Soldaten-eer. Zaterdag 24 Juli 1909. 53e Jaargang. No. 4544. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Biüiieniandsch JNieuws. Ê3ekei"üdïinakjo«jejfï Gemeeite SCHAKEN LANDWEER. Overgang van het Leger naar de Landweer. De Burgemeester der Gemeente Schagen; Gezien het 3de lid van 10 der Landweerinstruc tie I; Brengt ter kennis van belanghebbenden: lo. de dienstplichtigen bij de militie te land, die in den loop van dit jaar een achtjarigen dienst bij de militie hebben volbracht of alsnog zullen volbren gen, dat zijn in het algemeen zij, die behooren tot de lichting van 1901, op 1 Augustus a.s. zullen over gaan naar de Landweer, met uitzondering van hen, die: a. behooren tot een der bereden korpsen of tot het Korps Torpedisten; b. in het genot zijn van ontheffing van den werke- lijken dienst, om het even of de ontheffing werd verleend als geestelijke enz., dan wel wegens kostwin nerschap of om eenige andere reden van bijzonderen aard; 2o. de dienstplichtigen, die uitstel hebben genoten van eerste-oefening of van verblijf onder de wapenen, gaan evenveel jaren later naar de Landweer over als het uitstel heeft geduurd; vroeger genoten ontheffing rekent echter mede als diensttijd en brengt alzoo geen vertraging in den overgang naar de Landweer; 3o. zij, die overgaan naar de Landweer en binnen het Rijk verblijf houden, moeten zich vóór 31 Au gustus a.s. in persoon aanmelden bij den Burgemees ter hunner woonplaats en bij deze aanmelding inleve ren hun zakboekje met daarin gehechten verlofpas; terwijl zij, die naar de Landweer overgaan en bui ten het Rijk verblijf houden, zich niet in persoon be hoeven aan te melden, doch alsdan verplicht zijn hun zakboekje met daarin gehechten verlofpas bij aangeteekenden brief waarin hun adres buitens lands duidelijk en volledig moet worden vermeld toe te zenden aan den Burgemeester hunner laatste woonplaats binnen het Rijk; 4o. Zij, die op 1 Augustus a.s. naar de Landweer overgaan, zijn van dien datum af onderworpen aan alle voorschriften voor de Landweer gegeven; Vestigt met nadruk de aandacht op de navolgende bepalingen der Landweerwet: Artikel 24. De verlofganger van de Landweer meldt zich binnen dertig dagen na den dag van zijn over gang naar de Landweer of na dien, waarop hem de verlofpas is uitgereikt, bij den Burgemeester zijner woonplaats aan, ten einde deze den verlofpas, hem bij de Landweer of laatstelijk bij de militie uitge reikt, voor gezien of opnieuw voor gezien teekene. De verlofganger van de Landweer, die buiten het Rijk woont of verblijf houdt, of die zich bij zijn ver trek met verlof buiten het Rijk begeeft, kan, ter ver vulling van de verplichting in het vorig lid omschre ven, binnen den daarin vermelden termijn zijn ver lofpas bij aangeteekenden brief ter afteekening toe zenden aan den Burgemeester zijner laatste woon plaats binnen het Rijk. De verlofpas wordt hem door dien Burgemeester bij aangeteekenden brief terugge zonden Artikel 25 .De verlogfanger van de Landweer, die zich in eene andere gemeente gaat vestigen, geeft daarvan kennis aan den Burgemeester zijner woon plaats. Binnen dertig dagen na den dag, waarop hij komt in de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt hij zich aan bij den Burgemeester dier gemeente, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene Artikel 27. De verlofganger van de Landweer mag zich zonder toestemming van Onzen Minister van Oorlog niet langer dan gedurende een jaar