De Blinde.
Zaterdag 10 Juli 1900.
53e Jaargang. No. 453f>.
DERDE BLAD.
Courant.
SPELER.
...WAT 'T W E L WAS!
....Toen hij, aan de deur van 't huis waar d'r
ouders woonden, afscheid van zijne vrouw nam, had
zo hem zoo vreemd zoo angstig aangekeken
„Karei", zei ze, en ze klemde haar vingers om
zijn hand ,,in Gods naam. jongen, denk er toch
aan! Je hebt 'l gezworen bij 't leven van Jannaman...
Toe, Karei, kijk me nu eens aan!"
Hij lachte. Keök op z'n horloge. Zei, dat ze nog
maken zou dat-ie te laat op kantoor kwam; een uit
brander kreeg van den chef-de-bureau.
„Wat scheelt je toch, Marie?.... Ik begrijp waar
achtig niet...."
Maar toch ontweek hij haar blik. Ze liet hem los;
want de deur werd geopend. Hij wuifde nog eens en
knikte vroolijk-lachend„Nou, adio! Amuseer-je:.... Ver
tel maar niet teveel moois van me aan moe!"
O, hij' was opgewekt genoeg. Maar zij kende hem
zoo scherp, zoo door-en-door.... Ze wist zoó óp 'n
haartje te onderscheiden wanneer er iets bijzonders
in hem omging
Eeh ander zou 't niet gezien hebben. Maar zij, Ma
rie, wel.... Aan nietige kleinigheden bespeurd© zij 't.
Aan de manier, waarop hij met Janneman speelde
Want Karei was zwak, maar kon niet veinzen. Een
klein jaar geleden had zij hem moeten redden, 's Zon
dags kwam Hermans, zijn jongere collega, hem afha
len.... Zoo tegen een uur of twaalf, halfeen
„Kom, loop-je een straatje mee?" zei-ie dan.
En Marie wist best, waar ze dan heen gingen. Had
Karei gaandeweg vreemd zien worden.... Gejaagd, ver
strooid, angstig, 's Nachts lag hij in z'n bed te woe
len en in den slaap mompelde hij1 dingen, waar ze
niets van begreep. En op een dag had ze, in zijn ge
kleed© jas, papieren gevonden met allerlei rare notities....
Van paarden-rennen kwam erin voorNamen van
paarden.... Cijfers.... Karei hield er niet van dat ze
in zijn zakken snuffelde en Marie had gezwegen; niets
gevraagd.
Maar op den len van eene maand; toen hiji haar
huishoudgeld zou geven, kwam 't er uit... Hij had,
op kantoor voorschot genomen. Verloren, op de ren
baan... Ze moest 't met de helft doen
Marie had toen zitten kijken naar het geld. dat-ie
haar gaf, en zei niets.... Maar toen hij haar aanzag....
Wat 'r scheelde.... Toen vielen er groote tranen op
het bankbiljet, dat ze in haar hand hield....
Hij stoof-op. De wroeging; het besef van z'n doen
prikkelden hem!.... Hij werd nijdig, grof-autoritair
Vroeg wat die aanstellerij beduidde.... Een vrouw had
zich te schikken naar den wil van haar man.... Als
ze veel drukte maakte, dan zou hij het huishoudgeld
voortaan halveeren, voor altijd... Hij zou dan wel
*s middags in een restauratie eten... Liever dan dat
gejank thuis.... Hij was heer en meester over 't zijne,
snapte ze dat'?.... Hij liet zich niet ringelooren.
Ja, hij had gewed. En hij zou wedden wanneer 't hem
inviel. Als hij 't verkoos. Nu, deze week, en eiken
Zondag.... Nog veel grooter sommen wagen dan tot
dusver.... En als 't haar niet beviel.... Dan
Zij liet hem uitrazen. Hij liep, de handen in de
broekzakken, met groote, dreunende stappen, door de
kamer. Was vuurrood van opwinding, drift,... Over
schreeuwde telkens de schaamte over zichzelf, die in
hem schroeide; die vinniger brandde, pijn deed, bij elk
tergend, krenkend woord, dat hij uitschreeuwde....
En toen hij eindelijk, de deur dicht-smijtend naar z'n
kamertje liep, toen was Marie hem zachtjes ge
volgd....
Hij zat voor z'n schrijftafeltje en trommelde met
I de vingers op het groene laken van 't meubeltje.
