lEltÏE- Soldaten=eer. De Geboorte der Prinses. Woensdag 5 Mei 1909 53ste Jaargang No. 4497. EERSTE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Dit blad verschijnt viorinaal per week: Dinsdag-, Woensdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. By inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Bureau SCHAGEN» Laan O 4» luiere. TYleplioon No. 20. Uitgevers z TRAPB8&K Co, Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regols f 0.25: iedere regel meer 5 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. Zitting van Dinsdag 4 Mei 1909. Het was heden gauw afgeloopen voor de nieuwsbe- ichtgevers. Na de uitspraken toch, was er maar eene strafzaak ter bêljan,deling en deze werd met gesloten deuren be handeld. Zij werd uitgeroepen contra den oog-, neus-, mond en keelarts Dr. Adriaan Tuijl uit Alkmaar, voorheen al daar woonachtig in de Langestraat, later als we 't wel hebben naar de Emmastraat verhuisd. Hij is een klein, schraal persoon, 36 jaren oud en in 1873 geboren te Schiedam, als we goed verstonden. Onder verdenking van het plegen van handelingen met oneerbare bedoelingen met vrouwelijke patiënten, was hij met de justitie in aanraking gekomen en werd na de noodige Voorbereiding zijne zaak naar de strafzit ting van heden verwezen. Een heele rist getuigen 'ten getale van wel 16 waren opgeroepen. 't Waren meest vrouwelijke getuigen. Vooreerst een tweetal stemmig in 't zwart gekleede zusters de dames Heijman en Alkemade, van wie er een wegens ziekte oiet verschenen was, en verder een zekere juffrouw Biemans, benevens tal van jonge dames, van wie er 1 uit Egmond en de overige!' zoowat allemaal uit Alk- paar kwamen, o. a. mej.- Johanna Smorenberg, mej. Aatje Brander enz. Ook waren de dokters Willam Kos ter en P. T. L. Kan uit Leiden, benevens dokter J. H. Pameier uit Alkmaar als getuigen gedagvaard. De voorlezing van het bevelschrift van verwijzing had in 't openbaar plaats. Dr. Tuijl's slanke, bewegelijke gestalte trad een poosje na de voorlezing der uitspraken binnen, gevolgd door zijn rechtskundigen raadsman, den zoo gunstig hekenden Alkmaarschen advocaat Mr. F. G. H. v. d. Hoeven. Wat in het bevelschrift van verwijzing stond en werd voorgelezen in 't openbaar is niet bepaald geschikt tot uitgebreide omschrijving in de bladen. Het eerste feit, waarvan daarin werd gerept, ge- Na de voorlezing van t bevelschrift van verwijzing werken, konden deze leden allerminst deelen. Onder Vóór de invoering van het Burgerink Wetboek (1 Oct te hebben aangehoord, kon 't niemand verwonderen, bedoelde leden waren er velen, die zich besliste voor-1838) was voorgeschreven, dat het kind wX geboorte dat de deuren met t oog op* de goede zeden bij de standers noemden van het plan der Zuiderzee-Vereeni- werd aangegeven aan dén ambtenaar van den E behandeling dezer zaak gesloten werden. ging: eerst een afsluitdijk leggen van Wieringon naar 1 J ™,rg: Verder niets te vertellen zijnde moeten we wel ein- Piaam en daarna successievelijk de vier ontworpen digen. inpolderingen tot stand brengen. Denkelijk volgende week uitspraken en nieuwe zaken. Aangaande de bedoeling van de bowindslieden, die dit wetsontwerp hebben ingediend, verklaarden enkele TwPPllft Kampr leden in twijfel te verkeeren. Zy hadden den indruk, s. wccuc iitiuici. dat hier wordt voorgesteld een proef te nemen, zoowel van technischen als flnancieelen en economischen aard, Zitting van Dinsdag 4 Mei. i waarvan de uitkomst zal moeten beslissen over de SLSST rfÏÏE Ti l«e„"an S ï.'t fSSSÏÏSfS. 