I' Zaterdag 19 Juni 1909. 53e Jaargang. No. 4524. DERDE BLAD. - fiö 'II Van dit en van dat. Bekendmakingen Gemeente SCHAGEN. ONTTREKKING OPENBAREN DIENST. De Burgemeester der gemeente Schagen; brengt ter kennis van de ingezetenen, dat door den Raad dier gemeente in zijne vergadering van den 12 Juni jl. is besloten, het Marktterrein gedurende de kermis, zijnde van den 20 tot en met den 27 Juni a.s., aan den openbaren dienst te onttrekken. Schagen, 17 Juni 1909. De Burgemeester voornoemd, II. J. POT. o VERGUNNING TAPPERS. Do Burgemeester der gemeenle Schagen Gezien de artikelen 10 en 12b. van de Politiever ordening dezer gemeente, VERLEENT VERGUNNING aan de lappers om gedurende de Kermis muziek ie laten maken, danspartijen te doen plaats hebben en na bezetten tijd hunne lokaliteiten open te houden. Schagen, den 17 Juni 1909. De Burgemeester, H. J. POT. O STAPVOETS RIJDEN. Burgemeester en Wethouders der gemeente Scha; gen; Gelet op art. 51 van de politieverordening voor die gemeente; Brengen ter algemeene kennis, dat het op Maan dag 21, Donderdag 24 en Zondag 27 Juni a.s. in het belang der openbare veiligheid is verboden in de kom der gemeente vanaf de punten, waar de daar toe betrekkelijke waarschuwingen zijn geplaatst, an ders dan stapvoets te rijden Overtreding wordt gestraft met eene boete van ten hoogste f25 of hechtenis van .ten hoogste 6 dagen. Schagen, den 17 Juni 1909. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. LXXII. GEDACHTEN EN WENKEN OVER TUIN AANLEG. Getrouw aan eene onlangs gedane belofte, wil ik thans enkele beschouwingen geven over tuinen en tuinaanleg. Ik weet geen betere inleiding te kiezen dan een greep uit de algemeene beschouwingen over dit on derwerp gegeven door Professor Bailey van de Tuin- bouw-hoogeschool te Michigan. Deze specialiteit op tuinbouwgebied schrijft ongeveer het volgende: Elk gezin kan een tuin hebben en al is er geen voet gronds bij huis, dan zijn er balcons en raam posten voor plantengroei. Waar het zonlicht door dringt kunnen planten groeien en een plant in een bloempot kan voor sommige lieden een interessanter tuintje zijn. dan een tuin van een geheele acre voor anderen. De voldoening, die een tuin geeft, spruit uiet voort uit zijn grootte en gelukkig evenmin uit de duurte of zeldzaamheid der plinten. Dit hangt alleen af van persoonlijke waardeering voor de planten. Men moet eerst trachten de natuur en de planten lief te hebben en deze genegenheid steeds pogen te vergrooten door nauwkeurige waarneming. Wie zijn planten ziet groeien en bloeien moet te vreden zijn. Zelfs als de planten, die tot ontwikke ling komen andere zijn, dan die men gezaaid of geplant beeft, moet men er toch genoegen in hebben, omdat bet de planten blijken te zijn, waarmee de natuur daar tevreden is. Wij zijn geneigd in onzen tuin juist datgene te bezitten, dat wij nu eenmaal niet hebben kunnen; doch wij zijn gelukkiger, als wij van die planten houden, die er groeien, omdat zij dat moeten door den dwang der natuur. Een plekje viooltjes groeiend en bloeiend in lustigen overvloed kan meer voldoening geven dan een bed bontkleurige coleussen, waarin elk sprankje vrij natuurleven is uitgedoofd. Deze laatste zijn immers maar ziekelijke pronksters, uitgestald in een voor haar onnatuurlijke omgeving; in de eerste zit een pittig plantenleven. Iemand, die dag en nacht gekweld wordt door de - v"ullon r*rt+_ en wie die weet op te merken, heeft er meer