53e Jaargang. No. 4487. Zaterdag 17 April 1909. DERDE BLAD. cxc. ,Geen bepaald onderwerp?" Dat 'n mensch schrijft voor zijn, brood, a la bon- -heiur! Dat is ten minste geen schande. Er zijn ook menschen, die voor hun brood huizen bouwen, sigaren maken, varen, kleeden kloppen, kranten drukken; men schen die spiegels polijsten, geld in ontvangst nemen en Uitbetalen, 'n bank besturen, wagens voortduwen. En die menschen ontvangen daar allemaal geld voor. Vroeger was geld aannemen, voor iets wat men ge schreven had, Iets heel ergs. Maar tegenwoordig heeft men deze misdaad den schrijvers vergeven. Men is tot 'het nuchtere inzicht gekomen, dat ze ook eten en drin- Kon moeten, ook kleeren moeten dragen, ook 'n dak boven -d'r hoofd moeten hebben. Tegenwoordig zijn ook schrijvers menschen onder de menschen. kooplui onder de kooplui. 't Gaat tusschen hen ein de uitgevers als tusschen den botboer en 'n huismoeder: met loven en bieden; en als ze geen zaken doen, dan kan 't wezen, dat de botboer overvraagt of dat de huismoeder geen verstand van vlschprijzen heeft; dan kan 't wezen, dat de schrijver imaar 'n slag slaat, zeker dat hij er niet bij te kort komt, of 't kan wezen, dat de uit gever alleen maar denkt aan eigen voordeel, en wel prijs stelt op de melk, die zoo'n schrijver-koetje wat 'n raar beeld-! hem bezorgt, van welke melk hij straks boter maakt, en zijn kaasjes opstapelt, die eiken dag ouder en meer geld waard worden, maar 't toch eigenlijk zonde vindt van het gras en het hooi en de lijnkoeken, die zoo'n koe verslindt; kortom van de vele dubbeltjes, die zoo'n koe hem kost; niet over wegend, dat Hebben jullie ruzie gehad? Wie en wie? Jij en Trapman? Heelemaal niet! Waarom steek je dan op die manier van wal? Op welke manier? Nou zeg, hoor is, je bent toch niet gek?! Wat denk je dan, dat er in iemand omgaat, als ie je zoo hoort praten? 't Is alsof je niet weet waarover je 't hebben moet, en dat je 'r nu op de bonne fooi maar een uit den hoop bij zijn kop grijpt, om ten minste niet heelemaal in de lucht te praten. Zeg doodeenvou dig, dat je Je hadt me moeten laten uitpraten. Nou goed! Praat uit! Als je me maar niet kwa lijk neemt, dat ik mijn hoed opzet, als 't me verveelt, en ik je alleen laat praten. Ik zeg nog eens: Je hadt me moeten laten uit praten. Dan hadt je kunnen hooren, dat ik dat alles al is er veel van waar in 't geheel niet erg vind. 'n Huismoeder, die rond moet komen, is nu een maal 'n „huismoeder"; en 'n uitgever, die ook rond moet komen, is nu eenmaal 'n „uitgever". Ik heb 't nooit gek gevonden, als ik 'n turfboer 'n turf op zag rapen, of 'n goudsmid, van zijn werktafel met 'n hazen- poot de stofjes bij elkaar zag vegen. „Kruimeltjes is ook brood" heb ik thuis geleerd. Ik vind 't geen eens gek, als ik 'n schoenmaker papier tusschen de zolen zie stoppen. Als ik schoenmaker was, zou ik 't mis schien ook doen. Daar heb ik 't ook niet over. De een zijn vik zal eer 'n middel wezen om rijk te worden, dan dat van een ander. Dat is nu eenmaal zoo. Maar wat ik zeggen wou is dit, dat 'n schoenmaker om schoenen te maken, toch altijd leer heeft; dat 'n bakker om brood te bakken, toch altijd meel heeft; dat 'n metselaar om huizen te bouwen, toch altijd steenen heeft. Stel je voor, dat zoo'n weversbaas in Almelo, of ergens anders, tegen een van, zijn knechts zei: „Zeg, Jacob, ga jij maar twaalf dozijn servetten ma ken, zes dozijn met 'n krieweltje en zes dozijn met 'n blokje. Wat denk je dan wel, dat die knecht 't eerst vragen zal? Weet ik 't?! Misschien wel, hoe duur de boter is. Neen, je hoeft dat nou niet belachelijk te ma ken of er nijdig om te worden. Dan is die man zijn «erste vraag: Waar is het garen, meneer? of: waar zijn de kluwen? (of hoe dat materiaal heet). Want zonder materiaal doet hij niets. Hij mag 'n nieuw krieuweltje verzinnen of 'n nieuw ruitje wat ook h«el wat waard is maar om servetten te weven, beeft hij grondstof noodig. 