AllEBSEl NiClIS- Atatcitic- Laiitallail, Donderdag 21 Mei 1909. 53ste Jaargang. No. 4509. Binnenlandsch Nieuws. te Winkel. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag-, Woensd ag-, Donderdag- en Zaterdagavond. By inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INDEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. SWi üuresey Laass luiere. Tehiphciora No. 20. ISïtgewers s TRAMMAN ÉS 4» CvOa 11 - Prys per jaar f 3.—. Franco per post f 3.G0. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN vair 1 tot 5 regels f 0.25: iedere regol meer 5 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit een blad. B E Gt 19 O BR A K I til G E N* Gemeente SC11AGEV. o— NATIONALE MILITIE. Oproeping van Verlofgangers onder do wapenen. De Burgemeester van Schagen maakt bekend, dat do in het verlofgangersregister dezer Gemeente inge schreven verlofgangers, wier namen hieronder zijn vermeld, bij deze worden opgeroepen om In 1909 ieder voor bet achter zijnen naam aangegeven tijdvak, krachtens art. 111 der Militiewet 1901, onder de wa penen te komen. Stammes Pieter, lichting 1906, Regiment Genie troepen, van 22 Juni17 Juli, Legerplaats bij Zeist. Roggeveen Willem, lichting 1904, Regiment Genie troepen, van 12 Juli6 Aug., Legerplaats bij Zeist. Dijk van Klaas, lichting 1904, Korps Pantserfort Artillerie, van 26 Juli13 Aug., Hoek van Holland. Francis Cornelis, lichting 1902, Korps Pantserfort Artillerie, van 26 Juli6 Aug., IJmuiden. De opgeroepen verlofgangers zullen zorg dragen, dat zij zich, ieder op den voor hem aangegeven dag, in uniform gekleed en voorzien van hun verlofpas (zak boekje), alsmede van al de bij hun vertrek met groot-verlof medegegeven voorwerpen van kleeding en uitrusting, bij bun korps aanmelden en wel: lo. zij, die woonachtig zijn in de plaats van op komst, uiterlijk te 8 uur voormiddag; 2o. zij, die woonachtig zijn binnen 20 kilometer van de plaats van opkomst, uiterlijk te 10 uur voor middag; 3o. de overige verlofgangers, voor zoover zij bin nen het Rijk gevestigd zijn, op zoodanig tijdstip, dat zij zich op den dag, voor de opkomst bepaald, met het eerstvertrekkend openbaar middel van ver sneld vervoer van hunne woonplaats of naaste sta tion naar de plaats van opkomst moeten begeven, en, voor zooveel zij buiten het Rijk gevestigd zijn, vóór 4 uur namiddag. De verlofgangers, die alleen per spoor- of tram weg moeten reizen en in wier zakboekje aanwezig is een op wit papier gedrukt en met rooden inkt ingevuld vervoerbewijs, behoeven zich niet ter Ge meentesecretarie aan te melden doch begeven zich I rechtstreeks naar het station van vertrek en stellen aldaar hun zakboekje ter hand aan den stationsbe ambte, met de uitgifte van plaatsbewijzen belast. De verlofgangers behooren er op indachtig te zijn, dat hun het zakboekje wordt teruggegeven, alsmede de strook van het vervoerbewijs, aangezien deze strook hun gedurende de reis moet dienen als plaats bewijs, Verlofgangers, die, boewei hun reis aanvangende per spoor- of tramweg, een gedeelte van het traject moeten afleggen per stoomboot, of die niet in het bezit zijn van een vervoerbewijs, ingericht om daarop van het station van vertrek naar de plaats van op komst te kunnen reizen, dan wel op hunne reis van éen of meer veren moeten gebruik maken, moeten zich op den laatsten werkdag vóór hun vertrek naar het korps, des voormiddags tusschen 10 en 12 uur ter Gemeentesecretarie aanmelden ten einde aldaar in het bezit te worden gesteld van de vereischte ver- Yoerbewijzen. Het is noodig, zich ten minste een half uur vóór het vertrek van den trein of de tram aan het sta tion te bevinden. Behalve vrij vervoer, voor zoover de reis geschiedt binnen het Rijk, heeft de verlofganger, die niet woont in de plaats van opkomst, voor den dag van opkomst recht op een daggeld van f 0.25. Het is niet noodig dit daggeld ter Gemeentesecretarie te vragen; aan hem, die het in zijne woonplaats niet heeft ontvan gen, wordt het na aankomst bij het korps uitbetaald. Ingeval ziekte of gebreken de opkomst van een verlofganger mochten