De Zoon m tel oude M. Zaterdag 3 Juli -1909. 53e Jaargang. No. 4532. DERDE BLAD. 'STSiS «k.?. - rw.rsTo'oa>%st.»ü: m hè 2 r-i r gehoopt, gebeden had. Voor hem, tegen het donker „Dat is geld... dat is geld..." zei hij hakkelend, Amsterdam, daar had je nooit vandaan moeten gaan behangsel, zat, als een vorm van zwart, waaruit op- „gestolen van de andere crediteuren." ...En we blijven bij elkaar en als me tnd es komi schenen de witte vlakken der handen, die 't ge- „Hou op, oom, hou op. U weet dat niet... U hoéft zicht verborgen, de wanhoopsfiguur, ineengedoken, dat niet te weten... mórgen ben 'k eerst failliet... llij voelde zóo hoe in dien mensch de smartgedach- denk niet te ver... ik doe dat...' ten woelden eh steigerde eene begeerte om niet-te- „Stil, Jacob, stil, kom niet als 11 verzoeker tot zijn en als eene loomheid opkwam het willen-opgeven me, dat geld... neem 't weg... onmiddellijk... neem van den strijd, dat hij niet durfde spreken, bevreesd 't weg." al dit ontzettende duidelijk te hooren, en te zien in 1 „Luister nu, oom, bedaard, en beslis dan. Als u het gezicht, dat misschien een pijn-masker wezen 't niet neemt, dan ga 'k als n wanhopige uit uw Maar moest 't niet? misschien viel 'r nog te huis, dan zal me de gedachte vei volgen, dat k u, helpen, minstens te troostenZóo in die doffe m'n weldoener, arm heb gemaakt... dat 'k ver- wanhoop mocht hij 'm toch niet laten... Hoe had hij doemd zal staan voor mezelf in alle tijden... dan nog aan zichzelf kunnen denken... Was-ie niet zoo wil 'k niet meer leven. Laad dit niet op me, dat 'k goed als z'n eigen kind... de zoon van z'n gestorven j 't ongeluk over u heb gebracht... Laad dit niet op zuster... Hij was wel altijd 'n braaf mensch geweest, i uzelf... want 'k kan die gedachte niet verdragen... had hem ook steeds 'n liefde betoond, die anders1 Denk daar wel om... Ik dreig niet, maar 'k zeg geen kinderlooze mag verwachtenBen zoon zou zooals 't is." niet meer voor hem geweest zijn... Hij scheen wel 1 „Je wéét niet wat Je zegtAls 'k door dat niet voor 't geluk bestemd... zoo vroeg z'n ouders al seld voor betrekkelijke armoede gevrijwaard word, In de kamerstilte van den laten avond scheen het verloren... Misschien had-ie wel altijd 't gemis, van dan mag jij je 'r niet mee vleien dit bewerkt te heb- licht bezield te zijn, knikjes te geven aan de dingen, z'n moeder vooral, diep gevoeld en nu... nu zeker... I ben, maar de menschen wien 't toekwam hebben die zich hooger beurden onder zijne bevloeiing, over En toch, 't was gelukkig dat ze 'r niet meer was, dat 1 da^ dan gedaan en zelfs dié hebben daarmee geen het hoofd van den oude heen, die roerloos zat. Het ze 'm zoo niet zag... Het was wel z'n dure plicht goeie daau verricht, want die daad hebben ze niet ge vertrek beeldde uit een tijd-droom, wezenlijkheid ge-1'11 vader voor hem te zijn, zoolang God hem het j wild... Integendeel, ze zoupn me vervloeken als ze worden, en zóo machtig, dat de tijdswerkelijkheid leven schonk... en met de zachtheid van 'n moeder, ('t wisten. Dat zijn dus de gevolgen: wij beiden wordet verstorven was, hier, en niet geloofd werd te zijn iil 1 'loe zou-le nou beginnen, wat moest-ie zeggen...? hpf fel-leven def gróote stad- In de verborgenheid Door M. H. VAN CAMPEN. schurken van de laagste soort en jij koopt je met je schijnbare weldaad geen voldoening want je of- 1, Q,,Q mot 1 fert jezelf niet op 't is immers jou geld niet 1 t nTnveii' floor de afstaudeü vélt vele „Kindlief, beste jonge, wil je >011 1 'meer maar alleen het eeuwig-knagende bewust- der besc verleden zijne nog warm-levende me spreken... Wat je nou denk zeg a J? üs zijn, dat jij niet alléén 'n misdaad hebt begaan maar den uit L^foeid reeds'^dcf droom "lubden als jij-zelf voelt... Of denk je dat 'k streng zal zijn... I® baedeplichtige hebt gemaakt en 'n lang leven, I11 nacht 1 kamer waar ontgaande het hel- Kindlief, 'k ben '11 ouwe man... 