buitens lands begeven. Aan den verlofganger van de Landweer, die niet in verzuim is, wordt deze toestemming, wanneer zij ge vraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van uit oefening van of opleiding tot landbouw, handel of nij verheid, in gewone tijden niet geweigerd. Bij de toestemming kan de verlofganger worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de oefeningen in artikel 11 vermeld, tot het bijwonen van het bij artikel 29 voorgeschreven onderzoek en tot het komen in werkelijken dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om standigheden. I Aan de toestemming kunnen overigens zoodanige voorwaarden worden verbonden, als in het belang van den dienst noodig worden geoordeeld. Artikel 28. De verlofganger van de Landweer, die artikel 24, 25 of 27 niet naleeft, wordt in werkelij ken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste eene maand gehouden. De duur van dezen dienst wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog, die tevens het korps van het leger aanwijst waarbij de werkelijke dienst moet worden vervuld. I Zij, die familiebetrekkingen hebben, die in het bui tenland verblijf houden en in de termen vallen van overgang naar de Landweer, worden uitgenoodigd be langhebbenden te herinneren aan de bepaling van ar tikel 24 bovengenoemd. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. Schagen, 12 Juli 1909. LXXV1I. MELKSUIKER. Melk dankt haar zoeten smaak aan boven gen oem- alleen tot Marbach, doch daarna breidde zich in de de suikersoort, die erin opgelost is. Gemiddeld bevat de melk 4,3 o/o melksuiker. Dij de boterbereiding blijlt zo voor het grootste deel in de ontroomde melk ach ter en bij de kaasbereiding in de wei. ,Wei is dan ook steeds de grondstof geweest, waar uit de melksuiker wordt algescheiden. Evenals in Nederland is ook in Zwitserland de vee houderij en de kaasbereiding van groote heteekenis. De Zwitsers bereiden groole platle kazen van 7080 c.M. middellijn en een gewicht van 100—140 pond. Deze in ons land als Gruijère-kaas, elders als E manen- thaler bekende kaassoort, beroemd om haar pikanten smaak, wordt in de idyllische Sennhütte der Alpen weiden gemaakt. Uit de wei bereidt men in Zwitserland nog 2 pro ducten: lo. de bekende Zwilsersche groene kaasjes en 2o. de melksuiker. Langen tijd geschiedde de melk- suiker-fabricage uilsluitend in een deel van het Al penland; eigenlijk alleen in de gemeente Marbach. Als met het brengen van het melkvee op de Alpen weiden de Somnierwirtschaft" is aangevangen, begint het eigenaardige bedrijf van den ,,Sennd. i. de kaas maker. Nadat de morgenmelk is ontvangen, begint de ka- zerij. die tegen den middag is afgeloopen. De wei wordt hierna in een grooten ketel verwarmd; eerst schept men het resteerende vet af, waaruit weiboter gekarnd wordt, daarna bij hoogere temperatuur de gestolde al- bymiije, die de grondstof is der bovengenoemde groene kaasjes. Een flink houtvuur wordt 'steeds onder den dam penden weiketel onderhouden tot laat in den avond en in de koele schemeringsuren zoeken de Alpenher- ders in de Sennhütte warmte en gezelligheid. _Daar i kort het personeel den tijd met zang en scherts en menige oolijke Sennerin ontmoet daar haar galant. Bij het eerste morgcngloren wordt het vuur opnieuw opgestookt en eindelijk na 20 tot 22 uur verwarmens is de wei ingedampt tot een siroopachtige vloeistof. Deze komt in vlakke schotels, die 48 uren op een koele plaats worden neergezet. De