f tS8S 11 ie Mi Zaterdag 5 Juni 1909. 53e Jaargang. No. 4514. DERDE BLAD. CXCVII. III. DE TKAGI-COMKDIE DEK AMSTEK» DAMMEKS. HET UUK VAN ZESSEN. Ongeveer half. zes begint <le drukte op de straten minder te worden; beginnen, de koffiehuizen, de bodega's, do lunchrooms te déboueheeren ,wat zo eerst met graag te hadden ingeslikt. Vrouwen, die zich herinneren dat zo ook nog 'n man en 'n huishouden, misschien ook nog wel 'n paar kinderen hebben, verrijzen in de lunchrooms van haar zetels, trekken haar handschoe nen aan, affaireeren met meer drukte dan strikt noo- dig is met haar tasehje, dat soms zeer sterk aan „Voor zaken op reis" doet denken, lawaaien 'n beetje coquet met haar parasol, glunderen, lachen, kuchen, doen snottig, gaan heen. De verachte en gesmade „boterbrief jes" laten zich gelden; men behoeft geen clair-vqyant te, zijn. pm te vermoeden en met bewustheid zoo goed ais to weten, wie er van voorzien zijn. De door de wol geverfden, die 't zich ook ter onbedachter ure in de handen lieten stoppen, om 'n reden, die misschien zelfs door God niet te zeggen is, steken hun innigst overwegen niet onder stoeien of banken. Ze blijven nog wat zitten met 'n vriendinnetje, vertellen nog even 'n leuk en interessant gevalletje aan '11 jongetje, dat haar zoon kon wezen, aan 'n snotneusje, die nachte lijken handenarbeid verricht en 'n. geelgroene teint op zijn wangetjes heeft, en 't „verdomd sjiek" vindt met 'n „vrouw" „zach, zoo'n leuk weef'' gezien te worden. „Wat kan 't hém bommen, zach. dat zijn ouwe lieer, er de smoor over in heeft? Die verrekte rent van haar is 'n paskwil, 'n vent van niks. En d'r dochter! Ken je d'r dochter niet? Nou, daar zal jc over 'n paar jaar is wat van beleven! Net zoo fideel als d'r moeder". Gaan, mevrouw? vraagt de stumper, die wel wou, dat hij wist, wat hij eigenlijk was. En 't snollig-hau- taine antwoord klinkt: „Goed!" E11 't .„sjieke" spannetje met geverfde wangen, ge verfde haren, geverfde wenkbrauwen, geverfde nagels, vergulde beugeltaschjes, vergulde maniertjes, maar niets echts, niets waarachtigs tenzij hun onbeduidend heid gaat heen, nageoogd door zwijgende en elkaar ter sluiks aanziende winkeljuffrouwen, die in de hoofd- omloopende drukte van den middag alle binnenkomen de schapen en rammen in hunne waardeering over één kam geschoren hebben. Maar die nu geen hoofd hebben 0111 te peinzen en te mediteeren, en God dan ken, dat ze even d'r knieën buigen en op 'n stoel neervallen mogen. Als 't uur van zes nadert, wordt 't leeg. Dan is de Kalverstraat als 'n natte veer, die haar glans en haar sierlijkheid verloren jhleeft. „Lucas Bols" Laat nog 'n achterblijvertje los; de opgeschoven ramen van de „Karsenboom", „Neuf'', „Commerce", „Suisse" zijn als de schietgaten van 'n vesting, die niet meer verdedigd zal worden; 't asphalt heeft het aanzien gekregen van 'n uitgesleten trap, 'n uitgetrapt vloerkleed, waar kin deren wat al te dartel hun speelgoed op vernielden, hun „lekkers" morsten; papiertjes van ulevellen, van noga, van bonbon, stukken van serpentines, restjes van confetti, 'n verloren handschoen, 'n brok zak doek stoffeeren den grond, 'n Winkelier komt even aan de deur ademhalen en de stof van zijn mouwen slaan. De Dam telt zijn meeste wandelaars nu niet vele meer in de richting van 't Damrak, dat snakt naar adem, na de overdadige horst-bezetting van 't beurs-uur. De provincie krijgt het grootste deel terug van wat zij leverde, om Amsterdam de kroon van we reldstad dien dag op 't hoofd te doen houden. Slen terend gaan ze stalion-waarts met uit-modische hoer den en uit-modische schoenen, wiegelend van heupen en blij, dat de dag „om" is. Op 't Rokin zijn se dert tien minuten de „bars" en de „vinicole's'- leeg. Do „American bar" spuit even, Pohlman heeft zijn tafels gedekt, de „doodkist", tegenover de Bank.