenMaar hij durfde, kon niet
Ze stonden nu dicht bij het raam. Het vloei ging
langzaam van 't vierkante stukje-karton.
De boef deinsde achteruit. En diaarna strekte bij
de gore, klamme, grijpvingers uit naar het portretje..
Staarde er op. Zag naar het ronde, lieve, zachte
kinderkopje met de mooie krullen. Naar de lachende,
guitige; reine oogjes. Naar het meisje van bij de zes
jaar, dat leunde tegen de knieën van eene oude boe-
revrouw, die den stokkigen arm om het lieve, mollige
lichaampje van 't kind had heengeslagen
De directeur had hem, heel-zachtjes, iets gezegd. Ook 1
dat z'n kind nu weer in de stad wasAan de
moeder ontnomen, krachtens nieuwe wetten, die ©r
waren gekomen. Hij had er hem niets van willen zeg
gen, voordat-ie vrij kwam... 't Lag nu aan hem, aan
De Geus, of hij z'n meisje bij zich zou mogen nemen
Heelemaal aan hem. Of hij waard zou zijn om
vader te wezen over zijn kind
De boef had, met z'n twee handen, 't portretje voor
zich gehouden. Toen in wilde uitbarsting van ont
ketende smart drukte hij 't aan z'n lippen. Zoende
'1' perste 't tegen zijn gezicht. Viel toen, op z'n
knieën, voor een stoel neer en jammerde 't uit. 't
Was een ellendig, heesch, rauw geluid, het schreien
van den schooier.
En toen de directeur weer de hand op z'n schouder
legde en tegen hem zei;
i „Denk er over, De Geus, denk er over na. Nu
heb-je dan toch iemand, die er wel om geeft of je
j weer een fatsoenlijke kerel wordtDenk erom,
vader!"
Toen voelde meneer Van Dijk, hoe 't lichaam van
den schooier trilde, sidderde van hartstochten, die er
in kampten
Toen wachtte hij geen antwoord meer. Liet hij den
„rooie" tot bedaren komen, voordat hij .den bewaarder
schelde, om den man uit te laten,
Ging hij met ernstig, droevig gezicht weer aan z'n
schrijftafel zitten, hervattend zijn werk
„De rooie is weg," zei Veldman, 's avonds bij het
laatste rapport, tegen den directeur, „hij was zoo mak
als een lammetje. Groette heel beleefd. En stil dat de
vent wasStilO, zoo'n zoete jongenNa
tuurlijk denkt-ie daarmee de recherche te verneuriën..."
,Is dat alles, Veldman?" vroeg meneer Van Dijk,
dien, avond stroever, stugger dan anders
De hoofdbewaarder sloot z'n notitieboekje.
Kon zich toch niet weerhouden, om nog even,
maar nu ernstig van toon, want hij kende meneert
te vragen: „Zou u nu werkelijk denken, dat De Geus
nog voor beterschap vatbaar is?"'
Toen haalde de directeur de schouders op. En maak
te eene handbeweging van: „Ik weet er niks van...!..."
Tegelijk zorgend dat Veldman niet zien kon, hoe die
simpele vraag wakker in hem maakte, groot-er, echter,
dieper deernis met den man, die van daag, na vier
jaren, op vrije voeten was gelaten, dan de beambte
in de verte gissen kon.
Veldman maakte eerbiedig-militair saluut en sloop
zachtjes heen.
En toen hij een poosje later, met zijn vertrouweling
kameraad, in 't glazen wachthokje nog wat zat na te
babbelen, zei Veldman toch, op goedkeurenden toon:
„Ik geloof, dat de ouwe toch wat verstandiger wordt.
Ik -heb zoo iets gemerkt. Nou, 't wier tijd!
En weer lachten de twee bewaarders stillekens-spot-
ten-d
MAÏTRE CORBEAU.
Een Indische Fabel.
Toen God de aarde schiep, sidderde zij op hare
grondvesten toen Hij' de bergen voortbracht, die hare
sterkte zouden bevestigen. Een der engelen vroeg toen:
Heer, is er in dc Schepping iets sterker dan de
bergen
En de Heer antwoordde:
ijzer is sterker dan de bergen, want zij kan
bergen te gruizel slaan.
En is er iets sterker dan ijzer?
Ja, vuur is sterker, want dit kan hot ijzer doen
sïfielten.
