I'
Zaterdag 19 Juni 1909.
53e Jaargang. No. 4524.
DERDE BLAD.
- fiö 'II
Van dit en van dat.
Bekendmakingen
Gemeente SCHAGEN.
ONTTREKKING OPENBAREN DIENST.
De Burgemeester der gemeente Schagen;
brengt ter kennis van de ingezetenen, dat door
den Raad dier gemeente in zijne vergadering van den
12 Juni jl. is besloten, het Marktterrein gedurende
de kermis, zijnde van den 20 tot en met den 27
Juni a.s., aan den openbaren dienst te onttrekken.
Schagen, 17 Juni 1909.
De Burgemeester voornoemd,
II. J. POT.
o
VERGUNNING TAPPERS.
Do Burgemeester der gemeenle Schagen
Gezien de artikelen 10 en 12b. van de Politiever
ordening dezer gemeente,
VERLEENT VERGUNNING
aan de lappers om gedurende de Kermis muziek ie
laten maken, danspartijen te doen plaats hebben en
na bezetten tijd hunne lokaliteiten open te houden.
Schagen, den 17 Juni 1909.
De Burgemeester,
H. J. POT.
O
STAPVOETS RIJDEN.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Scha;
gen;
Gelet op art. 51 van de politieverordening voor
die gemeente;
Brengen ter algemeene kennis, dat het op Maan
dag 21, Donderdag 24 en Zondag 27 Juni a.s. in
het belang der openbare veiligheid is verboden in
de kom der gemeente vanaf de punten, waar de daar
toe betrekkelijke waarschuwingen zijn geplaatst, an
ders dan stapvoets te rijden
Overtreding wordt gestraft met eene boete van ten
hoogste f25 of hechtenis van .ten hoogste 6 dagen.
Schagen, den 17 Juni 1909.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
LXXII. GEDACHTEN EN WENKEN OVER TUIN
AANLEG.
Getrouw aan eene onlangs gedane belofte, wil ik
thans enkele beschouwingen geven over tuinen en
tuinaanleg.
Ik weet geen betere inleiding te kiezen dan een
greep uit de algemeene beschouwingen over dit on
derwerp gegeven door Professor Bailey van de Tuin-
bouw-hoogeschool te Michigan. Deze specialiteit op
tuinbouwgebied schrijft ongeveer het volgende:
Elk gezin kan een tuin hebben en al is er geen
voet gronds bij huis, dan zijn er balcons en raam
posten voor plantengroei. Waar het zonlicht door
dringt kunnen planten groeien en een plant in een
bloempot kan voor sommige lieden een interessanter
tuintje zijn. dan een tuin van een geheele acre voor
anderen. De voldoening, die een tuin geeft, spruit
uiet voort uit zijn grootte en gelukkig evenmin uit de
duurte of zeldzaamheid der plinten. Dit hangt alleen
af van persoonlijke waardeering voor de planten. Men
moet eerst trachten de natuur en de planten lief
te hebben en deze genegenheid steeds pogen te
vergrooten door nauwkeurige waarneming.
Wie zijn planten ziet groeien en bloeien moet te
vreden zijn. Zelfs als de planten, die tot ontwikke
ling komen andere zijn, dan die men gezaaid of geplant
beeft, moet men er toch genoegen in hebben, omdat
bet de planten blijken te zijn, waarmee de natuur
daar tevreden is. Wij zijn geneigd in onzen tuin juist
datgene te bezitten, dat wij nu eenmaal niet hebben
kunnen; doch wij zijn gelukkiger, als wij van die
planten houden, die er groeien, omdat zij dat moeten
door den dwang der natuur. Een plekje viooltjes
groeiend en bloeiend in lustigen overvloed kan meer
voldoening geven dan een bed bontkleurige coleussen,
waarin elk sprankje vrij natuurleven is uitgedoofd.
Deze laatste zijn immers maar ziekelijke pronksters,
uitgestald in een voor haar onnatuurlijke omgeving;
in de eerste zit een pittig plantenleven.
