De Blinde. Zaterdag 10 Juli 1900. 53e Jaargang. No. 453f>. DERDE BLAD. Courant. SPELER. ...WAT 'T W E L WAS! ....Toen hij, aan de deur van 't huis waar d'r ouders woonden, afscheid van zijne vrouw nam, had zo hem zoo vreemd zoo angstig aangekeken „Karei", zei ze, en ze klemde haar vingers om zijn hand ,,in Gods naam. jongen, denk er toch aan! Je hebt 'l gezworen bij 't leven van Jannaman... Toe, Karei, kijk me nu eens aan!" Hij lachte. Keök op z'n horloge. Zei, dat ze nog maken zou dat-ie te laat op kantoor kwam; een uit brander kreeg van den chef-de-bureau. „Wat scheelt je toch, Marie?.... Ik begrijp waar achtig niet...." Maar toch ontweek hij haar blik. Ze liet hem los; want de deur werd geopend. Hij wuifde nog eens en knikte vroolijk-lachend„Nou, adio! Amuseer-je:.... Ver tel maar niet teveel moois van me aan moe!" O, hij' was opgewekt genoeg. Maar zij kende hem zoo scherp, zoo door-en-door.... Ze wist zoó óp 'n haartje te onderscheiden wanneer er iets bijzonders in hem omging Eeh ander zou 't niet gezien hebben. Maar zij, Ma rie, wel.... Aan nietige kleinigheden bespeurd© zij 't. Aan de manier, waarop hij met Janneman speelde Want Karei was zwak, maar kon niet veinzen. Een klein jaar geleden had zij hem moeten redden, 's Zon dags kwam Hermans, zijn jongere collega, hem afha len.... Zoo tegen een uur of twaalf, halfeen „Kom, loop-je een straatje mee?" zei-ie dan. En Marie wist best, waar ze dan heen gingen. Had Karei gaandeweg vreemd zien worden.... Gejaagd, ver strooid, angstig, 's Nachts lag hij in z'n bed te woe len en in den slaap mompelde hij1 dingen, waar ze niets van begreep. En op een dag had ze, in zijn ge kleed© jas, papieren gevonden met allerlei rare notities.... Van paarden-rennen kwam erin voorNamen van paarden.... Cijfers.... Karei hield er niet van dat ze in zijn zakken snuffelde en Marie had gezwegen; niets gevraagd. Maar op den len van eene maand; toen hiji haar huishoudgeld zou geven, kwam 't er uit... Hij had, op kantoor voorschot genomen. Verloren, op de ren baan... Ze moest 't met de helft doen Marie had toen zitten kijken naar het geld. dat-ie haar gaf, en zei niets.... Maar toen hij haar aanzag.... Wat 'r scheelde.... Toen vielen er groote tranen op het bankbiljet, dat ze in haar hand hield.... Hij stoof-op. De wroeging; het besef van z'n doen prikkelden hem!.... Hij werd nijdig, grof-autoritair Vroeg wat die aanstellerij beduidde.... Een vrouw had zich te schikken naar den wil van haar man.... Als ze veel drukte maakte, dan zou hij het huishoudgeld voortaan halveeren, voor altijd... Hij zou dan wel *s middags in een restauratie eten... Liever dan dat gejank thuis.... Hij was heer en meester over 't zijne, snapte ze dat'?.... Hij liet zich niet ringelooren. Ja, hij had gewed. En hij zou wedden wanneer 't hem inviel. Als hij 't verkoos. Nu, deze week, en eiken Zondag.... Nog veel grooter sommen wagen dan tot dusver.... En als 't haar niet beviel.... Dan Zij liet hem uitrazen. Hij liep, de handen in de broekzakken, met groote, dreunende stappen, door de kamer. Was vuurrood van opwinding, drift,... Over schreeuwde telkens de schaamte over zichzelf, die in hem schroeide; die vinniger brandde, pijn deed, bij elk tergend, krenkend woord, dat hij uitschreeuwde.... En toen hij eindelijk, de deur dicht-smijtend naar z'n kamertje liep, toen was Marie hem zachtjes ge volgd.... Hij zat voor z'n schrijftafeltje en trommelde met I de vingers op het groene laken van 't meubeltje. Eensklaps voelde hij een van Marie's zachte wan gen tegen zijn gezicht. En zij sloeg een arm om zijn hals, fluisterde „Toe Karei-lief wees toch niet zoo boos.... Ik huilde niet om dat geld... maar.... maar.... Wij hadden toch zoo stellig afgesproken, elkaar altijd de waarheid te zullen zeggen... Niks voor elkaar te verzwijgen... Dat doet me zoo'n verdriet.... niet om het geld.... geloof me toch jongen!" En zij kende hem beter dan menig ander... Want do nijdige, autoritaire, grove kerel van daar-straks had zijn hoofd op haar schouder gelegd en geschreid als een kleine stoute jongen, had gezegd, dat-ie een honds vot, een ellendeling was.... Zoo'n goed, best wijfje als Marie niet waard.... Had zij zijne vrouw naar zich toe, op zijne knieën, getrokken; haar onstuimig gekust, gezworen dat 't nu uit zou zijn.... Voor altijd.... En Marie had, dien middag, tranen van geluk ge- sjort. Ze had haar Karei wêer terug....! Dat was 't groote heerlijke. Wat kon 'r dat geld schelen!.... Daar was wel over-heen te komen!Ze had kleinen Janne man gauw-gauw aangekleed en samen, moetje en de vent van bijna drie hadden ze pappie naar kan toor gebracht, 't Was haar of zij, dien dag, in zonni- gen geluksdroom zweefde. „Jannie wagentje hebben...." zeide de kleine man. En er was groote schaamte in pappaz'n oogen, want vader had Janneman een sportkarretje beloofd... En Utt waren er geen duitjes genoeg.... Maar Marie gaf d'r man zoo'n oolijk, vroolijk knipoogje ,dat hij cr niks van snapte Neen, dat was oen heerlijke dag geweest, zoo treu rig begonnen. Ze kwamen, bij kantoor, den patroon fegen en die sprak hen aan. Was bijzonder vriende- iik.... zei dat Janneman een dot van een kereltje tvas... maakte Marie een compliment over Jannie's keu rig pakje.... Enfin, Karei was in de wolken.... Temeer, daar een collega, aan wien hij bijzonder 't land had. juist zag hoe joviaal meneer-zelf tegen hem en zijn vrouwtje was. En toen Karei togen half zes thuis kwam; stond.... een pracht van 'n sportkar, in de gang, vlak hij de straatdeur. En tocn-ie zijn servet openvouwde viel er een enveloppe uit. Marie was toevallig in de keuken. In de enveloppe zat een lapje van honderd.... zonder te denken ua.n de meid, die bezig was de soep over te gieten, vloog "ij naar Marie toe. Hij moest haar een zoen geven van overstelpende dankbaarheid.... Zij' knikte hem: pas-op. dat Griet 't niet merktFluisterde hem in het oor: Van Moe gekregen. Ze weet natuurlijk van- niks!..." En kreeg een kleur-als-vuur, omdat Karei haar zoende waar Griet bij was.... „Beter zoo als anders!" hoorde hij- Griet nog zeg- fmwijl ze do keuken uitging.... Maar hij ging, om den hoek. een lekkere flesch wijn halen. En zij waren, dien middag, overgelukkig. Zaten telkens hand in hand, Marie en Karei, net als t°en ze nog in do wittcbroods-weken waren..., toen had zij hem een maand of wat later boeten redden. Hoe zij dien dag door was gekomen °n ze nog niet verklaren.... Kon, toen er een brie V1'1 hem, van Karei, was bezorgd, waarin hjj alles oekendo.... Bij de duizend gulden schuld.... moest'bin- "on drie dagen bijgespijkerd zijn.... anders zou-io ge ijzeld worden. Reddeloos verloren.... Den vorigen Zon- «Hes op 't spel gezet... Erop of er onder... Mis v<;r de zeshonderd gulden verspeeld, dien eencn mid dag... Hermans had 'm voorgerekend dat-ie móest win nen... maar jawel!.... En dien ochtend had hij nog eene démarche gedaan. Ook Imis.... Hij ging nu weg. 