En is er niels sterker dan vuur?
Ja, water, want dit kan liet vuur blusschen.
Is er niets sterker dan water?
De wind; want deze kan liet water in beweging
brengen.
Maar Heer, is er dan in de schepping wel iels
sterker dan de wind?
En de Heer antwoordde:
Ja, sterker dan de wind, en sterker dan alles
in de gansche schepping is '11 mensch, die den dorsti
ge drenkt, en zijn linkerhand niet Iaat weten wat zijn
rechter doet. Hij is dc sterkste in de geheel© Schep
ping en heer van al het geschapene. Hij wijst den
verdwaalde den weg, geeft brood aan den hongerige,
water aan den dorstige, een kleed aan den zwerve
ling en doet aan de menschen wat hij wenscht, dat
zijl hem do-en zouden. Hij traent te weten met 'n be
geerte, die de engelen „liefde" noemen, om daardoor
het raadsel des levens te verklaren. Zulk in mensch
-staat in grooten eenvoud boven al wat is, en voert
cr heerschappij! tover. Wanneer hij' sterft, zullen de
menschen vragenhoeveel geld liij nagelaten heeft,
maar Ik alleen zal zijn geestelijken rijkdom kennen.
Zoo luidt de Indische scheppingsvertelling.
Een kostbaar karpet.
Aan de munt te San Francisco werden in het jaar
1878 twintig milliocn dollars aan zilver en -twee en
twintig miluoën dollars-aan goud geslagen; en daar
bij slechts negen en twintig dollars verloren. Het vloer
kleed. dat reeds vijf jaren gelegen had, werd in 1879
opgenomen, in kleine stukjes gesneden en vervolgens
in pannen verbrand. Hetgeen daarvan overbleef werd
aan hetzelfde proces onderworpen als het stof uit de
mijnen. Zoodoende kreeg men er nog voor een waar
de van twee duizend vijf honderd dollars uit, dat is:
zes duizend twee honderd vijftig gulden Nederlandsch
courant aan goud en zilver.
Bij de Niagara.
Nu dames, wees nu eens 'n oogenblik stil; dan
kunnen we den waterval eens hooren.
Gelijkenis.
Van ochtend ontmoette ik 'n man, die me aan
jou herinnerde.
Hoe zoo?
Hiji is mij ook al 'n heelen lijd vijftig gulden
schuldig.
Beestachtige mishandeling.
Voor het eerste Landgericht te Berlijn hebben de
fabrieksarbeider Seidel en zijne vrouw wegens beest
achtige mishandeling van hun achtjarig zoontje Otto
terechtgestaan. De jongen was voor hun huwelijk ge
boren en werd, toen er na hun huwelijk, andere kin
deren bij kwamen, stelselmatig achteruitgezet, geslagen
en op alle mogelijke manieren gekweld. Het kind ver
magerde met den dag, daar het oo-k niet genoeg te
eten kreeg. De buren waren er dikwijls getuige van,
hoe het arme ventje met het hoofd op den vloer ge
slingerd, met stokken op handen en voeten geslagen,
op het hoofd geranseld werd en zoomeer. Op een
goeden avond bezweek de stumper.
Er werd in allerijl een dokter ontboden, die het
kind dood vond. De vader verzocht, hem niet in moei
lijkheden te brengen, ma-ar de dokter deed zijn plicht
en gaf de zaak bij het gerecht aan.
De doodschouw bracht vreeselijke dingen aan het
licht. Twee gene-esheeren, die als deskundigen gehoord
werden, verklaarden voor den rcehter, dat het kind tot
een. geraamte vermagerd en zijn lichaam niet meer
dan vel over been was. Handen en voeten waren be
vroren, maar niettemin met bloedige striemen bedekt."
De eigenlijke oorzaak van den dood bleek longontste
king te zijn. Deize ziekte had zich echter nog niet ver
uitgebreid. De dood was in elk geval door den ellen-
diigen -toestand, waarin het kind verkeerde, verhaast:
in d-e maag en de ingewanden vond men niets dan
waterachtig slijm, ten bewijze, dat het kind in geene
dagen gegeten had. Wegens den ongelooflijken toestand
waarin het lijk verkeerde, werd het gefotografeerd, om
dat een beschrijving in woorden te kort schoot, om te
zeggen, hoe de kleine martelaar daar neerlag.
