Soldaten-eer.
Zaterdag 24 Juli 1909.
53e Jaargang. No. 4544.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Biüiieniandsch JNieuws.
Ê3ekei"üdïinakjo«jejfï
Gemeeite SCHAKEN
LANDWEER.
Overgang van het Leger naar de Landweer.
De Burgemeester der Gemeente Schagen;
Gezien het 3de lid van 10 der Landweerinstruc
tie I;
Brengt ter kennis van belanghebbenden:
lo. de dienstplichtigen bij de militie te land, die
in den loop van dit jaar een achtjarigen dienst bij
de militie hebben volbracht of alsnog zullen volbren
gen, dat zijn in het algemeen zij, die behooren tot
de lichting van 1901, op 1 Augustus a.s. zullen over
gaan naar de Landweer, met uitzondering van hen,
die:
a. behooren tot een der bereden korpsen of tot
het Korps Torpedisten;
b. in het genot zijn van ontheffing van den werke-
lijken dienst, om het even of de ontheffing werd
verleend als geestelijke enz., dan wel wegens kostwin
nerschap of om eenige andere reden van bijzonderen
aard;
2o. de dienstplichtigen, die uitstel hebben genoten
van eerste-oefening of van verblijf onder de wapenen,
gaan evenveel jaren later naar de Landweer over als
het uitstel heeft geduurd; vroeger genoten ontheffing
rekent echter mede als diensttijd en brengt alzoo
geen vertraging in den overgang naar de Landweer;
3o. zij, die overgaan naar de Landweer en binnen
het Rijk verblijf houden, moeten zich vóór 31 Au
gustus a.s. in persoon aanmelden bij den Burgemees
ter hunner woonplaats en bij deze aanmelding inleve
ren hun zakboekje met daarin gehechten verlofpas;
terwijl zij, die naar de Landweer overgaan en bui
ten het Rijk verblijf houden, zich niet in persoon be
hoeven aan te melden, doch alsdan verplicht zijn
hun zakboekje met daarin gehechten verlofpas bij
aangeteekenden brief waarin hun adres buitens
lands duidelijk en volledig moet worden vermeld
toe te zenden aan den Burgemeester hunner laatste
woonplaats binnen het Rijk;
4o. Zij, die op 1 Augustus a.s. naar de Landweer
overgaan, zijn van dien datum af onderworpen aan
alle voorschriften voor de Landweer gegeven;
Vestigt met nadruk de aandacht op de navolgende
bepalingen der Landweerwet:
Artikel 24. De verlofganger van de Landweer meldt
zich binnen dertig dagen na den dag van zijn over
gang naar de Landweer of na dien, waarop hem de
verlofpas is uitgereikt, bij den Burgemeester zijner
woonplaats aan, ten einde deze den verlofpas, hem
bij de Landweer of laatstelijk bij de militie uitge
reikt, voor gezien of opnieuw voor gezien teekene.
De verlofganger van de Landweer, die buiten het
Rijk woont of verblijf houdt, of die zich bij zijn ver
trek met verlof buiten het Rijk begeeft, kan, ter ver
vulling van de verplichting in het vorig lid omschre
ven, binnen den daarin vermelden termijn zijn ver
lofpas bij aangeteekenden brief ter afteekening toe
zenden aan den Burgemeester zijner laatste woon
plaats binnen het Rijk. De verlofpas wordt hem door
dien Burgemeester bij aangeteekenden brief terugge
zonden
Artikel 25 .De verlogfanger van de Landweer, die
zich in eene andere gemeente gaat vestigen, geeft
daarvan kennis aan den Burgemeester zijner woon
plaats. Binnen dertig dagen na den dag, waarop hij
komt in de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt
hij zich aan bij den Burgemeester dier gemeente, ten
einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene
Artikel 27. De verlofganger van de Landweer mag
zich zonder toestemming van Onzen Minister van
Oorlog niet langer dan gedurende een jaar buitens
lands begeven.
Aan den verlofganger van de Landweer, die niet in
verzuim is, wordt deze toestemming, wanneer zij ge
vraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van uit
oefening van of opleiding tot landbouw, handel of nij
verheid, in gewone tijden niet geweigerd.