„ waar 't van avond weer vol zal zitten van bierhijscüers, is nu leeg. 'n Tram en nog 'n tram schuift rinkelend voor bij. 't Is bijna slil en nog altijd geen zes. De Reguliersbreestraat kan 'de voorbijgangers tellen, 't Rembrandiplein is als 'n man, die eenmaal helder dacht en netjes in de kleeren stak, en nu half aan geschoten en met bemorste kleeren tegen 'n muur staat aangeleund. Er zit geen „fut" in, en de hei-blan ke gevel van 't Rembrandt-theater kijkt met zijn kleu rige oogen over 'n plein van verveling en lawaai-ma kende mussehen. De café's zijn in rust, de vergelen koetsiers dommelen, liet Rembrandt-plein heeft voor 'n wijle opgehouden 't Rembrandiplein te zijn. De straten, die naar de buitenwijken loepen: Ro zengracht. Leidsche-, Vijzel-, en Utrechtsche straat zijn te overzien; het loopen rechts is niet noodig. Laag bo ven Ide stad hangt het moe gehijg van doorgestane drukte of 't dreigend naderkomen van nieuw rumoer. Do toren van de Munt vangt zijn Io Vivat aan te spelen, de toren op 't Paleis zijn Wilhelmus. Wester toren, Muscumtorcn, al wat toren is en klokkenspel bezit, vangt aan to jubelen en te carillonecren. 'tls alsof banden van stilte worden vast gemaakt, of ke tenen van luidruchtigheid worden gebroken. In het ru moer van den dag heeft niemand ze gehoord, die hoöge luidklinkende stemmen, die nooit zwijgen of tot rust komen, die stemmen van tijd en uren, een waarvan ons laatste zal zijn. Als zoovele Stentors roepen zij hun wachtwoord over do legers van menschen uit, zingen 'n lied van blijdschap en hope, van trouw aan 't eens gegeven woord, 'n lied van nadenken en stille berusting, van arbeid en eendracht, van strijd en over winning. een levenslied, dat zooveel-stemmig naar om hoog rijst, als 'n bede om zogen van Boven, waarheen hun spits wijst als '11 opgestoken vinger, die tot ernst en nadenken vermaant. ..Di hoghe lorre di daer slact Wijst ons ons' erve daerbove Daer dingle Gode love Daer wi nae selen poghen." (1) Het bruidslied verstomt, 'tlo Vivat zwijgt, de Psalm, het lied van den arbeid is geëindigd, en in dralende buigzaamheid, alsof de tijd nadenkt over al wat lnj 8aat beginnen, laat hij de hamei's vallen, stuk voor stuk, ecu voor een, geweldig en verpletterend', totdat y° laatste zijner zes slagen valt en het zegel gesloten ls yan het ho-ek van dezen dag. Als de klok van zes geslagen is, vangt in Amster dam het tweede deel aan van den dag, die voorhij Als hij tooverslag gaan alle deuren van winkels, ■^huizen, schuren, kantoren, magazijnen, fabrieken, fucrijeii, en al wat dienstbare menschen bergt. open. jj's mieren van verschillenden aard en verschillenden 0 gaan zij mei verschillenden spoed, in groepen afzonderlijk, verschillende richtingen uit. Trams wor- en bestormd of half in draf de toctit naar huis begon- Cl1- 1'lechtig-doeners of menschen, die 1111 den tijd. maar nog geen familie hebben, zijn gereserveerd in .temen van hun richting. Ze kunnen links en ze ."iinen ook rechts gaanze mogen vlug of langzaam 0Pen; niemand wacht hen. Mot 'n zekere deftigheid, aar van ze zich zelf niet bewust zijn, kijken zc rond n groeten de kennissen van gisteren en eergisteren min of méér „herablassend"zonder dit te willen. Ze heb- het juk, waaronder zij den heelen dag gebogen waren, niet weggegooid, niet afgesmeten, ze hebben 't afgelegd, Jzooals zij zich straks voeden zullen: met kalme waardigheid. Ze zijn 't gareel', waarin