Een zeer korte Roman.
"derde blad.
Gemengd Nieuws.
Zaterdag 1 Mei 1909.
53e Jaargang. No. 4494.
Door W. M. GARSCHIN.
—O—
Vorst, koudeJanuari is in 't land en maakt
zich bitter voelbaar voor alle arme drommels, die niet
bij eene warme kachel hunne neuzen in veiligheid
kunnen brengen. Ook mij waait zijn ijzige adem aan.
Wel heb ik mijn goed verwarmde kamertje, maar de
onrust drijft (mij voort, naar buiten
Inderdaad, waar dwaal ik toch langs deze kale kade
heen? De vierarmige straatlantaarns branden hel
der, hoewel de wind er binnendringt en de gasvlam
men doet dansen. Het flikkerende licht schijnt de don
kere massa van het vorstelijke paleis, met zijne vele
vensters, in nog diepere duisternis te dompelen. A.otn
ter de reusachtige spiegelruiten is alles zwart en ledig.
De sneeuwvlokken stuiven er langs. Huilend en gie
rend vaart de storm over de ijzige wildernis der
Newa.
Ding dang! Ding dang! klinkt het midden
door dit windgeloei. Het is het klokkenspel van de
vestingkerk, en mijn steltvoet begeleidt eiken slag
van het melaiikolieke getingel met een stampen op
het met ijs bedekte plaveisel. Ook mijn kranke hart
doet mee, slaat mee de" maat bij deze treurige lucht-
muziek.
Ik moet mijzelf den lezer voorstellen. Ik ben een
jonge man met een houten been. Ge zult misschien
denken dat ik Dickens nadoe, dat de figuur van Silas
Wegg mij voor den geest speelt? Och neen. Ik
doe niemand na. Ik phantaseer niet, maar blijf geheel
bij de werkelijkheid. Ik ben feitelijk een jonge inva
lide. En kort geleden eerst ben ik het geworden
Ding dang! Hing dang!
Ding dang! Ding dang!De klokken spe
len de zwaarmoedige melodie van een koraal. Dan
slaat het e e n.
Eerst een uur? Dus nog zeven uren voor het
aanbreken van den dag! Dan zal deze ravenzwarte nacht
met zijne sneeuwvlokken en flikkerende lichtjes, ver
dwijnen, om plaats te maken voor een grauwen dag...
Zal ik naar huis gaan? Ik weet 't niet. Het is
mij alles hetzelfde. En aan slaap heb Ik geen be
hoefte.
Ook in de lente placht ik gaarne gansche nachten
langs deze kade heen te slenteren. Ach, dat waren
andere nachten! Wat laat zich daarmede vergelijken?
Het zijn hier niet de geurige nachten van het
Zuiden, met den donkerblauwen hemel en de groote
sterren, die ons met hare blikken overal volgen. Hier
is geen eigenlijke duisternis. De hemel wil niet donker
worden. Het spreekwoordelijke „avondrood gedurende
den ganschen nacht" verguldt het Noorden en het
Oosten. De luoht is frisch en scherp. De Newa stuwt
zich blinkend naar de zee en kabbelt met zachte golf
jes tegen het graniet der watertrappen. En aan dezen
oever stond ook ik. En op mijnen arm leunde een
meisje. En dat meisje
Ach, waarom ben ik er over begonnen u te ver
tellen van mijn harteleed? Maar zoo is nu een
maal het arme, zwakke menschenhart. Wanneer het
verwond is, dan klopt het nog des te heftiger en wil
bij den eersten den besten troost verlichting zoeken.
En het vindt die niet. Toch is het alles zoo mensche-
lijk.
Mijn hart was nog gezond, het behoefde nog geen
troost en opbeuring, toen ik in de vorige lente kennis
maakte met Mascha zeker van alle Mascha's ter
wereld de liefste. Ik ontmoette haar hier op deze
zelfde kade, die toen echter niet zoo kaal en koud
was als nu. Ik had destijds nog twee werkelijke bee-
nen, het rechter even gezond en sterk en welgevormd
als het linker. Ik was over het geheel lichamelijk goed
gebouwd, en in niets geleek ik nog op een vermink
ten, treurig strompelenden hinkebeen. Een leelijk woord
Maar wat bekommer ik mij nu nog om woorden?