'k Weet... 'k Weet... waarin hij ten minste gepoogd had goed te zijn, ellen- d epen uitbouw- der kamer waar ontg^nde het ne, voer een trjlli alg >n snlk door (le donkere dig en verloren hebt doen worden. Wil je dat...?" glanzen van bet licht, het groen-zijden voorhangsel doch antwoord kwam er Iliet. „M'n God, m'n God! U maakt me razend, u bent vCff a ••n^'kónfreo letters als glinsteringen van „Jonge, wil je nou zoo de nacht ingaan, de lange, Koen mensch... zoo zou 'n mensch met gevoel niet heffend zijne k p stralenbron nacht, alleen met je verdriet... Schaam je je voor ?p en\v °nbarmhartig is 't... Waar zal 'k nou half-geloken oogenwegs®h® le d v e zwaar_leaeren mij...? Wat 'n dwaasheid... Ben 'k meer dan jij...? i ee"v' Wat moet 'k doen--- Hebt u dan niets geen n de liooge boe ntrpfllinir der iroudene lampe- ^ou niet gezondigd zijn in 't leven van zeventigmedelijden met me... U bent slecht... slécht... me ruggen der folianten de streeling dei goudene lampe 6 zoo 't laatste te ontnemen... U bent '11 egoïst... 'n schijnen ondergingen, stond klaarder al, het gezicht nee"' antwoordde nu driftig rukkend woest egoïst, hoor, die zelf goed wil blijven al valt 'n met grooter wil om werkelijkheid te worden. Maar de"banden van >t gezicht Trek uzelf niet neer 0111 a"der daardoor ook in de diepste hel...! Goed! Goed! in het aanschijn van den oude, die las met stille fle hanaen van t gezicht, „irek uzeir niet nee goed Alles wankelt en laat los 7P,r metwppap -f-n a 1 v liefde in een hoek mot nnri-vereeeldp bladen de mü °P te trekken... Ik ben 'n ellendeling, 'n schurk. w<u ls AUes wankelt en laat los, zeg me tweede ure af. De oude streek zich over het voor- droom was oDCegian in tastbaar leven vreemd-in- •••Och, u weet dat niet... 't komt door speculatie... !lu wat k nl0®t nou 111 m n nood-- De een hoofd, opende weer 't boek en ging lezen. De stilte 5L-U ,„5.1" 'Ir Hph .relden moeten ennemen „nke,- ÜS gOed ell de ander Slecht en hdiden nit e,eVcme I „„t.- blijven bij elkaar en als me tijd es komt dan heb 'k je bij me... daar was 'k wel es bang voor, al heb 'k 't nooit gezegd... Zoo komt alles nog terecht, zie je 't nou?" Zwaar-ademhalend als onder een aangrijpenden droom staarde de jonge man voor zich, toen greep liij bruusk het hoofd van zijn oom met beide handen en zoende hem op 't voorhoofd, hartstochtelijk. De oude maakte zich glimlachend los, en zei tevreden: „Zoo, jonge, nou bé-je weer de ouwe. Zijn nou die muizenissen weg?" „Ja, oom, 'k dénk u, 'k dénk u, 'k kan u daar nooit genoeg voor danken... O! als u wist..." „Ik wéét 't... ik ken je beter dan je-zelf." „Dus u gelooft nog in me... en u doet 't niet alleen uit medelijdenen u veracht me niet." „Nee, m'n jongen, als 'k nou nog iemand om 'n dwaling, zelfs om 'n misdrijf zou veréchten, dan was m'n leven verspild, dan zou 't beter zijn dat 'li. nooit geleefd had... maar zeg es als je kalm genoeg voelt en je wilt van-nacht nog terug, dan mag je nu wel gaan." „Ja, oom, 't moet zoo gauw mogelijk... O, 't is zoo verschrikkelijk... al die menschen... die gezichten ...was 't maar voorbij." „Moed, jonge, moed." Toen scheidden zij met 'n handdruk. De oude deed hem uitgeleide tot de voor deur, keerde dan terug in 't vertrek, zette zich weer aan de tafel, onder de lamp. In zware gepeinzen ver gingen hem de uren van den nacht: Hij had een men- schenleven gered... Hij zou hem nu altijd bij zich hebben... Toch was 't wel hinderlijk 'n ouwe man In huis... Hij zou z'n best doen ze zoo weinig moge lijk last te veroorzaken... méar hij werd eiken dag 'n daggie ouder en 't was niet aangenaam te zien, dat je de menschen tot overlast was... Maar affijn... daar was nou eenmaal niets aan te doen. 