AllEBSEl NiClIS-
Atatcitic- Laiitallail,
Donderdag 21 Mei 1909.
53ste Jaargang. No. 4509.
Binnenlandsch Nieuws.
te Winkel.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag-, Woensd ag-,
Donderdag- en Zaterdagavond. By inzending tot 's morgens 9
ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INDEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
SWi
üuresey Laass
luiere. Tehiphciora No. 20.
ISïtgewers s TRAMMAN
ÉS 4»
CvOa
11 -
Prys per jaar f 3.—. Franco per post f 3.G0.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN vair 1 tot 5 regels f 0.25: iedere regol meer 5 Cent.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit een blad.
B E Gt 19 O BR A K I til G E N*
Gemeente SC11AGEV.
o—
NATIONALE MILITIE.
Oproeping van Verlofgangers onder do wapenen.
De Burgemeester van Schagen maakt bekend, dat
do in het verlofgangersregister dezer Gemeente inge
schreven verlofgangers, wier namen hieronder zijn
vermeld, bij deze worden opgeroepen om In 1909
ieder voor bet achter zijnen naam aangegeven tijdvak,
krachtens art. 111 der Militiewet 1901, onder de wa
penen te komen.
Stammes Pieter, lichting 1906, Regiment Genie
troepen, van 22 Juni17 Juli, Legerplaats bij Zeist.
Roggeveen Willem, lichting 1904, Regiment Genie
troepen, van 12 Juli6 Aug., Legerplaats bij Zeist.
Dijk van Klaas, lichting 1904, Korps Pantserfort
Artillerie, van 26 Juli13 Aug., Hoek van Holland.
Francis Cornelis, lichting 1902, Korps Pantserfort
Artillerie, van 26 Juli6 Aug., IJmuiden.
De opgeroepen verlofgangers zullen zorg dragen, dat
zij zich, ieder op den voor hem aangegeven dag, in
uniform gekleed en voorzien van hun verlofpas (zak
boekje), alsmede van al de bij hun vertrek met
groot-verlof medegegeven voorwerpen van kleeding
en uitrusting, bij bun korps aanmelden en wel:
lo. zij, die woonachtig zijn in de plaats van op
komst, uiterlijk te 8 uur voormiddag;
2o. zij, die woonachtig zijn binnen 20 kilometer
van de plaats van opkomst, uiterlijk te 10 uur voor
middag;
3o. de overige verlofgangers, voor zoover zij bin
nen het Rijk gevestigd zijn, op zoodanig tijdstip,
dat zij zich op den dag, voor de opkomst bepaald,
met het eerstvertrekkend openbaar middel van ver
sneld vervoer van hunne woonplaats of naaste sta
tion naar de plaats van opkomst moeten begeven, en,
voor zooveel zij buiten het Rijk gevestigd zijn, vóór
4 uur namiddag.
De verlofgangers, die alleen per spoor- of tram
weg moeten reizen en in wier zakboekje aanwezig
is een op wit papier gedrukt en met rooden inkt
ingevuld vervoerbewijs, behoeven zich niet ter Ge
meentesecretarie aan te melden doch begeven zich
I rechtstreeks naar het station van vertrek en stellen
aldaar hun zakboekje ter hand aan den stationsbe
ambte, met de uitgifte van plaatsbewijzen belast.
De verlofgangers behooren er op indachtig te zijn,
dat hun het zakboekje wordt teruggegeven, alsmede
de strook van het vervoerbewijs, aangezien deze
strook hun gedurende de reis moet dienen als plaats
bewijs,
Verlofgangers, die, boewei hun reis aanvangende
per spoor- of tramweg, een gedeelte van het traject
moeten afleggen per stoomboot, of die niet in het
bezit zijn van een vervoerbewijs, ingericht om daarop
van het station van vertrek naar de plaats van op
komst te kunnen reizen, dan wel op hunne reis van
éen of meer veren moeten gebruik maken, moeten
zich op den laatsten werkdag vóór hun vertrek naar
het korps, des voormiddags tusschen 10 en 12 uur
ter Gemeentesecretarie aanmelden ten einde aldaar
in het bezit te worden gesteld van de vereischte ver-
Yoerbewijzen.