Zoo dus leerde ik haar kennen. Het ging heel een
voudig toe. Men denke er niets kwaads bij ik
ben volstrekt geen meisjesjager. Dus, ik kwam van
den eenen kant, en zij kwam van den anderen. Ik
weet niet wat het was, dat mij aandreef om haar
aan te spreken. Een onschuldig praatje, zooals elke
jonge man wel met een jong meisje houden mag,
geheel zonder kwade bedoelingen. Mijn goede physio-
nomie, die destijds nog niet door een diep litteeken
over neus en wang ontsierd was, stelde het meisje
gerust. Ik vergezelde Mascha naar de Galeienstraat,
tot aan hare woning. Zij kwam van hare oude groot
moeder, die aan het Zomerpark woonde, en die zij
eiken avond bezocht, om haar een roman voor te
lezen. Die arme grootmoeder was namelijk blind.
Nu is de grootmoeder dood. Ach, in dit jaar zijn
zooveel menschen gestorven, die volstrekt geen oude
grootmoeders waren. Ook ik was den dood nabij
dat kan ik u verzekeren. Maar ik ben er nog bovenop
gekomen. Hoeveel ellende kan een mensch verdragen,
voor hij er aan sterft? Ik weet 't niet en
niemand weet het.
Prachtig! Fameus...!... Mascha beval mij een held
te zijn, en dus nam ik als vrijwilliger dienst onder
de wapens.
De tijden der Kruistochten zijn voorbij: de ridders
zijn verdwenen. Maar als de beminde vrouw tot u
zeide: „Deze ring hier ben ik!", en zij slinger
de hem in de vlammen van een geweldigen bTand,
in eene ware vuurzee, zooals bij het afbranden van
eene fabriek, zoudt gij u dan niet daar instorten,
om den ring te halen?"
„Och wat!" hoor ik op deze vraag antwoorden
„wat een belachelijke inval! Natuurlijk zou ik den
ring niet .naspringen. Zeer zeker niet! Ik zou naar
den goudsmid gaan en haar een anderen ring koopen,
desnoods van de drievoudige waarde."
En als zij u dan zeide dat het niet dezelfde ring
was? Als zij u verweet dat gij geen held, geen ridder
waart, dat gij niet den moed hadt om uw leven voor
haar te wagen? Hoe zoudt gij dan tegenover haar
staan?
Neen, ik was in mijne opvattingen nog wat ouder-
wetsch en romantisch. Ik sprong den ring na. Maai
misschien was dit enkel omdat ik geen bezitter van
solide obligaties was en geen aandeelen had in de
een6 of andere industrieele onderneming.
Misschien hebt gij in uwe kinderjaren wel eens
gehad om te zien. hoe een ylittdertje in
66116 vlam vloog. Dat vermaakte u toen. Het vlindertje
stuiptrekte, terwijl het op den rug lag en nog met
de verzengd vlerkjes fladderde. Gij vindt dat interes
sant. Maar tenslotte hebt gij toch het diertje doodge-
drukt, om een einde te maken aan zijn lijden... Ach-
aon ik mijzelf ook maar zoo vernietigen, om aan mijn
1 n Wn eimU maken!
mijne '[and^ wenkbrauwen en drukte krachtig
Ik keek haar aan en zeide: „Goed!"
„Als je terugkomt, dan word ik je vrouw." Dit
was haar afscheidswoord aan het station. Kom dus
terug!"
lianen verstikten mij. Ik had bijna geweend. Maar
ik vermande mij en ik vond de kracht om te ant
woorden:
„Ik zal mijn plicht doen, Mascha. Eerlijke men
schen
„Staven hunne woorden met daden," zoo vulde zij
mijne phrase aan.
Ik drukte haar voor de laatste maal aan mijn hart
en sprong in den wagen.
Wel trok ik in den oorlog om Mascha's wille, maar
toch kweet ik mij wakker van mijnen plicht ook
tegenover het vaderland. Onverdroten marcheerde Ik
mee door Roemenië, onder stof en regen, hitte en
koude. Met zelfverachting knabbelde ik de wormstekige
beschuiten der heeren leveranciers. Toen het eerste
treffen met de Turken plaats had, versaagde ik niet. Ik
behaalde het kruis en werd tot onderofficier bevorderd.