verhinderen, moet hiervan zoo dra doenlijk ter Gemeentesecretarie worden overge legd eene gelegaliseerde geneeskundige verklaring, welke op ongezegeld papier kan worden gesteld. Na zijn herstel vervoegt hij zich onverwijld bij zijn korps. Hij, die zonder geldige reden niet voldoet aan deze oproeping, wordt, na daartoe verstrekten last van den Minister van Oorlog, als deserteur afgevoerd. Hij, die zonder geldige reden zich te laat bij zijn korps aanmeldt, maakt zich strafschuldig Het niet-ontvangen van een afzonderlijken oproe pingsbrief ontheft een verlofganger, zoo deze althans binnen het Rijk verblijf houdt, geenszins van zijne verplichting tot opkomst in werkelijken dienst, daar de openbare kennisgeving eenig en alleen als be wijs geldt, dat hij behoorlijk is opgeroepen Den verlofgangers, die, op grond van kostwinner schap, vermeenen in de termen te verkeeren tot het erlangen van ontheffing van bovenbedoelden werke lijken dienst of van eene geldelijke vergoeding, wordt aangeraden bun verzoek daartoe bij voorkeur onge veer zes weken vóór hunne opkomst aan de Konin gin te doen. Dat verzoek kan op ongezegeld papier worden geschreven en moet rechtstreeks aan Hare Majesteit worden gezonden. Frankeering is niet noo dig. Wenscht men alleen voor eene geldelijke vergoe ding in aanmerking te komen, dan kan deze bij on- gezegeld en ongefrankeerd verzoekschrift aan den Minister van Oorlog worden gevraagd. Overigens wordt ten deze verwezen naar de afzonderlijke publicatie ^rekkelijk .Kostwinners", en kunnen zoo noodig "adere inlichtingen mondeling worden gevraagd ter Gemeentesecretarie, eiken werkdag tusschen 10 en uur voormiddags. Schagen, den 21 Mei 1909. De lo -Burgemeester voornoemd, P. BUIS Jz. o— NATIONALE MILITIE. n Onderzoek van Verlofgangers. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Scha de? ^alten bekend, dat het onderzoek van de in eDleente gevestigde verlofgangers der Militie v? za' worden gehouden in het lokaal „Ceres". P Vr(|dag, den 4 Juni aanstaande, des voormiddags te hHf tien uren. Aan het onderzoek behoeft niet te worden deelge nomen door hen, die in het genot zijn van tijdelijk Ver'ot en voorts niet door: a' de verlofgangers, aan wie vergunning Is ver end tot uitoefening van de zeevaart of de zeevis- Scherij buitenslands of toestemming tot verblijf in het buitenland, en aan wie hetzij gelijktijdig met die vergunning of toestemming, hetzij in verband daar mede later afzonderlijk, vrijstelling van het onder zoek is verleend, dan wel is toegestaan dat onder zoek in de maand November of December van het loopende jaar te ondergaan; b .de verlofgangers, aan wie ter zake van de uit oefening van hun beroep of bedrijf dan wel wegens andere bijzondere omstandigheden vergunning is ver leend het onderzoek in een der liiervoren onder a genoemde maanden te ondergaan; c. de verlofgangers, die in het loopende jaar, vóór den dag hierboven als dag van onderzoek aangege ven, uit anderen hoofde dan voor straf ouder de wapenen zijn geweest; d. de verlofgangers, die bestemd zijn om in het loopende jaar voor herhalingsoefeningen onder de wapenen te komen; e. de verlofgangers, die bestemd zijn om met 1 Augustus van het loopende jaar eenen verlengden militiedienst bij de Landweer te volbrengen; f. de verlofgangers, die in het genot zijn van ont heffing van den werkelijken dienst of van uitstel van eerste-oefening. g. de adspirant-militie-officieren; en h. de verlofgangers van de Exploitatie-Compagnie der Spoorwegafdeeling van het Regiment Genietroe pen Voorts wordt de aandacht gevestigd op de volgen de wetsbepalingen: dat de verlofganger bij dit onderzoek moet ver schijnen in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas; dat een arrest van twee tot zes dagen, te onder gaan in de naastbij gelegen provoost of bet naastbij zijnde huis van bewaring, door den Militiecommissaris kan worden opgelegd aan den verlofganger; lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van de hiervoren vermelde voorwerpen; 3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevon den; 4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont; dat, onverminderd de hiervoren genoemde straf van twee tot zes dagen arrest, de verlofganger, die zich schuldig maakt aan een der feiten daarbij on der lo. tot 4o. genoemd, wordt opgeroepen om op een nader te bepalen tijd en plaats voor den Militie commissaris te verschijnen tot het ondergaan van een nader onderzoek; dat de manschappen der militie te land worden geacht onder de wapenen te zijn niet alleen gedu rende den tijd, dien het onderzoek duurt, maar in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed, zoodat zij, die ongeregeldheden plegen of zich aan strafbare feiten schuldig maken, hetzij bij het gaan naar de plaats voor het onderzoek bestemd, hetzij gedurende het onderzoek of bij het naar huis kee- ren, te dier zake zullen worden gestraft volgens het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgs tucht voor het krijgsvolk te lande De verlofganger, die bij herhaling kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont, wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehou den. De duur van dezen dienst wordt door den Mi nister van Oorlog bepaald. De verlofganger, die niet voldoet aan eene oproe ping töt werkelijken dienst, wordt, na daartoe ver eischte lastgeving van den Minister van Oorlog, als deserteur afgevoerd en behandeld. Nog worden de verlofgangers opmerkzaam gemaakt dat het niet-ontvangen eener bijzondere kennisgeving hen niet ontheft van hunne verplichting tot deel neming aan het onderzoek, maar dat deze openbare kennisgeving eenig en alleen als bewijs geldt, dat de verlofganger behoorlijk is opgeroepen. Ingeval ziekte of gebreken de opkomst mochten verhinderen, moet daarvan blijken door overlegging \an eene gezegelde en gelegaliseerde geneeskundige verklaring. Geldt het verlofgangers, aan wie wegens onvermogen eene ongezegelde verklaring is afgege ven, dan kan deze aldus, ter verzending aan wien behoort, ter Gemeentesecretarie worden ingeleverd. Betreft het verlofgangers, aan wie, in verband met een vorig onderzoek als hier bedoeld, door denzelf den geneeskundige reeds eene verklaring is uitge reikt, dan kan ook voor nlet-onvermogenden met eene ongezegelde en niet-;gelegaliseerde verklaring worden volstaan. Aan den verlofganger kan op zijn daartoe aan den Militiecommissaris van zijn District te richten en met redenen omkleed verzoek worden vergund, het onder zoek in eene andere Gemeente des Rijks te onder gaan. Maakt een verlofganger aan wien eene zoo danige vergunning is verleend, daarvan geen gebruik, dan wordt deze geacht niet te zijn verleend. Schagen, den 21 Mei 1909. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De lo.-Burgemeester, P. BUIS Jz. De Secretaris, ROGGEVEEN. Voor de liberale kieSvereeniging te Winkel trad Woensdagavond 26 Mei in het lokaal van den heer Moeijes op, de heer Mr. Goeman Borgesius, lid der Tweede Kamer, candidaat voor het district Enk huizen. Toen de heer Jb. Bakker, de voorzitter, de ver gadering met een gepast woord opende, was de zaal dicht bezet met een groote schare belangstellenden. De heer Borgesius noemde het bij den aanvang zijner rede voor hem zeer aangenaam, dat hij te Winkel kon optreden, om zijn politieke beginselen te ontvouwen. Niet allen zouden het hier zijn voor standers, moeilijk zou het dus zijn allen te bevredi gen, maar spr. hoopte toch dat hij de belangstelling zo i gaande houden. Maar ter zake. Er wordt wel eens getwist over de vraag, waar of het aangenamer to leven is, op het platteland of in de stad. Zooals spr. het leven op het platteland kent, kan hij wel zeggen, dat er een deel van het jaar is, dat het leven op het platteland de voorkeur verdient, in den zomer als de natuur zooveel schoons biedt. Maar niet waar, het leven in een groote stad, bijv- als Den Haag, biedt op sommige momenten veel aanlokkelijks, vooral bij -het beleven van groote gebeurtenissen in de geschiedenis van ons volk en vaderland. Daar wordt dan de geestdrift het eerst gevoeld en elk plattelander zop wel eens een dier oogenblik- ken