lEltÏE-
Soldaten=eer.
De Geboorte der Prinses.
Woensdag 5 Mei 1909
53ste Jaargang No. 4497.
EERSTE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Dit blad verschijnt viorinaal per week: Dinsdag-, Woensdag-,
Donderdag- en Zaterdagavond. By inzending tot 's morgens 9
ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Bureau SCHAGEN» Laan O 4»
luiere. TYleplioon No. 20.
Uitgevers z TRAPB8&K Co,
Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regols f 0.25: iedere regel meer 5 Cent.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
Zitting van Dinsdag 4 Mei 1909.
Het was heden gauw afgeloopen voor de nieuwsbe-
ichtgevers.
Na de uitspraken toch, was er maar eene strafzaak
ter bêljan,deling en deze werd met gesloten deuren be
handeld.
Zij werd uitgeroepen contra den oog-, neus-, mond
en keelarts Dr. Adriaan Tuijl uit Alkmaar, voorheen al
daar woonachtig in de Langestraat, later als we 't
wel hebben naar de Emmastraat verhuisd.
Hij is een klein, schraal persoon, 36 jaren oud en
in 1873 geboren te Schiedam, als we goed verstonden.
Onder verdenking van het plegen van handelingen
met oneerbare bedoelingen met vrouwelijke patiënten,
was hij met de justitie in aanraking gekomen en werd
na de noodige Voorbereiding zijne zaak naar de strafzit
ting van heden verwezen.
Een heele rist getuigen 'ten getale van wel 16 waren
opgeroepen.
't Waren meest vrouwelijke getuigen. Vooreerst een
tweetal stemmig in 't zwart gekleede zusters de dames
Heijman en Alkemade, van wie er een wegens ziekte
oiet verschenen was, en verder een zekere juffrouw
Biemans, benevens tal van jonge dames, van wie er
1 uit Egmond en de overige!' zoowat allemaal uit Alk-
paar kwamen, o. a. mej.- Johanna Smorenberg, mej.
Aatje Brander enz. Ook waren de dokters Willam Kos
ter en P. T. L. Kan uit Leiden, benevens dokter J. H.
Pameier uit Alkmaar als getuigen gedagvaard.
De voorlezing van het bevelschrift van verwijzing
had in 't openbaar plaats.
Dr. Tuijl's slanke, bewegelijke gestalte trad een
poosje na de voorlezing der uitspraken binnen, gevolgd
door zijn rechtskundigen raadsman, den zoo gunstig
hekenden Alkmaarschen advocaat Mr. F. G. H. v. d.
Hoeven.
Wat in het bevelschrift van verwijzing stond en werd
voorgelezen in 't openbaar is niet bepaald geschikt tot
uitgebreide omschrijving in de bladen.
Het eerste feit, waarvan daarin werd gerept, ge-
Na de voorlezing van t bevelschrift van verwijzing werken, konden deze leden allerminst deelen. Onder Vóór de invoering van het Burgerink Wetboek (1 Oct
te hebben aangehoord, kon 't niemand verwonderen, bedoelde leden waren er velen, die zich besliste voor-1838) was voorgeschreven, dat het kind wX geboorte
dat de deuren met t oog op* de goede zeden bij de standers noemden van het plan der Zuiderzee-Vereeni- werd aangegeven aan dén ambtenaar van den E
behandeling dezer zaak gesloten werden. ging: eerst een afsluitdijk leggen van Wieringon naar 1 J ™,rg:
Verder niets te vertellen zijnde moeten we wel ein- Piaam en daarna successievelijk de vier ontworpen
digen. inpolderingen tot stand brengen.
Denkelijk volgende week uitspraken en nieuwe zaken. Aangaande de bedoeling van de bowindslieden, die
dit wetsontwerp hebben ingediend, verklaarden enkele
TwPPllft Kampr leden in twijfel te verkeeren. Zy hadden den indruk,
s. wccuc iitiuici. dat hier wordt voorgesteld een proef te nemen, zoowel
van technischen als flnancieelen en economischen aard,
Zitting van Dinsdag 4 Mei. i waarvan de uitkomst zal moeten beslissen over de
SLSST rfÏÏE Ti l«e„"an S ï.'t fSSSÏÏSfS. 1—trwte.
ledclijke hafellw met der vrouwelijks "jXSta'1 «W
stemming, doch werd verworpen met 40 tegen 26
stemmen.
Morgen voortzetting.