Eensklaps voelde hij een van Marie's zachte wan
gen tegen zijn gezicht. En zij sloeg een arm om zijn
hals, fluisterde
„Toe Karei-lief wees toch niet zoo boos.... Ik huilde
niet om dat geld... maar.... maar.... Wij hadden toch
zoo stellig afgesproken, elkaar altijd de waarheid te
zullen zeggen... Niks voor elkaar te verzwijgen... Dat
doet me zoo'n verdriet.... niet om het geld.... geloof
me toch jongen!"
En zij kende hem beter dan menig ander... Want
do nijdige, autoritaire, grove kerel van daar-straks had
zijn hoofd op haar schouder gelegd en geschreid als
een kleine stoute jongen, had gezegd, dat-ie een honds
vot, een ellendeling was.... Zoo'n goed, best wijfje als
Marie niet waard.... Had zij zijne vrouw naar zich
toe, op zijne knieën, getrokken; haar onstuimig gekust,
gezworen dat 't nu uit zou zijn.... Voor altijd....
En Marie had, dien middag, tranen van geluk ge-
sjort. Ze had haar Karei wêer terug....! Dat was 't
groote heerlijke. Wat kon 'r dat geld schelen!.... Daar
was wel over-heen te komen!Ze had kleinen Janne
man gauw-gauw aangekleed en samen, moetje en
de vent van bijna drie hadden ze pappie naar kan
toor gebracht, 't Was haar of zij, dien dag, in zonni-
gen geluksdroom zweefde.
„Jannie wagentje hebben...." zeide de kleine man.
En er was groote schaamte in pappaz'n oogen, want
vader had Janneman een sportkarretje beloofd... En
Utt waren er geen duitjes genoeg....
Maar Marie gaf d'r man zoo'n oolijk, vroolijk
knipoogje ,dat hij cr niks van snapte
Neen, dat was oen heerlijke dag geweest, zoo treu
rig begonnen. Ze kwamen, bij kantoor, den patroon
fegen en die sprak hen aan. Was bijzonder vriende-
iik.... zei dat Janneman een dot van een kereltje
tvas... maakte Marie een compliment over Jannie's keu
rig pakje.... Enfin, Karei was in de wolken.... Temeer,
daar een collega, aan wien hij bijzonder 't land had.
juist zag hoe joviaal meneer-zelf tegen hem en zijn
vrouwtje was.
En toen Karei togen half zes thuis kwam; stond....
een pracht van 'n sportkar, in de gang, vlak hij de
straatdeur. En tocn-ie zijn servet openvouwde viel er
een enveloppe uit.
Marie was toevallig in de keuken. In de enveloppe
zat een lapje van honderd.... zonder te denken ua.n
de meid, die bezig was de soep over te gieten, vloog
"ij naar Marie toe. Hij moest haar een zoen geven
van overstelpende dankbaarheid.... Zij' knikte hem:
pas-op. dat Griet 't niet merktFluisterde hem in
het oor: Van Moe gekregen. Ze weet natuurlijk van-
niks!..." En kreeg een kleur-als-vuur, omdat Karei
haar zoende waar Griet bij was....
„Beter zoo als anders!" hoorde hij- Griet nog zeg-
fmwijl ze do keuken uitging....
Maar hij ging, om den hoek. een lekkere flesch
wijn halen. En zij waren, dien middag, overgelukkig.
Zaten telkens hand in hand, Marie en Karei, net
als t°en ze nog in do wittcbroods-weken waren...,
toen had zij hem een maand of wat later
boeten redden. Hoe zij dien dag door was gekomen
°n ze nog niet verklaren.... Kon, toen er een brie
V1'1 hem, van Karei, was bezorgd, waarin hjj alles
oekendo.... Bij de duizend gulden schuld.... moest'bin-
"on drie dagen bijgespijkerd zijn.... anders zou-io ge
ijzeld worden. Reddeloos verloren.... Den vorigen Zon-
«Hes op 't spel gezet... Erop of er onder... Mis
v<;r de zeshonderd gulden verspeeld, dien eencn mid
dag... Hermans had 'm voorgerekend dat-ie móest win
nen... maar jawel!....
En dien ochtend had hij nog eene démarche gedaan.