'n Metselaar, die 'n huis gaat bouwen, heeft steenen noodig en als hij die niet beeft, laat hij ze komen; als 't moet, en ook heel dikwijls als het niet moet op credlet. Maar steenen moeten er wezen; en als hij geen steenen heeft, neemt niemand 't hem kwalijk als hij geen huizen bouwt, 'n Schipper moet '11 schuit hebben om te varen, 'n tim merman hout om 'n vloer te leggen, 'n schoorsteenve ger toch minstens 'n schoorsteen om zijn werk te doen. En dat alles wordt door iedereen begrepen, en 't gedane werk door iedereen betaald. In die wereld van broodbakken en linnen weven, van klei kloppen en huizen bouwen, helpt de een den ander. En dat is ook goed. Maar wie helpt ons? Wie helpt mij bijvoorbeeld? Als ik geen linnen heb om servetten te weven, geon steenen om 'n huis te bouwen, geen schuit om te varen, dat wil zeggen: als ik geen onderwerp heb om over te schrijven wat ik toch ook noodig heb, net zoo goed als 'n bakker zijn meel en ik waag 't jullie te vragen, of je me niet eens helpen kan aan wat meel of aan wat steenen: aan een onderwerp, dan zit jelui me met 'n paar mallotige uilenoogen aam te kijken, alsof ik in eens Hottentotsch ging praten. Jullie begrijpen d'r althans nooit iets van. Als er nog eens een uit den hoop zich uit wil sloven, dan heeft ie de interessante mededeeling, dat Juffrouw van Sta veren 'n tweeling gekregen heeft, dat de wethouder z'n baard laat staan, dat 't weer al zoo lief begint te worden en de boome-n al uitloopen. Dan krijg je aller lei dingen waar je niks aan hebt; i k althans niet, zoomin als 'n schipper iets heeft aan 'n woonwagen, of 'n commissaris van politie aan 'n Nieuw-testament; en als ik dan de eerlijkheid besta, om te zeggen, dat ik dit ook wel weet, maar er niks aan heb, dan loo- Pen jullie boos weg, en ik blijf met mijn ongebraaie Peren die ik nota bene nog niet eens heb zitten. Hein kan alles. Als jelui tabak moet koopen, oiri si eren te maken, want zonder tabak schijn je dat "iet te kunnen, dan is 't naar Hein. Hein, kan je helpen aan 'n paar lapjes van honderd? Hein, wil W 's naar Frascatl gaan, of je misschien Flip ontmoet, ön d-an 's hooren wat ie zegt van die zevende' baal seed- '®af? Hein, kan je niet 's op je kop gaan staan? ^eef je ook 'n gulden voor dat arme huishouden? Wat Heb jij over voor 't cadeau van Mevrouw van Bom beren, als ze zich twaalf en 'n half jaar door der man Heeft laten judassen? Hein, schaf raad; ze komen op 1 Singel 'n kolom te kort. Jullie lijkt wel gek. Ik ben Seen pomp, waar je maar aan te bengelen hebt, om er water uit te krijgen. Geef me 'n onderwerp om °Ver te schrijven en verdwijn. 'n Onderwerp?! Om over te schrijven?! ik"?? Ja jij t Maar je hebt gelijk, dat je der over ver- aasd staat. Ik sta er nu zelf ook over verbaasd, dat Cr tot, je over spreek. Wie heeft er nu weer een «ouwen hoed gekocht? Wie laat nu zijn baard staan? er weer geen tweeling geboren? is aar kerel, waar denk je aan?! De Paaschbrief niet. eens gezet. Je hebt nog 'n week den tijd. 