Bij de toestemming kan de verlofganger worden
vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan
de oefeningen in artikel 11 vermeld, tot het bijwonen
van het bij artikel 29 voorgeschreven onderzoek en
tot het komen in werkelijken dienst in geval van
oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om
standigheden.
I Aan de toestemming kunnen overigens zoodanige
voorwaarden worden verbonden, als in het belang van
den dienst noodig worden geoordeeld.
Artikel 28. De verlofganger van de Landweer, die
artikel 24, 25 of 27 niet naleeft, wordt in werkelij
ken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste
eene maand gehouden. De duur van dezen dienst
wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog, die
tevens het korps van het leger aanwijst waarbij de
werkelijke dienst moet worden vervuld.
I Zij, die familiebetrekkingen hebben, die in het bui
tenland verblijf houden en in de termen vallen van
overgang naar de Landweer, worden uitgenoodigd be
langhebbenden te herinneren aan de bepaling van ar
tikel 24 bovengenoemd.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
Schagen, 12 Juli 1909.
LXXV1I. MELKSUIKER.
Melk dankt haar zoeten smaak aan boven gen oem-
alleen tot Marbach, doch daarna breidde zich in de
de suikersoort, die erin opgelost is. Gemiddeld bevat
de melk 4,3 o/o melksuiker. Dij de boterbereiding blijlt
zo voor het grootste deel in de ontroomde melk ach
ter en bij de kaasbereiding in de wei.
,Wei is dan ook steeds de grondstof geweest, waar
uit de melksuiker wordt algescheiden.
Evenals in Nederland is ook in Zwitserland de vee
houderij en de kaasbereiding van groote heteekenis.
De Zwitsers bereiden groole platle kazen van 7080
c.M. middellijn en een gewicht van 100—140 pond.
Deze in ons land als Gruijère-kaas, elders als E manen-
thaler bekende kaassoort, beroemd om haar pikanten
smaak, wordt in de idyllische Sennhütte der Alpen
weiden gemaakt.
Uit de wei bereidt men in Zwitserland nog 2 pro
ducten: lo. de bekende Zwilsersche groene kaasjes en
2o. de melksuiker. Langen tijd geschiedde de melk-
suiker-fabricage uilsluitend in een deel van het Al
penland; eigenlijk alleen in de gemeente Marbach.
Als met het brengen van het melkvee op de Alpen
weiden de Somnierwirtschaft" is aangevangen, begint
het eigenaardige bedrijf van den ,,Sennd. i. de kaas
maker.
Nadat de morgenmelk is ontvangen, begint de ka-
zerij. die tegen den middag is afgeloopen. De wei wordt
hierna in een grooten ketel verwarmd; eerst schept
men het resteerende vet af, waaruit weiboter gekarnd
wordt, daarna bij hoogere temperatuur de gestolde al-
bymiije, die de grondstof is der bovengenoemde groene
kaasjes.
Een flink houtvuur wordt 'steeds onder den dam
penden weiketel onderhouden tot laat in den avond
en in de koele schemeringsuren zoeken de Alpenher-
ders in de Sennhütte warmte en gezelligheid. _Daar
i kort het personeel den tijd met zang en scherts en
menige oolijke Sennerin ontmoet daar haar galant.
Bij het eerste morgcngloren wordt het vuur opnieuw
opgestookt en eindelijk na 20 tot 22 uur verwarmens
is de wei ingedampt tot een siroopachtige vloeistof.
Deze komt in vlakke schotels, die 48 uren op een
koele plaats worden neergezet. De melksuiker gaat nu
als zand kristalliseeren. Het suikerzand wordt een paar
malen met koud water gewasschen en is dan gereed
om aan de raffinaderijen te worden afgeleverd ter ver
dere bewerking.
Als iemand met 40 koeien naar de Alpenweiden
trekt, zal hij na het einde van den Alpentijd (135 a
140 dagen) ongeveer 60.000 Liters melk verkregen heb
ben, waaruit ongeveer 1250 K.G. melksuikerzand ge
haald wordt.