't Land uit.... Had zij hem nog iets te melden, dan kon ze 't doen tot over- nxorgen-ochtend te Brussel, dat-en-da,t hotel... Hij was niet waard bij haar te blijven... Misschien, 11a jaren, als 't geluk hem diende,... De brief was geschreven met danserige wilde letters, blijkbaar in onnatuurlij- ken toestand, in overspanning en alcohol-roes van wanhoop.... Die verschrikkelijke dag stond Marie voor den geesl als het visioen uit een koorts-delirium.... Hoe zij naar Brussel was gereisd.... Eerst bij moe geweest.... Op de knieën had gelegen voor vader, die niks meer van Karei wou weten. Hoe zij vader z'n knieën omklemd had.... Net zoolang gesmeekt, samen met moe. tot va der geld haalde.... Toen naar Brussel, met Janneman.... naar het hotel.... gewacht lot Karei kwam.... Uren ge wacht. En zijn eed; zijn dure, plechtige eed; met de hand op Jannie's krullebol, bij Jannie z'n leven, dat hij nooit meer.... nooit meer.... En hoe hij voor Marie geknield had. neergelegen, - 't hoofd op haar schoot, als een knaap.... En hoe zij hem geen woord van verwijt had gedaan.... Hem zachtjes, als een moedertje, over de haren had ge streken en alleen gezegd: „Neen, nou ben ik gerust. Je hebt 't gezworen bij Jannie z'n leven.... Nou zul-je wel kracht ertoe heb ben 1" Maanden was 't goed gegaanMarie merkte niets.... Moe had al een briefje geschreven, dat /.ij en vader alles vergeven en vergeten hadden. Dat Karet 't geld maar aan Janneman moest geven.... Grootvader be schouwde het als een cadeautje voor z'n kleinzoon... Karei moest 't dus maar zelf regelen zooals hem 't best voorkwam.... Alles was goed en gelukkig, nog eens geworden. Maar. nu. dien avond.... Toen Marie boven kwam. bespeurde moeder dadelijk dat zij niet gewoon was.... En toen de oude man uit de kamer was, vroeg zij1 't ronduit: „Is 't weer mis met Karei?'" Marie schud de van neen en ze sprak toch waarheid. „Heuscih niet, moe" zei ze, ,.er is absoluut geen re lden voor.... Karei komt straks, als 't kantoor dicht is zelf' hier. Heeft nog gezegd, dat als vader lust heeft om een kaartje met 'm te leggen...." „Hm! Nou, dan is 't goed!"' zei moe, maar de fijne moederlijke intuïtie berokkende liaar toch iets angstigs, zoodat 't er. d.icn avond, stiller en saaier was dan anders.... In het café. waar ze hadden afgesproken, elkaar te treffen, vond Karei dien avond.... Nadat hij Ma rie naar het huis van haar ouders had gebracht...... zijn collega Hermans. Op kantoor had hij een praatje ver zonnen over familiefeestvoor de avonduren van 8—10 verlof verkregen.... „Heeft ze wat gemerkt?" vroeg Hermans, die in spanning zat. Hij antwoordde niet. Die angstige, droe vige, zachte oogen. waarmee zijne vrouw hem aange zien had toen hij- haar vaarwel knikte, stonden hem vóór den geest. Zóó scherp, zóo duidelijk, dat 't was of Marie, daar, in 't café vóór hem stond.... „Ik geef 't maar liever op!" zei hiji, en merkte niet de woede-flikkering in de oogen, waarmee de an der naar het plafond van de gelagzaal tuurde.... Her mans kende hem ook op een prikje. Deed of-ie niets gehoord had. Ging een nieuw-gekomen avondblaadje zitten lezen... Had voor Karei ook inmiddels een grogje besteld.... „Mot-je eens proeven" zei hij, „verduiveld lekker, hier, zoo'n rum-grogje. Waarachtig, daar kikker-je hee- lemaal van op!" Zag met welbehagen hoe Karei z'n wangen begon nen te gloeien en een schittering in z'n oogen kwam... Bestelde nog twee van die dingetjes.... De klok wees eerst half negen, tijd genoeg nog!.... En zachtjes-aan kwam' Hermans op het chapiter van de wedrennen ,die overmorgen werden gehouden Haalde sport-krantje uit z'n zak. Overstelpte Karei met allerlei opgewonden-gepraat over pracht-kansen.... Over afspraakjes met jockies, die hij stiekum had ge maakt.... Fluisterde hem, zoo achter het handje, ge- heimen in... Bestelde nog twee van-die-dingetjes, van die