1—trwte. ledclijke hafellw met der vrouwelijks "jXSta'1 «W stemming, doch werd verworpen met 40 tegen 26 stemmen. Morgen voortzetting. De Kamer ging verder met de SCHEPENWET. Het vraag, of de geheele droogmaking alsdan met afsluit- ging over twee vragen bij art. 1,8 en 23te pas ge- j dijk raadzaam is. bracht, in welke artikelen wordt aangegeven wie voor- j Vele andere leden kwamen met beslistheid tegen die zitter en wie leden zullen zijn van den Raad voor de meening op. Van eene proefneming als bovenbedoeld Scheepvaart, j is geen sprake. Verscheidene leden verklaarden zich De heer VERHEY wil een technicus als voorzitter, met het ingediende voorstel te kunnen vereenigen en de minister een jurist. De heer LELY, voorzitter van het te verkiezen boven dat der Staatscommissie, de commissie van rapporteurs, is het met de regeering eens. Wel wordt dan op dien voorzitter niet-techni- cus een groote verantwoordelijkheid gelegd, doch dat is juist noodig. De niet-technische voorzitter kan zoo veel technische voorlichting krijgen als hij wil, ge- eischt moet echter worden dat hij de uitspraak met re denen omkleedt. Deze verbetering wordt door den mi nister aangebracht en art. 18 aangenomen nadat het voorstel-Venhey verworpen was. Art. 23 geeft aan de samenstelling van den Raad voor de Scheepvaart, waarvan de voorzitter een jurist zal zijn. De heer SCHAPER dient een amendement in om 2 schepelingen of oud-schepelingen beneden den rang van stuurman of machinist in den Raad op te nemen. De heer LELY wil 15 buitengewone leden hebben: reeders, schippers, werktuigkundige, electrotechnicus, scheepsbouwkundigen en 3 schepelingen. De minister wil echter van die schepelingen in den Raad niets weten; zij kunnen over technische zaken niet oordeelen, zijn niet onafhankelijk genoeg en bo vendien zal het moeilijk zijn de menschen te vinden. Ook vreest de minister het odium dat op den voor zitter zal rusten als hij genoodzaakt is de buitenge wone leden-schepelingen niet op te roepen, omdat zij geen oordeel kunnen hebben hg vele gevallen. De heer SCHAPER wees er op dat de bestuurders van den vak bond zeer geschikt zijn, doch deze opmerking ontlokte aan den minister het antwoord dat hij er niet op ge steld was betaalde bestuurders van een vakbond als rechters te doen optreden. En de heer Lely en de heer Schaper protesteerden Het aangeboden plan, meer op zichzelf beschouwd, deed by sommige leden in de eerste plaats de beden king ryzen, dat de vernauwing van den toegang tot de Zuiderzee, die met het werk gepaard gaat, tengevolge zal hebben, dat het by W. of N.W. wind binnenstroo- mende water te heviger zal aandringen op de Friesche kusten. Itesumeerende achtten sommige leden het allerminst uitgesloten, dat het werk een nadeelig saldo van 10 millioen gulden zal opleveren. Tegen een en ander werd aangevoerd, dat, hoe waar het ook moge zyn dat de kosten van Waterstaatswerken dikwijls belangrijk tegenvallen, er toch wel redenen zyn cm aan de ramingen die aan dit voorstel ten grond slag liggen, een bijzonder vertrouwen te schenken, daar deze plannen niet van één ambtenaar, maar van tal van deskundigen afkomstig zyn, die het plan jaren hebben bestudeerd. Sommige leden wezen op de wenschelykheid om, komt het hier beoogde werk tot stand, den aan te winnen grond niet te verkoopen, doch in 's Ryks handen te doen blijven. Sommige leden vroegen waarop de meening uitge drukt in de Mem. v. Toel. berust, dat do op de Zui derzee uitgeoefende visscherij geen beteekenenden invloed van de indijking zal ondervinden. Zy vreesden, dat het visschersbedrijf wel degelijk schade zal ondervinden. Gevraagd werd nog of het in het voornemen der Re geering ligt om de visschers uit Kolhorn op de een of andere wijze schadeloos te stellen en zoo ja, op welke wyze. Gevraagd werd ook of eene rijksrichting waarbij schiedde in Juli 1902, een ander in 1906 enz. Deze fei- ',Hn aanmer ingen tegen de schepe- de aansiuiting ten Oosten van Medemblik nabij Andyk scn w qn