Ook Imis.... Hij ging nu weg. 't Land uit.... Had zij
hem nog iets te melden, dan kon ze 't doen tot over-
nxorgen-ochtend te Brussel, dat-en-da,t hotel... Hij was
niet waard bij haar te blijven... Misschien, 11a jaren,
als 't geluk hem diende,... De brief was geschreven
met danserige wilde letters, blijkbaar in onnatuurlij-
ken toestand, in overspanning en alcohol-roes van
wanhoop....
Die verschrikkelijke dag stond Marie voor den geesl
als het visioen uit een koorts-delirium.... Hoe zij naar
Brussel was gereisd.... Eerst bij moe geweest.... Op
de knieën had gelegen voor vader, die niks meer van
Karei wou weten. Hoe zij vader z'n knieën omklemd
had.... Net zoolang gesmeekt, samen met moe. tot va
der geld haalde.... Toen naar Brussel, met Janneman....
naar het hotel.... gewacht lot Karei kwam.... Uren ge
wacht. En zijn eed; zijn dure, plechtige eed; met de
hand op Jannie's krullebol, bij Jannie z'n leven, dat
hij nooit meer.... nooit meer....
En hoe hij voor Marie geknield had. neergelegen,
- 't hoofd op haar schoot, als een knaap.... En hoe
zij hem geen woord van verwijt had gedaan.... Hem
zachtjes, als een moedertje, over de haren had ge
streken en alleen gezegd:
„Neen, nou ben ik gerust. Je hebt 't gezworen bij
Jannie z'n leven.... Nou zul-je wel kracht ertoe heb
ben 1"
Maanden was 't goed gegaanMarie merkte niets....
Moe had al een briefje geschreven, dat /.ij en vader
alles vergeven en vergeten hadden. Dat Karet 't geld
maar aan Janneman moest geven.... Grootvader be
schouwde het als een cadeautje voor z'n kleinzoon...
Karei moest 't dus maar zelf regelen zooals hem 't
best voorkwam....
Alles was goed en gelukkig, nog eens geworden.
Maar. nu. dien avond....
Toen Marie boven kwam. bespeurde moeder dadelijk
dat zij niet gewoon was....
En toen de oude man uit de kamer was, vroeg
zij1 't ronduit: „Is 't weer mis met Karei?'" Marie schud
de van neen en ze sprak toch waarheid.
„Heuscih niet, moe" zei ze, ,.er is absoluut geen re
lden voor.... Karei komt straks, als 't kantoor dicht is
zelf' hier. Heeft nog gezegd, dat als vader lust heeft
om een kaartje met 'm te leggen...."
„Hm! Nou, dan is 't goed!"' zei moe, maar de fijne
moederlijke intuïtie berokkende liaar toch iets angstigs,
zoodat 't er. d.icn avond, stiller en saaier was dan
anders....
In het café. waar ze hadden afgesproken, elkaar
te treffen, vond Karei dien avond.... Nadat hij Ma
rie naar het huis van haar ouders had gebracht...... zijn
collega Hermans. Op kantoor had hij een praatje ver
zonnen over familiefeestvoor de avonduren van 8—10
verlof verkregen....
„Heeft ze wat gemerkt?" vroeg Hermans, die in
spanning zat. Hij antwoordde niet. Die angstige, droe
vige, zachte oogen. waarmee zijne vrouw hem aange
zien had toen hij- haar vaarwel knikte, stonden hem
vóór den geest. Zóó scherp, zóo duidelijk, dat 't was
of Marie, daar, in 't café vóór hem stond....
„Ik geef 't maar liever op!" zei hiji, en merkte
niet de woede-flikkering in de oogen, waarmee de an
der naar het plafond van de gelagzaal tuurde.... Her
mans kende hem ook op een prikje. Deed of-ie niets
gehoord had. Ging een nieuw-gekomen avondblaadje
zitten lezen... Had voor Karei ook inmiddels een grogje
besteld....
„Mot-je eens proeven" zei hij, „verduiveld lekker,
hier, zoo'n rum-grogje. Waarachtig, daar kikker-je hee-
lemaal van op!"
Zag met welbehagen hoe Karei z'n wangen begon
nen te gloeien en een schittering in z'n oogen kwam...
Bestelde nog twee van die dingetjes....
De klok wees eerst half negen, tijd genoeg nog!....
En zachtjes-aan kwam' Hermans op het chapiter van
de wedrennen ,die overmorgen werden gehouden
Haalde sport-krantje uit z'n zak. Overstelpte Karei
met allerlei opgewonden-gepraat over pracht-kansen....