ge-1 not van dan kleur en vorm van de mooiste siergewas- sen, die veel geld kosten en op vele plaatsen niet 1 goed ontwikkelen, kunnen verschaffen. Waar rozen I niet groeien willen, zijn goudsbloemen beter op hare plaats en waar conifeeren niet gedijen willen, omdat I het te winderig is, zijn iepen, eschdoorns, wilgen en i popels het aangewezen plantsoen. j Leert daarom voor alles het plantenleven door waar neming beter begrijpen en elk lapje grond, zelfs al xigt het in de schaduw, kan herschapen wordeu in een aantrekkelijk tuintje, dat voor zijn verzorger een bron van echt natuurgenot is. Kiest verder zulke planten, die gemakkelijk groeien en verzorgt ze zóo, dat ze zich krachtig ontwikkelen kunnen. Alleen weelderige plantengroei kan genot verschaf fen. Een krachtig ontwikkelde vlierstruik is mooi, een forsche zonnebloem niet minder, doch een ziekelijke palm en een kwijnende chrysant zijn geen blik waar dig. Plant daarom seringen en meidoorns, jasmijnen en gouden regens, akeleien en riddersporen, papavers en viooltjes, tulpen en crocussen en nog zooveel an ders, wat hier groeien en bloeien wil in weelde en overvloed. Het is voor een weligen groei noodzakelijk, dat de grond uitstekend bewerkt en bemest wordt, alvorens men tot de beplanting van den tuin zal overgaan. Straks zullen we dit nader uiteenzetten. Als een tuin geen bekoring voor ons heeft, ligt dat niet aan een te klein aantal planten en bloemen, maar hoofdzakelijk aan de wijze van beplanting, d. i. de rangschikking van het plantsoen. Elke tuin moet een schilderij wezen! Alles moet zoodanig gegroepeerd zijn, dat het een goed geheel vormt, waarvan de beschouwer bij den eersten aan blik reeds het doel begrijpt. Als op een schilderstuk moet er een hoofdfiguur zijn, die door de juiste plaatsing der hoornen en planten des te fraaier uit komt. In den regel is dit de woning, omlijst door een bevalligen rand van hoornen en heesters, met op den voorgrond een welig, sappig groen grasveld of gazon, zooals het in de tuintaal genoemd wordt. Wat het doek is voor een schilderstuk, is een gazon voor een tuin. Van zulk een aanleg, zegt het pu bliek: ,,Wat een bekoorlijk verblijf!" Plant men hetzelfde plantsoen verward door elkaar, dan mist men den schilderachtigen totaal indruk en de beschouwer kan er geen anderen lof voor vin den dan een of andere plant op zichzelf te prijzen. „Wat mooie seringen, wat fraaie gouden regens!" is het. eenige, wat men er van zeggen kan. De totaal indruk wordt gemist. Door zulk een slechte wijze van tuinbeplanting krijgt men iets als een rommelige boomkweekerij; door een oordeelkundige groepeering een stukje be koorlijk landschap als een schilderij. In de groepeering ligt de schoonheid! Houdt steeds het midden van een tuin open. Laat daar een onberispelijk gazon zijn, al of niet getooid met wat bloemen, zoodat men een vrij uitzicht heeft. Geeft de zijkanten een flinke beplanting, slechts onderbroken op zulke punten, die een heerlijk verge zicht aanbieden. Men wachte zich ervoor eene beplanting te bont te maken door te veel bruinbladige of bonte gewassen. Met zulke sterke contrasten moet men voorzichtig wezen en er een spaarzaam gebruik van maken. En kele contrasten zijn in een aanleg echter zeer nuttig. Zij dienen om de harmonische groepeering te ver sterken en meer uitdrukking te geven. Als men door een plotselinge afwijking de harmonie onderbreekt, draagt men er juist krachtig toe bij