Omstreeks het jaar 1800 bepaalde deze industrie zich
alleen tot Marbach, doch daarna breidde zij zich in
de omgeving snel uit. Overproductie was hiervan het
gevolg en de prijs daalde tot 15 francs per 100 K.G.
Toen werd de fabricage gestaakt. Tusschen 18201830
steeg de prijs tot 100 francs. In 1850 was deze nog
slechts 35 francs en in 1876 rees hij snel tot 150 francs,
Na dien tijd waren de prijsverschillen niet meer zoo
groot en kon men gemiddeld rekenen op 100 francs
100 K.G. ruwe melksuiker.
Evenals zooveel andere bedrijven, is ook de melk-
suikcrtabricatie in de laatste jaren gemoderniseerd, o.a.
zijn veel doelmatiger uitdampketels, die minder brand
stof kosten, algemeen ingevoerd.
Sinds 1840 werd het ruwe suikerzand geraffineerd.
Hel wordt opgelost in water van 38° C., waarna er Ier
zuivering 1 K.G. aluin per 100 Liter oplossing aan
wordt toegevoegd. De onzuiverheden komen als schuim
Men gaat voort met de verdamping tot een heldere
boven cLiijven en kunnen afgeschept worden,
stroop is verkregen. Dezo wordt in een afzonderlijk lo
kaal in bakken gegoten, waarin men dunne siokjes
of touwtjes, die aan latten bevestigd zijn, laat han
gen. Door de aikoeling van den stroop, gaat een groot
deel van den melksuiker om de stokjes ot' draden
kristalliseeren. Na 5—9 dagen is dit afgeloopen. De
verkregen kristallen worden verzameld, gedroogd en.
in vaten van 200 a 300 K.G. verpakt, naar elders
verzonden als ie soort suiker.
Do kristallen, die mislukt zijn, worden opnieuw ge
raffineerd ot gemalen en in poeilervorm verkocht.
Met bezinksel in de kristaiüseerbakken werd vroe
ger dikwijls gewasschen, gedroogd en in tabletten in
den handel gebracht, titans gewoonlijk opnieuw aan
de raffinage onderworpen.
De iinan'cieele uitkomsten van het raffineeren van
melksuiker waren in den loop der jaren erg ongelijk.
Aanvankelijk hadden de rathneurs groole winsten, doch
wegens gebrekkige handeisrelatiën kwam er spoedig
overproductie. J j Lal Igfjftl
Na 1870 was deze industrie vooral zeer voordeeug.
Do suikerprijzen stegen tot een ongekende hoogte, ter
wijl het ruwe suikerzand met lage prijzen betaald werd.
De kolossale bloei der melksuiker-raffinaderij trok
de aandacht van vreemdelingen, die buiten Zwitser
land fabrieken gingen stichten.
Behalve een tiental in Zwitserland hoeft men er
thans in Italië, Duitscliland, Amerika en Zweden. Ook
Nederland heeft een melksuiker fabriek, gevestigd te Uit
geest en gesticht door dr. G. Hondius Boldingh, des
tijds een der directeuren der school voor suikerindu
strie te Amsterdam. In 1900 is ze overgegaan in eene
Naamloozo Vennootschap, „De Hollandschc Melksui-
suikerfabriek."
De wei wordt in groote vaten of tankwagens meestal
per spoor naar de tabriek gevoerd. Door verschillende
bewerkingen worden de vaste stollen afgescheiden uit
de wei. Dit afval-produet heet melkeiwxt. Door ver
menging met andere voedermiddelen heelt men er
kippenvoer en kalvermeel uit samengesteld.
De gezuiverde wei wordt vervolgens iu nagenoeg lucht
ledige ketels, z.g. vacuüm-apparaten, tot stroop inge
dampt, waaruit de ruwe suiker door kristallisatie wordt
verkregen.
Deze wordt geraffineerd, gedroogd, gemalen, ver
pakt en verzonden.
De verschillende toestellen zooals filterpersen, cen
trifuges, vacuum-apparaten, enz., stellen deze labriek
in staat meer en ook betere suiker uit een bepaalde
hoeveelheid wei af te zonderen dan de Zwitsersche
raffinaderijen met haar verouderde toestellen.
Aan de melksuikerfabricage is steeds heel wat ri
sico verbonden geweest als gevolg der handelspolitiek
der verschillende slaten.