'a briftf0'Nou dan moet 18 ze®^en' wanneer ik «t moet schrijven. Vier dagen naar den Haag; daar vandaan terugkomend pakken en nog eens verhui zen. Dan is 't zoo onanie en bij Vrijdag eer ik over ben. Zeg jij dan nou is, wanneer ik schrijven moet. Bn dat i3 allemaal nog niemendal. In acht of negen uren kan 'n mensch heel wat doen, en der staat ner gens in den Bijbel, dat je 's nachts niet werken mag. En al stond 't er in, en mijn brief moest af, dan zou ik me daar toch niet aan storen. Maar dat is 't alle maal niet. ik wil dat lapje van veertig niet missen; ik ben nu zoowat arm genoeg. Dat 'n nvenseh schrijft voor zijn brood, a la bonheur! Dat is geen schande! Als je maar wist waarover je moet schrijven. Hein, blijf kalm! De „blijde gebeurtenis" staat voor de deur. Ja, dat is 't juist. Als ik aan 'n brief begin over 't doet er niet toe wat, en hij is weg, dan zal je zien, dan komt er zoo'n prins of prinses binnen breken, en dan is er geen mensch, meer, die reden verstaat of met wien je nog 'n verstandig woord kan praten. Als eenmaal die kanonnen, je hebben doen opvliegen van schrik, en die klokken aan 't beieren zijn, dan hoor je niet andere meer als cantates en lofgezangen, en dan is er geen krant, die er geen kolommen over heeft. En als er dan 'n correspondent alias: briefschrijver is, die geschreven heeft vijf zes dagen te voren b.v. over noem maar wat, och lieve hemel, dan lezen de lui 't geen eens. 't Moet allemaal over den nieuw- i geboren telg wezen. En dat kan me niet schelen. Ik kan me best begrijpen, dat 'n mensch liever over 'n, j kindje praat, dan b.v. over de ontdekking van water- stofgas. Maar de correspondenten worden er 't slacht- offer van. Die krijgen dan van de lezers en ook van den uitgever 'n brief, die begint met „Geachte Heer maar waarin duidelijk te lezen staat, dat ze je heele maal niet achten, en dat je de arme paar honderd gulden, die je in de maand ontvangt, eigenlijk meer cadeau krijgt dan verdient. Behoefte aan 'n onderwerp? Neen, dat is 't juiste woord niet. Dat gelooft ook nie mand. Trapman zegt kalm: Zoo'n brief is voor jou niks, dien schudt je maar uit je mouw. Dominee Ooien- brander, die, 'n paar brieven van me gelezen, had, zei, dat 't jammer was, dat, ik de theologie vaarwel had gezegd, omdat ik altijd zooveel stof had, waarbij Wil lem lachte en antwoordde: „Ja, dominee, Hein heeft altijd stof, op den schoorsteenmantel en op de kraag van zijn huisjasje; vooral 's winters." Zie je, dat is dan je loon, wat je nog krijgt als extra toelage boven je aangeteekende brieven met klachten, dat ze aan de redactie te vuur en te zwaard moeten klaar staan, om je uit de handen der politie te houden; en dat je, als je niet van koers verandert, de krant er heele maal onder brengt. Vrindelijk lie? Dat is nu het „zeer benijdenswaardig lot", zooals jullie dat believen uit te drukkeh. van 'n krantenschrijver. Als ik Roomsch was, dan zou ik aan den bisschop verzoeken, om in de lita nieën of onder het Kyrieëliseer-en in te voegen: „Van alle kranten, verlos ons Heer! Van alle uitgevers, ver los ons Heer! Van alle idiote raadgevers, verlos ons Heer!" En als dan de bisschop er nog bij wou voe gen: „Van alle eigenwijze journalisten, verlos ons Heer dan waren zoowat alle partijen gebaat. Maar ondertus- schen zit ik met mijn schuitje aan den grond en kan ik miet verder. Schrijf over de verkiezing! Over je vrindje Kuy- per! Of maak eens 'n loflied op uitgevers! Je kent er nog al wat! 1 Ja, dat is waar; maar daarom juist kan ik geen loflied op hen schrijven1 Als je kennis met zoo'n wezen gemaakt h-e-bt, en je bent een beetje vroom aangelegd, dan, ga je naar huis,' om voor m te bid den. Iets andere voor hen te doen, is 'n mensch niet gegeven; zelfs H. d. H. niet, die wel grover wezens op 't oog althans tot bekeering bracht. Aan 'n uitgeversziel moeten engelen te pas komen; voor min dere krachten bezwijken ze niet. Want heusch, al wat menschen er aan deden, is gebleken