lustig-dampende... Totdat om vijf minuten voor negenen, Karei, - gloei end van grog en van opwinding t café uitliep.... Over een kwartier zou-ie terug zijn.... De kunst was nu om te maken dat Griet, die met Janneman in de slaapkamer was, 't niet verklapte.... Eerst had Karei 't willen probeeren, zóó stilletjes thuis te komen dat de meid liem niet hoorde. Zij zou wel slapen.... Maar dat was toch te gevaarlijk... Hij ging dus gewoon binnen. Riep dadelijk: „Grietje, ben-jij daar?" En toen de meid heel-verschrikt kwam aanloopen.... TLuister 's even De grogjes kwamen hem te hulp, want anders had- ie niet zóó prachtig kunnen liegen.... Maar nu ging. 't patent. Van dat ze vooral niet aan mevrouw moest vertellen dat hij. "thuis was geweestHet moest een verrassing blijven, begreep ze wel?"... In ver band met mevrouw d'r verjaardagZou Griet er stellig om denken?.... Anders was de aardigheid er af!.... „Secuur hoor!" zei Griet, en stak genoegelijk 't kwartje op dat meneer haar in de hand drukte Nu aan 't werk.... Grietje even weggestuurd.... Een boodschap, die toch wel een kwartier, op z'n minst, zou duren. Janneman sliep. Hij was, op kousevoeten gaan kijken. Maar de jongen lag met gebalde vuistjes en wangen als roode-appeltjes, heerlijk te droomen..." Toen naar de huiskamer. Hij wist waar Marie al tijd de sleutels wegstopte... Onder een pendule.... Daar had-ie ze, hoor! Naar de linnenkast.... Laadje knarste. Papieren schuifel-kraakten... Hij had 't!Over een week kon-ie het dubbele bedrag erin leggen, dan zou Marie toch oogen opzettenMaar natuurlijk mocht ze niet weten, wat-ic nu gedaan had. Nooit! De dron kenschap en de kunslmatig-geprikkelde speelwoede brandden hem- in 't bloed. Verjoegen de schaamte over zijn schurkestreek... Hij legde do sleutels weer onder dé pendule. Griet kwam terug.... 11ij herhaalde nog eens z'n vermaning. Mevrouw mocht er niks van we ten. hoor! Secuur niet!" herhaalde de jnieid. En hij na Marie d'r „spaarpotje" in zijn binnen- vestzak weggeborgen te hebben terug naar het café, waar Hermans, die hem met een med-elijdend-trium- fanlelijk lachje en glinsterend-boosaardige oogjes zag binnenkomen.... Hij speelde, dien/elfden avond, nog een kaartje met va-der. Merkt© niet, hoe Marie hem telkens, en telkens weer. met groote angst-oogen. waarin de stijgende on rust beefde, aankeek.... Wist ook niet, dat zij vóór 't heengaan, in de ka mer ernaast, tegen den schouder van haar oude moe der stond te schreien. En nu vroeg moe niet wat haar deerde. Want zc had aan Karei genoeg gemerkt, in dat ééne uur.... En begreep nu ook, Roe 't kwam, dat Marie, dien avond, zóó stil was geweest.... i Een paar weken nadat Karei zijn straf wegens ver duistering had uitgezeten nog geen drie maanden nadat-ie in Mario d'r linnenkast had ingebroken; haar spaarpotje" gestolen en het geld twee dagen erna op Se renbaan tot den laatsten cent verloren had, nog geen drie maanden erna brandde hiji zich de vin gers aan andermans bezit.... I Kort nadat Karei zijn slrar had uitgezeten, kwam cr iemand om de bleeke, vroeg-vergrijsde vrouw te 1 sprekende vrouw met de harde trekken en de uit- gcbluschte, koude, za-ellooze oogen, die van Marie was geworden in dien tijd.... De bezoekster was een zuster van Karei, die zich over den ontslagen gevangene ontfermd had.... Ze ging naast Marie zitten en nam een van d r han den tussdicn de hare. Marie liet 't toe, maar in de koudev slappe hand was leven noch beweging.... Ze luisterde naar het zachte, smeekende praten van haar schoonzuster. Naar d'r vragen, bidden, om haar man, 0111 Kavel weer terug te nemen.... Om zich weer met hem te verzoenen.... „Hij is zoo ongelukkig", zei Henriette; „hij is zoo diep rampzalig, Marie. Je weet 't wel.; je hebt toch zelf zoo dikwijls gezegd: Karei is niet slecht. Een mensch kan zich toch verbeteren. Al heeft-ie zich nou vergrepen.... Al heeft-Le nog ge.... gesto.... 