Voor het hof beweerden de beklaagden, dat zij de
perken van hun -kastijdingsrecht nooit te buiten ge
gaan waren.
Het O. M. eischte tegen beiden een tuchthuisstraf
van vijf jaren, maar het hof was veel element-er. Het
veroordeelde de vrouw -tot 1 jaar en 9 maanden, den
man tot 6 maanden gevangenisstraf.
De barones was wat men noemde een interessante
'uw, van ongeveer acht-en-twintig jaar. Haar trekken
iren koel en fier en die koelheid en voornaamheid
pNwenen zelfs niet geheel als zij lachte. En zij kon
>ch bijzonder hartelijk lachen. Hare donkere, schitte
rde ook1311 waren dan dubbel verleidelijk. Zij was
«liter een zeer berekenende vrouw, die kalm overleg-
wat haar te doen stond. Zij kende de mannen en
ïst hoe gevaarlijk zij waren
Zij scheen werkelijk o-nwei te zijn, want haar wan-
?n waren nog bleeker dan gewoonlijk en onder haar
ogen waren donkere kringen. Maar dit alles maakte
oar gelaat nog interessanter.
„U heeft toegang -tot mij gevraagd. Ik heb dat. toe
staan, maar dan moet u het goed vinden, dat ik u
'Sgende ontvang," met deze schertsende woorden ont-
tag zij den bezoeker. „Ik ben den geheelen dag wat
aiverig geweest en eerst de laatste oogenblikken voel
mij wat warmer, ik mag dus d-e deken nog niet
üogdoen."
Lieve mevrouw, de bediende zeide mij, dat u zich
°kwei gevoeldet en ik wilde mijzelf de zekerheid ver-
haffen dat uw toestand niet gevaarlijk was," ant-
"'Tdde <je schilder, terwijl hij de blanke hand der
ikhes aan zyn lippen bracht. „U ziet er zeer ver-
ni0eH uit."
ben ook niet opgewekt," ging Charlotte von
voort. „Den geheelen dag heb ik ontzettende
°°tdpijn gehad, en nu is het wel is waar bedaard,
hr ik voel mij toch nog zeer vermoeid."
,,tk kan nu gelukkig de geruststelling meenemen, dat
"'et ernstig ziek is," zeide Kalinka en maakte aan-
hn om heen te gaan
J '1f nog een paar oogenblikken, vroeg Ghailo
C heb wel den bediende bevel gegeven eiken bezoe-
te wijzen, maar ik ben toch blij dat u is ge-
l?Ttlf'n. want ik begon mij geducht te vervelen, nu
lezen mag ook. Wanneer ik niet wel hen, ont
ga® er in mijn hoofd de dolste dingen, help mij die
S verdrijven."
'parncj," verzekerde Kalinka.
I en'1)® oogenblikje nog," riep de barones. Zij schelde
eet, al den bediende wijn te b'rengen. „Vertel mij nu
nw^ven, wat voor nieuws er is. Ik heb vandaag nog
1 keiezen, ook niets gehoord."
'^h zult u ook wel niet weten, dat de dochter van
den handelsraad Eger verloofd is?"
„Dat mooie meisje. Ik ken haar. En met wien?"
„Met den referendaris Kalsbach."
„Ah"' riep de barones verbaasd uit. „Zij werd an
ders nogal door officieren omringd, die maakten haar
verbazend hel hof en ik dacht zeker dat een van die
krijgshelden met de buit zou gaan strijken. Is de
verloving reeds publiek?"
„Tot op dit oogenblik nog niet."
„Hoe weet u dat dan -alles? I11 veel van die geval
len wordt zoo geducht overdreven."
„Ik kan aan de waarheid ditmaal niet twijfelen, want
luitenant Schoenrock heeft het mij verteld."
Houdt u die dan voor zoo goed ingewijd?" vroeg
Charlotte von Ortho lachend,
„In dit geval ja."
„Waarom juist in dit geval?"
De schilder haalde de schouders op.
„Ik geloof dat ik wat indiscreet zou zijn, als ik
uw vraag beantwoordde."