Het is noodig, zich ten minste een half uur vóór
het vertrek van den trein of de tram aan het sta
tion te bevinden.
Behalve vrij vervoer, voor zoover de reis geschiedt
binnen het Rijk, heeft de verlofganger, die niet woont
in de plaats van opkomst, voor den dag van opkomst
recht op een daggeld van f 0.25. Het is niet noodig
dit daggeld ter Gemeentesecretarie te vragen; aan
hem, die het in zijne woonplaats niet heeft ontvan
gen, wordt het na aankomst bij het korps uitbetaald.
Ingeval ziekte of gebreken de opkomst van een
verlofganger mochten verhinderen, moet hiervan zoo
dra doenlijk ter Gemeentesecretarie worden overge
legd eene gelegaliseerde geneeskundige verklaring,
welke op ongezegeld papier kan worden gesteld. Na
zijn herstel vervoegt hij zich onverwijld bij zijn korps.
Hij, die zonder geldige reden niet voldoet aan deze
oproeping, wordt, na daartoe verstrekten last van
den Minister van Oorlog, als deserteur afgevoerd.
Hij, die zonder geldige reden zich te laat bij zijn
korps aanmeldt, maakt zich strafschuldig
Het niet-ontvangen van een afzonderlijken oproe
pingsbrief ontheft een verlofganger, zoo deze althans
binnen het Rijk verblijf houdt, geenszins van zijne
verplichting tot opkomst in werkelijken dienst, daar
de openbare kennisgeving eenig en alleen als be
wijs geldt, dat hij behoorlijk is opgeroepen
Den verlofgangers, die, op grond van kostwinner
schap, vermeenen in de termen te verkeeren tot het
erlangen van ontheffing van bovenbedoelden werke
lijken dienst of van eene geldelijke vergoeding, wordt
aangeraden bun verzoek daartoe bij voorkeur onge
veer zes weken vóór hunne opkomst aan de Konin
gin te doen. Dat verzoek kan op ongezegeld papier
worden geschreven en moet rechtstreeks aan Hare
Majesteit worden gezonden. Frankeering is niet noo
dig. Wenscht men alleen voor eene geldelijke vergoe
ding in aanmerking te komen, dan kan deze bij on-
gezegeld en ongefrankeerd verzoekschrift aan den
Minister van Oorlog worden gevraagd. Overigens wordt
ten deze verwezen naar de afzonderlijke publicatie
^rekkelijk .Kostwinners", en kunnen zoo noodig
"adere inlichtingen mondeling worden gevraagd ter
Gemeentesecretarie, eiken werkdag tusschen 10 en
uur voormiddags.
Schagen, den 21 Mei 1909.
De lo -Burgemeester voornoemd,
P. BUIS Jz.
o—
NATIONALE MILITIE.
n Onderzoek van Verlofgangers.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Scha
de? ^alten bekend, dat het onderzoek van de in
eDleente gevestigde verlofgangers der Militie
v? za' worden gehouden in het lokaal „Ceres".
P Vr(|dag, den 4 Juni aanstaande, des voormiddags
te hHf tien uren.
Aan het onderzoek behoeft niet te worden deelge
nomen door hen, die in het genot zijn van tijdelijk
Ver'ot en voorts niet door:
a' de verlofgangers, aan wie vergunning Is ver
end tot uitoefening van de zeevaart of de zeevis-
Scherij buitenslands of toestemming tot verblijf in het
buitenland, en aan wie hetzij gelijktijdig met die
vergunning of toestemming, hetzij in verband daar
mede later afzonderlijk, vrijstelling van het onder
zoek is verleend, dan wel is toegestaan dat onder
zoek in de maand November of December van het
loopende jaar te ondergaan;
b .de verlofgangers, aan wie ter zake van de uit
oefening van hun beroep of bedrijf dan wel wegens
andere bijzondere omstandigheden vergunning is ver
leend het onderzoek in een der liiervoren onder a
genoemde maanden te ondergaan;
c. de verlofgangers, die in het loopende jaar, vóór
den dag hierboven als dag van onderzoek aangege
ven, uit anderen hoofde dan voor straf ouder de
wapenen zijn geweest;
d. de verlofgangers, die bestemd zijn om in het
loopende jaar voor herhalingsoefeningen onder de
wapenen te komen;
e. de verlofgangers, die bestemd zijn om met 1
Augustus van het loopende jaar eenen verlengden
militiedienst bij de Landweer te volbrengen;
f. de verlofgangers, die in het genot zijn van ont
heffing van den werkelijken dienst of van uitstel
van eerste-oefening.