vruchteloos te zijn. Ze hebhen 't bij ons eens geprobeerd om zoo'n mensch ouderling te maken, hopende dat hij daardoor... Maar toen was 't heelemaal mis. Toen hij eens collec teeren zou en 'n donkere gang door moest,... Enfin, hij heeft nooit meer behoeven te collecteeren. Neen, bidden is 't «enigste. Dat weet ik al jaren, 'n Uitgever blijft 'n uitgever. Ja, hoor is, dan weet ik er ook geen doen aan. Over de Koningin niet! Over de verkiezingen niet! Over uitgevers niet! Schrijf dan eens over vriendschap, en over de vreugde, die je vrindjes je steeds bereid hebben. Dat ds 'n prachtig onderwerp. Plato heeft er ook over geschreven; maar dat is al tamelijk oud. Vooral jij kunt daar mooi over schrijveneer zijn wei nig menschen, die zooveel genoegen aan hun vrienden beleefd hebben. Je denkt maar aan ons. Ja, daar zeg je zoowat. Ik hoef maar aan jullie te denken. Dat kan 'n mooie brief worden. Als ik de heele waarheid in de krant zet, geven jullie me dan ook mijn geld terug, dat jullie kwasie van me ge leend hebt? Dan doe ik 't zeker. Begin je daar nou alweer over! je lijkt wel n draaiorgel, dat iederen keer van voren af aan begint. Ik moet nu weg; als je me noodig hebt, telefoneer dan maar even. Saluut! j Saluut! Wat doe je daar toch, Abram? Hoe heb je zoo kunnen werken onder dat dispuut. Is ie weg? Ja, meneer. Ik wou u vragen Neen kerel, ik moet nu heusch alleen zijn. Ik moet aan 't werk en aan mijn brief beginnen. Ik heb er anders geen tijd meer voor. Ja meneer, juist daarom. Ik wist, dat u de heele week bezet zoudt wezen. En toen ik hier binnen kwam en u zoo druk in gesprek vond, ben ik maar aan 't stenografeeren gegaan; ik moet me toch eiken dag n uur oefenen. En heb je ons bij kunnen houden? Ja, heel goed; u hebt iets vlugger gesproken dan gewoonlijk. En wat wou je nu? Vindt u 't goed, dat ik dit stenogram uitwerk.' Misschien kunt u dit dW gebruiken als brief. Zal te verward zijn; geen bepaald onderwerp genoeg, vrees ik. Dat kunnen we altijd nog zien. 't Is nu maar de vraag, of u 't goed vindt. Als je er mee slagen zoudt: best! Goed, dan ga ik 't uitwerken. Is u morgen thuis? Neen, in Den Haag. Moet ik 't daarheen opzenden? Weineen, lees 't goed door, schaaf 't hier en daar 'n beetje bij, en zet dan overal... Heb ik ge vloekt? Ik geloof 't wel. Een enkele maal. Nou die vloeken moet je dan schrappen. Maak de zinnen rond en zet er 'n verstandig opschrift boven. Mag ik 't dus aan je overlaten? Zeker, meneer. In orde dan! Maar weet wel Abram, dat als -iemand iets voor 'n ander doet, dat hij er dan zoo -zijn best aan moet doen, alsof die ander het zelr Begrepen meneer. Goeie reis en veel genoegen- Dank je; tot over vier dagen! A. B. namens H. d. TI. P. S. De beantwoording der correspondentie moet wachten tot de volgende week. Antipathie! Van 'n held. Dc eigenaar van het sinds vele jaren welbeklante, ondanks z'n .jjescheiden voorkomen cn afmetingen uit lucratief oogpunt lang' niet le versmaden sigarenma gazijn ,,De Tabaksplant", was ver huiten dc grenzen van dc huurt, waar hij; woonde, bekend als een zeer vriendelijk en hulpvaardig mcnscfi. Meneer Deelman leefde, mocht men zeggen, mee met z'n stamklanten'. hun lief cn hun leed. Als een van de kinderen, tot het gezin van zoo'n habitué behoorend, de mazeltjes had, of door een ander ziekletje aan huis of bed gebonden was, dan wist meneer Deelman precies te zeggen, den „hoeveelsten dag t nu al was gevor derd.... Keek hij papa, die z'n, gebruikelijk quantum haaide, aan met ecu gezicht, waarop te lezen stond zeer duidelijk en zonuer dat er een woord werd ge sproken „Nou?.... Mag-ie op?... Of: „Mag ze d'r uit van