De Kamer ging verder met de SCHEPENWET. Het vraag, of de geheele droogmaking alsdan met afsluit-
ging over twee vragen bij art. 1,8 en 23te pas ge- j dijk raadzaam is.
bracht, in welke artikelen wordt aangegeven wie voor- j Vele andere leden kwamen met beslistheid tegen die
zitter en wie leden zullen zijn van den Raad voor de meening op. Van eene proefneming als bovenbedoeld
Scheepvaart, j is geen sprake. Verscheidene leden verklaarden zich
De heer VERHEY wil een technicus als voorzitter, met het ingediende voorstel te kunnen vereenigen en
de minister een jurist. De heer LELY, voorzitter van het te verkiezen boven dat der Staatscommissie,
de commissie van rapporteurs, is het met de regeering
eens. Wel wordt dan op dien voorzitter niet-techni-
cus een groote verantwoordelijkheid gelegd, doch dat
is juist noodig. De niet-technische voorzitter kan zoo
veel technische voorlichting krijgen als hij wil, ge-
eischt moet echter worden dat hij de uitspraak met re
denen omkleedt. Deze verbetering wordt door den mi
nister aangebracht en art. 18 aangenomen nadat het
voorstel-Venhey verworpen was.
Art. 23 geeft aan de samenstelling van den Raad voor
de Scheepvaart, waarvan de voorzitter een jurist zal
zijn. De heer SCHAPER dient een amendement in om
2 schepelingen of oud-schepelingen beneden den rang
van stuurman of machinist in den Raad op te nemen.
De heer LELY wil 15 buitengewone leden hebben:
reeders, schippers, werktuigkundige, electrotechnicus,
scheepsbouwkundigen en 3 schepelingen.
De minister wil echter van die schepelingen in den
Raad niets weten; zij kunnen over technische zaken
niet oordeelen, zijn niet onafhankelijk genoeg en bo
vendien zal het moeilijk zijn de menschen te vinden.
Ook vreest de minister het odium dat op den voor
zitter zal rusten als hij genoodzaakt is de buitenge
wone leden-schepelingen niet op te roepen, omdat zij
geen oordeel kunnen hebben hg vele gevallen. De heer
SCHAPER wees er op dat de bestuurders van den vak
bond zeer geschikt zijn, doch deze opmerking ontlokte
aan den minister het antwoord dat hij er niet op ge
steld was betaalde bestuurders van een vakbond als
rechters te doen optreden.
En de heer Lely en de heer Schaper protesteerden
Het aangeboden plan, meer op zichzelf beschouwd,
deed by sommige leden in de eerste plaats de beden
king ryzen, dat de vernauwing van den toegang tot de
Zuiderzee, die met het werk gepaard gaat, tengevolge
zal hebben, dat het by W. of N.W. wind binnenstroo-
mende water te heviger zal aandringen op de Friesche
kusten.
Itesumeerende achtten sommige leden het allerminst
uitgesloten, dat het werk een nadeelig saldo van 10
millioen gulden zal opleveren.
Tegen een en ander werd aangevoerd, dat, hoe waar
het ook moge zyn dat de kosten van Waterstaatswerken
dikwijls belangrijk tegenvallen, er toch wel redenen
zyn cm aan de ramingen die aan dit voorstel ten grond
slag liggen, een bijzonder vertrouwen te schenken, daar
deze plannen niet van één ambtenaar, maar van tal
van deskundigen afkomstig zyn, die het plan jaren
hebben bestudeerd.
Sommige leden wezen op de wenschelykheid om, komt
het hier beoogde werk tot stand, den aan te winnen
grond niet te verkoopen, doch in 's Ryks handen te
doen blijven.
Sommige leden vroegen waarop de meening uitge
drukt in de Mem. v. Toel. berust, dat do op de Zui
derzee uitgeoefende visscherij geen beteekenenden invloed
van de indijking zal ondervinden. Zy vreesden, dat
het visschersbedrijf wel degelijk schade zal ondervinden.
Gevraagd werd nog of het in het voornemen der Re
geering ligt om de visschers uit Kolhorn op de een of
andere wijze schadeloos te stellen en zoo ja, op welke
wyze. Gevraagd werd ook of eene rijksrichting waarbij
schiedde in Juli 1902, een ander in 1906 enz. Deze fei- ',Hn aanmer ingen tegen de schepe- de aansiuiting ten Oosten van Medemblik nabij Andyk
scn w qn lingen z«nf 0I1! f m den Rfd op te Plaats heeft, wellicht niet de voorkeur zoude verdienen.
getuigen, in deze strafzaak opgeroepen.