willen meeleven. Spr. doelt op de heugelijke ge beurtenis die plaats gehad beeft in ons Koninklijk Huis, op de geboorte van prinses Juliana op 30 April 1.1. Toen was het voor ons geheele volk éen vreugde dag, de menschen liepen blij hun huizen uit, met blijde gezichten, alleen om eikaars blijde gezichten te zien en elkaar het groote nieuws te vertellen. Er was éen jubel, éen geluk voor heel het Nederlandsche volk. Toen bleek het weer dat de band die ons met Oranje bindt, een mystieke band is, dat we éen zijn met Oranje. Spr. herinnert aan den patriot tentijd van 100 jaar geleden, hoe de vorsten van Oranje werden weggejaagd, en vreemde overheerschers het land werden ingehaald, dat was de tijd van het delirium. Maar het Nederlandsche volk heeft aan den lijve en in de beurs de schade ondervonden, 10.000 jongemannen werden als kanonnenvleesch opgeofferd, niet voor het heil en de onafhankelijkheid van het vaderland, maar om vreemde heerschers te dienen. Toen begreep men dat de Oranjevorsten moesten wor den teruggeroepen om het vaderland te redden, en na dien, is die band niet meer verbroken. Nu in deze dagen heeft Nederland feest gevierd, allen wa ren vereenigd, hoe ook door partijschappen verdeeld. Spr. herinnert aan het gezegde van de Koningin- Moeder, waar zij gezegd heeft: Nederland moet groot zijn in alle dingen waarin een klein volk groot kan zijn. Dat is geworden een historisch woord. Als natie worden wij ook in het buitenland geëerbiedigd, meer dan welke kleine staat ook. Ons feest is over de geheele wereld meegevierd. Maar zullen wij op den duur die eereplaats blijven innemen dan is een eerste vereischte, dat het besef dat we éen volk zijn, het besef dat we samenhooren, het besef van eenheid grooter onder ons worden, dan het op dit oogenblik is. Men heeft onze landsvrouwe allerlei stoffelijke cadeaux gegeven, maar ik veronderstel, dat zij meer gesteld was geweest op een geestelijk cadeau, nl. dat van het besef, dat de eenheid van haar volk grooter wordt. Maar die eenheid moet er niet alleen zijn in gevaar, of als er leest gevierd wordt, maar ook in het gewone leven. Echter de vraag doet zich op, of die eenheid kan bewaard blijven bij een volk met een krachtig ontwikkeld politiek leven in het staatsbestuur. Dat dit kan, bleek het best in deze dagen bij de ge boorte van prinses Juliana. Waar is het tóch dat waar veel partijléven is, ook kan zijn veel besef van een heid. Maar op één voorwaarde dat men niet is in de eerste plaats partijman, maar Nederlander, burger van denzclfden staat, op deze voorwaarde dat men niet door staketsels een scheiding' in de wereld tracht te roepen die de menschen verdeelt. Op die voorwaarde kan het partijleven de natie krachtig versterken. Par tijen moeten er zijn, een partijman mag men wezen maar liet partijbelang mag wel middel zijn, nooit het doel. Zelf ben ik, zegt spr., een partijman, men noemt mij zeifs een heftig partijman en dat ben ik ook als lid der Liberale Unie en als voorzitter. En waarom? Omdat ik mij aansluitende bij mijne geestverwanten, het belang van het land op het oog heb, hervormingen hoop te verkrijgen, die dat be lang zullen dienen. Mocht ik zien te eeniger tijd dat de partij niet goed deed, het land in gevaar bracht, dan zal ik niet uit verkeerd partybelang, de partij blijven dienen, maar haar verlaten en alle best doen haar tot ontbinding ie krijgen. Voor alles ga het be lang van het land. Met voorbeelden maakl spr. dit duidelijk. Ik sprak, zoo ging hij voort, daar zoo even over mijzelf en wil als candidaat nog meer persoonlijke opmerkingen hieraan vastknoopen. Als afgevaardigde, als partijman, heb ik fouten begaan. Ik wil erkennen, dat ik in mijn lange parlementaire loopbaan wel eens in de Kamer vóór of tegen heb gestemd, dat ik later hierover nog eens goed nadenkend, de ervaring kreeg betér'te hebben gedaan, in dezejn of genen zin te heb ben gestemd. Mij daarover schamen do© ik niet. Nu wil ik wel' zeggen, dat ik op liet oogenblik dat ik stemde, dit deed volgens mijn eerlijke overtuiging liet goed tc doen, in 