g. de adspirant-militie-officieren; en
h. de verlofgangers van de Exploitatie-Compagnie
der Spoorwegafdeeling van het Regiment Genietroe
pen
Voorts wordt de aandacht gevestigd op de volgen
de wetsbepalingen:
dat de verlofganger bij dit onderzoek moet ver
schijnen in uniform gekleed, en voorzien van de
kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek
met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van
zijn verlofpas;
dat een arrest van twee tot zes dagen, te onder
gaan in de naastbij gelegen provoost of bet naastbij
zijnde huis van bewaring, door den Militiecommissaris
kan worden opgelegd aan den verlofganger;
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van de hiervoren vermelde
voorwerpen;
3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij het
onderzoek niet in voldoenden staat worden bevon
den;
4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een
ander behoorende, als de zijne vertoont;
dat, onverminderd de hiervoren genoemde straf
van twee tot zes dagen arrest, de verlofganger, die
zich schuldig maakt aan een der feiten daarbij on
der lo. tot 4o. genoemd, wordt opgeroepen om op
een nader te bepalen tijd en plaats voor den Militie
commissaris te verschijnen tot het ondergaan van
een nader onderzoek;
dat de manschappen der militie te land worden
geacht onder de wapenen te zijn niet alleen gedu
rende den tijd, dien het onderzoek duurt, maar in
het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed,
zoodat zij, die ongeregeldheden plegen of zich aan
strafbare feiten schuldig maken, hetzij bij het gaan
naar de plaats voor het onderzoek bestemd, hetzij
gedurende het onderzoek of bij het naar huis kee-
ren, te dier zake zullen worden gestraft volgens het
Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgs
tucht voor het krijgsvolk te lande
De verlofganger, die bij herhaling kleeding- of
uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de
zijne vertoont, wordt in werkelijken dienst geroepen
en daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehou
den. De duur van dezen dienst wordt door den Mi
nister van Oorlog bepaald.
De verlofganger, die niet voldoet aan eene oproe
ping töt werkelijken dienst, wordt, na daartoe ver
eischte lastgeving van den Minister van Oorlog, als
deserteur afgevoerd en behandeld.
Nog worden de verlofgangers opmerkzaam gemaakt
dat het niet-ontvangen eener bijzondere kennisgeving
hen niet ontheft van hunne verplichting tot deel
neming aan het onderzoek, maar dat deze openbare
kennisgeving eenig en alleen als bewijs geldt, dat
de verlofganger behoorlijk is opgeroepen.
Ingeval ziekte of gebreken de opkomst mochten
verhinderen, moet daarvan blijken door overlegging
\an eene gezegelde en gelegaliseerde geneeskundige
verklaring. Geldt het verlofgangers, aan wie wegens
onvermogen eene ongezegelde verklaring is afgege
ven, dan kan deze aldus, ter verzending aan wien
behoort, ter Gemeentesecretarie worden ingeleverd.
Betreft het verlofgangers, aan wie, in verband met
een vorig onderzoek als hier bedoeld, door denzelf
den geneeskundige reeds eene verklaring is uitge
reikt, dan kan ook voor nlet-onvermogenden met eene
ongezegelde en niet-;gelegaliseerde verklaring worden
volstaan.