't Ouwe leven moet wijken voor 't jonge... 't Eene geslacht gaat en 't andere komt... Als hij maar tot 't einde z'n verstand mocht behouen... want kindsch te wezen... en afhankelijk van anderen... Even snor de schor de pendule, tikte doordringend dan de een aspect van onvergankelijkheid. - x „eter i is goed en de ander slecht en béiden uit egoïsme... den-tijd, "doch groot-herrezen met torsch-kracht van h e rijzen^ouen en waarvoor' had 'k 't En u sPreekt met vastheid en gerustheid, alsof voor steenen bogen uit den dood der gegane jaren en ,n j^k verseh0 t Ik heb niet 11 alles zéker ls--- Ha> ha! denkt u 11011 werkelijk te welvend zich over den vloed van het bomend en u 0 doordenken over"de gevoüen 'k Heb de ge- ken"en bet absolute goed, dat u zoo alles weegt en gaande zijn. En de wisselinglooze stilte, die het ein- weg£eslégen Zooals een zich bedrinkt voor- toetst en 200 beslist aanneemt of verwerpt... Gelooft digheidsbegrip scheen uit te sluiten, schonk dit leven SS S - - u nou in(jerdaad dé maatstaf te hebben...? Zoo niet, martel me dan niet en zit niet alles kalm te ont leden, alsof 't u niet aanging..." „Ja, m'11 arm kind, 'k geloof dat vast." De ander schokte nu plotseling van zenuwsnikken. Met de handen saamgeknepen in den schoot onder ging z'n lijf verkrimpingen van smart. Den oude scheen de kamer van die wanhoop te geluiden, want de matte, verdoofde klank van 't gekreun doorsidder de de ruimte als van alle zijden komend. Schuw keek hij in den uitbouw waar het groen-zijden voor hangsel der Arke in de schaduwen vervaagde en het flauw-belicht droomleven zijn zachten zweef-tred ging. In plotseling zich opdringende gepeinzen klemden zich zijne lippen nu opeen en werden zijn oogen ver diept van zoekende gedachten: 't Was hopeloos... als hij 't andere deel van z'11 vermogen offerde, zou 't ie n moord begaat... En nou... nou denk 'k, denk 'k. Nou zal 'k me verwenschen en vervloeken tot 'k Doch plotseling scheurde door de kamerwanden dood ben... O God, God, wés 'k maar dood... van en de aandachtssfeer, waarin, verheerlijkt, zat de alles af." oude, een schril geluid, dat, in de gangruimte opge- „M'n arm kind, je spreekt weer harde woorden... stegen, langzaam vertrilde als 'n damp, die al hooger maar God zal niet hooren naar wat je nu zegt in en hooger kringt en eindelijk verdwijnt. De grijsaard de bitterheid van je ziel... Als '11 roode wolk omgeeft luisterde: wie kon dat zijn, die nu, zoo laat bij hem Je nu Je zonde en je ziet 't blank niet van je rein- kwam? Hij lei de handen, die, over elkaar gevou- doorleefde jaren en denkt: je bent '11 gevallene, die wen, wit-geblonken hadden onder het licht op zwarten lliet weer opstaan zal. Maar ik zal je nu zeggen' wie tafelrand, op de armen van z'n stoel en wendde zich Ie bent en ik zal je nu laten zien wat je vóór dit naar de deur. Zijn imposant gelaat had 'n vragende gedaan hebt. Toen je van jongen man begon te wor- uitdrukking verkregen. De wenkbrauwen trokken sa- den> dacht 'k wat verdienste zal hij zich verwerven men boven de donkere oogen, in ontstemdheid over als ik hem altijd leid en niet de gelegenheid tot zelf- gevreesde storing. Van de trappen slofte een moede standig handelen open stel...? Ik zal me nu minder tred, schuurde over de marmeren steenen naar den>et hem bezig houden, hem de vrije beschikking voordeur... Er borst een stroom van straatgeluiden over geld