's lands belang. Een Sociaal-Demo craat heeft mij 'eens verwéten, de man had het nétjes op een lijstje,'dat ik bij 10 stemmingen verkeerd had gestemd, ik ben ongeveer 30 jaar afgevaardigde en dan maar 10 maai verkeerd gestemd'. Die Sociaal- Democraat liad van mijl een veel te gunstige getuige nis gegeven. Aan duizenden stemmingen heb ik' deel genomen en dan maar 10 maal verkeerd, als dai zoo was, dan was ik een heilige. Ik heb veel1 meer verkeerd gestemd. Maai' het eigenaardige was, dat juist die 10 maal die hij opnoemde ik nog denk goed te hébben gestemd. En nietwaar, had ik den man ge heel tevreden gesteld met mijn stemmingen, ik was geen vrijzinnige maar een Soc.-Dcm. geweest. Is er onder u iemand, die er aan twijfelt dat ik goed heb gehandeld, hij brenge zijn stem niet op mij uit. Ik zeg dit, omdat zich tegenwoordig heel veel het verschijnsel begint voor te doen, het wordt ge woonte, om zijn tegenstanders verdacht te maken, dat een candidaat dit of dat doet om er voordeel mee te hebben. Toen ik minister was en de leerplichtwet voor stelde, heb ik dat niet gedaan, heette het, in 's lands belang, om de algemeene ontwikkeling van ons volk te bevorderen, om een einde te maken aan een toestand van honderdduizenden, die daar rondliepen zonder het noodige onderwijs en zoodoende niet in staat waren staande te blijven in den moeilijken strijd des levens, maar alleen, om den ouders de rechten op hun kinderen te ontnemen. De woningwet heb ik niet voorgesteld, om een einde te maken aan de ellendige woningtoestanden, die vooral in de stad bestaan; zóo dat men een hond soms een beter hok geeft dan een mensch een wo ning bezit. Wel neen, ik deed dat, om de mingegoe- den te vleien en den huiseigenaren, den huisjesmel kers, het lastig te maken en geld uit den zak te jagen. De persoonlijke dienstplicht, de afschafifng van plaatsvervanging heb ik niet voorgesteld om gelijk heid te brengen aan armen en rijken, weineen, alleen om den ronselaars het geld te onthouden. Zoo worden de nobelste en eerlijkste bedoelingen verdacht gemaakt. Nog dezer dagen ondervindt spr. deze verdachtmaking. Want nu ik, zegt hij, voor Staatspensionneering ben, doe ik dat niet voor de ouden van dagen, wier leden stram geworden zijn, niet meer in staat zijn hun brood te verdienen. Niet voor hen, die niet meer in staat zijn door eigen kracht in hun levensonderhoud te voorzien. Ik breek geen lans voor het Staatspensioen in het belang van het land, om een eind te maken aan toestanden, die een jongmensch van 35 jaren moeilijk,- ja onmogelijk maken een betrekking te vinden, alleen omdat hij te oud wordt en zijn patroon hem spoediger een pen sioen zal moeten geven. Neen, daarvoor doe ik het j niet. Weineen, ik doe het alleen om afgevaardigde te worden voor Enkhuizen, om daar de kiezers in het gevlei te komen. Ik oude man, zou er nog zoo op staan naar de Kamer te komen, mij daarvoor tot deze beginselverzaking verlagen? Of ik mij al tegen die verdachtmaking verzet, het helpt me niet. Maar toch wil ik van deze plaats met alle kracht daar tegen protesteeren. Maar er is éen troost bij dergelijke dingen, al erken ik, dat het een schrale troost is. Als mijn tegen standers zoo handelen is dat een teeken van hun zwakheid. Heusch, zij doen dat niet voor hun pleizier, mij verdacht maken. Hadden zij zakelijke argumenten, zij zouden die wel noemen en in het belang van ens volk daarmee aankomen. Neen, zij voelen zich zwak, zoo zwak, dat zij mijn voorstellen niet durven aantasten met hun argumenten en daarom doen eij het maar mijzelf. Ik mag mij, zegt spr., ook nog te dien opzichte beroepen op mijn verleden, op dat wat ik voor het volk heb gedaan. Ik zal mijzelf hier niet opheme len, maar toch heb ik misschien meer gedaan, dan ge wel denkt. Mén maakt er mij een verwijt van, dat ik over vele dingen anders denk dan jaren geleden. Maar is dat wonder, dat ik in dezen tijd, in den tijd dat ik oud geworden ben en stram, anders denk dan vroe ger? Wie uwer zal durven zeggen over de verschil lende dingen nog te denken als toen hij een