„Ah, dus u denkt dat ik zal klappen?" viel de ba
rones hem in de rede. „Ik geef u toe, dat ons vrou
wen niet ten onrechte wordt verweten, dat wij niet,
of liever zoo moeilijk kunnen zwijgen en het ligt
misschien in mijn aard maar de kunst van r:wijgen
valt mij zelfs -niet moeilijk, anders zou ik ze oök
bepaald niet bezitten. Ik stel er veel belang in, waarom
uw vriend de luitenant ditmaal zoo geloofwaardig is."
„Omdat hij zelf het voornemen koesterde naar d-e
hand van de jonge dame te dingen."
Kalinka was juist zoo gaan zitten, dat hij het gelaat
van de barones, waarop het volle daglicht viel, goed
kon zien. Het ontging hem derhalve dan ook niet,
dat de lippen even trilden.
.Heeft hij u dat zelf gezegd, mijnheer Kalinka?"
vroeg zij toen, terwijl zij den schilder aankeek.
„Zeker. Hij heeft den handelsraad een bezoek ge-
braoht met het plan om de hand te vragen van Tont
Eger. Maar de handelsraad was hem voor met de
mededeeling, dat zijn dochter verloofd was met den
referendaris. Ik moet u bekennen dat deze verloving
ook mij zeer verbaast, want ik was er vast van over
tuigd dat Schoenrock den voorrang genoot."
„Waarom?" vroeg de barones. Zoowel uit deze vraag,
als uit deu klank harer stem sprak een zekere -ergernis,
omdat Schoenrock die haar steeds het hof maakte nu
gedongeu had naar de liefde van een andere vrouw.
„Moet zijn groote rijkdom dan ook niet in aanmer
king worden genomen?" vroeg Kalinka.
De barones haalde minachtend de schouders op.
Ik ken dien referendaris niet bijzonder goed," zeide
zij" In elk geval zal hij wel heel andere voordeden
bezitten dan de luitenant. Maar wij praten Wel wat
lang over dü nieuwtje, ik hoop maar dat u mij nog
meer zult hebben te vertellen."
„Helaas niet."
„Vertel mij dan eens iets uit uw leven, van uw
jeugd. U heeft mij daarover nog nooit iets meegedeeld."
„Omdat ik niet kon vermoeden, dat u daarin eenig
belang zou-dt stellen."
„Waarom niet? Is uw leven dan zoo eentonig en zoo
weinig belangwekkend geweest?"
„Neen neen," antwoordde de schilder vlug en zweeg
toen, terwijl hij de vrouw daar voor hem een oogen
blik aanstaarde. „De herinnering aan mijn jeugd roept
beelden voor mijn geestesoog op, die ik het liefst voor
altijd had blijven verbannen. Maar juist dat wat ons
kwelt, blijft ons het langst bij."
„Vertel mij alles," antwoordde de barones, terwijl zij
haar hoofd met de hand ondersteunde, om gemakke
lijk te kunnen luisteren. Haar blik rustte op den schil
der, maar diens gelaat was van het licht afgewend,
zoodat zij dit niet goed kon zien.
Kalinka zweeg nog steeds, trots de uitno-odiging die
hem zooeven was gedaan. Nog altijd staarde hij
droevig voor zich uit.
„Hoe zal ik beginnen?" vroeg hij eindelijk. „Hoe
moet ik alles inkleeden? Ik kan u niet alles vertellen,
hoe het mij is gegaan, want veel ervan zoudt. u niet
kunnen begrijpen. Ik moet -eerst vee], wat ik later
heb vernomen, u vooraf vertellen, en nog heden ligt
er over alles een sluier, dien ik niet kan opheffen.
Mijn vader was de graaf Kalinka. Hij behoorde tot de
voornaamste en misschien ook de beste grondbezitters
van Polen. Ontevreden met de Poolsche toestanden en
j het Russische schrikbewind, w-aaronder zijn arm va-
derland zuchtte, was zijn heele doen en laten, al zijn
j -handelen en denken er op gericht, om het land te be-
I vrijden van de zware hand van den Czaar. Hoever zijn
schuld reikt, heb ik nooit kunnen ervaren, maar ge
noeg te weten, dat hij gevangen genomen zou worden.
Door een vriend kreeg hij daarvan nog bijtijds kennis
en hij kende het lot dat hem wachtte, wanneer hij ge
raakte in de handen zijner vijanden. Duizenden voor
hem waren den weg naar Siberië opgegaan, naar dat
land van ellende en droefenis en slechts weinigen wa
ren uit dat tranendal teruggekeerd. Hij vluchtte met
mijn moeder en mij, ik die toen nog geen jaar oud
was.