hare uitwerking te verhoogen. Dezelfde contrasten mag men echter niec regelmatig herhalen, anders wordt het geheel vermoeiend voor het oog Een enkele bruine beuk in een boomengroep be- Kocrt, doch een geheele rij dezer boomen is hinder lijk. Een paar zilverbonte Acer negundo's doen het mooi in een groep seringen, meidoorns, weigelins en andere groene heesters, maar een tuintje afgezet met niets anders dan zulke bonte gewassen, veelal nog in contrast met bruine hazelaars of zoo iets, vloekt tegen de schoonheids wetten der natuur. Toch worden zulke wansmakelijke aanplantingen thans herhaaldelijk uitgevoerd. Vooral in de zoo be koorlijke Streek tusschen Hoorn en Enkhuizen zie ik ze tot mijn leedwezen van jaar tot jaar toenemen. Een goed geplaatste treurboom in een niet te kleinen tuin verleent er gratie aan, doch wie er drie of meer plant, maakt zijn tuin tot een kerkhof! Plaats' een treurboom nooit bij een ingang, maar plant hem ergens bij het water of op een open vak in het gazon. Zet een geeltakkigen treurwilg aan vijver- of slootkant, een treerberk of -beuk vrij in het gazon en een treuresch, waar ge een natuurprieel wilt kwee ken. Maar slechts in groote tuinen, ver van elkaar, mag men ze alle aanwenden. Boomen hebben de schilderachtigste uitwerking ter zijde en achter een gebouw, dat er een achtergrond en eene omlijsting door verkrijgt. Een huis, groot of klein, rijk van architectuur of eenvoudig van bouwstijl, dat daar staat koud en kaal op een stuk land, steekt te hard af tegen het Probeerde te kijken, tegen 't helle licht, van door de huiskamer stroomend naar de alkoof, waar ze lag naar wat het gezicht van Mien beduidde zei want oudje voelde iets bijzonders angstwek kends Do 6lap klourlooze lippen mummolden. Zo wou iot.s uitbrengen, maar durfde niet Het uitgeteerde handje, dat op 't dek zwierf, had iets tastends, zoekends. Mien stopte oudjo nog wat in. Bracht, toen, haar grijsblond hoofd, vlak bij do preve lende lippen Luisterdo strak Ze had, door lange ervaring, geleerd te gissen, te radon wat moeko, die, na den laatsten aanval, niet meer gewoon sproken kon wou zeggen. En héél dicht bü 't eene stokdoove oor riep ze, met den voet dichtduwend een van de alkootdeuren Hij mocht 't eens verstaan In den toestand, waarin hij nu vorkeerde „Welnee, moe, 't was Hein, hij is al weg, kwam vragen wanneer u nou weer beter bent... Hein, anders niet Ben je nou gerust?" Glimlachte tegoljjk vlak bij de haast doode oogen van wegstervend oudje. Vo°lde in de omvatting der kille, klamme, krachtelooze vingers dat er tóch nog onrust, onzekerheid, angst was gebleven. „Hein vroeg nog", zei Mien, nu harder sprekend terwijl ze poogde uit te blusschen vonkje van woede, van haat tegen den kerel, die daar vlak naast do alkoof zat te wachten „Hein vroeg nog of u morgen weor wat gestoofde peertjes wilt hebben. Leen wou ze sturen, j maar ze wisten niet of u er trek in hadt Leen is reinneia. weer heolemaal beter, zei io De hoest is over Gelukkig, hè? Ze zag voorzoovor in de alkoof licht was moeke scherp aan Vertrouwde 't nog niet heelemaal. Oudje was zóo pienter. Maar ze mocht 't niet weten, dat Karei weer gekomen was Dr. Barends had eergisteren, toen ze hem, op den man af gevraagd had wat ie nou van Moeko dacht Dokter had toen schrikkelijk lang geblazen op een van z'n mouwen, waar-ie een slofje op meende te ontdekken. Dr. Barends wist allos van de Winter's. Ook wat oud, wegstervend moeke