melksuiker gaat nu als zand kristalliseeren. Het suikerzand wordt een paar malen met koud water gewasschen en is dan gereed om aan de raffinaderijen te worden afgeleverd ter ver dere bewerking. Als iemand met 40 koeien naar de Alpenweiden trekt, zal hij na het einde van den Alpentijd (135 a 140 dagen) ongeveer 60.000 Liters melk verkregen heb ben, waaruit ongeveer 1250 K.G. melksuikerzand ge haald wordt. Omstreeks het jaar 1800 bepaalde deze industrie zich alleen tot Marbach, doch daarna breidde zij zich in de omgeving snel uit. Overproductie was hiervan het gevolg en de prijs daalde tot 15 francs per 100 K.G. Toen werd de fabricage gestaakt. Tusschen 18201830 steeg de prijs tot 100 francs. In 1850 was deze nog slechts 35 francs en in 1876 rees hij snel tot 150 francs, Na dien tijd waren de prijsverschillen niet meer zoo groot en kon men gemiddeld rekenen op 100 francs 100 K.G. ruwe melksuiker. Evenals zooveel andere bedrijven, is ook de melk- suikcrtabricatie in de laatste jaren gemoderniseerd, o.a. zijn veel doelmatiger uitdampketels, die minder brand stof kosten, algemeen ingevoerd. Sinds 1840 werd het ruwe suikerzand geraffineerd. Hel wordt opgelost in water van 38° C., waarna er Ier zuivering 1 K.G. aluin per 100 Liter oplossing aan wordt toegevoegd. De onzuiverheden komen als schuim Men gaat voort met de verdamping tot een heldere boven cLiijven en kunnen afgeschept worden, stroop is verkregen. Dezo wordt in een afzonderlijk lo kaal in bakken gegoten, waarin men dunne siokjes of touwtjes, die aan latten bevestigd zijn, laat han gen. Door de aikoeling van den stroop, gaat een groot deel van den melksuiker om de stokjes ot' draden kristalliseeren. Na 5—9 dagen is dit afgeloopen. De verkregen kristallen worden verzameld, gedroogd en. in vaten van 200 a 300 K.G. verpakt, naar elders verzonden als ie soort suiker. Do kristallen, die mislukt zijn, worden opnieuw ge raffineerd ot gemalen en in poeilervorm verkocht. Met bezinksel in de kristaiüseerbakken werd vroe ger dikwijls gewasschen, gedroogd en in tabletten in den handel gebracht, titans gewoonlijk opnieuw aan de raffinage onderworpen. De iinan'cieele uitkomsten van het raffineeren van melksuiker waren in den loop der jaren erg ongelijk. Aanvankelijk hadden de rathneurs groole winsten, doch wegens gebrekkige handeisrelatiën kwam er spoedig overproductie. J j Lal Igfjftl Na 1870 was deze industrie vooral zeer voordeeug. Do suikerprijzen stegen tot een ongekende hoogte, ter wijl het ruwe suikerzand met lage prijzen betaald werd. De kolossale bloei der melksuiker-raffinaderij trok de aandacht van vreemdelingen, die buiten Zwitser land fabrieken gingen stichten. Behalve een tiental in Zwitserland hoeft men er thans in Italië, Duitscliland, Amerika en Zweden. Ook Nederland heeft een melksuiker fabriek, gevestigd te Uit geest en gesticht door dr. G. Hondius Boldingh, des tijds een der directeuren der school voor suikerindu strie te Amsterdam. In 1900 is ze overgegaan in eene Naamloozo Vennootschap, „De Hollandschc Melksui- suikerfabriek." De wei wordt in groote vaten of tankwagens meestal per spoor naar de tabriek gevoerd. Door verschillende bewerkingen worden de vaste stollen afgescheiden uit de wei. Dit afval-produet heet melkeiwxt. Door ver menging met andere voedermiddelen heelt men er kippenvoer en kalvermeel uit samengesteld. De gezuiverde wei wordt vervolgens iu nagenoeg lucht ledige ketels, z.g. vacuüm-apparaten, tot stroop