Bij het tweede treffen knakte er iets in mij, en ik
viel neer.
Gekreun... een nevel voor mijne oogen... een arts
met een wit voorschoot en bloedige handen... barm
hartige zusters... mijn afgezaagde been met het moe
dervlekje ouder de knie... dit alles beleefde ik als
in een droom. Een met de geriefelijkste bedden inge
richte zlekentreln onder opzicht van eene voortreffe-
lijko verpleegster bracht inij naar Petersburg terug.
Wanneer men de stad tweebeenig verlaat en met
een heen en eeu stompje er terugkeert, dan stemt
dat iemand niet vroolijk. Dat kan ik bezweren.
Men bracht mij naar het hospitaal. Het was in Juli.
zou doen naar de tegenwoordige woonplaats van Marscha
zou doen naar de tegenwoordige woonplaats van Marja
Iwanowna Goschko; en de goedige oppasser, een oud-
sóldaat, bezorgde mij het adres. Altijd nog wooqdo
mijne Mascha daar in de Galeienstraat.
Ik schreef een brief een tweeden een derden.
Maar ik ontving geen antwoord-
Eindelijk had men mij een houten been gefabriceerd
en aangeschroefd, en nu kon ik zelf mij er van gaan
vergewissen, wat de oorzaak van het zwijgen mijner
Mascha was.
Ik huurde een fiaker, reed naar de Galeienstraat
en strompelde de eindeloos hooge trap op. Hoe was
ik acht maanden gel-eden diezelfde trap opgevlogen'
Eindelijk stond ik voor de deur. Ik schelde. Zoo
onstuimig was mijn hartkloppen, dat ik bijna mijn
bewustzijn verloor.
Achter de deur worden voetstappen hoorbaar. Het
oude kamermeisje Awdotja doet open, en ik draaf
voor zoover er van draven met behulp van een
steltvoet sprake kan zijn de kamer in.
„Maschaü"
Zij is niet alleen. Naast haar zit een verre neef
van haar, een zeer net jongmensch, die in mijnen tijd
juist zijne akademische studie had voltooid en op eene
goede maatschappelijke positie mocht rekenen.
Zij beiden begroetten mij heel hartelijk waar
schijnlijk vanwege mijn steltvoet, maar overigens
met een zeer merkbare verlegenheid en bevangenheid.
Het had er veel van of ik hen was komen overrom
pelen. Binnen twee minuten had ik alles er van be
grepen.
Ik wilde hen in hun geluk niet storenJa, gij
zult zeggen dat dit maar praatjes van mij zijn. Want
zoo zult gij philosofeeren wie staat er nu zoo
maar zonder slag of stoot het beminde meisje af aan
den eersten den besten aap van een jongen en laat
zich gedwee door zoo'n melkmuil de kaas van het
brood eten?
I Nu gij moogt het gelooven, of niet gelooven
het is mij hetzelfde.
I Eergisteren is de bruiloft gewepst en ik heb er
bij gefigureerd als bruidsjonker. Het is werkelijk waar.
1 Ik speelde kalm en waardig bij de plechtigheid'mijne
rol, terwijl mijne beminde een anderen knaap aan het
hart drukte. Mascha keek mij af en toe eens angstig
1 aan, en ook de bruidegom behandelde mij met eene
soort van onrustige voorkomendheid. Maar bij de brui-
i loft ging 't vroolijk toe. Er werd champagne gedronken.
De Duitsche neven riepen „Hoch! Hoch!" en noemden
mij den „Russiscben held!"
Het is mij alles hetzelfde of gij het gelooft,
of niet gelooft, waarde lezer. Maar als gij met mij in
zulk een Januari-nacht langs de Paleiskado verkoost
te wandelen, en te luisteren naar het klokkenspel in
den stormwind, en naar het stampen van mijn stelt
voet op het plaveisel, en naar het bonzen van mijn
verwonde hart, ja, dan zoudt gij mij zeker toch
wel gelooven
Ding dang! Ding dang! De klok slaat vier.