lingen z«nf 0I1! f m den Rfd op te Plaats heeft, wellicht niet de voorkeur zoude verdienen. getuigen, in deze strafzaak opgeroepen. De zaak ter terechtzitting verwezen wordende, is door beklaagde eene memorie ingediend geworden. Op vordering van den procureur-generaal bij het Amsterdamsch Gerechtshof is op 7 April jl. door dat gerechtshof, de uitspraak, 26 Maart dezes jaars door de Alkmaarsche rechtbank te dezer zake gedaan, goed- In de geboorte-akte van Prinses-Juliana is melding 1 gemaakt, dat Zy aan den ambtenaar van den burger- Afsluiting Zuiderzee. iuo Blijkens het Voorl. Verslag over het wetsontwerp tot lijken stand is voorgesteld gekeurd'"waarna* eindelijk "de zaak, die° al tamelijk aanleg van een gedeelte van de afsluiting der Zuiderzee Dit feit is dus officieel geboekstaafd. lan~ in'instructie is, ter terechtzitting voor strafzaken en indijking en droogmaking van de WieringermeerVertooning van het kind aan den ambtenaar van den op °4 Mei werd verwezen en de O. v. J. de noodige verklaarden sommige leden zich tegen het wetsontwerp, burg. stand is niet by wet gevorderd; art. 31 van het getuigen ging dagvaarden. omdat in hunne oogen de droogmaking der Zuidorzeo, j Burgerlijk Wetboek bepaalt slechts, dat de akte van Eenige geboorteacten en rapporten van deskundigen althans voorloopig, geen aanbeveling verdiende. Tegen- j geboorte zal vermeldenjaar, dag, uur en plaats der noesten worden voorgelezen, maar voor dat geschiedde over deze leden stonden er die voor deze plannen sym- geboortede kunne van het kind en de voornamen, pathiek gestemd waren. welke eraan zullen worden gegeven; de voornamen, De opvatting, dat het ondernemen van dit werk in namen, het beroep en de woonplaats der ouders en de te hooge mats beslag zal leggen op onze krachten en voornamen en namen, den ouderdom, het beroep en de middelen en geen plaats zal laten voor andere groote j woonplaats der aangevers en getuigen. Sn voor de getuigen werden verhoord, verzocht de heer 0. v. J. met 't oog op de goede zeden, en den aard lezer zaak, dat de deuren zouden -worden gesloten. Dit geschiedde. Code Napoleon, welk wetboek hier tot genoemd tydstip gold. Aan dit voorschrift werd echter door de meeste ambtenaren hier te lande niet de hand gehouden het was in gemeenten van eenigen omvang dan ook moeiliik na te leven. v De oude bepaling is toen in het niouwe B. W. niet overgenomen, Wèl is de volgende opgenomen (art, 29 3e lid)„Hy (de ambtenear van den burgerlijken stand) is bevoegd om te vorderen dat het kind aan hem worde getoond. Ook van deze bepaling wordt evenwel zelden of nooit gebruik gemaakt. De officieels mededeeling omtrent H.M.'s gezondheids toestand bevatte ook gisteren weer niets dan goeds. Wy kunnen er iets aan toe voegen, dat velen met vreugde zullen vernemen, schryft De Nieuwe Crt. „Reeds van den aanvang af is de Koningin ernstig voornemens geweest Haar kind zelf te voeden. Dit voor nemen is uitstekend verwezenlijkt kunnen worden en en ook in dat opzicht (om de woorden van het gisteren uitgegeven bulletin te herhalen) laat de toestand van moeder en kind niets te wenschen. „Het buitengewone besef van Haar constitutioneels verplichtingen, waardoor onze Koningin zich kenmerkt, komt ook hierin uit, dat Hare Majesteit, naar ons ter oore kwam, reeds gisteren, dat is dus drie dagen na Haar bevalling, zich naar staatszaken heeft geïnformeerd en enkele stukken heeft willen teekenen. Het spreekt vanzelf, dat de geneesheer en met de meest mogelijke zorg waken tegen alles wat H. M. inspanning of ver moeienis zou kunnen veroorzaken, er is dus alle reden dit bly'k van geestelijke opgewektheid als een teeken van het uiterst gunstig verloop van het kraambed te beschouwen." Naar uit de Resedentie gemeld wordt, heeft