middag?" i'.n Kreeg meneer Deelman geruststellende lijding, zoo kon men zijn vergenoegdheid direct merken aan z'n dribbelen naar het welbekende „stamkistje aan de wijze, waarop hij sigaartjes in vioeizak stopte, i puntje aiKnipte, luciitr aanstreek... En dan den stam- Kiant aanzag met een oog van: „Wat heb ik u voor speld?... Heb ik 't geraden?.... Wie meneer Deelman dan een echt en groot plezier wou verschaffen, die zei: ,.lk geloot dat ais u gestu deerd hadt..." Meneer Deelman's wangen werden dan purper en z'n oogjes glinsterden en tintelden... llij verschoof z'n zijden pet eens, glimlachte met grenzenlooze beschei denheid, en antwoordde: „lk ben maar een simpel winkeliertje hoor Een burgermannetje. Niks anders!...." ,.Nou-noul' zei stamklant., denkend aan z'n loepen- de driemaands-nóla, „ik houd vol..." „O ontboezemde de ander, en „gepaste ge voelens van eigenwaarde" gaven hem plots de hou ding van een, die zich niet kleiner wit waardeeiren dan hij is ,,ooo - Toen ik jong was. heeft rnijtn °°m, de apotheker, menigmaal gezegd.... En 't zou er ooic wel van gekomen zijn... Als niet... Och!" on derbrak hiji zichzelf met tikje-weemoed; afschuddend bevlieging van hoogmoed; weer wordend 't „simpele winkeliertje"... En nederig-buigend overhandigde hij' de sigaren. Toonend hoezeer diezelfde schrandere, voor geleerde in de wieg' gelegde Deelman ook zijn maat schappelijke positie begreep... llij was een braaf, ge moedelijk mati. Lag er iemand ;n de buurt ernstig ziek, dan was hij- echt gedrukt. Lachte, ja om de moppen, die getapt werden in z'n winkel. Dat bracht t vak mee... Je kunt de menschen niet weg jagen door stugge bokkigheid en zuuipruimerij.Maai de wijze van z'n lachen toonde, voor wie hem ken den, genoeg wat er in Deelmati omging... Dan rede neerde, bespiegelde hij over het geval. -Was 't bijna nooit eens met de opinie van denbehandelenden arts... Perste de lippen samen, trok dc mondhoeken naar beneden, en schudde langzaam, doch zeer nadrukke lijk tevens, het kogelronde hoofd. „Nee—nee—nee—néédecreteerde hij; dan. „geen sprake van!.... 't Zit 'm hééL ergens anders!... Op die manier loopt 't mis... mis... wat ik u zeg!" De sigaren gleden in zoo'n ge-val uiterst langzaam in het zakje. Meneer Deelman zag ze, sombeipein zend, na.... met gelaatsexpressie van ervaren medicus, die, door gebrekkige diagnose van een min-begaafden collega, menschenleven bedreigd ziet. Ook in quaestiën van wet en reelat was hij, hij sommigen een autoriteit. Als 't rustig en momenteel leeg was in den winkel, kwam men zijn advies inwin nen .Meneer Deelman deed dan weer anders. Voelde zich heelemaal zakenmensch. Fluisterde zwaarwichtig, met hoog-opgetrokken wenkbrauwen. En verstond op frappant-genial-e wijze de kunst om.... als er plotse ling iemand in den winkel kwam terwijl hij de rol van juridisch-adviseur vervulde, net te doen of men over koetjes en kalfjes keuvelde... Zoo plotseling, op slag, met een ongedwongenheid, die de meest:ge- routineerde tooneelspeler hem niet.zou gebeterd heb ben, bracht hij het a-propos van die ingewikkelde histo rie over naderend procesje.... op... op..,. „Tjaa riep, hij, bij voorbeeld, bijzonder hard en levendig uit. „tjóè!... Die Serviërs, dat zijn rare gui ten'.... Ik ben 'i met u eens, die koning Peter knijpt ribg 's stilletjes uit, als-ie de noodige centjes in vei ligheid heeft gebracht'..." Of ook wet: „Beroerd weêr; ongezond, koortsig, om thuis te blijven als je er niet uit mót!..." En dat alles zoo gewoon, zoo natuurlijk dat geen mensch 't in zijn gedachten zou hebben gekregen, dat diezelfde Deelman 'n minuut tevoren in het vertrou wen was genomen over zaakje, waar je. om 't te snappen, om den drommel niet de eerste-de-lóeste voor moest wezen Indien 't waar was, dal op den bodem van zijin ziel kiemen van zelfverheffing en -bewondering wer den aangetroffen, dan was 't" misschien ter heilzame inscherping van bescheidenheid, dat op zekeren dag... En van dien dag af ontwaarde men iets nieuws bijl meneer Deelman. Op het goedige gelaat kwam een scherp, sarcastisch-spottend trekje grijnzen. Hij kon wel eens kribbig, prikkelbaar, ontstemd zijn. 