Het is tijd om naar huis te gaan, mij op mijn een
zaam bed te werpen, en in te slapen
Oome-Gerrit heeft 't toch feitelijk beloofd. Ik geloof der grootmeesters... „Zooveel glorie is me te veel
vast, dat-Ie wel een zes a zeven milleToen hij vaders knuist voelde, die z'n schouders
Moeder keek dan verschrikt rond of niemand hem murw-kneep. „Lammeling!" schreeuwde Van der Ven,
kon lioorenTrok een gezicht van: niet de huid en al wat hij, dien Zaterdagavond uoorstaan had, aan
'verkoopen voordat de beer geschoten isJe kunt helsche foltering, barstte nu los, „beroerde aap, die
niet weten!Maar leefde toch mee met de toe- je bent!Kwajongen...' Is dat binnen 't halfuur te-
komst-illusiën van d'r manrug zijn?... Vooruit, je jas uit!... Naar den winkel...!
Dan praatte vader fluisterend verder... Alsof hij be- En zie nou nog 's dat je een poot zet naar dien Jan-
spied, beluisterd werdVan dat er een eind zou Klaassen-rommel... Je jas uit'"
komen aan dat eeuwige gesappel. Hij wist een manier- Moeder wierp er zich tusschen. Maar 't was te laat...
'tje om met zoo'n zesduizend pop „duiten te maken"... Vader had den kunstenaarstrots van ontluikend genie
Duiten!Van opgewondenheid klapte hij zich op gekrenkt, gewond.
't dik van de beenen. Schonk zich, in de gauwigheid „Nooit meer!" had Freek uitgeroepen, naar z'n flap-
en voordat moeder er een schotjje voor kon steken, hoed grijpend.
nog een borrel lngaf zich over aan geluks-fanta-
I sieHij zou 't zich wat makkelijker kunnen ma-
kenEiken dag zijn loopjez'n zaakjes behan-
„Nooit!".
En plotseling vlogen de klanten, die nog altijd zaten
te wachten, naar liet woonkamertje van den patroon.
delenz'n huisjeszijn hulzenAls-ie 't zei, Ze hoorden vloeken, gillen, stoelen omver vallen,
glas en porselein, dat tegruiz-el stortte
1 dan kreeg Van der Ven al bij voorbaat iets deftigs-
huisbezitterigs over zichHij was toch ook zoo
piepjong niet meer. Eu Freek, hun eenige, kon zoetjes
aan in de zaak komenMet een flinken bediende...
Niet zoo'n halfwas. Een nette, behoorlijke jongen moest
't zijn. Die een goed salaris had't Zat er, dan,
Ze zagen vader en Freek, worstelend.
„Ik zal je leeren om komedie te spelen!... Ik zal je
leeren hoofdrollen vervullen..."
Moeder gilde om hulp.
Ze rukten de twee mannen van elkaar. Vader moest
toch aan. Misschien kon de „salon de coiffure" ver- door zes handen worden vastgehouden,
bouwd, vergroot. Och, als-je eenmaal „wat kapitaal i Mot gescheurde kleeren en bebloede handen, verwil-
hebt", dan lu-ijg-je veel makkelijker duiten!derde oogen, vloog Freek 't huis uit, de straat op...
„De eerste ton, vrouw!" ri6p Van der Ven, in zoo'n Moeder hem na... Maar vruchteloos.
zonnige Zondagsche stemming uit, „de eerste tonHij was in de avondstraat niet meer te bespeuren...
Dat's de heele chose!Jammerend van verdriet viel de vrouw neer op een
van de twee sciheerfauteuiltjes.
Met oome-Gerrit, had ze hem gedreigd, dien Zater- Vader stond verwezen, hijgend, voor zich uit te sta-
uag-muklag. En hij voelde, besefte 't wel, de patroon ren... Niet begrijpend... Voor alle securiteit door een
van tien „salon de coiffure". Toen Freek, een maand van de klanten nog vastgehouden... Eindelijk werd 't
Ko'eden gekozen was tot 2de secretaris in het rustiger. De menschen die voor 't huis op het rumoer
b* "Thalla en voor oom een stuk van z'nj waren komen aanzetten> glugen verder. Aah schereil
olletje had opgezegdToen had oome-Gerrit in de waBj ,1#tuurlak niet meer të denken
handen geklapt en gezegd, dat-ie ,,.'t niet achter Fr,èekje De klanten vertrokken ook
gezocht had"En eventjes-later, toen de jongfeh De „salon de coiffure" was döo'dsch en verlaten.