Over afspraakjes met jockies, die hij stiekum had ge
maakt.... Fluisterde hem, zoo achter het handje, ge-
heimen in... Bestelde nog twee van-die-dingetjes, van
die lustig-dampende...
Totdat om vijf minuten voor negenen, Karei, - gloei
end van grog en van opwinding t café uitliep....
Over een kwartier zou-ie terug zijn....
De kunst was nu om te maken dat Griet, die met
Janneman in de slaapkamer was, 't niet verklapte....
Eerst had Karei 't willen probeeren, zóó stilletjes
thuis te komen dat de meid liem niet hoorde. Zij
zou wel slapen.... Maar dat was toch te gevaarlijk...
Hij ging dus gewoon binnen. Riep dadelijk:
„Grietje, ben-jij daar?"
En toen de meid heel-verschrikt kwam aanloopen....
TLuister 's even
De grogjes kwamen hem te hulp, want anders had-
ie niet zóó prachtig kunnen liegen.... Maar nu ging.
't patent. Van dat ze vooral niet aan mevrouw moest
vertellen dat hij. "thuis was geweestHet moest
een verrassing blijven, begreep ze wel?"... In ver
band met mevrouw d'r verjaardagZou Griet er
stellig om denken?.... Anders was de aardigheid er
af!....
„Secuur hoor!" zei Griet, en stak genoegelijk 't
kwartje op dat meneer haar in de hand drukte
Nu aan 't werk.... Grietje even weggestuurd.... Een
boodschap, die toch wel een kwartier, op z'n minst,
zou duren. Janneman sliep. Hij was, op kousevoeten
gaan kijken. Maar de jongen lag met gebalde vuistjes en
wangen als roode-appeltjes, heerlijk te droomen..."
Toen naar de huiskamer. Hij wist waar Marie al
tijd de sleutels wegstopte... Onder een pendule.... Daar
had-ie ze, hoor! Naar de linnenkast.... Laadje knarste.
Papieren schuifel-kraakten... Hij had 't!Over een
week kon-ie het dubbele bedrag erin leggen, dan zou
Marie toch oogen opzettenMaar natuurlijk mocht
ze niet weten, wat-ic nu gedaan had. Nooit! De dron
kenschap en de kunslmatig-geprikkelde speelwoede
brandden hem- in 't bloed. Verjoegen de schaamte over
zijn schurkestreek... Hij legde do sleutels weer onder
dé pendule. Griet kwam terug.... 11ij herhaalde nog
eens z'n vermaning. Mevrouw mocht er niks van we
ten. hoor!
Secuur niet!" herhaalde de jnieid.
En hij na Marie d'r „spaarpotje" in zijn binnen-
vestzak weggeborgen te hebben terug naar het café,
waar Hermans, die hem met een med-elijdend-trium-
fanlelijk lachje en glinsterend-boosaardige oogjes zag
binnenkomen....
Hij speelde, dien/elfden avond, nog een kaartje met
va-der. Merkt© niet, hoe Marie hem telkens, en telkens
weer. met groote angst-oogen. waarin de stijgende on
rust beefde, aankeek....
Wist ook niet, dat zij vóór 't heengaan, in de ka
mer ernaast, tegen den schouder van haar oude moe
der stond te schreien.
En nu vroeg moe niet wat haar deerde. Want zc
had aan Karei genoeg gemerkt, in dat ééne uur....
En begreep nu ook, Roe 't kwam, dat Marie, dien
avond, zóó stil was geweest....
i Een paar weken nadat Karei zijn straf wegens ver
duistering had uitgezeten nog geen drie maanden
nadat-ie in Mario d'r linnenkast had ingebroken; haar
spaarpotje" gestolen en het geld twee dagen erna op
Se renbaan tot den laatsten cent verloren had,
nog geen drie maanden erna brandde hiji zich de vin
gers aan andermans bezit....
I Kort nadat Karei zijn slrar had uitgezeten, kwam
cr iemand om de bleeke, vroeg-vergrijsde vrouw te
1 sprekende vrouw met de harde trekken en de uit-
gcbluschte, koude, za-ellooze oogen, die van Marie
was geworden in dien tijd....
De bezoekster was een zuster van Karei, die zich
over den ontslagen gevangene ontfermd had....
Ze ging naast Marie zitten en nam een van d r han
den tussdicn de hare.
Marie liet 't toe, maar in de koudev slappe hand
was leven noch beweging.... Ze luisterde naar het zachte,
smeekende praten van haar schoonzuster.