't Woord kon er hij de zuster niet uil. Maar de andere koek tiaar verwonderd aan. „Ge stolen?" zei de rauwe, heesche stem, „neen, dat is 't niet, Henriette!" „Is 't dat... I s 't dat niet!?" „Neen!" schreeuwde de bleeke vrouw van de harde trekken, en nu flikkerde er vuur van wilden haat in het grijs van haar anders-doode oogen, „neen, dat is 't niet! Henriette was opgestaan, deinsde terug, was hang voor de woedende. B11 Marie liep tot aan den muur, waar het portret hing van een pl.m. driejarig kind... „Gestólen!?" schreeuwde zij met schampere min achting, ,,w&s 't dat maar! Neen!... Hij is een moor denaar. Hij heeft mijn kind vermoord!... Hij had bij het leven van zijn jongen gezworen dat-ie niet meer spelen zou... Dat-ie zijn belofte zou houden!... Bij liet leven van Jannie... Hij heeft mijn kind ver moord... Zijn eed gebroken... Daarom is Jannie... Is Jannie..." Zij viel neer op d'r knieën, vóór het portret van haar gestorven kind. Zij keek naar 't portret en krijschte 't uit van razend verdriet... Strekte de ar men uit naar het doode.kindje.Van verlangen, dat niet kon worden bevredigd... Gilde van hartepijn En balde tegelijk de vuisten tegen onzichtbare gestal te... Balde de vuisten en schudde ze als wilde zij iemand verworgen... De vergrijsde haren waren losgeraakt. Zwierven om de magere gestalte dei; vrouw... Henriette zag de haat tegen den man, wien zij den dood van haar kind weet, haar trekken verwringen... Voelde dat haar pogen vruchteloos was, sloop ang stig, zachtjes, haastig weg uit woning van matelooze en reddelooze moedersmart MAiTRE CORBEAU. Door G. VAN OMPTEDA. In eene pauze maakte mijne dame mij er opmerk zaam op, dat de pianist, die bij het huisbal speelde, blind was. Ik keek den man eens aan en zag in een glad geschoren gezicht een paar diep liggende oogen, die strak op de toetsen schenen te staren. Het lange haar, dat over den kraag hing, was zwart, hier en daar reeds een weinig vergrijsd. De man speelde met opmerkelijke zekerheid en rust, en met een buitengewoon vast maatgevoel. Hij speelde luid, zooals het tot dansen noodig is, maar hij trommelde niet en had in zijn spel een zekere uitdrukking. Toen de dans afgeloopen was, ging ik naar hem toe en sprak hem eens aan. „Hoe heet dat stuk, dat u daareven gespeeld hebt?" De blinde wendde zijn hoofd naar mij en ant woordde met een flauwen glimlach: ,Och, dat heeft geen naam. Ik heb maar zoo wat gespeeld." „Phantasie dus?" „Ja. Maar misschien niet alles oorspronkelijk. Ik kan uren lang zoo spelen. Als mij de rhythmus gege ven is, dan komen de noten vanzelf." Er waren misschien reminiscenties in geweest; maar over het geheel schenen de melodieën mij zelfstandig gevonden. Ons gesprek 'werd afgebroken doordat de voordan ser kwam en den blinde tamelijk barsch toevoegde: „Komaan, zou u niet eens spelen? De dames willen dansen." De man glimlachte weer even, boog het hoofd, bracht de magere handen op de toetsen en in het volgende oogenblik klonken de openingsmaten van eene quadrille. Later kwam ik opnieuw met den blinde in gesprek. Nadat hij mij verteld had dat hij dien winter reeds zeer veel te spelen had gehad goddank, want dat gaf verdienste, vroeg ik hem of hij ook ge bracht en afgehaald werd, wanneer hij in vreemde huizen speelde. Hij glimlachte