uè kamer uit was, hftd luj. moeder apart geroepen, en In een hoekje zat moedeir stilletjes të schreien...
haar in-gefluisterd„Keetje, dat jong is voor het t(?P-
neel geboren. Wat ik je zeg!" In een vaal en afg-edrag<;n jasjl0 ke)j ik liem zien
Oome-Gerrit was -een groot bewonderaar van al terechtstaan, op een middag, wegens diefstal voor
wat met „dé planken" in bëtrekknig stond. Ging -ge- de eerste maal gepleegd.
regeld tweejiaal 's weeks naar „de komedie Sloeg Den mageren, bleeken jongen met het vale, vervallen
zelden een. premiere over. Onderhield zélfs connecties hongergeziclR; de droevige oogen. Zelfs van de weelde-
met een paar „beroepsartisten, -r- die in hun eigen rjge coiffure uit z'n dagen van succes-droom was niets
kring wel een zeer nederig emplooi vervulden, doch van meer OVer... Hij had gestolen, van een kameraad.
wie oom overtuigd was dat zeAls niet allerlei Die, met hem, aian 't schouwburgje verbonden was voor
omstandighedenTegenwerkingJaloezieEn rolletjes, die tusschen het figurant zijn en zooveelsten
die oom, op hun beurt, een fijnproever en eerste-ken-
ner op tooneelgebied prezenIemand, die „z'n roe
ping gemist had"In ruil voor welke hulde ze
Zoo nu en -danAls de maand haast om was en
de directie geen „voorschot" wou gevenAls oom
in een goedgeefsche bui verkeerde
Oome-Gerrit zou 't hem inpeperen. Van der Ven
voelde 't, terwijl hij de verfomfaaide pruik trachtte
te redden.
Oome-Gerrit, die Freek z'n geestdrift voor het too-
neel voedde, aanmoedigde; best vondDie zich al
eens nijdig had gemaakt, toen vader geweigerd had
rangs-acteurtje in zweven......
Uit ellende, uit honger had-ie gestolen. Het horloge
uit 't vest van den andere
De rechter behandelde hem zeer clement.
Wist, dat de jongen het gedaan had ook wel om
eten te brengen aan zijne moeder, voor wie hij te zor
gen had.
Voor moeder, die toen de „salon de coiffure" ver-
loopen en vader kwijnende was, toen nog altijd ver
trouwde in Freek z'n toekomst
En 't was haar laatste luchtkasteeltje!
Want oome-Gerrit, de maecenas, bleek toen hij
om Freek naar een repetitie te laten gaanDe plotseling stierf door zijn artistieke vrienden-bewon-
nieuwe knecht was ziekVader stond voor alles, (leraars nagenoeg kaal-geplukt
in den scheerwinkel!1 Vader had 't niet kunnen verkroppen. Freek wegge-
„Je moest je schamen, Jan," had oome-Gerrit, toen, loopen... Naar „het tooneel". De „salon" achteruit-krab-
gezegd, „om het geluk van je kind te willen dwars- pelend zoo hard als een paard loopen kon... Geen Zon-
boomen. Menige ouder zou God dankbaar zijn. dat hij dagSCiie illusie-bouwerij meer om hem te troosten, op
een zoon heeft, waar zooveel talent in schuilt! te houden... Vader was er onder bezweken.
Bij die woorden had Freek door z'n krullebol geslre- sombere, kille kamertje zat moeder te wach-
ken en een. gezicht getrokken van miskende genieten, tot Freek thuis-kwam...
Denkend aan zoovele celebriteiten, in hun jeugd ge- Ajs ze pem maar niet hielden, daar in 't Paleis
drukt, geplaagd door bekrompen, kleinzielige ouders... van justitie... Als ze hem maar niet...
Freek had, van medelijden met zichzelf, de tranen in zij luisterde naar elk geluid, dat naderde... Eindelijk
de oogen gekregen.
En moeder gaf een wenk: pas-nou-toch-op...!... Je
ziet toch, dat oome-Gerrit kwaad wordt!"