Iemand, die dag en nacht gekweld wordt door de
- v"ullon r*rt+_
en wie die weet op te merken, heeft er meer ge-1
not van dan kleur en vorm van de mooiste siergewas-
sen, die veel geld kosten en op vele plaatsen niet
1 goed ontwikkelen, kunnen verschaffen. Waar rozen
I niet groeien willen, zijn goudsbloemen beter op hare
plaats en waar conifeeren niet gedijen willen, omdat
I het te winderig is, zijn iepen, eschdoorns, wilgen en
i popels het aangewezen plantsoen.
j Leert daarom voor alles het plantenleven door waar
neming beter begrijpen en elk lapje grond, zelfs al
xigt het in de schaduw, kan herschapen wordeu in een
aantrekkelijk tuintje, dat voor zijn verzorger een
bron van echt natuurgenot is.
Kiest verder zulke planten, die gemakkelijk groeien
en verzorgt ze zóo, dat ze zich krachtig ontwikkelen
kunnen.
Alleen weelderige plantengroei kan genot verschaf
fen. Een krachtig ontwikkelde vlierstruik is mooi, een
forsche zonnebloem niet minder, doch een ziekelijke
palm en een kwijnende chrysant zijn geen blik waar
dig.
Plant daarom seringen en meidoorns, jasmijnen en
gouden regens, akeleien en riddersporen, papavers
en viooltjes, tulpen en crocussen en nog zooveel an
ders, wat hier groeien en bloeien wil in weelde en
overvloed.
Het is voor een weligen groei noodzakelijk, dat de
grond uitstekend bewerkt en bemest wordt, alvorens
men tot de beplanting van den tuin zal overgaan.
Straks zullen we dit nader uiteenzetten.
Als een tuin geen bekoring voor ons heeft, ligt
dat niet aan een te klein aantal planten en bloemen,
maar hoofdzakelijk aan de wijze van beplanting, d. i.
de rangschikking van het plantsoen.
Elke tuin moet een schilderij wezen! Alles moet
zoodanig gegroepeerd zijn, dat het een goed geheel
vormt, waarvan de beschouwer bij den eersten aan
blik reeds het doel begrijpt. Als op een schilderstuk
moet er een hoofdfiguur zijn, die door de juiste
plaatsing der hoornen en planten des te fraaier uit
komt. In den regel is dit de woning, omlijst door
een bevalligen rand van hoornen en heesters, met op
den voorgrond een welig, sappig groen grasveld of
gazon, zooals het in de tuintaal genoemd wordt.
Wat het doek is voor een schilderstuk, is een gazon
voor een tuin. Van zulk een aanleg, zegt het pu
bliek: ,,Wat een bekoorlijk verblijf!"
Plant men hetzelfde plantsoen verward door elkaar,
dan mist men den schilderachtigen totaal indruk en
de beschouwer kan er geen anderen lof voor vin
den dan een of andere plant op zichzelf te prijzen.
„Wat mooie seringen, wat fraaie gouden regens!" is
het. eenige, wat men er van zeggen kan. De totaal
indruk wordt gemist.
Door zulk een slechte wijze van tuinbeplanting
krijgt men iets als een rommelige boomkweekerij;
door een oordeelkundige groepeering een stukje be
koorlijk landschap als een schilderij. In de groepeering
ligt de schoonheid!
Houdt steeds het midden van een tuin open. Laat
daar een onberispelijk gazon zijn, al of niet getooid
met wat bloemen, zoodat men een vrij uitzicht heeft.
Geeft de zijkanten een flinke beplanting, slechts
onderbroken op zulke punten, die een heerlijk verge
zicht aanbieden.
Men wachte zich ervoor eene beplanting te bont te
maken door te veel bruinbladige of bonte gewassen.
Met zulke sterke contrasten moet men voorzichtig
wezen en er een spaarzaam gebruik van maken. En
kele contrasten zijn in een aanleg echter zeer nuttig.