Vóór m de Vereenigde Staten de Mac. Kinley-wet
in werking was, voerde Europa veel melksuiker naar
Amerika uit. Toen deze wet in werking was getreden,
was dit gedaan wegens de hooge invoerrechten, welke
Amerika op de melksuiker ging heffen.
In Noord-Amerika werd de melksuiker zeer duur,
wat lot gevolg had, dat veel fabrieken daar dit pro
duct gingen bereiden, wat in korten tijd tot overpro
ductie leidde. Amerika ging toen uitvoeren en drukte
daardoor nog sterker de Europeesche markt; doch dit
hield wegens de geleden verliezen weldra op.
Toen de melksuiker-industrie in Europa weer nor
maal was, ging Duitschland zijn beruchte toltarieven
verhoogen. De melksuiker, die voorheen vrij in Duitsch
land mocht ingevoerd worden, werd eensklaps heiast
met een inkomend recht van 40 Mark per 100 K.G.
De melksuiker komt thans algemeen in den han
del als een fijn wit poeder. Zij wordt hoofdzakelijk
gebruikt in de apotheek bij de bereiding van genees
middelen, b.v. in poeders en voor de kunstmatige
voeding van zuigelingen. Deze worden gevoed met ver
dunde koemelk, waaraan de melksuiker in bepaalde
hoeveelheid wordt toegevoegd.
De in de melk aanwezige melksuiker is ook de
stof, die het zuur worden van melk en room ver
oorzaakt door middel van de melkzuurbacteriën, heel
kleine schimmelplanIjes. die van deze suiker leven en
ze omzetten in melkzuur.
Hoe warmer melk of room zijn en hoe meer bac
teriën er dadelijk in zijn, des te spoediger is de melk
of de room verzuurd.
Door de melkzuurbacteriën speelt de melksuiker dus
een belangrijke rol in de boterbereiding. Zij doet dit
eveneens in de kazerij.
De jonge kazen bevatten nog veel vocht en daar
in natuurlijk ook melksuiker, die door de melkzuur
bacteriën omgezet behoort te worden. Deze bacteriën
spelen dan ook een groote rol in het ingewikkelde
en nog maar ten deele bekende kaasrijpingsproces.
Toch heeft toevoeging van een bepaalde bacteriën-cul
tuur, de z.g. reincultuur, reeds gunstige resultaten op-
geleverd, zooals onlangs door ons is meegedeeld uit
nel Verslag van den zuivclconsulent voor Noordhol—
J land over 1908.
D. E. LANDMAN.
EEN AUTO IN EEN KREEK.
Woensdag is onder Schoondijke (Z.) een automo
biel in een kreek gereden, waardoor de onbezoldigde
rijksveldwachter Abecle uil Sint Kruis levensgevaarlijk
werd gewond, terwijl de chaffeur eveneens ernstig werd
gewond.
Nader wordt gemeld
Tusschen Sehoondijk en Hoofdplaat is Woensdag een
ernstig autoinobielongeluk gebeurd. De beide heeren
De Hempline kwamen met hun chauffeur en een jacht
opziener per auto van Gent. Bij Sasput reed de auto
in een kreek, het voertuig sloeg om en de vier inzit-
lenden i'aakten er onder. De jachtopziener werd zoo
ernstig gekwetst., dat hij niet vervoerd mag worden;
de chautfeur heeft op twee plaatsen een arm gebro
ken; de beide heeren zijn ernstig gekwetst. De drie
laatstgenoemden zijn 's avonds per ontboden auto naar
Gent vervoerd.
IN BKAN1) GERAAKT.
Door het omkantelen van een brandend petrolcum-
toestel geraakten de kloederen van mcj. StruObe, Zuid
einde te Monnikendam, in brand. Onmiddellijk werden
haar deze door den heer Strubbe van het lijf genikt,
zoodat zij niet het minste letsel bekwam. De heer S.
kreeg brandwonden aan beide handen.
De binnenbrand werd daarna door de bewoners ge-
bluscht. De schade wordt door verzekering gedekt.