H. M. reeds Maandag eenige der meest dringende staatsstukken onderteekend. Het gewyzigd ontwerp adres van gelukwensching der Tweede Kamer luidt aldus: Mevrouw Met onuitsprekelijke vreugde vernam de Tweede Kamer der Staten Generaal het heuglijke feit van de geboorte eener Prinses. De geestdrift van deze zoo vurig verbeide gebeurtenis alom in den Lande gewekt toont opnieuw, hoe hecht de trouw is welke het Neder- landsche Volk aan Uwe Majesteit verbindt. Ook wy beschouwen de geboorte der Prinses als een Zegen des Allerhoogsten voor Uwe Majesteit en Haren Doorluchtigen Gemaal doch niet minder voor het Vader land. Die geboorte bevestigt en versterkt de eenheid van den Staat. Zy verzekert het voortbestaan van de innige verhouding tusschen Vorstenhuis en Volk, welke hare diepe wortelen heeft in 's Lands geschiedenis. In het heden en verleden ligt de waarborg, dat de Prinses, onder de wijze en liefderijke zorgen Harer Ouders opgevoed, op de trouwe aanhankelijkheid des Volks kunnen rekenen. Uwe Majesteit veroorlove ons Haar eerbiedig onze diepgevoelde gelukwenschen aan te bieden. 17. HOOFDSTUK XI. Overste Kalsbach liep onrustig in zijn kamer op en neer. Wie hem niet van nabij kenden, had/den kunnen veronderstellen, dat hij zeer kalm was, zoo afgemeten varen zijn bewegingen. Peinzend had hij zijn oog op den grond gevestigd. Van tijd tot tijd hief hij zijn ge laat op en dan vertoonde dat een dreigenden trek. Verbitterd balde hij de vuist. In zijn binnenste was het zeer oproerig. Een vriend van hem was komen vertellen welke ge ruchten er door de stad liepen, omtrent luitenant Schoenrock. Hij had het gerucht niet willen gelooven, maar zich toch voorgenomen een streng onderzoek in te stellen. Maar toen was de hofarts Broekers geko- rhen en deze had hem op de hoogte geholpen van de ernstige gevolgen van de mishandeling, zoowel als van de aanleiding daartoe. De overste was nog nooit in zijn leven zoo opge wonden geweest. Aan de waarheid van het gehoorde kon hij niet meer twijfelen. Een onuitsprekelijke ver bittering tegen het dwaze gedrag van den luitenant die hem al meer in hooge mate had geërgerd, had zich van hem meester gemaakt. Het welzijn zijner- soldaten ging hem steeds zeer na aan het hart en hij was den vrijwilligers meer toegedaan, dan hij direct wel mocht laten blijken, omdat hij hun meerdere be schaving erkende. Hij kende Bruno heel goed en wist welk een ijverig en bescheiden jongeman hij was. En :iu was juist deze gevallen als het slachtoffer van 4ea overmoed en dwaasheid van den luitenant. Hij had het altijd als een zaak van eer beschouwd, dst in zijn regiment nooit iemand met recht reden tot klagen had en nu was hem dit onaangename geval over komen. Hij kneep de lippen op elkaar om zich zoo doende tot kalmte te dwingen. Verschillende omstandigheden kwamen er nog bij, zijn verbittering te vergrooten. Hij kon er niet aan twijfelen of Schoenrock had er kennis van gedra gen, dat Marie bij zijn moeder in betrekking was en dit had den vermetele niet weerhouden, om het meisje te volgen en lastig te vallen. Het was hem hoogst onaangenaam, dat het gebeur de was voorgevallen met den zoon van den man, die corrector was op de drukkerij van zijn broer. Hij was er bang voor, dat deze mishandeling open- Hjk in de courant zou worden besproken en dat be schouwde hij alleen reeds als een beleediging van den militairen stand. Hij was besloten den luitenant met alle strengheid te behandelen, hem In het minst niet te ontzien. Maar toch meende hij, dat hij het geval niet als mishan deling mocht aanmerken. Tegen beter weten in zou hij den luitenant tegen de publieke opinie in bescher ming moeten nemen om zoodoende zijn stand deze grie vende beleediging gelegen in een publieke veroordee ling te kunnen