Naar d'r vragen, bidden, om haar man, 0111 Kavel
weer terug te nemen.... Om zich weer met hem te
verzoenen.... „Hij is zoo ongelukkig", zei Henriette;
„hij is zoo diep rampzalig, Marie. Je weet 't wel.; je
hebt toch zelf zoo dikwijls gezegd: Karei is niet slecht.
Een mensch kan zich toch verbeteren. Al heeft-ie zich
nou vergrepen.... Al heeft-Le nog ge.... gesto....
't Woord kon er hij de zuster niet uil.
Maar de andere koek tiaar verwonderd aan. „Ge
stolen?" zei de rauwe, heesche stem, „neen, dat is
't niet, Henriette!"
„Is 't dat... I s 't dat niet!?"
„Neen!" schreeuwde de bleeke vrouw van de harde
trekken, en nu flikkerde er vuur van wilden haat in
het grijs van haar anders-doode oogen, „neen, dat
is 't niet!
Henriette was opgestaan, deinsde terug, was
hang voor de woedende. B11 Marie liep tot aan den
muur, waar het portret hing van een pl.m. driejarig
kind...
„Gestólen!?" schreeuwde zij met schampere min
achting, ,,w&s 't dat maar! Neen!... Hij is een moor
denaar. Hij heeft mijn kind vermoord!... Hij had bij
het leven van zijn jongen gezworen dat-ie niet meer
spelen zou... Dat-ie zijn belofte zou houden!... Bij
liet leven van Jannie... Hij heeft mijn kind ver
moord... Zijn eed gebroken... Daarom is Jannie...
Is Jannie..."
Zij viel neer op d'r knieën, vóór het portret van
haar gestorven kind. Zij keek naar 't portret en
krijschte 't uit van razend verdriet... Strekte de ar
men uit naar het doode.kindje.Van verlangen, dat
niet kon worden bevredigd... Gilde van hartepijn
En balde tegelijk de vuisten tegen onzichtbare gestal
te... Balde de vuisten en schudde ze als wilde zij
iemand verworgen...
De vergrijsde haren waren losgeraakt. Zwierven om
de magere gestalte dei; vrouw... Henriette zag de
haat tegen den man, wien zij den dood van haar kind
weet, haar trekken verwringen...
Voelde dat haar pogen vruchteloos was, sloop ang
stig, zachtjes, haastig weg uit woning van matelooze
en reddelooze moedersmart
MAiTRE CORBEAU.
Door G. VAN OMPTEDA.
In eene pauze maakte mijne dame mij er opmerk
zaam op, dat de pianist, die bij het huisbal speelde,
blind was. Ik keek den man eens aan en zag in een
glad geschoren gezicht een paar diep liggende oogen,
die strak op de toetsen schenen te staren. Het lange
haar, dat over den kraag hing, was zwart, hier en
daar reeds een weinig vergrijsd.
De man speelde met opmerkelijke zekerheid en
rust, en met een buitengewoon vast maatgevoel. Hij
speelde luid, zooals het tot dansen noodig is, maar
hij trommelde niet en had in zijn spel een zekere
uitdrukking. Toen de dans afgeloopen was, ging ik
naar hem toe en sprak hem eens aan.
„Hoe heet dat stuk, dat u daareven gespeeld
hebt?"
De blinde wendde zijn hoofd naar mij en ant
woordde met een flauwen glimlach:
,Och, dat heeft geen naam. Ik heb maar zoo wat
gespeeld."
„Phantasie dus?"
„Ja. Maar misschien niet alles oorspronkelijk. Ik
kan uren lang zoo spelen. Als mij de rhythmus gege
ven is, dan komen de noten vanzelf."
Er waren misschien reminiscenties in geweest; maar
over het geheel schenen de melodieën mij zelfstandig
gevonden.
Ons gesprek 'werd afgebroken doordat de voordan
ser kwam en den blinde tamelijk barsch toevoegde:
„Komaan, zou u niet eens spelen? De dames willen
dansen."
De man glimlachte weer even, boog het hoofd,
bracht de magere handen op de toetsen en in het
volgende oogenblik klonken de openingsmaten van
eene quadrille.
Later kwam ik opnieuw met den blinde in gesprek.
Nadat hij mij verteld had dat hij dien winter reeds
zeer veel te spelen had gehad goddank, want
dat gaf verdienste, vroeg ik hem of hij ook ge
bracht en afgehaald werd, wanneer hij in vreemde
huizen speelde.