geven... doen alsof 'k niets zie, maar in- in, die 't vertrek vervulden als met een wind... een derdaad goed opletten welken weg hij nu 2a' inslaan., oogenblik dit, dan was weer alles stil. Slechts nauw Maar toen 'k zag, dat je niet. verander^ gróter merkbaar gefluister zoemde in de gang. Toen werdwerd in mensch-zijn... Mijn jonge, wat 'n vreugde de deur geopend en, onaangediend, trad binnen een heb ik toen door jou gehad. Ik heb je toen zien man met ropd-bezwset gezicht, de oogen groQt en groé'ea in 't volle leven, onbeschut; het slechte en vragend als van angst-OVérêpahnlng, ln de hand reis- IaSe« dat In je wou dringen, zag 'k zich verliezen, tasch en parapluie, ze meevoerend 1)1 de kamer, de onmachtig, ln 't goeie van je gezonde denken. Wat onberispelijke kleeding verkreukeld en bestoft, op zou m'n Ouderdom anders zijn geweest als 'k Jou fcijn geheele wezen een treurigheid van ontredderde nleI bad gehad... leeg... doelloos. Je bent 'n kind vde'en zou dat het leven voortging en, mits goed elegantie. voor mij geweest... Je hebt me altijd als 'n vader Seleid. zichzelf hérstelde... en dat hij nu de grens „Hé... jij hief!" riep de oude, die haastig opge- geëerbiedigd, me duizendvoudig vergolden wat 'k voor Yan z n fracbïèn nog niet bad bereikt... dat er maar sprongen den bezoeker aanzag met verbazingsblikken. J°u gedaan heb, wat 'k verplicht was te doen, au- den Werkelijke grens was: de dood. Nou werd-ie rusti- „Ja... oom." Hij plofte, loom, neer in een stoel, ders zou 'k 'n monster geweest zijn... Laat dat nu ger--- boe verdriet '11 mensch veroudert, arme jon- scheen nu nog verdiept te zijn, daar de nacht zich zwaar gelegd had op het fel-jagend leven, buiten. Hier waakte echter het Verleden met den schijn der eeuwigheid op zich. Het licht knikte tegen de dingen, die zachtjes opglimden onder zijne bevloeiing. Rond om, aan de muren, stonden schaduwen, gelijk wach ten, roerloos stil. OP Z'N MINST. 'T AFGODJE. ....Toen ze kwam kijken of-ie nu klaar was om uit te gaan, vond zij' den ouden man zitten in een hoek bij het raam; met het gezicht in de handen verbor gen! IHeel zachtjes ging zij naar hem toe. Sloeg een van toch niet baten... De jongen was nou heelemaal bui- baar schrale, knokige armpjes om zijn schouders cn ten-zichzelf... 't Was wél gfëd dat huilen... misschien werd-ie Wel kainïêr,,. Maar wat dan te zeggen om 'ni te troosten als-ie daar wat bedaard was...?' Hij begreep 't maar al te goed: met philosophie kom je bij geldschieters niet te recht... Maar op de ruïne van 't oude kon 'tï nieuw gebouw verrijzen, dét moest-ie 'm duidelijk, tastbaar maken... dat hij - in ip komen en denk niet dat 'k maar wat" »eir nm gen> z'n wangen waren als kuilen... Wat-ie misdre- als hadden onwillekeurig zn knieen gebogen, het Je komen.en den!k 1ilet dut k.maar wat zeg om yen had; hJj bQette ,t zwaar... onzalige speelzucht... glippen reistasch en parapluie, welker vallen op het Je te t r° s te ïi .Want k.wil bezweren dat t waar Wgl moegt_ie buiten zichzeif zijn ais hij zooals daar- tïik tapijt bijna niet werd gehoord. Zwaar hing weer' p-pippfri inPnt p«n r v,nrtstn<>htion«even tot hém sprak... Toch was er misschien wel 'n de stilte in de kamer, het licht sidder-leefde alleen, h d t kern van juistheid in 'tgeen hij had gezegd... Waren als voor 't eerst geluid, dat nu zou komen... Even we moet edl?n hebben a]s 7n mdn... zijn' deugden en gebreken wel algemeen-menschelijk, kraakte een kast. kinderen I®mand als jij valt niet voor goed, hééft de kracht 01 bad hij door zijn streng-godsdienstig even zijn „is d'r iets gebeurd...? Hanna... de kinderen.... weer on te richten Keer ie niet van het elken-dag-zich-toetsen en verbeteren zichzelf zóo on- vroeg angstig de oude man. ll3Ven f ,t le^en j d vri'ênd van hem die 't weet der tucht Sesteld. dat bet gewoon-menschelijk-mis- on d^kniinen te dragen... 