sparen. Het mocht slechts worden be handeld als een betreurenswaardig ongeluk onder den dienst, hoogstens als een te groote gestrengheid. Dit alles woelde in zijn brein dooreen en de twee spalt in zijn binnenste vond geen voldoende oplossing. Dit eene stond evenwel voor hem vast, op zijn stand mocht geen smet worden geworpen. Hij wachtte nu op luitenant Schoenrock. Hij had hem precies het uur opgegeven, waarop hij moest ver schijnen en herhaaldelijk keek hij naar de pendule. Hij wenschte in stilte, dat de luitenant later mocht komen, opdat bij zijn schuld nog onwil kwam, maar ternauwernood had de pendule geslagen, of de bedien de trad binnen en meldde luitenant Schoenrock aan. De overste gaf den bediende een bevestigend teeken met de hand, dat hij den luitenant kon binnenlaten. De overste voelde, dat hij al zijn krachten moest in spannen, om kalm te blijven. De luitenant trad gejaagd en zenuwachtig binnen. Hij groette volgens voorschrift en bleef voor de deur staan. In geheel zijn houding lag iets onbeleefds, maar het was niet zoo, dat men er hem een verwijt van had kunnen maken. Hij wist heel goed wat hem te wachten stond, maar toch kon hij niet nalaten, nog eerst vluchtig de kamer op te nemen en een trek van minachting vertoonde zich om zijn mond, toen hij zag hoe eenvoudig alles was ingericht. De overste hield den blik strak gericht op den lui tenant, Het ontging hem niet dat deze het ameublement Van zijn kamer met een zekere minachting beschouwde, maar dat trof of hinderde hem niet. Dit gold slechts zijn persoonlijke verhoudingen. Aan zichzelf dacht hij dn deze heele zaak niet, alleen aan den stand, dien hij vertegenwoordigde. Vlug trad hij op den luitenant toe eh bleef twee schreden van hem verwijderd staan. „Luitenant Schoenrock, kent u een meisje, dat Marie Soltau heet?" Schoenrock talmde een oogenblik met zijn antwoord. Hij had het besluit genomen om alles wat hem be wezen kon worden te bekennen. „Tot uw dienst," antwoordde hij. „Ge hebt herhaaldelijk getracht, dat meisje op straat te naderen?" „Ja." „Waarom?" De luitenant haalde de schouders op. „Ik stel veel belang in haar," luidde ten slotte het antwoord. „Een zonderlinge manier om met een meisje kennis te maken." „Ik ken haar niet genoeg," voerde Schoenrock ter zijner verontschuldiging aan. De overste wilde Schoenrock vragen, of hij niet wist, dat Marie Soltau zijn moeder voorlas, maar hij hield deze vraag terug, om elke persoonlijke overwe ging buiten spel te laten. „U is dat jonge meisje op een zekeren avond tot in haar huiskamer gevolgd?" „Ja." „Waarom?" „Ik vermeende in haar gedrag daartoe een uitnoodi- ging te zien." „Dat is niet waar. Het is een onbesproken, zeer net meisije." „Het is mogelijk, dat ik mij heb vergist, ik meende het evenwel te bemerken, zooals ik u reeds zeide." „De broeder van het jonge meisje is te rechter tijd toegeschoten en heeft u de deur uitgejaagd?" „Dat is misschien niet geheel en al juisc ik wil het evenwel in hoofdzaak toegeven. Ik ging heen om verdere verklaringen te voorkomen." „Waart gij in uniform?" „Neen." „De broéder van het meisje is de eenjarige Soltau?" „Ja." „Herkendet gij hem dadelijk?" „Ja." De overste zweeg een oogenblik. Hij drukte de lip pen stijf op elkaar, want de vermetele houding van den luitenant verbitterde hem nog meer. „Vertel mij eens uitvoerig wat er op het exercitie plein is voorgevallen," „De eenjarige Soltau maakte de oefeningen zeer slecht. Ik beval den onderofficier hem te laten naexerceeren. „Verder. Bleef u op het plein?" „J a. „Waarom?" „Om er mij van te overtuigen of mijn bevelen wel werden opgevolgd." „Zeer ijverig. Waarom twijfeldet gij er aan, dat dit niet zou geschieden?" „Ik hield het voor mijn plicht, mij te overtuigen van de stipte