Zij dienen om de harmonische groepeering te ver
sterken en meer uitdrukking te geven. Als men door
een plotselinge afwijking de harmonie onderbreekt,
draagt men er juist krachtig toe bij hare uitwerking
te verhoogen. Dezelfde contrasten mag men echter
niec regelmatig herhalen, anders wordt het geheel
vermoeiend voor het oog
Een enkele bruine beuk in een boomengroep be-
Kocrt, doch een geheele rij dezer boomen is hinder
lijk. Een paar zilverbonte Acer negundo's doen het
mooi in een groep seringen, meidoorns, weigelins en
andere groene heesters, maar een tuintje afgezet met
niets anders dan zulke bonte gewassen, veelal nog
in contrast met bruine hazelaars of zoo iets, vloekt
tegen de schoonheids wetten der natuur.
Toch worden zulke wansmakelijke aanplantingen
thans herhaaldelijk uitgevoerd. Vooral in de zoo be
koorlijke Streek tusschen Hoorn en Enkhuizen zie ik
ze tot mijn leedwezen van jaar tot jaar toenemen.
Een goed geplaatste treurboom in een niet te kleinen
tuin verleent er gratie aan, doch wie er drie of meer
plant, maakt zijn tuin tot een kerkhof! Plaats' een
treurboom nooit bij een ingang, maar plant hem
ergens bij het water of op een open vak in het
gazon. Zet een geeltakkigen treurwilg aan vijver- of
slootkant, een treerberk of -beuk vrij in het gazon
en een treuresch, waar ge een natuurprieel wilt kwee
ken. Maar slechts in groote tuinen, ver van elkaar,
mag men ze alle aanwenden.
Boomen hebben de schilderachtigste uitwerking ter
zijde en achter een gebouw, dat er een achtergrond
en eene omlijsting door verkrijgt.
Een huis, groot of klein, rijk van architectuur of
eenvoudig van bouwstijl, dat daar staat koud en
kaal op een stuk land, steekt te hard af tegen het
Probeerde te kijken, tegen 't helle licht, van door
de huiskamer stroomend naar de alkoof, waar ze lag
naar wat het gezicht van Mien beduidde zei
want oudje voelde iets bijzonders angstwek
kends
Do 6lap klourlooze lippen mummolden. Zo wou iot.s
uitbrengen, maar durfde niet
Het uitgeteerde handje, dat op 't dek zwierf, had iets
tastends, zoekends. Mien stopte oudjo nog wat in.
Bracht, toen, haar grijsblond hoofd, vlak bij do preve
lende lippen Luisterdo strak
Ze had, door lange ervaring, geleerd te gissen, te
radon wat moeko, die, na den laatsten aanval, niet
meer gewoon sproken kon wou zeggen. En héél
dicht bü 't eene stokdoove oor riep ze, met den voet
dichtduwend een van de alkootdeuren Hij mocht
't eens verstaan In den toestand, waarin hij nu
vorkeerde „Welnee, moe, 't was Hein, hij is al
weg, kwam vragen wanneer u nou weer beter bent...
Hein, anders niet Ben je nou gerust?"
Glimlachte tegoljjk vlak bij de haast doode oogen van
wegstervend oudje. Vo°lde in de omvatting der kille,
klamme, krachtelooze vingers dat er tóch nog onrust,
onzekerheid, angst was gebleven.
„Hein vroeg nog", zei Mien, nu harder sprekend
terwijl ze poogde uit te blusschen vonkje van woede,
van haat tegen den kerel, die daar vlak naast do alkoof
zat te wachten „Hein vroeg nog of u morgen weor
wat gestoofde peertjes wilt hebben. Leen wou ze sturen, j
maar ze wisten niet of u er trek in hadt Leen is reinneia.
weer heolemaal beter, zei io De hoest is over
Gelukkig, hè?
Ze zag voorzoovor in de alkoof licht was moeke
scherp aan Vertrouwde 't nog niet heelemaal.
Oudje was zóo pienter. Maar ze mocht 't niet weten,
dat Karei weer gekomen was
Dr. Barends had eergisteren, toen ze hem, op den
man af gevraagd had wat ie nou van Moeko dacht
Dokter had toen schrikkelijk lang geblazen op een van
z'n mouwen, waar-ie een slofje op meende te ontdekken.