Aan den verlofganger kan op zijn daartoe aan den
Militiecommissaris van zijn District te richten en met
redenen omkleed verzoek worden vergund, het onder
zoek in eene andere Gemeente des Rijks te onder
gaan. Maakt een verlofganger aan wien eene zoo
danige vergunning is verleend, daarvan geen gebruik,
dan wordt deze geacht niet te zijn verleend.
Schagen, den 21 Mei 1909.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De lo.-Burgemeester,
P. BUIS Jz.
De Secretaris,
ROGGEVEEN.
Voor de liberale kieSvereeniging te Winkel trad
Woensdagavond 26 Mei in het lokaal van den heer
Moeijes op, de heer Mr. Goeman Borgesius, lid der
Tweede Kamer, candidaat voor het district Enk
huizen.
Toen de heer Jb. Bakker, de voorzitter, de ver
gadering met een gepast woord opende, was de zaal
dicht bezet met een groote schare belangstellenden.
De heer Borgesius noemde het bij den aanvang
zijner rede voor hem zeer aangenaam, dat hij te
Winkel kon optreden, om zijn politieke beginselen
te ontvouwen. Niet allen zouden het hier zijn voor
standers, moeilijk zou het dus zijn allen te bevredi
gen, maar spr. hoopte toch dat hij de belangstelling
zo i gaande houden. Maar ter zake. Er wordt wel
eens getwist over de vraag, waar of het aangenamer
to leven is, op het platteland of in de stad. Zooals
spr. het leven op het platteland kent, kan hij wel
zeggen, dat er een deel van het jaar is, dat het
leven op het platteland de voorkeur verdient, in
den zomer als de natuur zooveel schoons biedt. Maar
niet waar, het leven in een groote stad, bijv- als Den
Haag, biedt op sommige momenten veel aanlokkelijks,
vooral bij -het beleven van groote gebeurtenissen in
de geschiedenis van ons volk en vaderland.
Daar wordt dan de geestdrift het eerst gevoeld
en elk plattelander zop wel eens een dier oogenblik-
ken willen meeleven. Spr. doelt op de heugelijke ge
beurtenis die plaats gehad beeft in ons Koninklijk
Huis, op de geboorte van prinses Juliana op 30 April
1.1. Toen was het voor ons geheele volk éen vreugde
dag, de menschen liepen blij hun huizen uit, met
blijde gezichten, alleen om eikaars blijde gezichten
te zien en elkaar het groote nieuws te vertellen. Er
was éen jubel, éen geluk voor heel het Nederlandsche
volk. Toen bleek het weer dat de band die ons
met Oranje bindt, een mystieke band is, dat we
éen zijn met Oranje. Spr. herinnert aan den patriot
tentijd van 100 jaar geleden, hoe de vorsten van
Oranje werden weggejaagd, en vreemde overheerschers
het land werden ingehaald, dat was de tijd van het
delirium. Maar het Nederlandsche volk heeft aan den
lijve en in de beurs de schade ondervonden, 10.000
jongemannen werden als kanonnenvleesch opgeofferd,
niet voor het heil en de onafhankelijkheid van het
vaderland, maar om vreemde heerschers te dienen.
Toen begreep men dat de Oranjevorsten moesten wor
den teruggeroepen om het vaderland te redden, en
na dien, is die band niet meer verbroken. Nu in
deze dagen heeft Nederland feest gevierd, allen wa
ren vereenigd, hoe ook door partijschappen verdeeld.
Spr. herinnert aan het gezegde van de Koningin-
Moeder, waar zij gezegd heeft: Nederland moet groot
zijn in alle dingen waarin een klein volk groot kan
zijn. Dat is geworden een historisch woord. Als
natie worden wij ook in het buitenland geëerbiedigd,
meer dan welke kleine staat ook. Ons feest is over
de geheele wereld meegevierd. Maar zullen wij op
den duur die eereplaats blijven innemen dan is een
eerste vereischte, dat het besef dat we éen volk
zijn, het besef dat we samenhooren, het besef van
eenheid grooter onder ons worden, dan het op dit
oogenblik is. Men heeft onze landsvrouwe allerlei
stoffelijke cadeaux gegeven, maar ik veronderstel,
dat zij meer gesteld was geweest op een geestelijk
cadeau, nl. dat van het besef, dat de eenheid van
haar volk grooter wordt.