uitvoering." „Gij vreesdet misschien, dat de onderofficier te zacht zou zijn, gij wildet u op den jongen man wreken, omdat hij zijn zuster tegen uw oneerlijke bedoelingen had beschermd en u het huis had uitgejaagd." „Dat was niet mijn plan." „Zwijg," viel de overste hem boos in de rede. „On der uw opzicht moest de onderofficier den jongen man laten exerceeren tot afmattens toe, doch dat was u nog niet genoeg. Uzelf liet hem de oefening schouder- geweer meer dan vijftig maal maken. Is dat waar?" „Hij maakte de oefening slecht." .Natuurlijk, omdat de jonge man niet meer de kracht had het goed te doen. Is u dat ontgaan?" „Ja." „Dan betreur ik het, dat u als officier geen scherpe- ren blik bezit; ik betreur het evenwel nog meer, dat u mij met zulk een driestheid deze onwaarheid durft te zeggen. Uw handelwijze is onverantwoord en ont berend voor den stand waartoe u de eer hebt te be- hooren. Als niet de volle verdiende straf u treft, dan behoeft u dat niet toe te schrijven aan vriendelijke of medelijdende gevoelens van mij ten opzichte van uw persoon, maar alleen omdat ik mij schaam, diep schaam dat zoo iets in mijn regiment is gebeurd. En alleen daarom mijnheer, omdat ik de zaak zoo min mogelijk ruchtbaar wil hebben, zal ik u met verschooning be handelen. Maar niet, dit zeg ik u nogmaals, omdat u het verdient. Meld u bij den kapitein aan voor een tiendaagsch arrest en gebruik dien tijd om uw ontslag uit den militairen dienst aan te vragen." „Overste," riep de luitenant verschrikt uit, die een dergelijk slot in het geheel niet had verwacht. „Wat wilt ge?" vroeg de overste op koelen, strengen toon. „Schijnt u deze straf te hard? Wenscht u liever nog een nader onderzoek? Goed, dan verzeker ik u, dat u zult worden uitgestooten uit den militairen stand, die dergelijke individuen als u, niet langer in zijn ge lederen mag dulden. Mijnheer begeef u in arrest." De overste keerde den luitenant den rug toe. Schoenrock had de lippen vast opeen geklemd, hij had wel lust den overste rondweg zijn mcening te zeggen, maar gelukkig bedacht hij zich nog vroegtijdig dat hij nog in dienst was. De schouders ophalend ver liet hij dus de kamer. Hij lachte hoonend toen hij het huis had verlaten. Hij zeide tot zichzelf, dat hij nu, als niet meer tot den militairen behoorend, veel vrijer zou kunnen,.leven. Maar het ergerde hem evenwel niet weinig, dat de overste hem had gedwongen zijn ont slag te nemen. Dat vergaf hij hem nooit. De luitenant moest juist de woning van den schilder passeeren. Stormenderhand vloog hij de trap naar diens woning op. Den schilder moest hij even spreken, want deze had hem immers den raad gegeven te han delen, zooals hij het had gedaan. „Je raad is precies bevestigd!" riep hij op verbitter den toon, toen hij de deur van Kalinka's kamer achter zich in het slot had gegooid. De schilder stond juist voor zijn ezel. Hij scheen door de komst van den luitenant in het minst niet verrast, want heel kalmpjes legde hij palet en penseel neer. „Zeg liever, dat jij er alleen op een zeer onhandige manier gebruik van hebt gemaakt," antwoordde hij. „Bespottelijk! Hoe zoo?" „Heb ik je soms aangeraden, den ongelukkigen man zoo te pijnigen, dat hij bewusteloos zou neerzinken en een bloedspuwing zou krijgen?" „Dat kon ik toch onmogelijk vooruit zien?" „Ik meen van wel. Jij bent veel sterker en toch geloof ik, dat je het niet veel langer zoudt hebben volgehouden." „Wat infaam, om mij te vergelijken met zulk een vent!" „Ik heb het gisteravond reeds gehoord, wat er is voorgevallen. De geheele stad is er opgewonden van." „Bah! Wat raken mij die menschen." „Ben je niet bang voor een onderzoek? De overste laat in dergelijke zaken niet met zich spotten." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 1