't Kan nog mooi en helder voor je drijven_maar_ook '^gevoels-goed-doem uit hem niet Voorovergebogen, ziende naar omlaag op de knijpen dc handen, terwijl hij zich heftig drukte in den stoel, als in eene begeerte zich klein, heel klein te ma ken. - T~ meer kon komen, maar dat alles, alles geregeerd zijn nog vele, vele jaren... je staat pas aan t begin. wgrd door dg rede) die v6or e]ke daad yroeg. wü Ik zeg 't je, geloof me: er gaat een groot erbai- d^ djt of niet? Het iaatste was 't geval men door het schijnbaar harde zijn... Er zijn on- ,1 Wit dan... wat is 't dan... d'r is iets niet 111 zichtbare handen, die redden, steunen... 'k Weet wel, aa V dif la tïatnrAn nis dp -ihnp pIcau* in dp vrpnp-dp wpfpn orde-met-je..." maar ook dan immers bleef zijn denk-voelen mensche- dit is naturen als de jöue eigen: in de vreugde, weten UJK' Ja' werd menschelijker, niet in den gewonen, maar, voor hem, hoogsten zin, want, voor hem zijn- TJp man booe diener zich drukte de handen tegen ziJ dat ie kort zal duren, in 't verdriet gelooven ze "!aal- voor+ nern iioogMen zin want, voor nem zyn- De man boog dieper zien. arukte ae nanoen tegen willan ze zich begeven in den de de wet openbaring van het Hoogste Zijn, dus tic oogen met drift-gebaar en fluisterde, den klank da^ ®euuw.'g ook Natuur, bleef hij. gehoorzamend aan die na- „ercend tnoophen de linnen- 'k Ben failliet'" nacht en hun tranen drinken en zoolang leed gevoe. "op ie mïïï. e» felle te te '1 "ord, el. 'n te_. Niet» Wptt, v.p wanw^ed,».. Q I Ine ïrofirormt m/in moor nior Hn nmo ntn HonHo u ook Natuur, bleef hij, gehoorzamend aan die na- r, een echte mensch, vrij van wanstaltigheden... nou ging hij spreken... arme jongen... zou-ie schrik. De mond geopend bleef verstard in het ont- a"es vervormt zich, maar niet door de zwarte doode M' uou Siils zetting-uitdrukken gedurende eene wijle, waarin alle nacht maar door de inwerking van de zon..." zlcb schamen over z'n drift... Als-ie maar niet die leven scheen geëindigd. Doch dan ontwrongen zich „Oom, u bent geen mensch... zooals ik... Uw woor- yreeselühe gedachte had... aan zelfmoord... dat was hem woorden, terwijl eensklaps rood-gloeïden zijne den Saan over me heen, 'k voel ze niet, hoog en groot gevaar... wangen: „Failliet... failliet..." vreemd als 'n reuk van bloemen over 'n ijsveld...' rees hij °P uit het schaduwige der donkere „Ja... 'k bid u... vraag niets... 'k wou dat 'k -^'s 'h in zie, zie 'k niets van al dat moois... nluur, trad in den lichtkring der lamp, eene kalme dóód was!" Die wensch schokte uit hem gelijk een Den 'k nu pal gestaan in de verzoeking...? De éene vastberadenheid strakte z 11 gezicht. Zijn oom de hand Aöotolran/1 >7oi MJ i7QoVit krijtend bidden, 't Was alsof 'n wanhoop voor zijn' keer dat 'k had kunnen toonen... heb 'k 't niet toestekend, zei hij zacht: h p, „U vergeeft me wel, niet waar... 'k wist niet p,ijLci.u uiuucu. u „a np gedaan... Ik ben nu 'n schurk geworden, n neei heen aeloof me 'k eer oogen vlamde in deddIb'®^al®d l^nTte berustigen gewone schurk en u de idealist, de heilige begrijpt 'u'meer dan >k ooit kan zeggen... Wees oude trad op hem toe e p s (iat niet... dat is allemaal heel natuurlijk... Och. och, verbitterd op me, blijf van me houen, zooals met'n gebaar, zei hü me nadruk als >k er aan denk hoe we hjer wel sainen za- £ve d'at U z00 was als u ,,Zeg dè.t niet... dJt is erger aan aiies... wooi-om ia qHöcj nnn vruomH zoo zonde... en hiér! Wor nou eerst bedaard, je ziet, 'k ten... Waarom is me alles nou zoo vreemd... ben ook bedaard... en als je kalm bent, dan zal je nkelïg vreemd... 