weder en antwoordde met zijne zachte, welluidende stem: „Mijne moeder brengt mij, maar ik ga alleen naar huis." „Alleen? Hoe is dat mogelijk?" „Ja, ziet u bij mij is het plaatsgevoel zóo ont wikkeld, dat ik hier in de stad, waar ik bekend hen, een weg maar ééns behoef te hebben gegaan, om hem alleen weer te kunnen terugvindenOnge veer zooals een hond." „Maar als u nu eene straat moet oversteken, dan loopt u toch gevaar van overreden te worden." „Och, op dien tijd, wanneer de hals afloopen, zoo tegen den morgen, dan is er niet veel gerij op de straat. En de rijtuigen en menschen, die hoor ik. Mijn gehoor is zeer scherp, Het vergoedt mij mijne oogen." Ik vroeg hem hoe lang hij al blind was geweest. „Van mijn achttiende jaar af," antwoordde hij. Ik weet niet hoe het kwam, maar na afloop van het bal. voelde ik mij in eene bijzonder opgewekte stemming. Terwijl ik, na in de garderobe nog wat ge draald en eene sigaar opgestoken te hebben, in den heideren winternacht langzaam naar huis wandelde, hoorde ik achter mij een schuifelenden voetstap. Ik keek om en herkende den blinde, die, zachtjes tik kend met zijn stok, voorzichtig langs de huizen ging. Dit paste bij mijne stemming. Terstond sprak ik hem aan. „Mag ik u een eind vergezellen?" „Wel zeker. Heel graag!" Ik begon over de schoonheid van den nacht te spreken. Maar middenin bedacht ik dat de arme man van dit alles het geflonker der sterren, het zwart blauw van het firmament, aan den horizont den gloed van de ondergaande maansikkel niets kon zien. Hij echter gaf mij antwoord alsof hij dit alles heel goed kende. ,Ja," zeide hij, „zoo'n winternacht is schoon. Die fluweelige tinten, die weggesmolten lijnen niet waar? En de sneeuw, die is 's nachts ook veel mooier dan overdag, wanneer het schelle licht het wit te hard maakt." Ik was verbaasd, den blinde te hooren spreken als een ziende. „Hoe kunt u dat zoo beoordeelen?" vroeg ik. „U ziet het toch niet." „Ik zie het niet, maar ik weet toch heel goed hoe het is. Dikwijls schijnt het mij toe, dat mij geen enkel zintuig ontbreekt." Wij waren nu reeds in de buitenstad, waar diepe stilte heerschte. De blinde ging alsof hij zag. Hier en daar tikte hij even met den stok op den grond, alsof hij aan den klank van den bodem hooren kon waar hij was. Soms ook tastte hij met de linkerhand naar een hek of een muur, om zich te vergewissen of hij zich wel op den rechten weg bevond. Vanzelf kwamen wij al nader in gesprek. Ik vroeg hem hoe er toe gekomen was, danspianist te worden; en zoo gaandeweg werd hij vertrouwelijk en vertelde mij zijne gansche geschiedenis. „Mijn vader was burgemeester van eene groote pro vinciestad, en wij kinderen ontvingen eene goede opvoeding. Toen ik zoowat achttien jaar was, kreeg ik roodvonk. Er bleef daaruit eene zwakte van de oogen, en van lieverlede werd ik blind. Ik herinner mij nog levendig, hoe ontezttend ik in het eerst daaronder geleden heb hoe radeloos wan hopig Ik was. Wat zal ik u dat alles vertellen? Wat behoef ik daarop terug te komen? Wie er zich in verplaatsen kan, die heeft geen woorden noodig. Tot mijn achttiende jaar had ik de wereld mogen zien en nu zag ik niets meer. Eens werd mijne wanhoop zoo ontzettend, dat ik niet langer leven wou. Ik klom, terwijl de anderen uit waren, naar de vierde verdieping van ons rhuis, en liet mij uit het venster vallen... Maar het stond geschreven dat ik nog niet sterven mocht. Toen ik tot bewustzijn kwam, lag ik in mijn bed, met eene zware wond aan mijn lioofd. Ik was namelijk op eene stelling teland gekomen, die tegen de derde verdiepin; was aangebracht