Dr. Barends wist allos van de Winter's. Ook wat oud,
wegstervend moeke voor Mien, met d'r grijsblonde
harenvoor zes-en dertigjarige Mien was Had gezien,
hoe oud-moeken, nu al acht jaar geleden, Mien in huis
ontvangen had, toen ze... Toenze...metopengespreide
armer,; met dat heerlijke, lieve moederlachje van: „Kom
nou toch bü me, lieveling!" op 't goedige gezicht. Was
erbij geweest, toen moeke Mien op de schoot nam en
zoende, pakteEn haar dochter, na al wat gebeurd
was, in het oor fluisterde dingen, die Mien zich kramp
achtig aan haar vast d6den vastklampen... Van: „0,
moedertjelief! O engel die je toch bent!"
De oude, vierkanten, barsche dr. Barends had toen,
m«t z'n tien vingers, tegen de ruiten staan trommelen.
En de oude oome-Manus, die er ook bij was, hem op
de schouders tikte en zei:
„Dokter, dokter, zie-u dat!?"
Toen had ie, ai-maar naar buiten turend, gebromd
van „Jawel, ga je gang maar I"
En z'n neus gesnoten, wel een kwartier lang.
Dr. Barends had toen geschreid! Hü kon 't niet
uithouden; toch niet maskeeren...
Een haud van Moeder genomen en een hand van Mien.
Op allebei de handen een zoen gedrukt. Was daarna
weggegaan zonder een woord meer te zeggen.
Hij had ze, namelijk, bij elkaar gebracht, moeke en
MienNa al wat gebeurd was
avond zwaar-schaduwde, al de figuur van eene
vrouw die daar stond in zonderling starre roerloos
heid. Heel langzaam, héél kalm stond schooier op
van de canapé. Bang was-ie niet, maar toch werd
't hem, scheen wel, wat onprettig. Hij tipte de asch
van zijn cigarette op het roode tapijt... Ging toen
in zijn boosdoeners-lef, récht toe op de vrouw met
de vlammende oogen en de in dolle wanhoop, tot
toespringen gereed-staande saamgewrongen handen...
Fluisterde haar nog toe... De vuisten klaar-en-
gebald, gereed tot toetasten in de broekzakken
„Jantje weet 't voor Vrijdag... Denk eraan... En as
je nog wat om moe d'r leven geeft..."
Toen was hij weg, de schooier. En uit de alcoof
kionk een benauwd, schorrig kuchen... zoodat Mien,
de aschblonde, haar laatste krachten gebruikte om
de wegstervende nog een teugje wijn-en-water te
gaan brengen
In het Huis van Bewaring heeft de haar toege-
i voegde verdediger uit haar mond opgeteekend het
verhaal van de vrouw, die haar patroon bestal om
haar stervende moeder te beveiligen tegen den broer,
die al sinds maanden geld kwam afpersen. Die dreig
de te komen herrie-schoppen vlak bij de alcoof van
wegstervend oudje. Die, ook, dreigde, „alles" te zul
len vertellen aan den man, dien zij liefhad; dien zij
vertrouwde na haar leven van verterende passie;
van door gemis aan zelfbedwang vernielde, bezoedel-
reinheid.
Do toegevoegde verdediger had een van do natge-
schreido handen der dievegge in een der zijnen ge
nomen en poogde haar te troosten.
„Kom-kom" zei de advokaat in de spreekkamer der
gevangenis, „niet zoo wanhopig. Uw zaak staat er
niet slecht bij.... U is. nog jong. Het léven ligt vóór
u.... Moed gehouden, juffrouw'"
Zij zag hem aan met oogen, waarin het leven
vermoord was. Ze woelde, met haar witte, vermager
de, zoekende vingers in de nu-haast-gansch-vergrijsde,
vroeger mooi-blonde haren....
Zo vond geen antwoord.
En de verdedigde, do toegevoegde, zocht vruchte
loos naar verdere troostwoorden.
Begreep toen, dat zijn pleidooi, noch het vonnis
van den rechter, straks komend, hier in deze le
venssmart; bij' deze bijna-gesmoorde zucht naar le
vensgenot.... Dat zij! niets meer konden bederven, ver
nielen, of herstellen, goedmaken.
MAïTRE CORBEAU.
WAN TOESTANDEN.