voor Mien, met d'r grijsblonde harenvoor zes-en dertigjarige Mien was Had gezien, hoe oud-moeken, nu al acht jaar geleden, Mien in huis ontvangen had, toen ze... Toenze...metopengespreide armer,; met dat heerlijke, lieve moederlachje van: „Kom nou toch bü me, lieveling!" op 't goedige gezicht. Was erbij geweest, toen moeke Mien op de schoot nam en zoende, pakteEn haar dochter, na al wat gebeurd was, in het oor fluisterde dingen, die Mien zich kramp achtig aan haar vast d6den vastklampen... Van: „0, moedertjelief! O engel die je toch bent!" De oude, vierkanten, barsche dr. Barends had toen, m«t z'n tien vingers, tegen de ruiten staan trommelen. En de oude oome-Manus, die er ook bij was, hem op de schouders tikte en zei: „Dokter, dokter, zie-u dat!?" Toen had ie, ai-maar naar buiten turend, gebromd van „Jawel, ga je gang maar I" En z'n neus gesnoten, wel een kwartier lang. Dr. Barends had toen geschreid! Hü kon 't niet uithouden; toch niet maskeeren... Een haud van Moeder genomen en een hand van Mien. Op allebei de handen een zoen gedrukt. Was daarna weggegaan zonder een woord meer te zeggen. Hij had ze, namelijk, bij elkaar gebracht, moeke en MienNa al wat gebeurd was avond zwaar-schaduwde, al de figuur van eene vrouw die daar stond in zonderling starre roerloos heid. Heel langzaam, héél kalm stond schooier op van de canapé. Bang was-ie niet, maar toch werd 't hem, scheen wel, wat onprettig. Hij tipte de asch van zijn cigarette op het roode tapijt... Ging toen in zijn boosdoeners-lef, récht toe op de vrouw met de vlammende oogen en de in dolle wanhoop, tot toespringen gereed-staande saamgewrongen handen... Fluisterde haar nog toe... De vuisten klaar-en- gebald, gereed tot toetasten in de broekzakken „Jantje weet 't voor Vrijdag... Denk eraan... En as je nog wat om moe d'r leven geeft..." Toen was hij weg, de schooier. En uit de alcoof kionk een benauwd, schorrig kuchen... zoodat Mien, de aschblonde, haar laatste krachten gebruikte om de wegstervende nog een teugje wijn-en-water te gaan brengen In het Huis van Bewaring heeft de haar toege- i voegde verdediger uit haar mond opgeteekend het verhaal van de vrouw, die haar patroon bestal om haar stervende moeder te beveiligen tegen den broer, die al sinds maanden geld kwam afpersen. Die dreig de te komen herrie-schoppen vlak bij de alcoof van wegstervend oudje. Die, ook, dreigde, „alles" te zul len vertellen aan den man, dien zij liefhad; dien zij vertrouwde na haar leven van verterende passie; van door gemis aan zelfbedwang vernielde, bezoedel- reinheid. Do toegevoegde verdediger had een van do natge- schreido handen der dievegge in een der zijnen ge nomen en poogde haar te troosten. „Kom-kom" zei de advokaat in de spreekkamer der gevangenis, „niet zoo wanhopig. Uw zaak staat er niet slecht bij.... U is. nog jong. Het léven ligt vóór u.... Moed gehouden, juffrouw'" Zij zag hem aan met oogen, waarin het leven vermoord was. Ze woelde, met haar witte, vermager de, zoekende vingers in de nu-haast-gansch-vergrijsde, vroeger mooi-blonde haren.... Zo vond geen antwoord. En de verdedigde, do toegevoegde, zocht vruchte loos naar verdere troostwoorden. Begreep toen, dat zijn pleidooi, noch het vonnis van den rechter, straks komend, hier in deze le venssmart; bij' deze bijna-gesmoorde zucht naar le vensgenot.... Dat zij! niets meer konden bederven, ver nielen, of herstellen, goedmaken. MAïTRE CORBEAU. WAN TOESTANDEN. Dr. Barends