inge dampt, waaruit de ruwe suiker door kristallisatie wordt verkregen. Deze wordt geraffineerd, gedroogd, gemalen, ver pakt en verzonden. De verschillende toestellen zooals filterpersen, cen trifuges, vacuum-apparaten, enz., stellen deze labriek in staat meer en ook betere suiker uit een bepaalde hoeveelheid wei af te zonderen dan de Zwitsersche raffinaderijen met haar verouderde toestellen. Aan de melksuikerfabricage is steeds heel wat ri sico verbonden geweest als gevolg der handelspolitiek der verschillende slaten. Vóór m de Vereenigde Staten de Mac. Kinley-wet in werking was, voerde Europa veel melksuiker naar Amerika uit. Toen deze wet in werking was getreden, was dit gedaan wegens de hooge invoerrechten, welke Amerika op de melksuiker ging heffen. In Noord-Amerika werd de melksuiker zeer duur, wat lot gevolg had, dat veel fabrieken daar dit pro duct gingen bereiden, wat in korten tijd tot overpro ductie leidde. Amerika ging toen uitvoeren en drukte daardoor nog sterker de Europeesche markt; doch dit hield wegens de geleden verliezen weldra op. Toen de melksuiker-industrie in Europa weer nor maal was, ging Duitschland zijn beruchte toltarieven verhoogen. De melksuiker, die voorheen vrij in Duitsch land mocht ingevoerd worden, werd eensklaps heiast met een inkomend recht van 40 Mark per 100 K.G. De melksuiker komt thans algemeen in den han del als een fijn wit poeder. Zij wordt hoofdzakelijk gebruikt in de apotheek bij de bereiding van genees middelen, b.v. in poeders en voor de kunstmatige voeding van zuigelingen. Deze worden gevoed met ver dunde koemelk, waaraan de melksuiker in bepaalde hoeveelheid wordt toegevoegd. De in de melk aanwezige melksuiker is ook de stof, die het zuur worden van melk en room ver oorzaakt door middel van de melkzuurbacteriën, heel kleine schimmelplanIjes. die van deze suiker leven en ze omzetten in melkzuur. Hoe warmer melk of room zijn en hoe meer bac teriën er dadelijk in zijn, des te spoediger is de melk of de room verzuurd. Door de melkzuurbacteriën speelt de melksuiker dus een belangrijke rol in de boterbereiding. Zij doet dit eveneens in de kazerij. De jonge kazen bevatten nog veel vocht en daar in natuurlijk ook melksuiker, die door de melkzuur bacteriën omgezet behoort te worden. Deze bacteriën spelen dan ook een groote rol in het ingewikkelde en nog maar ten deele bekende kaasrijpingsproces. Toch heeft toevoeging van een bepaalde bacteriën-cul tuur, de z.g. reincultuur, reeds gunstige resultaten op- geleverd, zooals onlangs door ons is meegedeeld uit nel Verslag van den zuivclconsulent voor Noordhol— J land over 1908. D. E. LANDMAN. EEN AUTO IN EEN KREEK. Woensdag is onder Schoondijke (Z.) een automo biel in een kreek gereden, waardoor de onbezoldigde rijksveldwachter Abecle uil Sint Kruis levensgevaarlijk werd gewond, terwijl de chaffeur eveneens ernstig werd gewond. Nader wordt gemeld Tusschen Sehoondijk en Hoofdplaat is Woensdag een ernstig autoinobielongeluk gebeurd. De beide heeren De Hempline kwamen met hun chauffeur en een jacht opziener per auto van Gent. Bij Sasput reed de auto in een kreek, het voertuig sloeg om en de vier inzit- lenden i'aakten er onder. De jachtopziener werd zoo ernstig gekwetst., dat hij niet vervoerd mag worden; de chautfeur heeft op twee plaatsen een arm gebro ken; de beide heeren zijn ernstig gekwetst. De drie laatstgenoemden zijn 's avonds per ontboden auto naar Gent vervoerd. IN BKAN1) GERAAKT. Door het