Dr. Barends had haar eergisteren gezegd na al dat
blazen op z'n mouw Iets met zjjn groote, mooie,
donkerblauwe, eerlijke, strenge oogen.
Zjj hadden begrepen.
Haar lippen hadden getrild. Haar handen had ze
saamgeklemd, en ze had hem aangezien met een blik,
waarin oneindige smart schrijnde. Maar hij keek voor
zich heen.
En zij berustte toen
vragen^0^^^"'lev^^ing^ami "e'en3 zifde^draa'dto'1 hunnV zVnden tTbekomem op 't altaar een offer,
Ife hadden er toen toch noe htlfZsterend - over *estaande Ult waskaarsen, brengen. Aanvankelijk werl
nagesDroken Zii ni'et kunnende beheerschen het verdriet ,deze.pagodekaarsen, waarin 'n levendige handel
dat Mien de' tranen ove^ de wmieen deed stroonfen m ged"evne"' ln fraaie- sartonnen doozen gepakt,
dat Mien ae tianen over de wangen aeea stroomen. die gevuld 9 hectogram wogen. Toen echter de nrito
n0g ^n^aaddifmi!!C„hi6ii0,? de hooger werd en de vrome bedevaartgan-
Uit Catania wordt aan de Daily Mail geschreven,
dat er nog bijna niets is gedaan voor de herbouwing
van Messina. Er staan slechts een aantal houten ba
rakken; de beste zijn die, welke gebouwd zijn door
vreemde timmerlieden.
Duizenden tonnen hout, door de eomité's tot hulp
verleening gezonden, zijn maanden achtereen door
het water en het slijk van Messina gesleurd. Er was
zooveel hout gezonden, dat men de geheele stad
er mee had kunnen ophouwen. Thans is al dat hout
verdwenen.
De slachtoffers, die het meeste hulp noodig had
den, hebben weinig of niets gekregen. Vele men-
scben, die alles verloren, fortuin en familieleven, heb
ben niets ontvangen, en anderen, die niet te Messina
woonden ten tijde van de aardbeving, en die niets
verloren hebben, ontvingen aanzienlijke sommen.
BOEDHA GEFOPT.
In de groote Boedhistische bedevaartplaatsen is
het de gewoonte, dat de pelgrims om vergiffenis
zes duren... Moeke stierf weg, zooals een kaarsje
uitgaat... Een hevig windstootje, een tochtje, een
briesje, een ietsje ongewoons kon 't eind aanbrengen
vóór men er iets vermoedde, nog een seconde geleden,..
„Heusch," zei Mien met de nu-aschblonde haren,
„heusch, moe, 't was Hein... Om die appeltjes!" Op
het witte, weeke kussen maakte het geelgrauwe kopje
van de zieke beweging van dat-'t-dan-goed-was
Maar Mien ging langzaam uit de alkoof. Schuw-ang
stig kijkend naar de wegstervende... Voelend dat ze
haar toch niet geloofde
Heel-zacht, geruischloos; zonder piepen of knarsen
van de scharnieren, gingen de alkoofdeuren dicht
gers voor de vervulling hunner godsdienstplichten
niet meer geld dan vroeger wilden uitgeven, werd
het noodzakelijk om het gewicht der kaarsen te
reduceeren. Daar de pakken meestal ongeopend in
het altaarvuur werden geworpen, meende men, dat
het der aandacht van Boedha zou ontsnappen, dat
de kaarsen lichter waren geworden, indien slechts
de uiterlijke vorm der verpakking bewaard bleef. Men
maakte de kaarsen derhalve aan de onderzijde hol.
Boedha maakte men kan met heiligen heel
wat uitvoeren eer zij boos worden Boedha maakte
geen aanmerkingen, en liet zich de bedriegerij geval
len, waar 't gevolg van was, zoo gaat 't als men
zich op 't slechte pad begeeft dat de „vromen"
=--•=vnn nudie steeds brutaler werden in het plegen van hun bedrog.
Totdat 't onmogelijk was g kaarsen werden steeds holler; de kaarsen werden
iets konden bespeuren vani steeds lichter, steeds geringer van gewicht, zoodat
ze ten slotte niet meer dan 2hectogram wogen.