Hij glimlachte weder en antwoordde met zijne
zachte, welluidende stem:
„Mijne moeder brengt mij, maar ik ga alleen naar
huis."
„Alleen? Hoe is dat mogelijk?"
„Ja, ziet u bij mij is het plaatsgevoel zóo ont
wikkeld, dat ik hier in de stad, waar ik bekend hen,
een weg maar ééns behoef te hebben gegaan, om
hem alleen weer te kunnen terugvindenOnge
veer zooals een hond."
„Maar als u nu eene straat moet oversteken, dan
loopt u toch gevaar van overreden te worden."
„Och, op dien tijd, wanneer de hals afloopen, zoo
tegen den morgen, dan is er niet veel gerij op de
straat. En de rijtuigen en menschen, die hoor ik.
Mijn gehoor is zeer scherp, Het vergoedt mij mijne
oogen."
Ik vroeg hem hoe lang hij al blind was geweest.
„Van mijn achttiende jaar af," antwoordde hij.
Ik weet niet hoe het kwam, maar na afloop van
het bal. voelde ik mij in eene bijzonder opgewekte
stemming. Terwijl ik, na in de garderobe nog wat ge
draald en eene sigaar opgestoken te hebben, in den
heideren winternacht langzaam naar huis wandelde,
hoorde ik achter mij een schuifelenden voetstap. Ik
keek om en herkende den blinde, die, zachtjes tik
kend met zijn stok, voorzichtig langs de huizen ging.
Dit paste bij mijne stemming. Terstond sprak ik hem
aan.
„Mag ik u een eind vergezellen?"
„Wel zeker. Heel graag!"
Ik begon over de schoonheid van den nacht te
spreken. Maar middenin bedacht ik dat de arme man
van dit alles het geflonker der sterren, het zwart
blauw van het firmament, aan den horizont den gloed
van de ondergaande maansikkel niets kon zien. Hij
echter gaf mij antwoord alsof hij dit alles heel goed
kende.
,Ja," zeide hij, „zoo'n winternacht is schoon. Die
fluweelige tinten, die weggesmolten lijnen niet
waar? En de sneeuw, die is 's nachts ook veel
mooier dan overdag, wanneer het schelle licht het wit
te hard maakt."
Ik was verbaasd, den blinde te hooren spreken als
een ziende.
„Hoe kunt u dat zoo beoordeelen?" vroeg ik. „U
ziet het toch niet."
„Ik zie het niet, maar ik weet toch heel goed
hoe het is. Dikwijls schijnt het mij toe, dat mij
geen enkel zintuig ontbreekt."
Wij waren nu reeds in de buitenstad, waar diepe
stilte heerschte. De blinde ging alsof hij zag. Hier
en daar tikte hij even met den stok op den grond,
alsof hij aan den klank van den bodem hooren kon
waar hij was. Soms ook tastte hij met de linkerhand
naar een hek of een muur, om zich te vergewissen
of hij zich wel op den rechten weg bevond.
Vanzelf kwamen wij al nader in gesprek. Ik vroeg
hem hoe er toe gekomen was, danspianist te worden;
en zoo gaandeweg werd hij vertrouwelijk en vertelde
mij zijne gansche geschiedenis.
„Mijn vader was burgemeester van eene groote pro
vinciestad, en wij kinderen ontvingen eene goede
opvoeding. Toen ik zoowat achttien jaar was, kreeg
ik roodvonk. Er bleef daaruit eene zwakte van de
oogen, en van lieverlede werd ik blind.
Ik herinner mij nog levendig, hoe ontezttend ik in
het eerst daaronder geleden heb hoe radeloos wan
hopig Ik was. Wat zal ik u dat alles vertellen? Wat
behoef ik daarop terug te komen? Wie er zich
in verplaatsen kan, die heeft geen woorden noodig.
Tot mijn achttiende jaar had ik de wereld mogen
zien en nu zag ik niets meer.
Eens werd mijne wanhoop zoo ontzettend, dat ik
niet langer leven wou. Ik klom, terwijl de anderen
uit waren, naar de vierde verdieping van ons rhuis,
en liet mij uit het venster vallen... Maar het stond
geschreven dat ik nog niet sterven mocht. Toen ik
tot bewustzijn kwam, lag ik in mijn bed, met eene
zware wond aan mijn lioofd. Ik was namelijk op eene
stelling teland gekomen, die tegen de derde verdiepin;
was aangebracht tot reparatie van den muur. Mijn
val was maar een voet of twaalf diep geweest.