VLIEGEN
Op het landgoed „Groot Persyn" onder Wassenaar
worden door den Eranschen ingenieur Lefèvre de vlieg-
proeven met de WrighUieroplaan dapper voortge
zet. Dinsdagavond, omstreeks 9 uur deed de aviaticus
ziju eerste in alie deelen welgeslaagde vlucht. Deze
duurde 41/2 minuut, gedurende Welken tijd de lieer
Lefèvre het toestel volkomen wist te heheerschen om
ten slotte te landen, gelijk hij wilde. De eenige reden
waarom deze zoo succesvolle vlucht werd afgebroken
was de snel-vallende duisternis. Zonder deze zoo
verklaarde de heer Lefèvre had hij zeker kunnen
blijven doorvliegen tot zijn benzine op was. Het was
Dinsdagavond dan ook uitgezocht weer.
Verleden Vrijdagmiddag heeft de luchtschipper om
streeks 5 uur nog even gevlogen.
Het merkwaardige van deze vluchten is, dat Lefè
vre geen gebruik maakt van het gewicht dat Wilhur
Wiright en zijn leerlingen gebruiken om de machine
over de rails te trekken en zoodoende op gang te
brengen. Lefèvre laat eenvoudig alleen den moter wer
ken en deze stuwt hem langs de ra Os en daarna de
lucht in.
Als een bewijs van het vertrouwen, dat deze koene
luchtschipper ireeds stelt in zijn vliegkunst kan gel
den, dat iiij ieder belangstellende uitnoodigt een prijs
beschikbaar te stellen voor dengeen, die het eerst van
Den Haag naar Amsterdam vliegt. Wanneer deze vol
doende is om de noodzakelijke onkosten van afba
kening van den weg enz. te bestrijden, dan zal hij
zich opmaken dien prijs te verdienen. N. C.
EEN EXCURSIE-SCHIP GESTRAND.
Eenige dagen geleden strandde tusschen Christiansund
en Malde, aan de kust van Noorwegen, de Noorsche
l excursieboot „Olaf Kyrre". Onder de passagiers, op
'weg naar de Noordkaap, bevonden zich ook eenige
landgenooten, die aan familie te Hilversum bijzonder
heden dezer stranding schreven.
Het Hdbld. werd welwillend toegestaan, daaraan het
volgende te ontleenen
„Ge weet door de twee telegrammen, die H. in haast
bij aankomst in Stavanger en gisteren uit Molde ver
zond, dat wij het wel maken; dat is hoofdzaak en de
aanhef van het telegram uit Molde: „We are all three
vary well and in good spirits", zal u ook gerust ge
steld hebben bij het vervolg over het incident van de
boot „Olaf Kyrre". Maar nu kunnen wij het u mel
den. vol innige dankbaarheid jegens onzen God. Wij
zijn gered uit doodsgevaar, want de „Olaf Kyrre" is
niet meer; de boot is gestrand op den rotsachtigen bo
dem tusschen Molde en Christiansund. We waren vol
goeden moed uit Stavanger vertrokken alles ging
naar wensch den eersten dag waren M. en ik wat
zeeziek geweest, maar Vrijdag was alles vergeten. Wij
kwamen verder in Bergen aan, 8 uur 's avonds, toen
de „Olaf Kyrre" op punt was van vertrek.
Haastig werden we er met een bootje heen gebracht
en verder geen spoor meer van zeeziekte bij ons beid
jes. H. heeft er heel geen last van gehad; we hadden
een goeden nacht, Zaterdags tot voorbij1 Molde een
mooie zeereis met gunstig weder. Een eind voorbij
38.
Tusschen Kalsbachs familie was er werkelijk eene
innige verhouding ontstaan. De woorden die de over
ste geschreven had: „verlaat de mijnen niet," wa
ren voor Kalsbach een heilige nalatenschap, welker
vervulling hij zich tot een plicht van eer rekende.
Het verschafte hem werkelijk vreugde, alle zorgen
van haar verwijderd te houden en alles te doen om
baar het dragen van het zware verlies te verlichten.
Elfriede en Ulrika waren dagelijks in zijn huis en
bij beschouwde ze als de zijnen. Slechts éene zaak
vergalde zijne vreugde de toestand van zijne
moeder.