't Knechtje- werd eens door nem afgesnauwd en zijn bloedeigen zuster, die het huishouden bestierde cn steeds in tee- der-eerbiedige -bewondering naar hem had opgekeken. De dikwangige ziel van 'n Trui zag men eens loopen met dikke randjes aan de oogen. Ze had geschreid, 's Middags had broer geprutteld de erwtensoep, waar hij: anders zoo dol op was, laten staan.... "Was-ie zoo nijdig geweest over 't, enkele korreltje zout. dat misschien ,te veel bij de aardappelen was ge daan.... Dat Trui haar tranen niet had kunnen bedwingen. „God weet wat ons boven 't hoofd hangt zei ze tegen tle oude Geertje, terwijl die de vaten stond af te wasschen, een uurtje later „maar 'r moet iets verschrikkelijks gebeurd zijn. Zóó heb ik mijn broer nog nooit gezien... Zelfs niet toen die- Van Valen, je weet wel, waar we over de zestig gulden van kregen, er vandoor ging!.... Ja, toen was Kees een beetje ont daan, maar aan z'n eten kon 'k niks merken!.... En nou.... Dc heerlijke erwtensoep met varkenspootjes... Wat heeft ie ervan gebruikt?... Nóg geen bord-vol De tranen biggelden over de roode wangen. En ook Geertje had geen kracht om de juffer wat op te beuren.... Ook zij: vond 't erg vreemd Jan, het knechtje liep met een gezicht als een oorworm rond.... En in hel kantoortje zat meneer Deelman, bril op den neus, te schrijvenMaar zelfs de krullen der hoofd letters, die hij fatsoeneerde, miste het zwierige, sierlijk afgeronde, waarvoor ze vermaard waren.... Den ochtend van dien dag was hij weer in z'n win kel geweest. Grijnzend-er, hatelijker, spichtiger pedanter dan ooit. De blceke„ eeuwig-grinnikende Brushof. die -den 2en dei: vorige maand in de huurt was komen men wonen. 'Op een bovenhuisje.... En er was op de deur een bord gespijkerd, wit m'et glimmende zwarte letters: I). Wj. S. G. Brushof, Rechtskundig adviseur, belast zich met hel behandelen van.... etc. Die kerel kwam dan vier sigaren van 2'/a cent koopen bij; meneer Doelman, ff ij betastte, kneep ze met z'n lange, knokerige vingers.... net precies nijp tangen. Hij snuffelde eraan met z'n spichtigen, rooden piekneus. Toen hij er e-en had opgestoken, trok-ie een viezig-versehrikt gezicht. ,1 field het gloeiende puntje vlók hij z'n neus, snoof den rook op cn keek me neer Deelman aan mei oogen van„dat 's verre van fijn goedje, hoor'" zoodat de ander hoefde van woe de. Als hiji z'n toorn niet gekoeld had op een kistje, dat-ie nu met vinnige tikken van z'n hamertje dicht spijkerde, meneer Deelman had zich niet kunnen beheers ch-en. En toen had die ellendige Brushof o,p zijn sarrend- lijmerig, gewild-Iangzaam zcurtoontje, met zoo'n ijzige bedaardheid, als om dubbel te genieten van de nijdig heid des anderen er-tussohen-ih hoestend over het scherpe van Deelman z'n sigaren... met krakend keel geluid en medelijdend grimlachje gezegd: „Wat heb-je dien Herfkens. hier uit de straat, er nou toch ellendig laten invliegen i..." Meneer Deelman was wit geworden als krijt. Wie 'm op dat moment gezien had, zou hulpvaardig, vricn- deiijk-goedig mannetje niet herkend hebben... Herf kens was een van z'n oudste klanten. En had altijd tegen Deelman echt-opgezien... Tegen iedereen ver leid: daar zit me een kop op dat ventje!.... 