De zaak ter terechtzitting verwezen wordende, is
door beklaagde eene memorie ingediend geworden.
Op vordering van den procureur-generaal bij het
Amsterdamsch Gerechtshof is op 7 April jl. door dat
gerechtshof, de uitspraak, 26 Maart dezes jaars door
de Alkmaarsche rechtbank te dezer zake gedaan, goed-
In de geboorte-akte van Prinses-Juliana is melding
1 gemaakt, dat Zy aan den ambtenaar van den burger-
Afsluiting Zuiderzee.
iuo Blijkens het Voorl. Verslag over het wetsontwerp tot lijken stand is voorgesteld
gekeurd'"waarna* eindelijk "de zaak, die° al tamelijk aanleg van een gedeelte van de afsluiting der Zuiderzee Dit feit is dus officieel geboekstaafd.
lan~ in'instructie is, ter terechtzitting voor strafzaken en indijking en droogmaking van de WieringermeerVertooning van het kind aan den ambtenaar van den
op °4 Mei werd verwezen en de O. v. J. de noodige verklaarden sommige leden zich tegen het wetsontwerp, burg. stand is niet by wet gevorderd; art. 31 van het
getuigen ging dagvaarden. omdat in hunne oogen de droogmaking der Zuidorzeo, j Burgerlijk Wetboek bepaalt slechts, dat de akte van
Eenige geboorteacten en rapporten van deskundigen althans voorloopig, geen aanbeveling verdiende. Tegen- j geboorte zal vermeldenjaar, dag, uur en plaats der
noesten worden voorgelezen, maar voor dat geschiedde over deze leden stonden er die voor deze plannen sym- geboortede kunne van het kind en de voornamen,
pathiek gestemd waren. welke eraan zullen worden gegeven; de voornamen,
De opvatting, dat het ondernemen van dit werk in namen, het beroep en de woonplaats der ouders en de
te hooge mats beslag zal leggen op onze krachten en voornamen en namen, den ouderdom, het beroep en de
middelen en geen plaats zal laten voor andere groote j woonplaats der aangevers en getuigen.
Sn voor de getuigen werden verhoord, verzocht de heer
0. v. J. met 't oog op de goede zeden, en den aard
lezer zaak, dat de deuren zouden -worden gesloten.
Dit geschiedde.
Code Napoleon, welk wetboek hier tot genoemd tydstip
gold. Aan dit voorschrift werd echter door de meeste
ambtenaren hier te lande niet de hand gehouden het
was in gemeenten van eenigen omvang dan ook moeiliik
na te leven. v
De oude bepaling is toen in het niouwe B. W. niet
overgenomen, Wèl is de volgende opgenomen (art, 29
3e lid)„Hy (de ambtenear van den burgerlijken stand)
is bevoegd om te vorderen dat het kind aan hem
worde getoond.
Ook van deze bepaling wordt evenwel zelden of nooit
gebruik gemaakt.
De officieels mededeeling omtrent H.M.'s gezondheids
toestand bevatte ook gisteren weer niets dan goeds. Wy
kunnen er iets aan toe voegen, dat velen met vreugde
zullen vernemen, schryft De Nieuwe Crt.
„Reeds van den aanvang af is de Koningin ernstig
voornemens geweest Haar kind zelf te voeden. Dit voor
nemen is uitstekend verwezenlijkt kunnen worden en
en ook in dat opzicht (om de woorden van het gisteren
uitgegeven bulletin te herhalen) laat de toestand van
moeder en kind niets te wenschen.
„Het buitengewone besef van Haar constitutioneels
verplichtingen, waardoor onze Koningin zich kenmerkt,
komt ook hierin uit, dat Hare Majesteit, naar ons ter
oore kwam, reeds gisteren, dat is dus drie dagen na
Haar bevalling, zich naar staatszaken heeft geïnformeerd
en enkele stukken heeft willen teekenen. Het spreekt
vanzelf, dat de geneesheer en met de meest mogelijke
zorg waken tegen alles wat H. M. inspanning of ver
moeienis zou kunnen veroorzaken, er is dus alle reden
dit bly'k van geestelijke opgewektheid als een teeken
van het uiterst gunstig verloop van het kraambed te
beschouwen."
Naar uit de Resedentie gemeld wordt, heeft H. M.
reeds Maandag eenige der meest dringende staatsstukken
onderteekend.