Maar die eenheid moet er niet alleen zijn in gevaar,
of als er leest gevierd wordt, maar ook in het gewone
leven. Echter de vraag doet zich op, of die eenheid
kan bewaard blijven bij een volk met een krachtig
ontwikkeld politiek leven in het staatsbestuur. Dat
dit kan, bleek het best in deze dagen bij de ge
boorte van prinses Juliana. Waar is het tóch dat waar
veel partijléven is, ook kan zijn veel besef van een
heid. Maar op één voorwaarde dat men niet is in
de eerste plaats partijman, maar Nederlander, burger van
denzclfden staat, op deze voorwaarde dat men niet
door staketsels een scheiding' in de wereld tracht te
roepen die de menschen verdeelt. Op die voorwaarde
kan het partijleven de natie krachtig versterken. Par
tijen moeten er zijn, een partijman mag men wezen
maar liet partijbelang mag wel middel zijn, nooit het
doel. Zelf ben ik, zegt spr., een partijman, men
noemt mij zeifs een heftig partijman en dat ben ik
ook als lid der Liberale Unie en als voorzitter.
En waarom? Omdat ik mij aansluitende bij mijne
geestverwanten, het belang van het land op het oog
heb, hervormingen hoop te verkrijgen, die dat be
lang zullen dienen. Mocht ik zien te eeniger tijd dat
de partij niet goed deed, het land in gevaar bracht,
dan zal ik niet uit verkeerd partybelang, de partij
blijven dienen, maar haar verlaten en alle best doen
haar tot ontbinding ie krijgen. Voor alles ga het be
lang van het land. Met voorbeelden maakl spr. dit
duidelijk.
Ik sprak, zoo ging hij voort, daar zoo even over
mijzelf en wil als candidaat nog meer persoonlijke
opmerkingen hieraan vastknoopen. Als afgevaardigde,
als partijman, heb ik fouten begaan. Ik wil erkennen,
dat ik in mijn lange parlementaire loopbaan wel eens
in de Kamer vóór of tegen heb gestemd, dat ik later
hierover nog eens goed nadenkend, de ervaring kreeg
betér'te hebben gedaan, in dezejn of genen zin te heb
ben gestemd. Mij daarover schamen do© ik niet. Nu
wil ik wel' zeggen, dat ik op liet oogenblik dat ik
stemde, dit deed volgens mijn eerlijke overtuiging liet
goed tc doen, in 's lands belang. Een Sociaal-Demo
craat heeft mij 'eens verwéten, de man had het nétjes
op een lijstje,'dat ik bij 10 stemmingen verkeerd had
gestemd, ik ben ongeveer 30 jaar afgevaardigde en
dan maar 10 maai verkeerd gestemd'. Die Sociaal-
Democraat liad van mijl een veel te gunstige getuige
nis gegeven. Aan duizenden stemmingen heb ik' deel
genomen en dan maar 10 maal verkeerd, als dai
zoo was, dan was ik een heilige. Ik heb veel1 meer
verkeerd gestemd. Maai' het eigenaardige was, dat
juist die 10 maal die hij opnoemde ik nog denk goed
te hébben gestemd. En nietwaar, had ik den man ge
heel tevreden gesteld met mijn stemmingen, ik was geen
vrijzinnige maar een Soc.-Dcm. geweest.
Is er onder u iemand, die er aan twijfelt dat ik
goed heb gehandeld, hij brenge zijn stem niet
op mij uit.
Ik zeg dit, omdat zich tegenwoordig heel veel
het verschijnsel begint voor te doen, het wordt ge
woonte, om zijn tegenstanders verdacht te maken,
dat een candidaat dit of dat doet om er voordeel
mee te hebben.