'n Mensch moest geen geheugen maar wa,t kan k er nou nog an doen me wel vertellen... Neem je de tijd..." Toen zette hebbenJ' vooibij... t m"'™1 drukte haar wang tegen de zijne „Vader", zei ze, haast-fluisterend, en hij begreep wat er in dat woord, toen ze 't uitsprak, lag „Vader", zei ze, hem over de grijze haren strijkend. „Zou-je nou niet gaan?'t Is al over zevenen Anders is ie misschien weg." Ze deed zoo haar best om gewoon, kalm te schij nen, het strompelende vrouwtje, dat in de laatste weken wei tien jaar ouder was gewordenZij voel de zoo diep, wat er, nu, in hem moest omgaan. Nu veertien dagen geleden; toen zij' hem het verschrikke lijke vertellen moest, dacht ze dat hij krankzinnig zou wordenHij had zich gerukt aan de haren en ter wijl de tranen hem over het gelaat stroomden, had-ie dan weer plotseling uitbarstend in geschater, gejoel van valsche, schrille geluiden, geschreeuwd van: „Kom dan bij paatje, kleine Loes!Waar is m'n Loesje dan?...." Hij was neergehurkt, met uitgestoken armen, als wachtend een klein kindje, dat op hem aankwam tip pelen.... En hij vroeg aan het onzichtbare, denkbeel dige wichtje: „Raad eens wat paatje voor je heeft meegebracht. Loes?Ja, maar eerst 'n lekker zoen- tie! Eerst een zoen voor paatje!" En dan brulde hij weer in smart, zóó vlijmend dat ze zich niet kan uiten. Die de ziel verscheurt. Die wonden slaat, als een mes dat kerft; dat scheurt „Och God, manlief", had moeder gesmeekt. „Kom toch tot je zelf!.... Denk toch eens aan mij'.... Alles kan nog terecht komen..." Hij had haar gewenkt om weg te gaan; hem al- -léén te laten mei z'n verdriet. Ze was bang... Had telkens om een hoekje gegluurd. Maar hij lag op het bed en zijn zwaar, breed lichaam sidderde van .verdriet. Werd geschokt door uitbarstin gen van het groote leed, dat over hem was gekomen. En dien heelen avond had hij gezeten met Loes d'r portretje.... Van toen ze vijf of zes jaar oud was.... Iu z'n hand. Moeder begreep zoo heelemaal wat er in hem omiging. Zij wist wat Loes voor vader geweest was, altijd.... Hoe ze zijn lieveling, zijn afgod was geweest. Van wie hij geen kwaad kon hooren.... Tegen iedereen was Willem Hopmans een strenge, stugge .barsche ke rel. Z'n arbeiders hadden allemaal 't land aan den baas.... Erkenden dat-ie eerlijk was, maar haatten het is gebeurd... vaarwel... Wat 'k nog 'k heb niets meer te zeggen... alles is snauwerige, ruwe, hem eigen. Tegenover iedereen was i hij wantrouwend norsch.... En zelfs moeder had in de twintig jaren van hun getrouwd-zijn geleerd ui yn LVV Uil. Wil Itil CU VUL11 ilLlll liCU DUWLfAlIll IICI'CCL U Neem je ae tija...' roen zeue "n"Mensch Keen geheugen hebben? Eens zal de zeggel1 wou'" rnofp he^ .üi^t rnpd hem naar de oogen te kijken.... Toen zij zoo ziek was hij zich weer voor ging hem een denkens voelde zwaar de dreuning zijner dravende gedach ten, die holden teugelloos: Failliet... failliet... Mijn God! hoe kón dat... alles was zoo mooi gegaan... sinds-le begonnen was... hoe kwam dat zoo ineens... dëhken aan nu en in je-zelf zeggen: mlju oom was =-•;=--->- i„„,i p - een streng man, die strenge begrippen over 't leven 1100 toc'h niet overstuur... zoo... zoo... Ja... dat «™>t had overgehouden, - ja toen zorgde vader voor had en nochtans stootte hij me toen niet van zich S® d zal 'k meenemen... Nou... adieu..." En hij dokter en medcijnen, maar daarmee wüs t ook uit. af, maar troostte me en gaf me weer zelfvertrouwen. wlIde zlch naar de deur wenden, maar de oude greep Hij zag haast met naar moeder om Gmg in zn >1- „pp ,,p,vinrvpp „ipt nis -k dacht. z'n arm en zei gebiedend: „Nee... zoo laat 'k je %yerk PP- Alleen Loes kon vader om haar vinder win- huis... wat moest 'r van 'm worden... Terug in 't leven dat 'm vreemd geworden was...? Mijn God, 'k schrei tot U, laat 't niet zoo zijn, niet zoo zijn... hij heeft nog niet gesproken... dat ik niet hoore het onherstelbare... Egoïst, egoïst! Vijftig jaren van gewijde studie, van hartstocht-beheerschen en zelf beproeving en dit is de vrucht... hij moest zich schamen, ouwe dwaas dle-ie was... Zijn jong leven, dat is erger, z'n vrouw en z'n kinderen... Ik bid je gelijke, niks, niks meer. Kom, laten we nu eens 7— kijken... Is er werkelijk niets meer aan te doen...? Je dat; doet, dan zal je nagedachtenis vervloekt zijn, I 0111 soebatte..„Nee", had-ie eerst gezegd, ,,'t kost zelfs je kinderen zullen met weerzin je naam noe- teveel centen! Daarmee uit!" 'k geloof daar zoo gauw niet an..." Loes had hem eerst verbaasd-verschrikt; toen gitlig- „Oom, 'k bid u, leg me niet weer op de pijnbank. 1 men, zicb schamend om den vader, die niets anders Ik heb dagen en nachten met rekenen doorgebrachtn,IeIs meer was dan een moordenaar. Elke herinnel verontwaardicd 'iinoiehpl-pn - - tot ik d'r suf van was en me alles danste voor de aa" je zal 'k snijden uit m'n hart en denkenwaar Z iiïb(x'kI Stomen, oogen. Gisternacht, in m'n kantoor wou ik mezelf J> moeder heeft geen zoon gehad. De kamer, waar Hoe vader om de minuut'ooaie wiero naar^L^c wijs maken, dat 'k krankzinnig was... Iemand, die Je geslapen, de plaatsen waar je gezeten hebt, zal i z» boos zijn?.. wierp naar Loes.... Zou k mijden als was 'r '11 pest; de boeken, waaruit ik zóo iets zonder noodzaak dee, moést toch wel krank- j zinnig zijn... en ik heb me zoo opgewonden, dat 'k voor hém, Eeuwige, ik bid voor hém... Is hetgeen 1 zinnig zijn... en jk ueu me zee „ij6cv,„„v gebeurd is onherstelbaar voor U... 'n Dwaas was werkelijk éen oogenblik de zaligheid had van me J~ aard en de loop der dingen wég te voelen in 'n nevel van waanzinni waanzinnige gedach- hij, 'n dwaas, zou de aard en de loop aer aingen -"=6 >•- voor hem veranderd worden... Waarom niet... God ten... Maar 't kwam in me op, dat iemand, die kan 'n wonder doen en 't met den schijn van het weet, en blij is dat-ie gek is toch niet gek kan logisch-noodzakelijke en natuurlijke bedekken... Er zijn en aan die eene logische gedachte haakten zich staat geschreven: hij die voor een ander bidt, zal weer andere vast, tot alles weer in vreeselijke helder- 't eerst geholpen worden... Egoïst, ellendige egoïst... held voor me stondNee, daar is niks aan te Och, z'n gedachten verwarden zich... hij zondigde... .<loen... Tonnen bedraagt het passief... Maar dat is hij wilde niet meer denken... Dat God dee wat goed'mijn zaak... U gaat 't niks an... al dat smerige... 'k is in z'n oogen... Nu zou hij stil zijn... wachtenbén nog niet failliet... morgen... morgen eerst gedachteloos... ais verstijfd... na nog niet... nu beschik 'k nog... U heb 'k gesau- 't Was nu in 't vertrek alsof geen stoot van het veerd." zwaar voorwaarts-raderend leven dit droom-leven had „Mij gesauveerd...?!" geraakt, alsof geen scherpe klank de stilte had be-1 „Om Godswil, oom, hou stil, vraag niet meer... roerd, die hing als het zwijgen in diepe schaduwige 't is alles goed zoo, 't is recht... hier heb ik 't - j.ii„ tipjfio mannen zatenmeegebracht... Zoo vond 'k 't beter... hier, daar iö UOl <J"JOv" lanen waar eeeu wandelaar is. Beide mannen zaten nu, bewegingloos, hun denken in zich besloten, in beiden groote vrees, die krijschte met hooge stem in hunne ziel en niet rusten wou. En het verleden leven, dat over hen zich welfde, was