Het gewyzigd ontwerp adres van gelukwensching der
Tweede Kamer luidt aldus:
Mevrouw
Met onuitsprekelijke vreugde vernam de Tweede
Kamer der Staten Generaal het heuglijke feit van de
geboorte eener Prinses. De geestdrift van deze zoo
vurig verbeide gebeurtenis alom in den Lande gewekt
toont opnieuw, hoe hecht de trouw is welke het Neder-
landsche Volk aan Uwe Majesteit verbindt.
Ook wy beschouwen de geboorte der Prinses als een
Zegen des Allerhoogsten voor Uwe Majesteit en Haren
Doorluchtigen Gemaal doch niet minder voor het Vader
land.
Die geboorte bevestigt en versterkt de eenheid van
den Staat. Zy verzekert het voortbestaan van de innige
verhouding tusschen Vorstenhuis en Volk, welke hare
diepe wortelen heeft in 's Lands geschiedenis.
In het heden en verleden ligt de waarborg, dat de
Prinses, onder de wijze en liefderijke zorgen Harer
Ouders opgevoed, op de trouwe aanhankelijkheid des
Volks kunnen rekenen.
Uwe Majesteit veroorlove ons Haar eerbiedig onze
diepgevoelde gelukwenschen aan te bieden.
17.
HOOFDSTUK XI.
Overste Kalsbach liep onrustig in zijn kamer op en
neer. Wie hem niet van nabij kenden, had/den kunnen
veronderstellen, dat hij zeer kalm was, zoo afgemeten
varen zijn bewegingen. Peinzend had hij zijn oog op
den grond gevestigd. Van tijd tot tijd hief hij zijn ge
laat op en dan vertoonde dat een dreigenden trek.
Verbitterd balde hij de vuist. In zijn binnenste was
het zeer oproerig.
Een vriend van hem was komen vertellen welke ge
ruchten er door de stad liepen, omtrent luitenant
Schoenrock. Hij had het gerucht niet willen gelooven,
maar zich toch voorgenomen een streng onderzoek in
te stellen. Maar toen was de hofarts Broekers geko-
rhen en deze had hem op de hoogte geholpen van de
ernstige gevolgen van de mishandeling, zoowel als van
de aanleiding daartoe.
De overste was nog nooit in zijn leven zoo opge
wonden geweest. Aan de waarheid van het gehoorde
kon hij niet meer twijfelen. Een onuitsprekelijke ver
bittering tegen het dwaze gedrag van den luitenant
die hem al meer in hooge mate had geërgerd, had
zich van hem meester gemaakt. Het welzijn zijner-
soldaten ging hem steeds zeer na aan het hart en hij
was den vrijwilligers meer toegedaan, dan hij direct
wel mocht laten blijken, omdat hij hun meerdere be
schaving erkende. Hij kende Bruno heel goed en wist
welk een ijverig en bescheiden jongeman hij was. En
:iu was juist deze gevallen als het slachtoffer van
4ea overmoed en dwaasheid van den luitenant.
Hij had het altijd als een zaak van eer beschouwd,
dst in zijn regiment nooit iemand met recht reden tot
klagen had en nu was hem dit onaangename geval over
komen. Hij kneep de lippen op elkaar om zich zoo
doende tot kalmte te dwingen.
Verschillende omstandigheden kwamen er nog bij,
zijn verbittering te vergrooten. Hij kon er niet
aan twijfelen of Schoenrock had er kennis van gedra
gen, dat Marie bij zijn moeder in betrekking was en
dit had den vermetele niet weerhouden, om het meisje
te volgen en lastig te vallen.
Het was hem hoogst onaangenaam, dat het gebeur
de was voorgevallen met den zoon van den man, die
corrector was op de drukkerij van zijn broer.
Hij was er bang voor, dat deze mishandeling open-
Hjk in de courant zou worden besproken en dat be
schouwde hij alleen reeds als een beleediging van
den militairen stand.
Hij was besloten den luitenant met alle strengheid
te behandelen, hem In het minst niet te ontzien. Maar
toch meende hij, dat hij het geval niet als mishan
deling mocht aanmerken. Tegen beter weten in zou
hij den luitenant tegen de publieke opinie in bescher
ming moeten nemen om zoodoende zijn stand deze grie
vende beleediging gelegen in een publieke veroordee
ling te kunnen sparen. Het mocht slechts worden be
handeld als een betreurenswaardig ongeluk onder den
dienst, hoogstens als een te groote gestrengheid.