't Was nog geen iweek geleden, dat Herfkens daar bij1 z'n toonbank had gestaan om hem advies te vragen over een zaakje, dat hij: zoo eenvoudig als glas had ge vonden... Herfkens had 'na de hand gescnud, in dui- l zcndmaal bedankt... En daar kwam nu die lummel, 1 uitgepieterde kwast; die treiterige, opgeblazen kwibus... Die armoedzaaier met z'n vettige portefeuille onder den arm... Die zoogenaamde „rechtskundige adviseur".... i Meneer Brushof zag best, dat de ander wit van woe de was. En daar amuseerde hij zich juist mee. Ver volgde op denzelfden afgemeten sarrende» kraaktoon „lk hen van de leer: Schoenmaker, houd u bij uw leest:Leeken moéten zich niet mengen in za ken die hoven hun -begrip gaan!Leeken richten dan meestal onheil aan.... Zéér ernstig onheili" Laat ik me inhouden' dacht Deelman. En met zeer schorre, dof-heesche stem bracht hij eruit: „Hebt u soms voor advocaat gestudeerd, meneer?" Scherper jiijl had hij, niet kunnen afschieten, 't Geel bleek op Brushofs wangen werd groenig-grauw. En er vonkte iets in de smalle oogen... Maar de adviseur was een meester in de kunst van z-elfbehecrsching. Iets sterker werd bet spotgrijns- 1 je. Toen tikte hij', heel eventjes en met hooghartige nonchalance, tegen den rand van zijn hoed.... stapte, mét statigen tred, den winkel uil... zonder meneer Deelman met groei of woord meer te kennen.... Van meneer Herfkens af tot Trui cn de oude Geert toe hebben 't volmondig erkend: nooit hadden ze ge dacht, dat diezelfde Kees Deelman zoo'n „gewelde naar" kan zijn als dc drift hem overmeesterde. Waar is ,dat de adviseur hem vier weken achtereen tot '1 uiterste gebracht had.... Om den anderen dag zijn sigaren van 2>/a cents 'I stuk kwam koopen... Zijn dubbeltje statig deponeerde, de sigaren besnuffelde, betastte, bekneep, en dan weer viezige gezichten tegen den rook trok..'. In de- enkele woorden, die hij- tegen Deelman zei. legde zulk een medelijdende minachting; zulk -een doen van: „Och. manneke, waar mot ik 't nou met zoo'n sukkel over hebben?lij- weet toch van geen toeten of blazen!...." Dat 't een wonder mocht heeten, dat de ander hem niet allang gezegd had: Bij mij krijg je geen stuk meer!.... Wat meneer Deelman dan ook dikwijls ge noeg op de lippen gezweefd had.... Maar hij' stelde er nu juist een eer in om vol te houden. Die rakker zou niet merken, hoe hij hem hinderde... Integendeel, meneer Deelman was poeslief... Ver loor er z'n eetlust door. Kon 's nachts den slaap niet vatten dikwijls.... Maar hij hield vol.... Tot 't uiterste. Tot de noodlottige uitbarsting. Toen Geert, die bezig was in den winkel 'te schrob ben. -bij juffer Trui binnen kwam vliegen, met bestor ven gezicht: „O God. julfer, uw broer.... met dien langen vent..." Geert viel van haar stokje. Trui naar den win kel.... En daar zag zij: 't. Haar broer tusschen meneer Herfkens en De Waal in, die hem met geweld tegen hielden... met groote moeite... Om Brushof niet nóg eens aan te vliegen.... Kistjes sigaren op den vloer gestort... Den grooten aschbak van de toonbank geslingerd.... Pijpjes te grui- zel.... En Deelman, haar eigen zachtmoedige, brave Kees met bliksemde oogen, gebalde vuisten, 't schuim op de lippen: „Ploert'Smeerlap?... Hoor je dat?... Schoelje!.,, 'n Fijne adviseur!W... Weet je wat je bent?... Je bent...." Maar hij- sprak 't niet uit. Trui, z'n zuster, was hem snikkend om den hals gevlogen. Drukte d'r hand tegen broers lippen.... Op dat hij den bleekcn adviseur niet nog erger zou uit schelden... Maandenlang is in de buurt over het geval gespro ken. Men