De slag had haar het meest getroffen. Zij klaag
de niet; zij droeg het leed zoo gelaten mogelijk,
maar haar zwakke krachten waren geheel gebroken,
en haar anders zoo sterke geest was niet meer in
staat, het lichaam te ondersteunen en rechtop te
houden.
De leunstoel, waarin zij sedert jaren gezeten had,
had zij met het bed moeten verruilen. Ulrika, met
wie zij altijd zeer gaarne sprak, mocht haar niet
meer dagelijks bezoeken, en van Marie Soltau, die
nog altijd bij haar kwam, liet zij zich niet meer
voorlezen!
„Ik heb geen gezelschap meer noodig," zeide zij tot
Kalsbach, over wiens bezoek zij zich nog altijd ver
heugde. „Ik weet, dat Ik niet lang meer zal leven,
daarom wil ik ook den korten tijd die mij nog ver
gund Is te leven, gebruiken om aan u te denken!"
„Gij zult herstellen," zeide Kalsbach om haar ge
rust te stellen. „Wanneer gij eerst maar weder in
uw stoel zit, dan komen ook de krachten terug."
De blinde schudde langzaam haar hoofd.
„Zij komen niet terug," antwoordde zij. „En ik
kan het ook niet verlangen, het lot heeft mij immers
'neer toegestaan dan aan zoovele anderen. Na alle
harde slagen, die mij getroffen hebben, kwam altijd
weder de blauwe hemel van hA geluk. Wanneer mij
uog een wensch kon toegestaan worden, dan zou
ik wel willen vernemen, wat het lot van uw zoon
en van Feodoor's kinderen zal zijn."
„Ik geloof, u dat wel te kunnen zeggen," zeide
Kalsbach. „Egon weet, hoeveel moeilijke uren hij
zijn vader berokkend heeft door de lichtzinnigheid
van een enkelen nacht; hij beschuldigt zichzelveu, dat
hij daardoor den dood van zijn vader heeft bewerkt,
omdat Schoenrock hem door de verwijting van die
schuld beleedigd had. Ik heb getracht, hem gerust
te stellen en zeide hem, dat Schoenrock dan wel
een andere aanleiding zou gevonden hebben om zijn
wrok tegen Feodoor te luchten, ik heb hem niet
kunnen overtuigen; maar dit alles heeft zulk een
diepen indruk gemaakt op hem, dat hij zich nimmer
weder tot eene lichtzinnigheid zal laten verlokken.
Ik heb hem gezegd dat hij alles kan verzoenen,
door het voetspoor van zijn vader te volgen, dat hij
even gestreng tegen zichzelf, even getrouw aan zijn
plicht en even rechtvaardig tegen anderen moest
zijn. Toen heeft hij mij de hand gedrukt, zonder een
woord te zeggen, maar ik weet welk braaf besluit
hij heeft genomen. De vastheid van zijn karakter
staat mij borg voor zijne toekomst.
„Hermann heeft zich in zijn nieuwen werkkring
spoediger thuis gevoeld, dan ik. verwachtte. Hij is er
zeer mede ingenomen en dat zal nog toenemen. Hij
zal eens de courant overnemen, en ik ben er vast
van overtuigd, dat hij die in mijn geest verder zal
voeren. Dat hij zich het leven aangenamer zal maken
dan ik dat kon doen, wensch ik zelf; hij zal genie
ten van hetgeen ik verworven heb.
„En Ulrika? Moeder, wanneer gij haar en Hermann
zoo stil eens kondet gadeslaan, zooals ik dat doe,
dan zoudt gij ook over haar lot niet in twijfel zijn.
Er leeft in beide harten iets waarvan zij zichzelf
misschien nog niet bewust zijn; maar het neemt
lederen dag toe, en het zal zich openbaren, en ik
ken beiden te goed, om niet de volle zekerheid te
hebben, dat zij beiden gelukkig zullen worden."
De blinde had de handen ineengelegd en zwijgend
toegeluisterd.
„Albrecht, ik heb sedert lang dezen wensch ge
koesterd, maar nooit durven uitspreken," zeide zij.