tot reparatie van den muur. Mijn val was maar een voet of twaalf diep geweest. Van toen af is er eene groote verandering in mij gekomen. Ik heb aan geen zelfmoord meer gedacht. Ik heb tot mijzelf gezegd: „Het is zoo. Het heeft zoo moeten wezen. Je moet dus blind zijn en voort leven." Ik was op school een opervlakkige jongen geweest, die meer van spelen dan van leeren hield en zijn tijd grootendeels verbeuzelde. Mijne blindheid, die de buitenwereld voor mij deed verloren gaan, deed mij inkeeren in mijzelf. Ik vereenzaamde geheel. Mijne vrienden lieten mij spoedig aan mijn lot over. Ik had niets meer dan mijne huisgenooten. Maar mijne zusters schenen mij mijne poging tot zelfmoord niet goed te kunnen vergeven, en mijn vader had het druk met zijne bezigheden en was bijna den gan- schen dag uit. Alleen mijne moeder was goed voor- mij. Eene moeder begrijpt en vergeeftt. En langzamerhand veranderde mijn innerlijk; lang zamerhand sleet, om zoo te zeggen, het verleden van mij af en schiep ik mij in mijzelf een ander leven, een leven zonder licht en zonder kleuren. Dat ging heel langzaam, begrijpt u? Het heeft vele jaren ge duurd, vóór ik geworden was zooals ik nu ben. Mijn vader stierf. Mijne zusters trouwden... zij zijn nu beiden ook al dood. Alleen mijne moeder bleef mij nog over... Zijn wij al voorbij het hospitaal...? O ja, ik voel het. Wij zijn aan den hoek. Hier is de laatste lantarenpaal „Nu dan, wat ik zeggen wou in den eersten tijd viel het mij zwaar, mijzelf te helpen, mij ergens terecht te vinden. Ik was altoos in angst om mij heen. Ik hield mijne hand voor mijne oogen alsof daaraan nog iets te bederven was geweest. Maar zoo langzamerhand leerde ik gaan dat wil zeggen, gaan op het gevoel, tasten met de voeten, zoo dat men daarmee alles voelt wat op den grond is elke rijzing en daling, de kleinste oneffenheid, evenals wanneer mep met de hand over de tafel strijkt. Dat was al veel voor mij gewonnen, dat ik mij alléén en zonder hulp een weinig bewegen kon. En dat was wel noodig óok; want het was al eenzamer en eenzamer om mij heen geworden. Alleen mijne moeder bleef, en met haar woonde ik samen. Van vrienden geen taal of teeken meer. Ik was dan ook ongezellig, het tegendeel van be minnelijk. Ik gaf mij niet de geringste moeite om aangenaam te zijn. Ik wrokte tegen de wereld en tegen alles en het meest wel tegen mijzelf. Het ging ons ook geldelijk niet goed. Vader had zoo goed als niets nagelaten, zoodat moeder groote moeite had om rond te komen. Maar wat moeder zich het meest aantrok, was, dat hare kennissen, nu zij arm en geen burgemeestersvrouw meer was, haai den rug toekeerden .Dit verbitterde haar. Mij daar entegen kwam het ten goede. Een gevoel van verach ting kwam in mij op tegen die ellendigen, die zich van iemand afwenden zoodra er niets meer van hem te halen valt Een gevoel, dat het 't best is, alléén te staan. Er kwam nog bij, dat mijne zusters, die toen nog leefden, in hare mannen en gezinnen geheel opgingen, en moeder verwaarloosden. Maar, ziet u juist dat heeft mij toen innerlijk gesterkt, mij kracht, zelfstandigheid, zelfachting ge geven. Dat wierp een licht in mijnen nacht. Zoo 's Avonds, als wij samen zaten bij de lamp, mijne moeder met eeir handwerk en ik naast haar, heb ik getracht haar over hare verbittering heen te helpen. En in dien tijd kwam er iets tot mij, wat mij nu tot levensonderhoud geworden is. Ik was altijd zeer muzikaal geweest. Mijn vader had er op gestaan, dat ik pianoles nam. Maar ik was lui, oefende mij niet, en hoewel ik zonder noten terstond alles kon naspelen, wat ik gehoord