Hij lag op de versleten canapé van groen-fluweel. km, ~A~
vrees, dat de paardebloemen zqn gazon zullen ont- he,dere hemelgewelf Het ,s en blJjft een huis Ge.
sieren, zai veel gelukkiger worden, zoodra hij die plaatgt ,n eene aanplanting wordt het een
paardebloemen maar mooi kan vinden. Elk dezer bloe gezel,. tehujs yoQr den bewoner en een scbilderij
men heeft meer glans dan een goudstuk, wanneer -n ]andscbap
ze schitteren in het helle zonlicht van de groeizame het bUjft een'raadsel dat tal van menschen tien
lente en de bijen zoemen lustig om haar gulden boe- ta]len yan een huig kunnen bewQnen ZQnder
zem. Kleine kinderen houden allen veel van paarde- QoU gen bQom ter verfraailng aan te planten; maal.
bloemen en waarom wij dan me men heeft slechts rond te zien naar de vele boeren-
Houd. van de planten, die in uwe o g v g huizen met kale erven eromheen om van deze waar-
behooren en bemin ze met warmte. bejd overtuigd te worden. Het Hollandsche landschap
Als ik een opschrift boven den ingang van e n jg yan na(-ure reeds schoon, maar als men er door
moest stellen, zou ik de opmerking k ezen, ie - mooie boomen wat reijef jn brengt, wordt het ver-
crates eens maakte toen hij veel koopwaar van groote
pracht op de markt z^ag mtgestalcU^.M is ei toch Goed ontwikkelde boomen maken altijd een mach-
veel op de wereld, dat ik niet noodig heb!"
Daar is geen grond zoo arm, of er wil iets op
groeien. Bailey's huis ligt op een zandige hoogte,
waarop de grootbladige klitten welig tierden en hij
plantte er daarom een flinke groep van onder het
raam zijner studeerkamer. Daar groeiden zij, dat het
een lust was. Telkens als de tuinman het gazon kwam
maaien, wilde hij ze uitroeien, want het was onkruid,
beweerde hij. Toen nam Bailey een list te baat. Het
zijn geen klitten; het is Lappa major zeide hij
tot den tuinman en maakte hem opmerkzaam op de
fraaie bladeren der planten, en sinds dien tijd behan
delde deze zijn decoratieve klittenplanten met groo-
ten eerbied en toewijding. Juist zóo is het met velen
van ons gesteld, men onthoudt aan een plant zijne
yaardeering tot zoolang men haar namen weet en
ingewijd is in de interessante bijzonderheden harer
leefwijze
Wendt u eens naar die doodgewone paardebloemen
en zoekt hare knoppen. Angstvallig liggen ze met
hare smalle stelen tegen den grond gedrukt, beschermd
v°or den vraatzuchtigen bek der grazende dieren.
Maar als de bloemen ontluiken, richten die zelfde ste-
j°n zich plotseling omhoog boven de omgeving en
lokken de bevruchting brengende insecten. Na den
bloei buigen ze andermaal naar den grond om ten
tweeden male op te staan, als de zaadjes rijp zijn,
°Pdat de wind ze heinde en verre kan verspreiden,
Waartoe haar kunstig vliegtoestel zoo dienstig is.
Is zulk een plant niet onze volle belangstelling
waard?
Diepwortelende planten, zooals rabarber en bieten
hebben schuin naar binnen staande bladeren om het
vallende regenwater bij den wortel te verzamelen,
terwijl vlakwortelende planten, zooals geraniums en
aronskelken de bladeren naar buiten doen hellen om
ho zijwaarts uitgegroeide vezels te drenken. Is dat
"let interessant?
Let eens op de plaatsing der bladeren bij klimop
wude wingerd, iepen eschdoorns en andere. Het zal
opvallen, dat zij aaneengesloten mozaïken van groo-
o en kleine bladeren vormen, die zooveel zonlicht
Pvangen, als mogelijk is.
A'le planten hebben interessante bijzonderheden
tigen indruk op den beschouwer. Plant ze daarom ver
Tuurde naar het plafond. Met lodderige oogen. I
Asch gestrooid op z'n smoezelige, gore kleeren.