Dit alles woelde in zijn brein dooreen en de twee
spalt in zijn binnenste vond geen voldoende oplossing.
Dit eene stond evenwel voor hem vast, op zijn stand
mocht geen smet worden geworpen.
Hij wachtte nu op luitenant Schoenrock. Hij had
hem precies het uur opgegeven, waarop hij moest ver
schijnen en herhaaldelijk keek hij naar de pendule.
Hij wenschte in stilte, dat de luitenant later mocht
komen, opdat bij zijn schuld nog onwil kwam, maar
ternauwernood had de pendule geslagen, of de bedien
de trad binnen en meldde luitenant Schoenrock aan.
De overste gaf den bediende een bevestigend teeken
met de hand, dat hij den luitenant kon binnenlaten.
De overste voelde, dat hij al zijn krachten moest in
spannen, om kalm te blijven.
De luitenant trad gejaagd en zenuwachtig binnen.
Hij groette volgens voorschrift en bleef voor de deur
staan. In geheel zijn houding lag iets onbeleefds, maar
het was niet zoo, dat men er hem een verwijt van
had kunnen maken. Hij wist heel goed wat hem te
wachten stond, maar toch kon hij niet nalaten, nog
eerst vluchtig de kamer op te nemen en een trek
van minachting vertoonde zich om zijn mond, toen hij
zag hoe eenvoudig alles was ingericht.
De overste hield den blik strak gericht op den lui
tenant, Het ontging hem niet dat deze het ameublement
Van zijn kamer met een zekere minachting beschouwde,
maar dat trof of hinderde hem niet. Dit gold slechts
zijn persoonlijke verhoudingen. Aan zichzelf dacht hij
dn deze heele zaak niet, alleen aan den stand, dien hij
vertegenwoordigde.
Vlug trad hij op den luitenant toe eh bleef twee
schreden van hem verwijderd staan.
„Luitenant Schoenrock, kent u een meisje, dat Marie
Soltau heet?"
Schoenrock talmde een oogenblik met zijn antwoord.
Hij had het besluit genomen om alles wat hem be
wezen kon worden te bekennen.
„Tot uw dienst," antwoordde hij.
„Ge hebt herhaaldelijk getracht, dat meisje op straat
te naderen?"
„Ja."
„Waarom?"
De luitenant haalde de schouders op.
„Ik stel veel belang in haar," luidde ten slotte het
antwoord.
„Een zonderlinge manier om met een meisje kennis
te maken."
„Ik ken haar niet genoeg," voerde Schoenrock ter
zijner verontschuldiging aan.
De overste wilde Schoenrock vragen, of hij niet
wist, dat Marie Soltau zijn moeder voorlas, maar hij
hield deze vraag terug, om elke persoonlijke overwe
ging buiten spel te laten.
„U is dat jonge meisje op een zekeren avond tot
in haar huiskamer gevolgd?"
„Ja."
„Waarom?"
„Ik vermeende in haar gedrag daartoe een uitnoodi-
ging te zien."
„Dat is niet waar. Het is een onbesproken, zeer net
meisije."
„Het is mogelijk, dat ik mij heb vergist, ik meende
het evenwel te bemerken, zooals ik u reeds zeide."
„De broeder van het jonge meisje is te rechter tijd
toegeschoten en heeft u de deur uitgejaagd?"
„Dat is misschien niet geheel en al juisc ik wil
het evenwel in hoofdzaak toegeven. Ik ging heen om
verdere verklaringen te voorkomen."
„Waart gij in uniform?"
„Neen."
„De broéder van het meisje is de eenjarige Soltau?"
„Ja."
„Herkendet gij hem dadelijk?"
„Ja."
De overste zweeg een oogenblik. Hij drukte de lip
pen stijf op elkaar, want de vermetele houding van
den luitenant verbitterde hem nog meer.
„Vertel mij eens uitvoerig wat er op het exercitie
plein is voorgevallen,"
„De eenjarige Soltau maakte de oefeningen zeer slecht.
Ik beval den onderofficier hem te laten naexerceeren.
„Verder. Bleef u op het plein?"
„J a.
„Waarom?"
„Om er mij van te overtuigen of mijn bevelen wel
werden opgevolgd."
„Zeer ijverig. Waarom twijfeldet gij er aan, dat dit
niet zou geschieden?"
„Ik hield het voor mijn plicht, mij te overtuigen van
de stipte uitvoering."