zij liepen niet uitgehold, ais 'n kitteloorig blesje, dat blij en dar tel naar de vrije weide holt; ze zijn er uit gestapt, er uit getreden, met de rustige kalmte van 'n vorst,'die uit vrijen wil afstapt van zijn troon en afstand 'doet van heerschappij en macht. Ze zetten hun horloge ge lijk, dat twee minuten verschilt, blazen '11 pluisje van hun mouw, vegen hun bril af en stappen verder. Zoo zijn er duizend, ook zonder bril. zonder pluisjes op hun mouw en zonder horloge. Ze hebben na jaren van hoop en worsteling, van zelfbeproeving en zelf kwelling, .hoop en worsteling verleerd, beproeven of kwellen zichzelven noch anderen meer, en stappen voort langs 's levens effen- en oneffenheden, als aan do aarde ontgroeide menschen. Als er 'n oploop van menschen is, rijzen in hun. hoofd geen vragen op. wat dit zou kunnen wezen. Als 'n drenkeling werd opgehaald, zou 't hun zoon of dochter niet kunnen zijn. Zij dragen heel hun wereld, al hun hopen en hegeeren, al hun troostel'ooze voldaanheden met zich mede, en gaan naar 't „Palais Roijal". naar Kras' naar „Mille Colonnes" of naar minder aanzienlijke res tauralies, om 'n diner of 'n „schotel" te gebruiken. Die klok van zessen, dat etensuur, dat is voor Am sterdam de geweldigste scharnier waar 't leven zich op beweegt. Niet alleen, dat pakhuizen en kantoren, fabrieken en winkels ontsloten en ontgrendeld worden om elk werkmensch als 'n paard de gelegenheid te geven zich naar zijn ruif te spoeden; maar ook uit den trechter van 't Centraal-Station houdt 't niet op te stroomen van schepselen, die, na getracht te hebben de verschillende provinciale weiden af te grazen, nu in Amsterdam komen om zich te weren met mes en vork, zooals menschen dit doen. Dit zijn echter han delsreizigers, humanitaire bestialen en tegelijk besti ale humanitairs niet te verwarren met humanisten, want geleerd zijn ze volstrekt niet en van de huma niora weten ze heelemaal niets af; en ook niet geheel bestiariï; veeleer bêtes, wier humaniora bestaat in 'n conversatie, waaraan 'n gewoon ontwikkeld mensch niets heeft en die 'n fatsoenlijk mensch doet blozen. -- Niet altijd vanwege de schunnigheden, maarzeker en beslist altijd vanwege de onbeduidendheid. De en kele, de hoogst enkele, die niet tot dit zeer bijzon dere gilde behoort, is spoedig te herkennen; niet aan den stapel kranten of brochures, die hij bij zich heeft want van kranten en brochures zijn ze bijna allen voorzien, maar aan zijn heele doen en heele manier van zijn. De niet-geboren handelsreiziger, die wel reist, maar door noodlot en omstandigheid in het „vak" verdwaalde, onderscheidt zich dadelijk door zijn restrictie, zijn staan en zitten, zijn vragen en ant woorden van zijn ,,professional"-lotgenooten, als een fatsoenlijk mensch. Want '11 echte handelsreiziger kent geen restrictie of bescheidenheid; althans niet op 't perron, in de tram of in de coupé. Hij beweert alles en zijn even stomme en tot stomheid-aangelegde vak- genooten, die allen zoowat even zwaar wegen, bewe ren daar weer tegen in met dezelfde argumenteerende kracht, die berust op 'n logica van Jan Kallebas. Als ge er tusschen in geraakt zij t, en hun gesprekken wol aan moet hooren, zoudt ge «bijna de meening bekomen, dat ge u bevindt tusschen de machtigen der aarde, die de hefboomen der planeten, het roer van staat, de wenteling van het rad des levens in handen hebben. Tot deze conclusie zoudt ge niet komen door de mogelijke onweerlegbaarheid hunner redenen en beweringen, maar door de innige convic tie, die spreekt of althans spreken wil -uit hun woorden, die alle met even zwaar aplomb worden