had haar eergisteren gezegd na al dat blazen op z'n mouw Iets met zjjn groote, mooie, donkerblauwe, eerlijke, strenge oogen. Zjj hadden begrepen. Haar lippen hadden getrild. Haar handen had ze saamgeklemd, en ze had hem aangezien met een blik, waarin oneindige smart schrijnde. Maar hij keek voor zich heen. En zij berustte toen vragen^0^^^"'lev^^ing^ami "e'en3 zifde^draa'dto'1 hunnV zVnden tTbekomem op 't altaar een offer, Ife hadden er toen toch noe htlfZsterend - over *estaande Ult waskaarsen, brengen. Aanvankelijk werl nagesDroken Zii ni'et kunnende beheerschen het verdriet ,deze.pagodekaarsen, waarin 'n levendige handel dat Mien de' tranen ove^ de wmieen deed stroonfen m ged"evne"' ln fraaie- sartonnen doozen gepakt, dat Mien ae tianen over de wangen aeea stroomen. die gevuld 9 hectogram wogen. Toen echter de nrito n0g ^n^aaddifmi!!C„hi6ii0,? de hooger werd en de vrome bedevaartgan- Uit Catania wordt aan de Daily Mail geschreven, dat er nog bijna niets is gedaan voor de herbouwing van Messina. Er staan slechts een aantal houten ba rakken; de beste zijn die, welke gebouwd zijn door vreemde timmerlieden. Duizenden tonnen hout, door de eomité's tot hulp verleening gezonden, zijn maanden achtereen door het water en het slijk van Messina gesleurd. Er was zooveel hout gezonden, dat men de geheele stad er mee had kunnen ophouwen. Thans is al dat hout verdwenen. De slachtoffers, die het meeste hulp noodig had den, hebben weinig of niets gekregen. Vele men- scben, die alles verloren, fortuin en familieleven, heb ben niets ontvangen, en anderen, die niet te Messina woonden ten tijde van de aardbeving, en die niets verloren hebben, ontvingen aanzienlijke sommen. BOEDHA GEFOPT. In de groote Boedhistische bedevaartplaatsen is het de gewoonte, dat de pelgrims om vergiffenis zes duren... Moeke stierf weg, zooals een kaarsje uitgaat... Een hevig windstootje, een tochtje, een briesje, een ietsje ongewoons kon 't eind aanbrengen vóór men er iets vermoedde, nog een seconde geleden,.. „Heusch," zei Mien met de nu-aschblonde haren, „heusch, moe, 't was Hein... Om die appeltjes!" Op het witte, weeke kussen maakte het geelgrauwe kopje van de zieke beweging van dat-'t-dan-goed-was Maar Mien ging langzaam uit de alkoof. Schuw-ang stig kijkend naar de wegstervende... Voelend dat ze haar toch niet geloofde Heel-zacht, geruischloos; zonder piepen of knarsen van de scharnieren, gingen de alkoofdeuren dicht gers voor de vervulling hunner godsdienstplichten niet meer geld dan vroeger wilden uitgeven, werd het noodzakelijk om het gewicht der kaarsen te reduceeren. Daar de pakken meestal ongeopend in het altaarvuur werden geworpen, meende men, dat het der aandacht van Boedha zou ontsnappen, dat de kaarsen lichter waren geworden, indien slechts de uiterlijke vorm der verpakking bewaard bleef. Men maakte de kaarsen derhalve aan de onderzijde hol. Boedha maakte men kan met heiligen heel wat uitvoeren eer zij boos worden Boedha maakte geen aanmerkingen, en liet zich de bedriegerij geval len, waar 't gevolg van was, zoo gaat 't als men zich op 't slechte pad begeeft dat de „vromen" =--•=vnn nudie steeds brutaler werden in het plegen van hun bedrog. Totdat 't onmogelijk was g kaarsen werden steeds holler; de kaarsen werden iets konden bespeuren vani steeds lichter, steeds geringer van gewicht, zoodat ze ten slotte niet meer dan 2hectogram wogen. Hij lag op de versleten canapé van groen-fluweel. km, ~A~ vrees, dat de paardebloemen zqn gazon zullen ont- he,dere hemelgewelf Het ,s en blJjft een huis Ge. sieren, zai veel gelukkiger worden, zoodra hij die plaatgt ,n eene aanplanting wordt het een paardebloemen maar mooi kan vinden. Elk dezer bloe gezel,. tehujs yoQr den bewoner en een scbilderij men heeft meer glans dan een goudstuk, wanneer -n ]andscbap ze schitteren in het helle zonlicht van de groeizame het bUjft een'raadsel dat tal van menschen tien lente en de bijen zoemen lustig om haar gulden boe- ta]len yan een huig kunnen bewQnen ZQnder zem. Kleine kinderen houden allen veel van paarde- QoU gen bQom ter verfraailng aan te planten; maal. bloemen en waarom wij dan me men heeft slechts rond te zien naar de vele boeren- Houd. van de planten, die in uwe o g v g huizen met kale erven eromheen om van deze waar- behooren en bemin ze met warmte. bejd overtuigd te worden. Het Hollandsche landschap Als ik een opschrift boven den ingang van e n jg yan na(-ure reeds schoon, maar als men er door moest stellen, zou ik de opmerking k ezen, ie - mooie boomen wat reijef jn brengt, wordt het ver- crates eens maakte toen hij veel koopwaar van groote pracht op de markt z^ag mtgestalcU^.M is ei toch Goed ontwikkelde boomen maken altijd een mach- veel op de wereld, dat ik niet noodig heb!" Daar is geen grond zoo arm, of er wil iets op groeien. Bailey's huis ligt op een zandige hoogte, waarop de grootbladige klitten welig tierden en hij plantte er daarom een flinke groep van onder het raam zijner studeerkamer. Daar groeiden zij, dat het een lust was. Telkens als de tuinman het gazon kwam maaien, wilde hij ze uitroeien, want het was onkruid, beweerde hij. Toen nam Bailey een list te baat. Het zijn geen klitten; het is Lappa major zeide hij tot den tuinman en maakte hem opmerkzaam op de fraaie bladeren der planten, en sinds dien tijd behan delde deze zijn decoratieve klittenplanten met groo- ten eerbied en toewijding. Juist zóo is het met velen van ons gesteld, men onthoudt aan een plant zijne yaardeering tot zoolang men haar namen weet en ingewijd is in de interessante bijzonderheden harer leefwijze Wendt u eens naar die doodgewone paardebloemen en zoekt hare knoppen. Angstvallig liggen ze met hare smalle stelen tegen den grond gedrukt, beschermd v°or den vraatzuchtigen bek der grazende dieren. Maar als de bloemen ontluiken, richten die zelfde ste- j°n zich plotseling omhoog boven de omgeving en lokken de bevruchting brengende insecten. Na den bloei buigen ze andermaal naar den grond om ten tweeden male op te staan, als de zaadjes rijp zijn, °Pdat de wind ze heinde en verre kan verspreiden, Waartoe haar kunstig vliegtoestel zoo dienstig is. Is zulk een plant niet onze volle belangstelling waard? Diepwortelende planten, zooals rabarber en bieten hebben schuin naar binnen staande bladeren om het vallende regenwater bij den wortel te verzamelen, terwijl vlakwortelende planten, zooals geraniums en aronskelken de bladeren naar buiten doen hellen om ho zijwaarts uitgegroeide vezels te drenken. Is dat "let interessant? Let eens op de plaatsing der bladeren bij klimop wude wingerd, iepen eschdoorns en andere. Het zal opvallen, dat zij aaneengesloten mozaïken van groo- o en kleine bladeren vormen, die zooveel zonlicht Pvangen, als mogelijk is. A'le planten hebben interessante bijzonderheden tigen indruk op den beschouwer. Plant ze daarom ver Tuurde naar het plafond. Met lodderige