Vader had berust, Oom verzekerd, dat-ie 't „zoo
kwaad niet meende".
kwam de magere, vervallen jongen.
Vertelde haar hoe 't was afgeloopen. Dat ze hem
„nogal schappelijk" hadden behandeld
Zooveel ellende hadden zij in 't laatste jaar doorge
maakt, dat ze zelfs voor dit verschrikkelijke niet zoo
Waarop oom den jongen op den schouder had ge- h«»i
klopt, hem bemoedigend op den pathetischen toon en f„0fhfYaijfn
met het keelklankje, dat hij behalve de rollend-trachtte hem te troosten; moed te geven. „De
ratelende r's en een soort van manteljas zich had 1,]--,;ol,ur e6ft toch gezegd dat je bij 't gezelschap kun
aangeschaft, aangewend, om het „air" te hebben van |,Q ''V','. a IS toch... Mot-je denken, Freek!
iemand, die dan toch eigenlijk met hot tooneel iets j oph» 6f? °.nversckll'i& voor.
heeft te makent ze} de bIeeke J°nSeil> m wiens treurige oogen
alle levenslust gedood scheen, „weet-u, moeder, ik
...Toen vader, die 't, van woede, niet meer kon hou- j 8esPr°ken... Hij zoekt een bediende voor
den, dien Zaterdag-avond den klant, dien hij juist i ®n vaPPen--; ebeb" lk geloof, dat... Dat
had ingezeept, even in den steek lietI i8m t6f£ing... Hij weet wat 'k in den „sa-
Hij was tot het uiterste geraakt. 't laatste uur. mnDn ®n';'
Vier lui waren, van ongeduld door het lange wachten, vervallen vrouwtje in de plunje van
- - I ai moe en bittere ontbering 't hoofd, en de gedachte
Mascha
-.«ima was een zonderling meisje. met
was verklaard, liep zij eenige dagen zw Jg Hon
een donker gezicht rond. Wat ik ook deea,
haar met niets opvroolijken. een man
„Hoor eens'" zeide zij eindelijk. „Hen j
van eer?"
..Dat wil ik hopen," antwoordde ik. daden.
„Mannen van eer staven hunne woorden d
Je hebt soldaat willen worden dus moet j
ook gaan vechten."
„ARTIST".
LANGS EEN „OMWEG",
't Was, dien Zaterdagavond, bij halftien toen Freek
thuiskwam, en moeder had al van balfnegen af ge
merkt dat vader stond te „koken" van nijdigheid en
ongeduld. En nu was 't, zoo'n Zaterdag-avond, voor
Van der Ven een hard gelag om in den steek te wor
den gelaten. Freek wist toch, dat de nieuwe knecht
niks-waard was. Die had den ouden heer Van Dalen
zoo'n jaap in z'n kin gegeven, laatst, dat-le sinds niet
meer in den „salon de coiffure" terug was geweest. De
patroon had met een watje; met „lapis infernalis" en
zoo meer, gedaan wat hij kon. Er een schoonen hand
doek aan gespendeerd; meneer Van Dalen duizendmaal
om excuus gevraagd... maar de oude-heer was gewoon
weg woedend. De vrinden van het gewone pandoer-par
tijtje zaten te wachten. Hij had toch al last van
eksteroogen, die in nieuwe laarzen kneldenzonder
boe-of-ba te zeggen, was hij de deur uitgeloopen; zak
doek tegen kin gedrukt; tegen z'n gewoonte in niet
eens groetendVan der Ven had den lummel, dië
nu acht dagen bij 'm in betrekking was, kunnen wur
gen. Maar er kwamen nieuwe klanten en hij moest
zich inhouden; verduren, verkroppen, dat de rekél nog,
met zoo'n grijnzend-treiterig lachje, over 't geval stond
pret te makenEen vaste klant naar de maan;
die geregeld haarkleursel van hem kocht en wonder-
watertjes om weer „groeikracht" in verkaalde schedel
huid te wekken't Was om dol en razend te wor
den'
Dien Zaterdag-middag, zoo een uur of vijf, zes, was
moeder bij hem gekomen en had iets gefluisterd
Maar vader smeet een kam en een pruik, waar-ie aan
bezig was, van opwinding en schrik op den grond
„Dat mankeert er nog an!" schreeuwde hij, „ik zou
nog lieverAls-Ie 't waagt om een voet buiten
de deur te zettenBet, ik bezweer jeIk..."