Wendde 't hoofd vadsig om naar Mien, toen die uit
do alkoof sloop... Wijsvinger tegen de lippen
Angst, zeer-hevige, in de grijze oogen waarin brand
was van toomelooze haat... Brand, ook, van worste
ling met 't uiterste van wilsspanning.
„Nou?" vroeg-ie, en er dreigde iets uit z'n ge
zicht
„Nou!?"
Zij sloop naar hem toe. Hij lag haar aan te kijken
met oogjes van spottend verwachtenVan lage
vrooiijkheid over d'r angst om oud, afgeleefd mensch-
je, waar toch-niks-meer an te bederven was, nog te
sparen
Dan loerde hij rond, terwijl er kwam, op z'n trek
ken, ruw-bestiale uitdrukking van: „Waar zou 't nou
eigenlijk schuilen hier?"Loerend naar alle hoe-
genoeg uiteen en wees vooral voorzichtig met het gaten, gleuven... Gereed om toe te springen...
snoeien. Men zaagt, hakt, snijdt en knipt er maar
op los, doch dit is geheel verkeerd. Snoeit alleen
de doode takken weg en die, welke hinder veroor
zaken, en laat de boomen verder ongestoord groeien.
Plant eindelijk zulke boomen, die tegen' ons klimaat
bestand zijn: iepen en eschdoorns, linden en beuken,
esschen, kastanjes en abeelen; ook wei een enkele
populier of wilg; maar deze hebben weinig sierwaar-
de, daarom moet men er slechts spaarzaam gebruik
van maken. Zeer mooi zijn de Irimlinden, de dubbele
witte kastanjes, de Eschdoorn, genaamd Acer Swed-
leri en de abeelsoort, die in de boomkweekerstaal Po-
pulus Bolleana heet. Kiest er weinige doch kiest ze
met oordeel! Niet het vele is goed, maar het goede
is veel, geldt ook hier.
D. E. LANDMAN.
1> Lappa major is de wetenschappelijke naam voor
de grootbladige klitten.
I-Iij voelde haar ijskoude, sidderende hand. Die
liem iets-hards toestopteEen papiertje was 't
nret twee rijksdaalders.
Slap liet hij de hand, met 't zilverpakje, langs
z.'n been vallen.
„Nou!?" herhaalde hij, Karei, zuigend aan zijn
cigarette, en kijkend met vertoon van matelooze ver
achting naar de twee riksen
„Nou!?
Zij, Mien, stond, nu, vlék bij d'r broer.
Fluisterde lang, heftig, wild-opgewondenVan
dat moeder ieder oogenblik kon doodblijven als ze
merkte... Dèt, dat zou Karei toch niet willen, hè?...
Ze smeekte hem. Lag op d'r knieën. Greep den arm
van d'r broer. Overwon den walgenden weerzin tegen
den ploert, daar-bij-'r, en kuste hem op 't voor
hoofd. „Toe, broer, toe, Karei, denk er toch
om", fluisterde zij, je zult geen gelukkige minuut
meer in je leven hebben
Ik smeek 't je... Barends heeft gezegd eergiste
ren, toén ik bij hem was
En toen ze nog lang gefluisterd, gesmeekt, gesoebat
had, toen... keerde hij dat smalle, bleeke, treite
rige. gemeene gezicht; die groene, koude spot-oogen
naar zijn zuster toe. Zei Karei:
„Ja, jij hebt een aardig smoesje over je meid,
dat weet ik allang. Maar je weet 't... Ik mot min
stens twaalf riksen hebben... Op z'n minst! Niet
later dan morgen..."
„Pas toch opMoe hoort 't!" schroeide haar
brandende, hijgende augstadem bij z'n oorMoe
voelt dat jij hier bent..."
„Om te beginnen," zei de bleeke schooier op de
canapé, en hij vormde spiraaltje van zijn cigarette-
rook... „Of anders".... En hij drukte z'n kop bijna
tegeD zitoters hoofd aan. ,Of anders vertel ik Wim
de Hoog van alles, liefie... Van je avontuurtjes bij
Koller... Toen Jan Sanders je in den steek had ge
laten... En van 't kistje, dat op de Oosterbegraaf
Wat doodt
't Onherstelbare.