oogen. I Asch gestrooid op z'n smoezelige, gore kleeren. Wendde 't hoofd vadsig om naar Mien, toen die uit do alkoof sloop... Wijsvinger tegen de lippen Angst, zeer-hevige, in de grijze oogen waarin brand was van toomelooze haat... Brand, ook, van worste ling met 't uiterste van wilsspanning. „Nou?" vroeg-ie, en er dreigde iets uit z'n ge zicht „Nou!?" Zij sloop naar hem toe. Hij lag haar aan te kijken met oogjes van spottend verwachtenVan lage vrooiijkheid over d'r angst om oud, afgeleefd mensch- je, waar toch-niks-meer an te bederven was, nog te sparen Dan loerde hij rond, terwijl er kwam, op z'n trek ken, ruw-bestiale uitdrukking van: „Waar zou 't nou eigenlijk schuilen hier?"Loerend naar alle hoe- genoeg uiteen en wees vooral voorzichtig met het gaten, gleuven... Gereed om toe te springen... snoeien. Men zaagt, hakt, snijdt en knipt er maar op los, doch dit is geheel verkeerd. Snoeit alleen de doode takken weg en die, welke hinder veroor zaken, en laat de boomen verder ongestoord groeien. Plant eindelijk zulke boomen, die tegen' ons klimaat bestand zijn: iepen en eschdoorns, linden en beuken, esschen, kastanjes en abeelen; ook wei een enkele populier of wilg; maar deze hebben weinig sierwaar- de, daarom moet men er slechts spaarzaam gebruik van maken. Zeer mooi zijn de Irimlinden, de dubbele witte kastanjes, de Eschdoorn, genaamd Acer Swed- leri en de abeelsoort, die in de boomkweekerstaal Po- pulus Bolleana heet. Kiest er weinige doch kiest ze met oordeel! Niet het vele is goed, maar het goede is veel, geldt ook hier. D. E. LANDMAN. 1> Lappa major is de wetenschappelijke naam voor de grootbladige klitten. I-Iij voelde haar ijskoude, sidderende hand. Die liem iets-hards toestopteEen papiertje was 't nret twee rijksdaalders. Slap liet hij de hand, met 't zilverpakje, langs z.'n been vallen. „Nou!?" herhaalde hij, Karei, zuigend aan zijn cigarette, en kijkend met vertoon van matelooze ver achting naar de twee riksen „Nou!? Zij, Mien, stond, nu, vlék bij d'r broer. Fluisterde lang, heftig, wild-opgewondenVan dat moeder ieder oogenblik kon doodblijven als ze merkte... Dèt, dat zou Karei toch niet willen, hè?... Ze smeekte hem. Lag op d'r knieën. Greep den arm van d'r broer. Overwon den walgenden weerzin tegen den ploert, daar-bij-'r, en kuste hem op 't voor hoofd. „Toe, broer, toe, Karei, denk er toch om", fluisterde zij, je zult geen gelukkige minuut meer in je leven hebben Ik smeek 't je... Barends heeft gezegd eergiste ren, toén ik bij hem was En toen ze nog lang gefluisterd, gesmeekt, gesoebat had, toen... keerde hij dat smalle, bleeke, treite rige. gemeene gezicht; die groene, koude spot-oogen naar zijn zuster toe. Zei Karei: „Ja, jij hebt een aardig smoesje over je meid, dat weet ik allang. Maar je weet 't... Ik mot min stens twaalf riksen hebben... Op z'n minst! Niet later dan morgen..." „Pas toch opMoe hoort 't!" schroeide haar brandende, hijgende augstadem bij z'n oorMoe voelt dat jij hier bent..." „Om te beginnen," zei de bleeke schooier op de canapé, en hij vormde spiraaltje van zijn cigarette- rook... „Of anders".... En hij drukte z'n kop bijna tegeD zitoters hoofd aan. ,Of anders vertel ik Wim de Hoog van alles, liefie... Van je avontuurtjes bij Koller... Toen Jan Sanders je in den steek had ge laten... En van 't kistje, dat op de Oosterbegraaf Wat doodt 't Onherstelbare. „Mien, wat is er toch?" kwam de zwakke, flauwe stom uit de alkoof En zy met het glaasje wijn-en-water naar moeder. 