geuit. Tusschen handelsreizigers te verdwalen met 'n ver moeid hart, met 'n ziel, die behoefte gevoelt aan 'n sprankje waarheid, met 'n hoofd, dat na moet den ken, met handen, die grijpen naar ernst en degelijk heid. met 'n bewust onderscheidingsvermogen van schijn en wezen, is een der grootste bepeeavlngen, die ik ken. Als ze vloeken, vloeken ze leelijk, zonder het minste aesthetisch gevoel, omdat ze vloeken uit gewoonte en niet omdat hun rechts- of zedelijkheids gevoel gekwetst is; niet uit vroomheid, niet door ontroering. Bidden kunnen ze niet, en als zij 't kon den, zouden ze 'r zich voor schamen dit te bekennen. Ze hebben 't zoo druk met aarde en mensehdom in 't rechte spoor te houden, dat ze van wel tien ver- eenigingen voorzitter, bestuurslid of gewoon lid zijn, en nooit tijd hebben, om op te merken, dat eigen vrouw en kinderen ook aanspraak, recht en behoefte heb ben aan 'n oogenblik aandacht of waardeering. De buitenkant is voor hen alles, driemaal: alles. Als de gelegenheid en de omstandigheden 't niet toe laten, om „dik" te doen, zijn ze geen vijf centen waard en kroppen hun spijtigheid op tot gelegener ure. Maar er kan over dit veelverwig geslacht niet in 't algemeen gesproken worden; generaliseeren zou hier 'n groote onbillijkheid zijn. Ik ken er al zijn 't er maar enkelen die getroost hun harde vonnis van niets-beteekenend schepsel dragen, die zwijgen en luisteren en stil zijn met 'n begeerte tot leeren en weten, en zich laten dringen in 't hoekje, waar heen de bende hen dringt; die zich den tabaksrook in 't gezicht laten blazen, en helaas, kracht genoeg be zitten de onbenullige, onbeduidende praatjes van hun „dappere" collega's aan te hooren. Maar deze hebben de uiteinden van hun voelhorens gestoken in de maatschappij, waar 'n leven heerscht van arbeid en nadenken, van winnen, niet enkel op materieele wijze; en als gestadige wachters op den muur van hun leven, betrachten zij in deze nachte lijke donkerheid den hemel, den horizont, of misschien ook voor hen 't licht daagt, waarin zij arbeiden mo gen als 'n mensch onder menschen. Over 't genus „handelsreiziger" zeg ik hierboven te veel of te weinig. Ik ben mij hier volkomen van bewust en verwacht er ook geen brieven over; in dien ik ze ontvangen mocht, zal ik zoo vrij zijn ze voorloopig niet te beantwoorden. De klok van zessen deed ze mij ontmoeten, en in mijn rondgang moet ik ze wel noemen. Later hoop ik iets meer over deze misdeelden te schrijven. Van zessen tot achten, tot tienen, tot twaalven, tot tweeën wordt er in Amsterdam gebitterd en gedineerd H. d. H. AANTEEKENINGEN. 1. De hooge toren, die daar staat Wijst ons onze erve (erfgoed) daar boven, Waar de engelen God loven, Waarheen wij pogen te gaan. (te zeilen.) CORRESPONDENTIE. U. G. Ja, dit is de tweede keer; ik herinner mij nog heel goed, dat ik uw naam d. w. z. uw initia len in verband bracht met '11 roman van Scheidius. Uw vraag mag ik niet met beslistheid beantwoorden, daarvoor moet ge bij de Redactie wezen. Maar ik geloof wel, dat Ge juist raadt. „Hier komt Satin Na- na" moet wezen; „Hier kust Satin Nana"; zoo schreei ik 't ook in de eopij. B. d. G. Misschien hebt Ge gelijk; ofschoon mij door M. D. K. geschreven werd, dat ik 't wel eens „wat al te gemakkelijk voor de lezers" maakte. Wien van ubeiden moet ik nu gelooven? Laat mij, al fa lende, probeeren 't telkens 'n beetje heter te doen. Neen, dat staat in geen enkelen bundel. X. Y. Z. Jozeph Balsamo reisde in de 18de eeuw Europa af, onder den naam van „Markies d'Anna", graaf Foenia, Melissa, Belmonte, Aiessandro de Cagli- ostro". Hij hestal armen en rijken, en