„Mien, wat is er toch?" kwam de zwakke, flauwe
stom uit de alkoof
En zy met het glaasje wijn-en-water naar moeder.
't Houdend bfj de slap-kleurlooze lippen. Een paar licht-
roode drupjes gingen erin Ze hield haar arm onder
het hoofdje, tegen den knokerigen rug aan. Dat 't haar
schrijnde in de lendenen, zóó lang duurde 't voordat
moe iets gedronken had.
„Zóó goed?" vroeg het oude meisje met de naar grijs
al zweemende blonde haren en de strakke oogen van
veel in levensangst geweest zijn
„Zóo goed, moeken?"
Oudje knikte. Zuchtte van inspanning toen het slap-piaats'ligt... Dat kleine..'. Je weet wel."
afgetobde magerte weer in de kussens terugzonk. Hij zag> in het midden yau de k|mer> waar de
Maar de verpakking was zóo sierlijk, en zóo precies
gebleven als ze altijd geweest was, dat zelfs zeven
heiligen aan den buitenkant niets hadden kunnen be
speuren van de innerlijke verandering. Ten getale
van twee en drie millioen werden die pakken in En
geland besteld, en trouw werden ze met hun bijna
waardeloozen inhoud op 't altaar of op de altaren van
Boedha geworpen, die nooit heeft laten merken, dat
hij 't bedrog doorzien beeft.
De katoenspinnerijen in Manchester varen er, on
danks de malaise in de productie, goed bij, want
de „kaarsen" bestaan tegenwoordig nog, maar uit
niet veel méér dan 'n groote pit.
Dit. alles wetende wordt 't hoog tijd, om aan die
arme verdwaasde Boedhistische zondaars ons Christen
dom te brengen, dat er voor weet te waken, dat
zijn belijders geen bedrog plegen. Niet alleen, dat
Christenen er niet aan denken hun heiligen te be
liegen of te foppen met veel te lichte of heelemaal
geen kaarsen; maar ze zouden 't ook elkander niet
doen; niet doen willen en niet doen k u n n e n;
want braver, ingetogener, oprechter, eerlijker, vromer
menschen dan Christenen bestaan er niet.
't Is alleen maar jammer, dat er gelukkig niet te
veel van zijn, want op de wereldmassa is hun aantal
niet veel meer dan 'n handjevol. Maar hun innerlijke
kracht is groot; dat kunt ge b.v. goed bemerken
in „Christelijke" staten, als de verkiezingsdagen zijn
aangebroken, 't Is 'n lust om te lezen, en 't doet
'n waarachtig vroom Christen goed te zien, hoe de
eene „broeder" den anderen met zóo groote liefde
vermaant en terecht wijst, dat er geen brok aan 'm
heel blijft. Daar kan zich dat ongeloovige, Boedhis
tische tuig met hun bedriegerijen en gemeene stre
ken aan spiegelen.
En als nu Kuyper in de Kamer komt en Staalman
en nog 'n paar van die „brave" menschen, die 'n
hekel hebben aan alles wat op leugen en bedrog ge
lijkt, wier christendom getoetst mag worden aan de
Bergrede en aan de Brieven van Paulus, die nooit
gedacht hebben aan persoonlijk voordeel, nooit 'n
schunnigheid gedaan hebben om daar beter bij te
varen, nooit zich hebben laten vereeren als 'n god;
ik zeg: als zulke lui nu maar weer in de Kamer
komen, dan zijn we heelemaal klaar. Dan vreten
we mekaar van pure christelijkheid op, dan stichten
we nog meer secte-scholen, om het den kinderen reeds
aan 't verstand te brengen, dat zij elkander haten en
verachten moeten, omdat de een op 'u andere manier
zijn kleinheid, zijn zonde, zijn tekortkoming tegen
over God erkent en belijdt dan de ander. Dan zijn
er dank zij onzen vindingrijken christelijken geest
nog wel meer scheldwoorden te bedenken dan
„paganist" en „godloochenaar", en kunnen we mis
schien allen te gelijk, als éene groote troep onberis
pelijke christenen, zuiver in de leer, ter helle varen.
.1 1