Toen ik minister was en de leerplichtwet voor
stelde, heb ik dat niet gedaan, heette het, in 's
lands belang, om de algemeene ontwikkeling van ons
volk te bevorderen, om een einde te maken aan een
toestand van honderdduizenden, die daar rondliepen
zonder het noodige onderwijs en zoodoende niet in
staat waren staande te blijven in den moeilijken strijd
des levens, maar alleen, om den ouders de rechten op
hun kinderen te ontnemen.
De woningwet heb ik niet voorgesteld, om een
einde te maken aan de ellendige woningtoestanden,
die vooral in de stad bestaan; zóo dat men een hond
soms een beter hok geeft dan een mensch een wo
ning bezit. Wel neen, ik deed dat, om de mingegoe-
den te vleien en den huiseigenaren, den huisjesmel
kers, het lastig te maken en geld uit den zak te
jagen.
De persoonlijke dienstplicht, de afschafifng van
plaatsvervanging heb ik niet voorgesteld om gelijk
heid te brengen aan armen en rijken, weineen, alleen
om den ronselaars het geld te onthouden.
Zoo worden de nobelste en eerlijkste bedoelingen
verdacht gemaakt. Nog dezer dagen ondervindt spr.
deze verdachtmaking. Want nu ik, zegt hij, voor
Staatspensionneering ben, doe ik dat niet voor de
ouden van dagen, wier leden stram geworden zijn,
niet meer in staat zijn hun brood te verdienen. Niet
voor hen, die niet meer in staat zijn door eigen kracht
in hun levensonderhoud te voorzien. Ik breek geen
lans voor het Staatspensioen in het belang van het
land, om een eind te maken aan toestanden, die
een jongmensch van 35 jaren moeilijk,- ja onmogelijk
maken een betrekking te vinden, alleen omdat hij te
oud wordt en zijn patroon hem spoediger een pen
sioen zal moeten geven. Neen, daarvoor doe ik het
j niet. Weineen, ik doe het alleen om afgevaardigde te
worden voor Enkhuizen, om daar de kiezers in het
gevlei te komen. Ik oude man, zou er nog zoo op
staan naar de Kamer te komen, mij daarvoor tot
deze beginselverzaking verlagen? Of ik mij al tegen
die verdachtmaking verzet, het helpt me niet. Maar
toch wil ik van deze plaats met alle kracht daar
tegen protesteeren.
Maar er is éen troost bij dergelijke dingen, al
erken ik, dat het een schrale troost is. Als mijn tegen
standers zoo handelen is dat een teeken van hun
zwakheid. Heusch, zij doen dat niet voor hun pleizier,
mij verdacht maken. Hadden zij zakelijke argumenten,
zij zouden die wel noemen en in het belang van
ens volk daarmee aankomen. Neen, zij voelen zich
zwak, zoo zwak, dat zij mijn voorstellen niet durven
aantasten met hun argumenten en daarom doen eij
het maar mijzelf.
Ik mag mij, zegt spr., ook nog te dien opzichte
beroepen op mijn verleden, op dat wat ik voor het
volk heb gedaan. Ik zal mijzelf hier niet opheme
len, maar toch heb ik misschien meer gedaan, dan
ge wel denkt.
Mén maakt er mij een verwijt van, dat ik over
vele dingen anders denk dan jaren geleden. Maar is
dat wonder, dat ik in dezen tijd, in den tijd dat ik
oud geworden ben en stram, anders denk dan vroe
ger? Wie uwer zal durven zeggen over de verschil
lende dingen nog te denken als toen hij een jonge
ling was? Als ik nu nog dacht precies als voor 20
jaar, ik was een mummie, en dat hoop ik niet.
Er is iets, waarop ik trotsch hen, een weinig maar.
Toen ik 42 jaar geleden op stellingen promoveerde,
aan de Hoogeschooi, nam ik in de stellingen op ver
schillende hervormingen op staatkundig gebied en al
die hervormingen toen genoemd heb ik mee helpen
tot stand brengen. Dat waren hervormingen, die men
toen nog als hersenschimmen beschouwde. Want toen
ik als jong lid mijn eerste redevoering hield in de
Tweede Kamer, zeide de leider der liberalen tot mij:
dat heb je heel mooi gezegd, maar zeg je begrijpt,
van al datgene wat je daar zegt hoor, kan nooit iets
komen. Maar een groot deel van datgene waarvoor
ik toen streed is nu tot stand gekomen.