had, liet ik mijn talent ongebruikt. Mijn vader dankte dus den muziekmeester af, en jaren lang sloeg ik geen hand op de toetsen. Maar nu, toen het nacht om mij heen geworden, was, begon ik weer eens, en speelde de stukjes en deuntjes, die ik mij herinnerde louter tot tijd verdrijf. Langzamerhand echter ging ik er meer in op en de muziek werd voor mij eene toovermacht, werd letterlijk de inhoud van mijn leven. Zij werd ook mijne broodwinning. Onze geldelijke omstandigheden waren namelijk hoe langer hoe slechter geworden. Mijne moeder moest leven van een pensioen, zóo klein, dat ik de som niet durf noemen. Toen trachtte ik haar in den nood te hulp te komen. Ik componeerde, en ik stelde mij voor dat ik met mijne composities geld zou kunnen maken. Ach dat was opnieuw een bittere tijd'... Wat zal ik er u van zeggen?... Mijn trots was gebro ken, mijn droom vervlogen in rook er was nie mand die mij zelfs maar een stuk brood wilde :geven voor hetgeen ik met zoo oneindig veel moeite neer geschreven had. Maar ook dat had weer zijne goede zijde. Toen ik over de eerst* teleurstelling heen was, kwam er be rusting in mi3. Ik begreep dat ik in de schaduw van de groote meesters niet kon staan. Ik begreep dat ik klein was en klein moest blijven, dat ook de zon van het genie voor mij niet schijnen mocht. En zoo ben ik danspianist geworden. Eens vroeg men mij of ik in eene familie bij een huisbal spelen wilde, en dit nam ik op mij. Het ging goed - en nu speel ik dansjes voor de jeugd, die vroolijk wil zijn en zich vermaken wil. En, wat méér zegt ik doe het gaarne. Het houdt mij bezig, het vermaakt mij ook .zelf. Ik hoor de lachende stemmen, ik zie in den geest de vroolijke, frissche gezichten, en ik laat ze allen zweven op de maat van mijne muziek. Ik weet wel dat er ook leelijke en slechte menschen onder al die dansers en danseressen zijn. Maar de leelijkheid zie ik niet; en wat de slechtheid betreft, zoo geloof ik dat nie mand zóo slecht is, of er is nog wel wat goeds in hem. Ik zie enkel het goede in die menschen. Zij willen pret hebben, van het leven genieten en ik hielp, hen daartoe. De ernst des levens zal spoedig genoeg voor hen komen, de nacht zal voor hen ook eenmaal aanbreken. Maar zoolang zij nog jong en gezond en zorgeloos zijn wel, laat hen schik heb ben en dansen op mijne muziek. Ik verheug mij daarin! Ziet u daarom hen ik nu niet meer treurig, en ik vloek mijn ongeluk niet meer. Neen, daar ben ik al lang over heen .Ik heb mijne moeder thuis, voor wie ik geld verdien. Tien mark krijg ik voor eiken avond. Is dat niet mooi? En soms krijg ik ook wel eens twintig, zooals van avond. Daarvan kunnen wij behoorlijk samen leven. Wij hebben, in alle be scheidenheid, het noodige. Mijne moeder doet het huishouden, en zij brengt mij naar de huizen waar ik spelen moet. U vindt het misschien vreemd, dat ik 's nachts alleen naar huis ga M.aar, ziet u, zoo'n oude vrouw heeft slaap noodig. Vroeger heeft zij genoeg gezorgd en gewaakt voor mij. Nu zorg en waak ik voor haar. j En zoo is er langzamerhand vrede gekomen in mijn gemoed. Ja, ik kan wel zeggen, dat ik, nu eigen lijk niets anders meer verlang." Ik liep zwijgend naast den blinde voort. Hij had het hoofd opgeheven, het lange haar viel hem in den nek, en zijne oogen blikten omhoog, alsof zij daar 1 boven aan den hemel toch nog iets zagen. Hij tastte nog af en toe met zijnen stok, en om zijne lippeu speelde een zachte glimlach. Ik wilde hem iets zeggen, hem de hand drukken. Het was mij eene behoefte, hem mijne deelneming

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9