Maar moeder was een taaie, als ze wou.
„As-gij 't dan maar met oome Gerrit uitvecht
Ik wasch rn'n handen in onschuld. Je weet hoe oome
Gerrit is
Zijn vingers graaiden en woelden in de verfomfaaide
pruik. En ze zag best, dat zijn lippen beefden
Maar hij durfde toch niet. Oome-Gerrit bolichaamde
al z'n hoop, al z'n lllusien van de toekomst, 's Zon
dags, na tweeën, als de „salon de coiffure" gesloten
was en zo samen in het kamertje achter den scheer
winkel zaten uit te blazen van de woelige week.......
De enkele uren genoten, waarin er geen gedoe, ge
zeur met klantjes was...... Dan, als vader z'n Zon
dagsche versnapering had geproefd, kon hij wel eens
praten over dat geluk van later
,Tjonge-nog-toe, wijf!" zei hij dan, zich lekker-vadsig
uitstrekkend in z'n armstoeltje en met welbehagen tu
rend in de wolkjes van z'n Zondagsch sigaartje,
„tjonge, als dat groote geluk nu toch eens gebeurde.;.
al weggeloopen. En telkens vroeg er een:
„Maar waar is je zoon dan toch?"
„Komt direct' Over een minuutje. Eventjes een bood
schap!" had de patroon gezegd, zoolang hij zich be-
heerschen kon.
Maar eindelijk werd 't hem te bar.
„Die is aan 't rederijken!" zei hij, bevend van toorn,
zoodat hij nauwelijks aan 't scheren durfde gaan
Z'n handen maar waschte om tot kalmte te raken...
Er werd gelachen door een paar scheerklanten.
Aan 't rederijken!
„En laat-ie jou nou maar voor den boel opdraaien?"
zei een ander, „ik zou 'm mores leeren, als-ie mijn
jongen was'"
pijnigde haar:
„Heeft vader nu daarvoor... Had ik maar naar z'n
woorden geluisterd...!"
En voor 't eerst na den dood van d'r man voelde zij
wat die moest geleden hebben
MAiTRE CORBEAUV
WOORDEN VAN SPURGEON.
Toen de beroemde Engclsclie predikant Spurgeon,
de schrijver van „Jan Ploegers praatjes" in Mentone
vertoefde, waar hij ook in het begin der negentiger
Juist' precies-zoo!" beaamde meneer Hendriks^ dien jaren overleden is, schreef hij een kalender, waarvan
vader onder het mes had, en wiens Adamsappel-streek j wjj hier enkele woorden in herinnering brengen
hem deed zweeten van angst, „juist meneer! De ou
ders van onzen tijd zijn veel te zacht! Veel te toe
gevend!"
„Pas-u op!" vermaande Van der Ven, zelf niet be
grijpend waar hij de kracht vandaan haalde om zulk
eene marteling te verduren
Edoch, meneer Hendriks zeur-babbelde doorHad
den tijd!
Vijf menschen zaten te wachten. Een keek telkens
1 U^vi/vAvirl r-i r» O V» w'n VlAflriO'O
Steek het licht aan, eer gij den lucifer uitblaast.
Wees voorzichtig, dat uw tong niet op 'n molen
rad gaat gelijken.
Wie 'n roede saambindt voor zijn eigen rug, is
gek.
Prijs God, maar betaal den dokter.
I)e brokken die God u toewerpt, zijn beter dan
hel bankcl, dat de duivel u aanbiedt.
Wie teveel van zichzelf houdt, staat gewoonlijk al-
naar de "klok, in den „salon" hangend, naar z'n horloge. Leen.
En vader moest luisteren; geduldig, knikkend van dat I Mannen kunnen 'n huis bouwen, maar vrouwen kun-
wel-zoo-was; wachtend met het scheermes tot Hendriks
i nen er 'n tehuis van maken.
'n Zachtmoedige vrouw is beter dan 'n wagen vol
kostbaarheden.