kon zoo ge raffineerd liegen, dat leugenaars van beroep er bij hem inliepen. Hij stichtte de „Egyptische vrijmetse larij" en verscheidene loges hier te lande betaalden na zijn bezoek, schaamtevol zijn te duur gelag. In 1778 gaf de Haagsche loge „1'Indissoluble" aan Jo- zenhe vrouw d. w. z. aan Gravin Seraphine de Ca- eliostro 'n getuigschrift als; „première inspectrice et maltresse malonne" en beval haar alle „broederen" aan. Hij was in Frankrijk de gast van den beruch- ten kardinaal de Rolian, en zeer geïnteresseerd bij de intrigue van het historisch geworden halssnoer. Hij vluchtte uit Frankrijk, omdat sommige zijner handlangers beter gezegd; slachtoffers op 't. schavot terecht kwamen. Hij vluchtte uit Engeland ter oorzake van zijn vele schulden en omdat Morand, die hem doorzag, hem aan de kaak stelde, In Rome verbood men hem 'n loge te stichten en den 27 November 1789 werd de ketter-vrijmetselaar aldaar gevangen genomen en opgesloten in 't kasteel Sint Angelo. Later, nadat hij geprobeerd had '11 monnik, zijn biechtvader, te wurgen, kreeg hij 'n enger cel op Sint Leo. In den zomer van 1795 overleed hij aldaar Zijn bijna volledige levensgeschiedenis komt voor in „Beelden uit de dagen der Omwenteling", door Dr. B. Tideman Jzn. Hoofdstuk 11. II.d. H. „LEUGENTJE OM BESTWIL." Als hij het kopje thee opnam, dat ze alvast voor htm had ingeschonken in afwachting van het be zoek, dat straks komen zou kon-ie 't niet naar z'n mond krijgen; zoo beefde JorissenEn om de twee minuten wierp hij schichtige oogjes naar de pendule. Zij, vrouw, was resoluter. Stond, in den spiegel te kijken of d'r haar nu wel behoorlijk zat. Ze vertikte 't om te moeten verduren dat die De Wijs zou denken; God-nog-toe, wat 'n smerig, afgebrand boeltje is dat hier!" Had haar gouden horloge-ketting een van de enkele dingen, die nog niet „weggebracht" waren, aangedaan. Trouwens de ketting was niet veel waard. Ze hadden al 's geprobeerd om 'm „kwijt te raken", maar de meneer van den goud- en zilverwin kel trok, toen-ie 't ding onderzocht, gewogen had, een gezicht van „nou, dat 's ook niet veel zaaks!" Wou 'm eigenlijk niet koopen. Zei: „Och, als ik U er nou bepaald 'n plezier mee doen kan, dan zal Ik er..." En toen noemde hij een prijsje, waar mevrouw Jorissen bleek van werd... Ze had 't driedubbele, min stens, verwacht. Die gouden ketting, -- erfstuk van een tante had hen, als de nood heel erg drong nog altijd kracht en hoop gegeven. Dan zeien ze tegen elkaar: „Afijn, als 't dan mötDe ketting van tante Aafje Mevrouw trok dan 't gelaat eener martelares en hoog 't hoofd... De ketting bleef nog. Eigenlijk durf den zij niet vragen naar de waarde, want als 't eens tegenvielMaar zij had zich in den goudwinkel, „groot gehouden". Gezegd van „wat meneer wel dacht", gunst-nog-toe, ze wilde 't maar eens we ten „voor de aardigheid", anders niet... Om een wed denschap, Die ketting? Voor geen honderd gulden zou mevrouw 'm „afstaan". 'Een souvenir!... En om haar figuur te redden, vraagt ze naar den prijs van een paar diamanten knopjes. Meneer Davids, de win kelier, snapte 't zaakje natuurlijk haar-fijn en keek haar aan, met lacherig-medelijdende oogjes, die me vrouw Jorissen woedend maakten Nu, dien avond, had ze den ketting aangedaan. Met een stevig speldje aan de ceintuur vast, want een horloge had ze niet. „Ik zou 't niet gedaan hebben," zei d'r man, „De Wijs zal denken: nou, als ze nog gouden sieraden hebben, dan zal 't wel niet zoo heel bar wezen...! Dan hoef ik toch niet... Toch niet... „Jij bent altijd een flauwe kerel geweest Jan!" viel mevrouw, bloedrood van opwinding', uit. „En