„Ik hoopte, dat door de beide kinderen de beide
vaders verzoend zouden worden. Dat is nu niet
meer noodig. Wanneer Hermann en Ulrika elkander
toegedaan zijn laat dat dan geschieden, Albrecht.
Zij zijn beiden goed, derhalve zullen zij met elkan
der gelukkig worden. Er is mij zoo menige wensch
in mijn leven toegestaan, nu moet deze ook nog ver
vuld worden!"
Zij leunde met het hoofd op het kussen en op
haar oud ingevallen gelaat lag een trek van stille,
gelukkige vreugde.
HOOFDSTUK XXV.
Charlotte von Ortho leefde sinds het verdwijnen
van den schilder Kalinka, zeer teruggetrokken. Zij
beminde den schilder en moest zichzelf bekennen,
dat zij hem door haar coquetteeren verhinderd had
zich vroeger te verklaren. Had hij haar nu maar
geschreven, dan zou ze hem hebben vergeven, dat
hij van lage geboorte was, want zij hadden op een
plaats kunnen gaan leven, waar niemand hen ken
de .Maar zij hoorde niemendal van hem.
De vlucht van luitenant Schoenrock en het be
richt, dat hij zijn vermogen had verloren, de val en
de vlucht van den bankier Eger dat alles boe
zemde haar al heel weinig belang in. Den luitenant
haatte zij omdat zij er hem de schuld van gaf,
dat zij Kalinka hd verloren en de onbeschaafde en
hoogmoedige bankier was haar steeds onaangenaam
en onsympathiek geweest. Zij gevoelde niet het ge
ringste medelijden met hem.
Om zich los te rukken van de kringen, die haar
onverschillig waren geworden, besloot zij op reis te
gaan. Het was evenwel meer een gevoel van innerlijke
onrust dat haar daartoe dreef, dan wel de hoop dat
het reizen haar verstrooiing en genoegen zou ver
schaffen. De menschen hinderden haar, zij wilde hen
ontwijken.
Zij reisde naar Tyrol, maar de heerlijkste natuur
liet haar koud en onbevredigd. Zonder doel of zin
reisde zij verschillende dalen door. Het toeval bracht
haar naar een stil zijdal van het Zillerdal. Zij be
schouwde zich daar als van de wereld geseheiden,
dat deed haar goed en gaf haar een gevoel van rust
en tevredenheid. Hierheen scheen nog geen geluid van
de groote en drukke wereld daarbuiten te zijn door
gedrongen. Zij moest zich hier vele ontberingen ge
troosten, wat zij vroeger bepaald nooit zou hebben
gedaan, maar dat had nu voor haar sterk overspan
nen zenuwen iets goeds en afleidends.
Op zekeren dag wandelde zij een heel eind het
dal in, daar waar een stil en eenvoudig dorpje lag.
Toen zij wat naderbij gekomen was, ontdekte zij
achter een rots verscholen een schilder, die ijverig
bezig was in een schetsboek teekeningen te maken.
Verrast bleef zij staan, want zij had hier geen schil
der verwacht. Maar ook de gestalte van den schilder
die met den rug naar haar toe zat, trok zeer haar
aandacht. Onrustig en met kloppend hart, ging zij
wat ter zijde, om hem beter te kunnen opnemen.
Maar daar draaide de man even het hoofd ter zijde
en een halfonderdrukte kreet ontsnapte aan haar lip
pen, het was Kalinka.
De schilder sprong als geëlectriseerd van zijn
bankje op. Hij zag de barones, hij herkende haar en
hield den blik strak op haar gevestigd, alsof hij een
droombeeld aanschouwde.
De barones wilde op hem toesnellen, maar de voe
ten ontzegden haar den dienst. Hij, wien al haar
wenschen golden en dien zij in het minst hier niet
had verwacht, hij stond daar voor haar. „Kalinka
Kasimir!" riep zij en onbewust stak zij beide han
den naar hem uit.
De schilder aarzelde, maar toen snelde hij op haar
toe en sloeg zijn beide armen om haar heen.
„Eindelijk eindelijk heb ik je dan gevonden!"
riep Charlotte uit.