Van toen af is er eene groote verandering in mij
gekomen. Ik heb aan geen zelfmoord meer gedacht.
Ik heb tot mijzelf gezegd: „Het is zoo. Het heeft
zoo moeten wezen. Je moet dus blind zijn en voort
leven."
Ik was op school een opervlakkige jongen geweest,
die meer van spelen dan van leeren hield en zijn
tijd grootendeels verbeuzelde. Mijne blindheid, die de
buitenwereld voor mij deed verloren gaan, deed mij
inkeeren in mijzelf. Ik vereenzaamde geheel. Mijne
vrienden lieten mij spoedig aan mijn lot over. Ik
had niets meer dan mijne huisgenooten. Maar mijne
zusters schenen mij mijne poging tot zelfmoord niet
goed te kunnen vergeven, en mijn vader had het
druk met zijne bezigheden en was bijna den gan-
schen dag uit. Alleen mijne moeder was goed voor-
mij. Eene moeder begrijpt en vergeeftt.
En langzamerhand veranderde mijn innerlijk; lang
zamerhand sleet, om zoo te zeggen, het verleden van
mij af en schiep ik mij in mijzelf een ander leven,
een leven zonder licht en zonder kleuren. Dat ging
heel langzaam, begrijpt u? Het heeft vele jaren ge
duurd, vóór ik geworden was zooals ik nu ben. Mijn
vader stierf. Mijne zusters trouwden... zij zijn nu
beiden ook al dood. Alleen mijne moeder bleef mij
nog over... Zijn wij al voorbij het hospitaal...? O
ja, ik voel het. Wij zijn aan den hoek. Hier is de
laatste lantarenpaal
„Nu dan, wat ik zeggen wou in den eersten
tijd viel het mij zwaar, mijzelf te helpen, mij ergens
terecht te vinden. Ik was altoos in angst om mij
heen. Ik hield mijne hand voor mijne oogen alsof
daaraan nog iets te bederven was geweest.
Maar zoo langzamerhand leerde ik gaan dat wil
zeggen, gaan op het gevoel, tasten met de voeten, zoo
dat men daarmee alles voelt wat op den grond is
elke rijzing en daling, de kleinste oneffenheid, evenals
wanneer mep met de hand over de tafel strijkt.
Dat was al veel voor mij gewonnen, dat ik mij
alléén en zonder hulp een weinig bewegen kon. En
dat was wel noodig óok; want het was al eenzamer
en eenzamer om mij heen geworden. Alleen mijne
moeder bleef, en met haar woonde ik samen. Van
vrienden geen taal of teeken meer.
Ik was dan ook ongezellig, het tegendeel van be
minnelijk. Ik gaf mij niet de geringste moeite om
aangenaam te zijn. Ik wrokte tegen de wereld en
tegen alles en het meest wel tegen mijzelf.
Het ging ons ook geldelijk niet goed. Vader had
zoo goed als niets nagelaten, zoodat moeder groote
moeite had om rond te komen. Maar wat moeder zich
het meest aantrok, was, dat hare kennissen, nu
zij arm en geen burgemeestersvrouw meer was, haai
den rug toekeerden .Dit verbitterde haar. Mij daar
entegen kwam het ten goede. Een gevoel van verach
ting kwam in mij op tegen die ellendigen, die zich
van iemand afwenden zoodra er niets meer van hem te
halen valt Een gevoel, dat het 't best is, alléén te
staan. Er kwam nog bij, dat mijne zusters, die
toen nog leefden, in hare mannen en gezinnen geheel
opgingen, en moeder verwaarloosden.
Maar, ziet u juist dat heeft mij toen innerlijk
gesterkt, mij kracht, zelfstandigheid, zelfachting ge
geven. Dat wierp een licht in mijnen nacht.
Zoo 's Avonds, als wij samen zaten bij de lamp,
mijne moeder met eeir handwerk en ik naast haar,
heb ik getracht haar over hare verbittering heen te
helpen. En in dien tijd kwam er iets tot mij, wat
mij nu tot levensonderhoud geworden is.