als een steen geboogte, strak-kalm neerziend op de aangestoken kruitlont, die er onder smeult, strak-kalm of 't zoo door de eeuwen heen zou staan en niet verbrijzeld worden zou 't naaste oogenblik Doch eindelijk bewoog de oude zich, zag op. Wat is 't..." Haastig greep hij 'n pakket uit den binnenzak van zijn' jas, stond op, legde 't op de tafel, liep weer terug, als wankelend onder zwaar-drukkende gedach ten en viel loom-zwak weer op z'n stoei, niet wil lend zien oom en bang voor 'tgeen hij nu zou hoo ren. De oude staarde ontzet naar 't papieren pakje, dat brutaal wit-glansde onder de lamp en een' ver storing scheen van 't wazig droomleven der kamer. Met eene bijna onwillekeurige beweging verwijderde tijd was er verloëpen sinds hij zoo wachtte en niet Met eene«p» J-»—"had gelezen, had willen denken, hopen, bidden, en toch gedacht, hij t van t boen, met je geleerd heb, zullen niet meer onder m'n oogen komen... ik zal ze niet meer aanraken, omdat zoo'n ellendeling ze heeft aangeraakt. Je naam zal een gruwel zijn in m'n ooren en in m'n gebeden zal hij niet herdacht worden. Voor mij zal 't zijn als had je nooit bestaan. Vol is de wereld van 't geween, dat is om de gestorvenen wie zal jou beweenen Als 'n misgeboorte, waarom niemand treurt, zal je zijn heengegaanJe plaats in 't heelal, in het wereldplan zal je tot in de eeuwigheid niet meer kennen." Van sidderingen bevangen stond hij nu, verslagen, voor den ouden man, die wijd-gebarend had gesproker met de drift van een ziener. Maar dan verzachtten zich de vuur-doorspeelde trekken van den grijsaard en, teeder, vervolgde hij: „Keer terug, m'n kind, dat 'k zoo lief heb, volg m'n raad en zie hoe God weer je getuk zal bouwen. Zet die dwaze trots van je af. Dat wat jou nu overkomt is zoo dikwijls gebeurd. De menschen zullen je verachtelijk aanzien? Laat ze 't doen. Zij zijn dan de minsten. Je zult .dan in jezelf zeggen: ik zal sterkzijn en 'k zal dat alles geduldig dragen tot ik mijn fout weer zooveel moge lijk goed heb gemaakt. Kijk es, 'k heb 'n planne tje: als de zaken in Parijs geschikt zijn dan kom je met je vrouw en kinderen bij mij en je richt met m'n overgebleven kapitaal 'n nieuwe zaak op, hier Hij vroeg ïels. Maar het meisje antwoordde met een knikje; bleef in d'r boek turen. Al zou je moeder nu ook honderd gulden hebben geboden, zóó-iets zou ze niet gewaagd hebben. En een halfuurtje later, toen vader uitging, en hij, naar gewoonte, Loes een kus wou geven, draaide ze haar hoofd om en duwde hem weg... Moeder zag nu zeer duidelijk den angst in zijn oogen, de verslagenheid, den schrik, de droefheid. Tocn-ie op zijn gewone uur thuiskwam, had hij een pakje, in grauw papier gewikkeld, bij zich. Moeder begreep dadelijk wat erin zat.... Hij ging 't Loes, die al naar bed was, zelf bren gen. En toen hij in de huiskamer terugkeerde, was-ie een ander mensch.... Met licht en vroolijkheid in de oogen.... Wreef hij zich vergenoegd in de handen. Smakto hij zóó gezelligrtustigjes aan z'n .pijp of hij een fortuintje had gekregen.... Dat-alles doordien Locs „weer goed op hem was...." Vroeg-verouderd, sukkelend strompel-vrouwtje had geen wrok, alleen maar eindeloos medelijden met hem toen ze ging kijken of vader nog niet gekleed was.... 't Portretje van zesjarige Locs lag weer voor hem..... Van 't hummeltje met de groote blauwe kijkers en de mooie blonde krullen„Neen, vrouw! had-ie zoo dikwijls gezegd, als van kleine Loes beweerd werd dat ze stout was geweest; gejokt had of gesnoept 1 v.11, -- j:~ in Amsterdam. Dat is ook beter in 't goeie, ouwe „Neen, vrouw! Kijk 's naar die oogen.,,. Naar die he-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9