jonge ling was? Als ik nu nog dacht precies als voor 20 jaar, ik was een mummie, en dat hoop ik niet. Er is iets, waarop ik trotsch hen, een weinig maar. Toen ik 42 jaar geleden op stellingen promoveerde, aan de Hoogeschooi, nam ik in de stellingen op ver schillende hervormingen op staatkundig gebied en al die hervormingen toen genoemd heb ik mee helpen tot stand brengen. Dat waren hervormingen, die men toen nog als hersenschimmen beschouwde. Want toen ik als jong lid mijn eerste redevoering hield in de Tweede Kamer, zeide de leider der liberalen tot mij: dat heb je heel mooi gezegd, maar zeg je begrijpt, van al datgene wat je daar zegt hoor, kan nooit iets komen. Maar een groot deel van datgene waarvoor ik toen streed is nu tot stand gekomen. Slechts noode, zoo gaat spr. voort, ben ik er toe overgegaan mij voor de Kamer beschikbaar te stel len. Ik ben nu 32 jaar lid der Kamer en ik heb er zoo langzamerhand genoeg van. De Genestet heeft gezegd: er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan. Hebt ge het wel vernomen, maar hebt ge het ook verstaan? Er zijn er in de Kamer, die dit versje niet hebben begrepen, en niet zijn heen gegaan op het oogenblik, dat het hun tijd was. Dat wilde ik niet doen en daarom dacht ik aan afscheid nemen. Maar toen mijn vrienden, ook hier in Enk huizen, mij zeiden dat ik nog een poosje nuttig zou kunnen werkzaam zijn, welnu toen heb ik me weer voor 4 jaar beschikbaar gesteld. Maar dan zal ik het versje van De Genestet mij weer goed in de herin nering brengen. Het is in de Kamer niet meer zoo prettig als 30 jaar geleden. Toen waren er 2 partijen, de conserva tieven en liberalen. Nu, nu heb je veel meer partijen, i wel 7, een mensch zou ze haast van buiten moeten leeren, om ze te onthouden. Allen hebben evenveel te zeggen, allen zijn even scherp, tegenover eikaar. Dat belemmert het werken. En dan: er wordt veel te veel gepraat. Dat is glad verkeerd, dut is veel erger dan vroeger. De parlementaire molen kleppert kolossaal, maakt een geducht lawaai, maar wat er uit komt, dat is al zeer gering. Dat is zoo erg, dat er nu op voorstel van den heer Lohman een nieuw reglement van orde is gemaakt. Zoo als nu kan het niet langer. Steeds minder ar beid. Welnu, ik hoop dat deze poging om de Kamer te verbeteren moge gelukken. Maar toen dat ge schiedde kwam njij zoo in de gedachten wat mijn vriend Modderman eenmaal zeide: herzie de regle menten en wetten zooveel ge wilt, maar herzie voor alles uzelf. Vroeger, zooals gezegd, hadden we alleen liberalen en conservatieven, dat beheersehle de politiek. Nu wordt die door wat anders beheerscht, door een woord. Teder der kiezers kent dal woord: de antithese. Nu zijn we er opeens middenin. Toen de liberalen en conservatieven cr alleen wa- I ren, hadden we geen antithese. Toen was alleen het verschil van idéé: wat vlugger of minder vlug vooruit. Maar nu, nu hebben we zelfs twee sfntitheses. De le is die van den klassestrijd, die tusschen kapitaal' en arbeid, tusschen de zoogenaamde bourgeosie en al wat lager staat, de strijd tusschen de grootcren en de kleineren der maatschappij. Do tweede antithese, is do geloofsantitheso; de anti these die tusschen ons volk scheiding brengt op po litiek gebied door het christelijk geloof, die scheiding maakt tusschen gcloovigen en ongeloovigon, die on der dc leuze voor God cn Christus, strijd predikt te gen de liberalén, ongcloovigen en de revolutie' Die beidé antitheses zijn voor ons volk zeer ver derfelijk. De eerste antithese, de klassestrijd, is verderfelijk, omdat daardoor wordt gescheiden in de maatschappij wat samenhoort, die ontbindt de samenhang der ver schillende deelen der maatschappij. Zij die dien strijd prediken vergeten dat men dc belangen van één klasse niet alleen kan voorstaan zonder anderen te schaden. Vergeten, dat 't eene deel van wat samenhoort niet ziek kan zijn, zonder dat het andere er onder lijdt. Een afgevaardigde is verplicht te waken en op te komen voor de nelangen van het geheele volk. Spr.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 1