Ik was altijd zeer muzikaal geweest. Mijn vader
had er op gestaan, dat ik pianoles nam. Maar ik was
lui, oefende mij niet, en hoewel ik zonder noten
terstond alles kon naspelen, wat ik gehoord had,
liet ik mijn talent ongebruikt. Mijn vader dankte dus
den muziekmeester af, en jaren lang sloeg ik geen
hand op de toetsen.
Maar nu, toen het nacht om mij heen geworden,
was, begon ik weer eens, en speelde de stukjes en
deuntjes, die ik mij herinnerde louter tot tijd
verdrijf. Langzamerhand echter ging ik er meer in op
en de muziek werd voor mij eene toovermacht,
werd letterlijk de inhoud van mijn leven. Zij werd
ook mijne broodwinning.
Onze geldelijke omstandigheden waren namelijk hoe
langer hoe slechter geworden. Mijne moeder moest
leven van een pensioen, zóo klein, dat ik de som
niet durf noemen. Toen trachtte ik haar in den nood
te hulp te komen. Ik componeerde, en ik stelde mij
voor dat ik met mijne composities geld zou kunnen
maken.
Ach dat was opnieuw een bittere tijd'... Wat
zal ik er u van zeggen?... Mijn trots was gebro
ken, mijn droom vervlogen in rook er was nie
mand die mij zelfs maar een stuk brood wilde :geven
voor hetgeen ik met zoo oneindig veel moeite neer
geschreven had.
Maar ook dat had weer zijne goede zijde. Toen ik
over de eerst* teleurstelling heen was, kwam er be
rusting in mi3. Ik begreep dat ik in de schaduw van
de groote meesters niet kon staan. Ik begreep dat
ik klein was en klein moest blijven, dat ook de zon
van het genie voor mij niet schijnen mocht.
En zoo ben ik danspianist geworden.
Eens vroeg men mij of ik in eene familie bij een
huisbal spelen wilde, en dit nam ik op mij. Het ging
goed - en nu speel ik dansjes voor de jeugd, die
vroolijk wil zijn en zich vermaken wil.
En, wat méér zegt ik doe het gaarne. Het houdt
mij bezig, het vermaakt mij ook .zelf. Ik hoor de
lachende stemmen, ik zie in den geest de vroolijke,
frissche gezichten, en ik laat ze allen zweven op de
maat van mijne muziek. Ik weet wel dat er ook
leelijke en slechte menschen onder al die dansers en
danseressen zijn. Maar de leelijkheid zie ik niet; en
wat de slechtheid betreft, zoo geloof ik dat nie
mand zóo slecht is, of er is nog wel wat goeds in
hem. Ik zie enkel het goede in die menschen. Zij
willen pret hebben, van het leven genieten en ik
hielp, hen daartoe. De ernst des levens zal spoedig
genoeg voor hen komen, de nacht zal voor hen ook
eenmaal aanbreken. Maar zoolang zij nog jong en
gezond en zorgeloos zijn wel, laat hen schik heb
ben en dansen op mijne muziek. Ik verheug mij
daarin!
Ziet u daarom hen ik nu niet meer treurig, en
ik vloek mijn ongeluk niet meer. Neen, daar ben ik
al lang over heen .Ik heb mijne moeder thuis, voor
wie ik geld verdien. Tien mark krijg ik voor eiken
avond. Is dat niet mooi? En soms krijg ik ook
wel eens twintig, zooals van avond. Daarvan kunnen
wij behoorlijk samen leven. Wij hebben, in alle be
scheidenheid, het noodige. Mijne moeder doet het
huishouden, en zij brengt mij naar de huizen waar
ik spelen moet.
U vindt het misschien vreemd, dat ik 's nachts
alleen naar huis ga M.aar, ziet u, zoo'n oude vrouw
heeft slaap noodig. Vroeger heeft zij genoeg gezorgd
en gewaakt voor mij. Nu zorg en waak ik voor haar.
j En zoo is er langzamerhand vrede gekomen in
mijn gemoed. Ja, ik kan wel zeggen, dat ik, nu eigen
lijk niets anders meer verlang."
Ik liep zwijgend naast den blinde voort. Hij had
het hoofd opgeheven, het lange haar viel hem in den
nek, en zijne oogen blikten omhoog, alsof zij daar
1 boven aan den hemel toch nog iets zagen. Hij tastte
nog af en toe met zijnen stok, en om zijne lippeu
speelde een zachte glimlach.
Ik wilde hem iets zeggen, hem de hand drukken.
Het was mij eene behoefte, hem mijne deelneming