„Gij vreesdet misschien, dat de onderofficier te zacht
zou zijn, gij wildet u op den jongen man wreken,
omdat hij zijn zuster tegen uw oneerlijke bedoelingen
had beschermd en u het huis had uitgejaagd."
„Dat was niet mijn plan."
„Zwijg," viel de overste hem boos in de rede. „On
der uw opzicht moest de onderofficier den jongen man
laten exerceeren tot afmattens toe, doch dat was u
nog niet genoeg. Uzelf liet hem de oefening schouder-
geweer meer dan vijftig maal maken. Is dat waar?"
„Hij maakte de oefening slecht."
.Natuurlijk, omdat de jonge man niet meer de kracht
had het goed te doen. Is u dat ontgaan?"
„Ja."
„Dan betreur ik het, dat u als officier geen scherpe-
ren blik bezit; ik betreur het evenwel nog meer, dat
u mij met zulk een driestheid deze onwaarheid durft
te zeggen. Uw handelwijze is onverantwoord en ont
berend voor den stand waartoe u de eer hebt te be-
hooren. Als niet de volle verdiende straf u treft, dan
behoeft u dat niet toe te schrijven aan vriendelijke of
medelijdende gevoelens van mij ten opzichte van uw
persoon, maar alleen omdat ik mij schaam, diep schaam
dat zoo iets in mijn regiment is gebeurd. En alleen
daarom mijnheer, omdat ik de zaak zoo min mogelijk
ruchtbaar wil hebben, zal ik u met verschooning be
handelen. Maar niet, dit zeg ik u nogmaals, omdat u
het verdient. Meld u bij den kapitein aan voor een
tiendaagsch arrest en gebruik dien tijd om uw ontslag
uit den militairen dienst aan te vragen."
„Overste," riep de luitenant verschrikt uit, die een
dergelijk slot in het geheel niet had verwacht.
„Wat wilt ge?" vroeg de overste op koelen, strengen
toon. „Schijnt u deze straf te hard? Wenscht u liever
nog een nader onderzoek? Goed, dan verzeker ik u,
dat u zult worden uitgestooten uit den militairen stand,
die dergelijke individuen als u, niet langer in zijn ge
lederen mag dulden. Mijnheer begeef u in arrest."
De overste keerde den luitenant den rug toe.
Schoenrock had de lippen vast opeen geklemd, hij
had wel lust den overste rondweg zijn mcening te
zeggen, maar gelukkig bedacht hij zich nog vroegtijdig
dat hij nog in dienst was. De schouders ophalend ver
liet hij dus de kamer. Hij lachte hoonend toen hij het
huis had verlaten. Hij zeide tot zichzelf, dat hij nu,
als niet meer tot den militairen behoorend, veel vrijer
zou kunnen,.leven. Maar het ergerde hem evenwel niet
weinig, dat de overste hem had gedwongen zijn ont
slag te nemen. Dat vergaf hij hem nooit.
De luitenant moest juist de woning van den schilder
passeeren. Stormenderhand vloog hij de trap naar
diens woning op. Den schilder moest hij even spreken,
want deze had hem immers den raad gegeven te han
delen, zooals hij het had gedaan.
„Je raad is precies bevestigd!" riep hij op verbitter
den toon, toen hij de deur van Kalinka's kamer achter
zich in het slot had gegooid.
De schilder stond juist voor zijn ezel. Hij scheen
door de komst van den luitenant in het minst niet
verrast, want heel kalmpjes legde hij palet en penseel
neer.
„Zeg liever, dat jij er alleen op een zeer onhandige
manier gebruik van hebt gemaakt," antwoordde hij.
„Bespottelijk! Hoe zoo?"
„Heb ik je soms aangeraden, den ongelukkigen man
zoo te pijnigen, dat hij bewusteloos zou neerzinken
en een bloedspuwing zou krijgen?"
„Dat kon ik toch onmogelijk vooruit zien?"
„Ik meen van wel. Jij bent veel sterker en toch
geloof ik, dat je het niet veel langer zoudt hebben
volgehouden."
„Wat infaam, om mij te vergelijken met zulk een
vent!"
„Ik heb het gisteravond reeds gehoord, wat er is
voorgevallen. De geheele stad is er opgewonden van."
„Bah! Wat raken mij die menschen."
„Ben je niet bang voor een onderzoek? De overste
laat in dergelijke zaken niet met zich spotten."
Wordt vervolgd.