Als gij lust hebt lot weven, dan zal God wel zor
gen, dat gij garén hebt.
'n Mol. die arbeidt, is heel wat meer waard dan
'n engel, die niets uitvoert.
NEKKRAMP.
Te Klettenburg, Weslfalen, zijn zooveel lieden ziek
aan nekkramp (meningitis cerebro spinalis), dat liet
stadje geheel van het verkeer moest worden geïsoleerd.
Alle openbare vermakelijkheden en vergaderingen zijn
verboden, liet „Roode Kruis" te Berlijn zal zieken
barakken uitzenden.
ONDER HET PUIN.
Te Berlijn stortte bij het sloopen van een gebouw,
een drie meter hooge muur in, waardoor eenige werk
lieden onder hot puin bedolven werden. Daar onmid
dellijk verscheidene andere werklieden met het red1-
dingiswerk een aanvang maakten, gelukte het betrek
kelijk spoedig, de mannen uil hun benarde positie tc
bevrijden. Allen zijn min of meer gekwetst, geen van
allen echter levensgevaarlijk.
DOOR EEN DOLLEN HOND GEBETEN.
Donderdag liep in Weenen een dolle hond ronds
dje heel wat onrust en ongelukken veroorzaakte. Niet
minder dan 32 mensehen werden door 't dier gebe
ten. Een politieagent, die 't heest wilde dooden, schoot
een student in de volle borst. De geheten personen
zijn allen naar 't instituut Pasteur overgebracht.
klaar was met z'n monoloog:
„Zachte chirurgijns maken leelijke wondenLater
zijn ze je dankbaar, de jongens, als je ze jong aan
tucht hebt gewendEn andersAnders lachen
ze je uitTrappen ze je voor dank!... Als dait in
den tegenwoordigen tijd wat meer werd ingezien
Dan zou 't er heel anders bijstaan!Vrij wat be
ter
Zoo ging 't door. De zeep op de wangen van meneer
Hendriks droop afVan der Ven moest nog eens de
kwast erover laten gaan. Weer gaan schrapen, schra
penDood-voorzichtig, want telkens zag-ie aan het
wiegelen van Adamsappeltje, dat meneer zijn rede wou
hervatten
De klok in den „salon" tikte, tikte't Liep naar
halftien. Meneer Hendriks was klaar, stond zich te was-
schen. Een nieuwe klant zat in het scheerfauteuiltje.
En Hendriks bespiegelde door: „Al te goed is buurmans
gek! De ouders laten zich in de luren leggenZijn
de slaven van de kinderen't Is de omgekeerde
wereld
Het was Van der Ven of men hem met naalden prik
te, folterde't Begon hem zoo te draalen, te wrin
gen om z'n hals, van inspanning en woede, dat hij op
't punt stond om, er moest dan van komen wat wou
de kast maar liever te sluiten, dien avond... Beter
dan ongelukken
Toen kwam Freek thuis... met bleeke wangen en
schitterende oogen. Hoed op een oor... Stappend, met
dreunpassen, dat alles, in den „salön", ervan trilde..;
Niemand ziende, niemand groetend... Regelrecht naar
de kamer, naar moeder... Om te vertellen, in zijn volle
extase
„De hoofdrol! Stel u voor, moe, de hoofdrol!" riep
hij, toen vader binnenkwam, in z'n hemdsmouwen,
het scheermes ln de hand
Freek had 'm niet eens gezien. Vertelde door:
„Een schitterend, een briljant succes, moeder!
O, wilt u gelooven
Hij wilde zich, in zijn vervoering van zooeven I
als genie-gehuldigde, de hand voor de oogen slaan... Amerika.
In die nobelo pose, welke hij zich heHvierde van een
DE VLIEGENDE MENSCH.
Dezer dagen heeft Wilbur Wright een vliegtocht ge
mankt bij zeer gunstigen wind zonder gebruik te maken
van pyloon (een op een toren gelijkend gevaarte),
noch van rails. Hij gleed alleen een afstand van 150
meter over het grasveld, waarna de machine zich ver
hief om gedurende langien tijd rond te drijven.
Deze proef is van zeer groot belang, daar Wright
hel lot nu toe niet zoo ver had weten te brengen
met een gunstig resultaat, noch in Europa, noch in