je hebt net-zooveel doorzicht als 't achtereind van een varken. Juist wel!... Juist als De Wijs ziet, dat 't hier comme-il-faut is, zal-ie eerder bereid zijn om te helpen... Ik zou 'mEn haar stem werd sissend- fi-hterend „«i^uau hem direct, op staanden voet, zeg gen mijn faillissement is aangevraagd. En we hebben in de huiskamer bijna-niks meer, want alles is naar de maan. En den 15en vervalt een accept van zestig gulden, dat me, als 'k- niet kan betalen, den kop kost... En op het kantoor krijg ik, vanwege voor schot, maar Va van mijn salaris... En we hebben al in geen weken een brokje behoorlijk vleesch op tafel gehad... En m'n patroon heeft al tweemaal gedreigd met ontslag als dat gezeur om centen niet ophield... Waarom zeg je dat niet altemaal Dadelijk! zoo gauw mogelijk Dan haalt De Wijs direct z'n por tefeuille voor den dag en vraagt: „Beste vriend, noem me maar het bedrag dat je noodig hebt. Daar ligt 't vóór je 1 Met haar van woede en opwinding gloeiend hoofd was mevrouw vlak, vlak hij 'm gekomen. Ze zag de zweetdruppels parelen op z'n slapen en biggelen langs z'n wangen, ze merkte 't machtelooze, wanhopende, naar-reddingzoekende onbeholpene, in z'n oogen. En zucht: Och-God h(j komt er nooit toe! Ze moest met grof geschut gaan werken Terwijl de gouden ketting van tante Aafje rinkelde tegen zyn theekopje, ging ze voort; „En we-t-je wat je 'm dan óók moet zeggen, man Vergeet dan vooral niet dit nog: het geld van mijn vrouw is er ook bij ingesmolten, geen cent meer van over. Mijn MetalliekjeWaar is 't? Dan waren we nu uit den brand. Als ik den ketting van tante Aafje niet mag omdoen, dan vraag ik wat heb-je met m'n metalliekje gedaan? Hij sloeg do oogen neer. Al de vijf jaren van hun misère: van hun worstelen tegen don komenden onder gang, was dat effect geweest 't spooksel, dat hem dreigde, folterde, sarde. Zij had, toen ze trouwden, een metalliekje In 't geheel bezat ze om en bij de twaalf honderd gulden. Twee jaar na hun huwelijksdag was er geen duitje meer van over. En de drie duizend gulden, die hij had overgespaard, óók weg Als hü 't waagde om aan merking te maken op haar voel te duur, te royaal leven aandrang op kleiner nota's van modisteop middageten zonder ditjes en-datjes; op tijdelijke afschaf fing van de „avondjes"; op 'tthuis-laten-blijveii van zomerloge's, voor wie men „toch iets doen moest"op zooveel meor, dat Bruintje niet kon blijven trekken, dan overblufte zfi hem steeds met een schamper „Wees maar bedaard hoor. Als jij 'tniet wilt geven, nou, dan bekostig ik 'tuit mijn eigen middelen. Zóóveel is m'n effect toch altijd wel waard,hè? Een andere man zou zich schamen om z'n vrouw dergelijke dingen uit haar privé kas te laten betalen. Maar ikkèn je Jantje Ik kèn je, lieve vent." Dus zweeg hij. Wist natuurlijk best dat haar, Mari- anne, even goed als hem de berooide toestand bekend was Maar hij was bang voor haar puntig ton getje En ondanks alles kwam 'tin hem op: „Toch is 'twaar. Haar geldje ia er bij ingeschoten Ook dien avond boog hij weêr nederig het hoofd. En juist maakte mevrouw zich voor een hartstochtelijke „finale", die hem verpletteren moest, gereed, toen een zacht schelletje weêrklonk Als by tooverslag werd haar gezicht zonnig-stralend, welgemoed, vriendeiijk-gastvrij. In zijn lichaam begon het hart te bonken, te bonzen; hij was wit als'n doek; stond to sidderen op z'n beenen Zoodat Marianne 'm een por in don rug gaf. En 'twas tijd. Want het dienstmeisje, dat ze, spe ciaal voor dien avond, van een nicht, die „alles wist" geleend had, en aan wie de instructie was gegeven om „den meneer, die straks zou