Kanlinka's forsche gestalte beefde, zijn armen die
de schoone vrouw omstrengeld hielden, vielen slap
neer, en de barones half van zich afwerend, ging hij
naast haar op een steen zitten.
Als uit een droom wakker geschrikt, zoo streek
hij zich met den zakdoek langs het voorhoofd.
„Mevrouw de barones u hier?" riep hij uit, ter
nauwernood wetend wat hij zeide.
„Een toeval neen mijn gelukkig gesternte heeft
mij hierheen geleid," antwoordde Charlotte. „Einde
lijk eindelijk heb ik je dan gevonden."
„Heeft u mij gezocht?" vroeg Kalinka. Zijn borst
snakte zoo hevig naar adem, dat hij die weinige woor
den ternauwernood kon uitbrengen.
„Neen, niet gezocht," zeide Charlotte lachend,
„maar daar je zoo geheel zonder afscheid waart heen
gegaan, zoo geloofde ik, dat het toeval ons elkaar
nog wel eenmaal zou doen ontmoeten."
Kalinka staarde voor zich uit. Hij had niet den
moed de barones aan te zien. Hij was zeer veran
derd. Zijn gelaat was met rimpels doorploegd, zijn
rug scheen de kracht te hebben verloren om zijn
hoofd zoo fier en trotsch te dragen als vroeger.
„Kalinka, waarom ben je gevlucht? Waarom heb
je mij niet eenig teeken van leven gegeven?" vroeg
de barones, toen hij zweeg.
„Vraag daarnaar niet," riep Kalinka, terwijl hij een
afwerende armbeweging maakte. „Sedert dien tijd ligt
er een zware en ontzettende strijd achter mij, die
mij nu nog doet beven ais ik er nog aan denk.
Ik heb sedert maanden in geen spiegel gezien, maar
ik weet dat de sporen van dien strijd zich diep op
mijn gelaat hebben afgeteekend, want zoo iets wordt
niet als een vluchtige nevel weggevaagd."
De barones keek hem met groote deelneming aan.
Zij behoefde niet te vragen wat dien strijd zoo zwaar
had gemaakt. Zij wist dat die strijd haar had gegol
den.
„Maar nu ben je toch weer kalmer?" vroeg zij.
„Dat ben ik."
„En wat heeft u die kalmte gegeven?"
Kalinka talmde een oogenblik met een antwoord,
daarna richtte hij het hoofd op.
„Wilt u even meegaan naar dat kleine huisje?" zei
de hij, terwijl hij op een klein gebouwtje wees, dat
nauwelijks vijftig stap van hen verwijderd lag. „Daar
zal ik het u zeggen."
De barones volgde en zwijgend liep zij naast den
schilder. Kalinka scheen een ander mensch geworden
te zijn, zij begreep hem niet. Het weerzien had
nog geen trek van blijdschap op zijn trekken te
voorschijn geroepen. Was hij dan misschien niet blij
daarover? Hij had van een zwaren strijd gesproken
en die was nu immers geëindigd? Wie, die den arm
maar behoeft uit te steken om het vurig begeerde
geluk te kunnen grijpen, dacht op dit oogenblik nog
aan den strijd en de moeilijkheden die liet gekost
heeft om zoover te komen?
Zij traden het kleine huisje binnen. Kalinka opende
de deur. Aan het venster, waarin eenige bloemen ston
den, zat een oude vrouw, daarnaast stond een jong
en mooi meisje.
„Dat is mijn moeder," zeide Kalinka, toen de baro
nes was binnengetreden. „En deze is mijn ver
loofde," voegde hij er aarzelend aan toe, alsof deze
woorden hem moeilijk vielen te zeggen.
Charlotte trad onwillekeurig een stap terug, het
bloed week uit hare wangen. Onbeweeglijk staarde
zij ,het meisje aan, dat haar op haar beurt met hare
bruine oogen vriendelijk maar toch wat verbaasd aan
keek
„Uw verloofde!" stotterde zij. Zij greep de leuning
van een stoel vast.
„Zij is het sedert eenige dagen," zeide Kalinka.
„Dan, dan wensch ik u veel geluk!" riep de
barones boos en liep de kamer uit.
„Mevrouw!" riep Kalinka, om haar zoodoende te-