Slechts noode, zoo gaat spr. voort, ben ik er toe
overgegaan mij voor de Kamer beschikbaar te stel
len. Ik ben nu 32 jaar lid der Kamer en ik heb
er zoo langzamerhand genoeg van. De Genestet heeft
gezegd: er is een tijd van komen, er is een tijd
van gaan. Hebt ge het wel vernomen, maar hebt
ge het ook verstaan? Er zijn er in de Kamer, die
dit versje niet hebben begrepen, en niet zijn heen
gegaan op het oogenblik, dat het hun tijd was. Dat
wilde ik niet doen en daarom dacht ik aan afscheid
nemen. Maar toen mijn vrienden, ook hier in Enk
huizen, mij zeiden dat ik nog een poosje nuttig zou
kunnen werkzaam zijn, welnu toen heb ik me weer
voor 4 jaar beschikbaar gesteld. Maar dan zal ik het
versje van De Genestet mij weer goed in de herin
nering brengen.
Het is in de Kamer niet meer zoo prettig als 30
jaar geleden. Toen waren er 2 partijen, de conserva
tieven en liberalen. Nu, nu heb je veel meer partijen,
i wel 7, een mensch zou ze haast van buiten moeten
leeren, om ze te onthouden. Allen hebben evenveel
te zeggen, allen zijn even scherp, tegenover eikaar.
Dat belemmert het werken. En dan: er wordt veel
te veel gepraat. Dat is glad verkeerd, dut is veel
erger dan vroeger. De parlementaire molen kleppert
kolossaal, maakt een geducht lawaai, maar wat er
uit komt, dat is al zeer gering.
Dat is zoo erg, dat er nu op voorstel van den heer
Lohman een nieuw reglement van orde is gemaakt.
Zoo als nu kan het niet langer. Steeds minder ar
beid. Welnu, ik hoop dat deze poging om de Kamer
te verbeteren moge gelukken. Maar toen dat ge
schiedde kwam njij zoo in de gedachten wat mijn
vriend Modderman eenmaal zeide: herzie de regle
menten en wetten zooveel ge wilt, maar herzie voor
alles uzelf.
Vroeger, zooals gezegd, hadden we alleen liberalen
en conservatieven, dat beheersehle de politiek. Nu
wordt die door wat anders beheerscht, door een woord.
Teder der kiezers kent dal woord: de antithese. Nu
zijn we er opeens middenin.
Toen de liberalen en conservatieven cr alleen wa-
I ren, hadden we geen antithese. Toen was alleen het
verschil van idéé: wat vlugger of minder vlug vooruit.
Maar nu, nu hebben we zelfs twee sfntitheses.
De le is die van den klassestrijd, die tusschen kapitaal'
en arbeid, tusschen de zoogenaamde bourgeosie en al
wat lager staat, de strijd tusschen de grootcren en de
kleineren der maatschappij.
Do tweede antithese, is do geloofsantitheso; de anti
these die tusschen ons volk scheiding brengt op po
litiek gebied door het christelijk geloof, die scheiding
maakt tusschen gcloovigen en ongeloovigon, die on
der dc leuze voor God cn Christus, strijd predikt te
gen de liberalén, ongcloovigen en de revolutie'
Die beidé antitheses zijn voor ons volk zeer ver
derfelijk.
De eerste antithese, de klassestrijd, is verderfelijk,
omdat daardoor wordt gescheiden in de maatschappij
wat samenhoort, die ontbindt de samenhang der ver
schillende deelen der maatschappij. Zij die dien strijd
prediken vergeten dat men dc belangen van één klasse
niet alleen kan voorstaan zonder anderen te schaden.
Vergeten, dat 't eene deel van wat samenhoort niet ziek
kan zijn, zonder dat het andere er onder lijdt.
Een afgevaardigde is verplicht te waken en op te
komen voor de nelangen van het geheele volk. Spr.