Maar onze vlucht werd ontdekt, en wij werden ach
tervolgd. Op die vlucht het was midden winter,
werd ik ziek en mijn ouders waren zeer bezorgd voor
mijn leven. Om mij te redden, want mij venier mee te
voeren zou gelijk geweest zijn met mij te dooden, ga
ven zij mij over aan een ouden boschbewoner langs
wiens hut hun pad voerde. Zij drukten hem op
het hart goed op mij te passen, en lieten hem -een groot
deel van het door hen meegenomen gold achter. Maar
hun pogen gaf niet veel, beiden werden achterhaald
en moesten naar Siberië. Zij zijn nooit weergekeerd
of zij dood zijn, of leven, ik we'et het niet. Maar
neen, dit laatste kan eM, want dan zouden zij mij
zeker eenig teelcen van leven hebben gegeven. En
nietwaar, nergens elders behaalt de dood zulke rijke
oogsten als in dat land van slavernij."
De schilder zweeg even en bevochtigde zijn lippen
even met den naast hem in een glas staanden wijn.
„De: bezittingen van mijn vader werden natuurlijk
verbeurd verklaard. Ik groeide op in de hut van den
boschboer. Ik hield den boer en zijn vrouw voor mijn
ouders, want ik wist niets anders, en de menschen
gaven mij dienaangaande ook gee-n andere inlichtingen.
Het gehucht lag eenzaam in het woud, vreemden kwa
men, maar heel zelden daarheen. Wie bekommerde er
zich om en wie wist het ook, dat ik niet d-e zoo'n was
van den boer! Hij had immers meer kinderen! Hij gaf
mij voor zijn kind uit, om het geld dat mijn ouders
hadden nagelaten, voor zich en de zijnen te kunnen
gebruiken. De herinneringen aan mijn jeugd zijn de
droevigste die eenig mensch ter wereld maar kan heb
ben. De boer was meest altijd dronken, hij werkte niet,
omdat hij het niet noodig had, zoodat het weinige land
dat hij bezat meestal onbebouwd bleef. Zijn vrouw bad
veel ruzie met hem, omdat ook zij dronk. Toen ik
zoover was opgegroeid dat ik kon werken, werd mij
alles wat er te doen was opgelegd. Ik moest zorgen
voor het noodige hout, moest het vee hoeden, den
akker bebouwen voor zoover mijn jonge krachten dat
toelieten -en kreeg daarvoor meer slaag dan eten."
„Welk een gruwel!" riep de barones uit.
I „Brood was er veelal niet in huis, want mijn ouders
stilden hun honger en dorst met brandewijn," zoo ging
de schilder voort, zonder aandacht te schenken aan
den kreet der barones. „Ik heb mij dagen achtereen
soms gevoed met de rauwe knollen die voor het vee
j bestemd waren. Het was voor mij een geluk, dat ik
I een -onverwinbare afschuw had van brandewijn, want
de boer dien ik toen voor mijn vader hield, drukte
mij dikwijls den brandewijnflesch in de hand en sloeg
mij wanneer ik niet wilde drinken. In de school, die
meer dan een uur ver weg verwijderd was, kwam ik
maar zeer zelden, maar eiken dag dat ik er heen mocht,
was dat voor mij een feestdag. Dan ging er een
ander leven voor mij open, ik bevond me onder andere
menschen. Misschien was het de treurige tegenstelling
met mijn ouderlijk huis en deze kleine wereld daarbui
ten, die in mijn binnenste den honger naar wetenschap
wakker riep.
„Ik leerde in het geheim lezen, ook 's nachts thuis.
En toen ik lezen kon verslond ik elk boek dat door
een toeval in mijn handen geraakte. Al begreep ik
den inhoud niet, ik las het toch. Ook hiervoor kreeg
ik slaag genoeg, als mijn vader mij eens overviel. Hij
zelf kon leaen noch schrijven, maar de man was leep
genoeg, om te begrijpen, dat deze twee zaken voor
hem gevaarlijk konden worden. Ik herinner mij nog
heel goed hoe de vrees voor straf en kastijding mij
vindingrijk maakte. Overdag durfde ik het niet te