komen, dadelijk boven te laten, -- had De Wijs reeds gezegd, „asdat de familie meheer wachtte Hij kwam binnen met z'n horloge in de hand. Wat al dadelijk een neerslaanden indruk maakte Maar Hendrik de Wijs was een „zakenman" van zeldzaam-pienter inzicht. Een soort van Sherlock Holmes op zijn gebied 's Middags, toen-ie dat briefje van Jorissen kreeg „waar en wanneer 't hem conveniëerde, hem even rustig te kunnen spreken over een zaak van vertrouwen Toen had meneer Hendrik de Wijs 't hoofd geschud en zich alweer denkend aan interessanter en lucra tiever dingen dan noodkreten van lui, die naar-de haaien zijn, gereedgemaakt om oen kort kattoboiletje terug te sturen „Verbazend druk I Moet nog heden uit de stad Gewichtige zaken Maar schriftelijk melden, zoo mogelijk Wordt stellig nagestuurd Andersde volgende maand Zou dan wol nader berichten Uit! 1 En hij had al „Amice" gezet toen hy dacht; „Je kunt niet weten!.... Die Jorissen is zoo'n uil, een fonde.... niks-alsvliogen afslaan.... moot toch van avond daar in de buurt zynniks-niet verloren... Gaf de boodschapdat meneer zélf vanavond'tusschen halfacht en acht uur zou aankomen... Boodschap, die de hoop op redding bij de Jorrissen's had doen opflik keren Mevrouw den ketting van tante Aafje omhan gen. 't Laatste wat er aan contanten in huis was, had doen besteden aan wat voor de thee noodig was Banket, een onsje ^Dhineesche" van 'n schellingEen floschje cognac voor een grogje... Tien sigaren van drie... Een nieuwe papieren boord voor Jorissen en een paar dito manchetjes voor mevrouw... Een beetje poetspoeder Enfin, er zal nog zoo om en by de vyf stuivers aan contanten over zyn geweest in huis, toen meneer De Wys binnentrad Aan Jorissen zyn schuwig, bangig- verward doen al direct bespeurend, dat ie juist gegist had. Moeite hebbend om niet te glimlachen om het zwaaien van mevrouw met d'r gouden kettingJawel 1 dacht-ie, je hoeft me niks te vertellen. En zooals gezegd hy had als voorzorgsmaat regel z'n horloge in de hand genomen. „Waarde vriend!" riep hy uit, weigerend z'n overjas uit te trekken, „als ik jelui niet beloofd had te zullen komen... Ik heb feitelijk geen minuut to verliezen. Moot vanavond nog uit de stad... En eerst nog een dringende commissie afdoen. Waarachtig, 't spijt me, excuseert my maar Zy drukten hem met zacht geweld in een stoel. Me vrouw maakte zich van z'n hoed meester. Meneer drong 'm een van de tien-driecents op Hy bedankte voor theekeek telkens hoe laat 't was. Een geurig, dampend grogje werd voor hem neer gezet Hy onderwierp zich. Dacht: Och, (la's altijd „meege- genomen", had töch niks te verliezen... Den tyd voor zich Luisterende naar wat z'n vriend Jorissen hem ver telde.... Schor, hakkelend, aarzelend, stotterend.... ronduit, op een gegeven moment, mevrouw de leiding overnam en in vyf minuutjes duidelijk en stevig zei wat zy dan wilden Toen dien avond de pendule in de kamer, waar Jorissen en z'n vrouw zaten, bij halftwaalf wees, waren ze daar met hun beiden nog. De stoel, dien meneer Hendrik de Wys had gebruikt, was leêg. En in het halve flescbje cognac was een aardige bres geschoten. Van de tien sigaren waren er nog maar vier over En hy grabbelde met z'n klamme vingers als 'n zin- nelooze in de papieren, die voor hem lagen, en ook in de andere, liggend in het metalen kistje, waarvan het deksel openstond Hy keek haar plotseling aan... Uit z'n diepliggende oogen was nu de schuchtere angst wegHy doorstond haar stekenden, minachtenden, van drift gloeienden blik. „Een dief, Marianne!... Een dief!" zei de man, en hij snikte 't uit, zonder dat een traan stortte. Zy met