raakte er niet over uitgepraat. TjEn wat algemeen erkend werd, was: die Kees Deel man is toch niet bang, hoor: Hij had verstek laten gaan, was op den dag, toen de zaak der beleediging. door hem den juridischen ad viseur Brushof in aanwezigheid van drie ge-tuigen aan gedaan, voorkwam, niet 'naar het Paleis van Justitie gegaan. Hij achtte zich vér verheven boven dit alles. Zou, als man van eehle courage, „de gevolgen" wachten. Hij was, dien ochtend terwijl dus z'n „zaak" voor den rechter kwam, drukker, vroolijker dan ooit. Er kwamen, uit nieuwsgierigheid, meer klanten dan gewoonlijk. En Kees Deelman zei tegen wie het maar höoren wou ,',Weet u 'I wel?... Van morgen moet ik voorko men!.... als beklaagde wegens beleediging, meneer" (de toon, waarop hiji dit woord zei, was niet te om schrijven) „menéér Brushof acht zich beleedigd..." WEn met schamper-minaehtend lachje duwde hij de vier-van-de-tien. of ook wel vijf-van-de-tien in 't vloei zakje.... Hij scheen zóó monter, zóó onbezorgd.... Tegen, half twaalf kwam een neef van 'm schijn baar toevallig, ibinjienloopen... Wie schérp, toen, had opgelet, zou gezien hebben de onrust der angst, waannee Kees Deelman spiedde naar neeï z'n lippen.... Maar ze spitsten zich geruststellend... Geldboetetje... anders niet... Toen draaide Kees Deelman zich om en snoof he vig. druk en lang z'n neus, om niet te laten merken wat er, op dat moment, in hem omging... En dien 'middag smaakte hem na langen tijd weer de erwtensoep met pootjes MAïTRE CORBEAU. Vjitï rijj en van dat. Wat muziek is. Mark Twain antwoordde op de vraag er naar: ..Mu ziek is lawaai, dat door menschen op foltenverktui- gen. -die zij- instrumenten noemen, gemaakt wordt. Zu'- ko menschen noemt men muzikanten, en als er 'n hoop bij alkander zijn heeten zij met hun allen 'n orkest. Als zoo'n muzikant lang haar heeft, en er erg bleek of interessant uitziet, dan noemt men hem 'n virtuoos. Tegenwoordig onderscheidt men drie soor ten van muziekde Duitsche. dc Italiaansche en de Fransche. De Duitsche moest men, wanneer men voor 'n man van beteekenis wil doorgaan, zeer aandachtig aanhooren. Men doet het best. bij zoo'n gelegenheid wat watte in de ooren te stoppen. Dan kan men cr bij gaan zitten slapen altijd vannecr men niet snorkt, want dat zou versehrikke!" zijn en dan denken do lui. dat men met ve Btking luistert. Als ge Ita liaansche muziek gaat hooren. kunt ge van lijd tot lijd de watjes uil uw ooren doen. maar dan moet ge zoo nu en dan het hoofd schudden ten toeken van afkeuring en tegenzin; vooral wanneer er 'n mclo- die ten gehoore wordt gebracht, want melodieën zijn in den ban, dus ook de Italiaansche muziek. Bij de Fran.... Maar over Fransche muziek spreekt 'n beschaafd mensch niet. Wat Fransch is, is frivool en over frivole dingen.... Dan is er nog Amerikaan- sclie muziek, cn sommigen zeggen.... Maar 'I is alle maal: teven-maken, lawaai. En dolle muziekliefhebbers, hebben gewoonlijk niet veel hersens." Aldus Mark Twnins oordeel over muziek en haar liefhebbers. Ook dat verbieden! Gelijk men, weet, is den lsten dezer in Groot-Brit- tannië en Ierland de Kinderwet in werking getreden, waarbij onder meer het rooken op straat door jongens onder 16 jaar verboden wordt. Een maatregel dien men prijzen kan. Ma-ar de Glasgow Herald merkt op, dat in Schotland volgens de wet jongens van 14 jaar en meisjes van 12 jaar mogen trouwen, en meent nu, dat de wetgever, die een jongen van 14 jaar oud ge noeg acht om in 't huwelijk te treden, aan jongens van dien leeftijd ook wel mocht toestaan een sigaar tje te rooken. 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9