't Houdend bfj de slap-kleurlooze lippen. Een paar licht- roode drupjes gingen erin Ze hield haar arm onder het hoofdje, tegen den knokerigen rug aan. Dat 't haar schrijnde in de lendenen, zóó lang duurde 't voordat moe iets gedronken had. „Zóó goed?" vroeg het oude meisje met de naar grijs al zweemende blonde haren en de strakke oogen van veel in levensangst geweest zijn „Zóo goed, moeken?" Oudje knikte. Zuchtte van inspanning toen het slap-piaats'ligt... Dat kleine..'. Je weet wel." afgetobde magerte weer in de kussens terugzonk. Hij zag> in het midden yau de k|mer> waar de Maar de verpakking was zóo sierlijk, en zóo precies gebleven als ze altijd geweest was, dat zelfs zeven heiligen aan den buitenkant niets hadden kunnen be speuren van de innerlijke verandering. Ten getale van twee en drie millioen werden die pakken in En geland besteld, en trouw werden ze met hun bijna waardeloozen inhoud op 't altaar of op de altaren van Boedha geworpen, die nooit heeft laten merken, dat hij 't bedrog doorzien beeft. De katoenspinnerijen in Manchester varen er, on danks de malaise in de productie, goed bij, want de „kaarsen" bestaan tegenwoordig nog, maar uit niet veel méér dan 'n groote pit. Dit. alles wetende wordt 't hoog tijd, om aan die arme verdwaasde Boedhistische zondaars ons Christen dom te brengen, dat er voor weet te waken, dat zijn belijders geen bedrog plegen. Niet alleen, dat Christenen er niet aan denken hun heiligen te be liegen of te foppen met veel te lichte of heelemaal geen kaarsen; maar ze zouden 't ook elkander niet doen; niet doen willen en niet doen k u n n e n; want braver, ingetogener, oprechter, eerlijker, vromer menschen dan Christenen bestaan er niet. 't Is alleen maar jammer, dat er gelukkig niet te veel van zijn, want op de wereldmassa is hun aantal niet veel meer dan 'n handjevol. Maar hun innerlijke kracht is groot; dat kunt ge b.v. goed bemerken in „Christelijke" staten, als de verkiezingsdagen zijn aangebroken, 't Is 'n lust om te lezen, en 't doet 'n waarachtig vroom Christen goed te zien, hoe de eene „broeder" den anderen met zóo groote liefde vermaant en terecht wijst, dat er geen brok aan 'm heel blijft. Daar kan zich dat ongeloovige, Boedhis tische tuig met hun bedriegerijen en gemeene stre ken aan spiegelen. En als nu Kuyper in de Kamer komt en Staalman en nog 'n paar van die „brave" menschen, die 'n hekel hebben aan alles wat op leugen en bedrog ge lijkt, wier christendom getoetst mag worden aan de Bergrede en aan de Brieven van Paulus, die nooit gedacht hebben aan persoonlijk voordeel, nooit 'n schunnigheid gedaan hebben om daar beter bij te varen, nooit zich hebben laten vereeren als 'n god; ik zeg: als zulke lui nu maar weer in de Kamer komen, dan zijn we heelemaal klaar. Dan vreten we mekaar van pure christelijkheid op, dan stichten we nog meer secte-scholen, om het den kinderen reeds aan 't verstand te brengen, dat zij elkander haten en verachten moeten, omdat de een op 'u andere manier zijn kleinheid, zijn zonde, zijn tekortkoming tegen over God erkent en belijdt dan de ander. Dan zijn er dank zij onzen vindingrijken christelijken geest nog wel meer scheldwoorden te bedenken dan „paganist" en „godloochenaar", en kunnen we mis schien allen te gelijk, als éene groote troep onberis pelijke christenen, zuiver in de leer, ter helle varen. .1 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9