de stevig-boutige armpjes over elkaar op doffen, bijtenden toon „Dat bèn je al 1" Zonder bang te worden van het zwellen van de aderen op zyn voorhoofd't zich ballen van zijn krachtelooze handen strak keek ze hem aan „Dat bén je al, Jorissen 1" zei ze „of hèb-ie bygevalde veertig gulden, die noü al aan de administratie van Dijkmans ontbreken? Of weet je ze ergens te krijgen?" Hy mompelde wat... Dat zou-ie er by leggen.Zoodra tractementsdag kwam. Dadelykl... Al moesten zy ook droog brood etenHermans, z'n collega, had 'm op haddslag beloofd, twintig pop te zullen leenenEn die andere acht-en-zeventig?Van de vorige kwar taal-administratie Dat kwam ook terecht.-. Meneer Dykmans had geen vermoeden... Die wist van niks. De vingers grabbelden in de papieren. Zy beet op de lippen Voelde dat-ie weigeren zou. De tweehonderd gulden, die De Wys den volgenden ochtend moest heb ben om te „speculeeren" Tien-tegen-een, dat-ie er, in een dag of tien vyf- of zeshonderd van „maakte" Zélf ioenen deed hy nooit Vast principe Had ie z'n overleden vrouw op d'r sterfoed moeten be loven Maar hèlpen, met raad, met z'n kennis van al wat Beurs zaakjes betreft Met plezier! Ze konden over hem beschikken Met tweehonderd gulden kon hy al aardig-wat wagon Natuurlijk, eeu „waag" is 't altyd 1 Maar tien-tegen-een Zoo had Hendrik de Wys dien avond gesproken. Maar Jorissen vertikte, verdraaide 't nu eenmaal Even weifelde mevrouw Marianne Toen kwam 't eruit! „Dykmans heeft 't al in de gaten!" IJzig-onverschillig voor den doodschrik op zijn gezicht; voor de wyd-starende oogen van waanzinnigen angst; voor het uitspreiden van z'n armen „Dat lieg je!" schreeuwde hij. Zij haalde de schouders op en zweeg. „O God, Marianne!" smeekte hy, zich vastklampend, nog aan 't idee; 't zal niet waar zyn j Maar zy kénde haar „ventje" het naïeve,'simpel- goed geloovige manneke. j „Al drie dagen geloden", loog zy, heeft Dykmans een brief geschreven „Hy wil finale afrekening. En volledige verantwoor ding. Nou weet-je 'tl Een nydig briefje. Met „achting" er-onder Ik had nog met je te doen. Heb het ding verbrand om je 't verdriet te bo- sporenDat 's m'n belooning En mot diezelfde ijzige onvurschilligheidterwijl in het triomfantelijk glimlachje, over haar trekken glijdend, nog iets minachtends speelde, bleef ze daar zitten 1 Ook toen hy de tweehonderd gulden van meneer Dykman's geld in een envelpppe deed en 't pakje ver zegelde... Zich almaar schenkend van het restantje cognac, dat dien avond ter eere van Hendrik de Wijs was gehaald. ....Meer dan eens heb ik gehoord dat da weduwe van Jorissen, die zyn veroordeeling tot een maand ge vangenisstraf wegens verduistering en misbruik van vertrouwen maar heel kort overleefde door velen beklaagd wordt. Do arme ziol moest na de „débaele" en toen haar man in hechtenis was trachten met kamers verhuren haar broodje te verdienen Op haar eenvoudig-sober, keuriggemaakt, zwart japon- net je glinstert niet meor de ketting van tante Aafje. En als zy met de menschen, die haar nu voorthelpen, of kamers komen zien, over haar ongeluk praat, ook over 't verschrikkelijke, haar man wedervaren dan pinkt mevrouw Marianne, opziend naar het portret van haar overleden echtgenoot, een paar traantjes weg, en fluistert „Och, men wéét niet allos Hy was in z'n hart, zóo goed, zoo eerlijk, my'n JanI En de menschen bewonderen de liefde, de trouw, den zielenadel der gade, die haar' man blijft vereeren on danks alles „Arme stakkertl" zeggen ze En verlichten het zware lot, dat brave mevrouw Marianne te torson heeft MAiTRE CORBEAU. o

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 7