omkantelen van een brandend petrolcum- toestel geraakten de kloederen van mcj. StruObe, Zuid einde te Monnikendam, in brand. Onmiddellijk werden haar deze door den heer Strubbe van het lijf genikt, zoodat zij niet het minste letsel bekwam. De heer S. kreeg brandwonden aan beide handen. De binnenbrand werd daarna door de bewoners ge- bluscht. De schade wordt door verzekering gedekt. VLIEGEN Op het landgoed „Groot Persyn" onder Wassenaar worden door den Eranschen ingenieur Lefèvre de vlieg- proeven met de WrighUieroplaan dapper voortge zet. Dinsdagavond, omstreeks 9 uur deed de aviaticus ziju eerste in alie deelen welgeslaagde vlucht. Deze duurde 41/2 minuut, gedurende Welken tijd de lieer Lefèvre het toestel volkomen wist te heheerschen om ten slotte te landen, gelijk hij wilde. De eenige reden waarom deze zoo succesvolle vlucht werd afgebroken was de snel-vallende duisternis. Zonder deze zoo verklaarde de heer Lefèvre had hij zeker kunnen blijven doorvliegen tot zijn benzine op was. Het was Dinsdagavond dan ook uitgezocht weer. Verleden Vrijdagmiddag heeft de luchtschipper om streeks 5 uur nog even gevlogen. Het merkwaardige van deze vluchten is, dat Lefè vre geen gebruik maakt van het gewicht dat Wilhur Wiright en zijn leerlingen gebruiken om de machine over de rails te trekken en zoodoende op gang te brengen. Lefèvre laat eenvoudig alleen den moter wer ken en deze stuwt hem langs de ra Os en daarna de lucht in. Als een bewijs van het vertrouwen, dat deze koene luchtschipper ireeds stelt in zijn vliegkunst kan gel den, dat iiij ieder belangstellende uitnoodigt een prijs beschikbaar te stellen voor dengeen, die het eerst van Den Haag naar Amsterdam vliegt. Wanneer deze vol doende is om de noodzakelijke onkosten van afba kening van den weg enz. te bestrijden, dan zal hij zich opmaken dien prijs te verdienen. N. C. EEN EXCURSIE-SCHIP GESTRAND. Eenige dagen geleden strandde tusschen Christiansund en Malde, aan de kust van Noorwegen, de Noorsche l excursieboot „Olaf Kyrre". Onder de passagiers, op 'weg naar de Noordkaap, bevonden zich ook eenige landgenooten, die aan familie te Hilversum bijzonder heden dezer stranding schreven. Het Hdbld. werd welwillend toegestaan, daaraan het volgende te ontleenen „Ge weet door de twee telegrammen, die H. in haast bij aankomst in Stavanger en gisteren uit Molde ver zond, dat wij het wel maken; dat is hoofdzaak en de aanhef van het telegram uit Molde: „We are all three vary well and in good spirits", zal u ook gerust ge steld hebben bij het vervolg over het incident van de boot „Olaf Kyrre". Maar nu kunnen wij het u mel den. vol innige dankbaarheid jegens onzen God. Wij zijn gered uit doodsgevaar, want de „Olaf Kyrre" is niet meer; de boot is gestrand op den rotsachtigen bo dem tusschen Molde en Christiansund. We waren vol goeden moed uit Stavanger vertrokken alles ging naar wensch den eersten dag waren M. en ik wat zeeziek geweest, maar Vrijdag was alles vergeten. Wij kwamen verder in Bergen aan, 8 uur 's avonds, toen de „Olaf Kyrre" op punt was van vertrek. Haastig werden we er met een bootje heen gebracht en verder geen spoor meer van zeeziekte bij ons beid jes. H. heeft er heel geen last van gehad; we hadden een goeden nacht, Zaterdags tot voorbij1 Molde een mooie zeereis met gunstig weder. Een eind voorbij 38. Tusschen Kalsbachs familie was er werkelijk eene innige verhouding ontstaan. De woorden die de over ste geschreven had: „verlaat de mijnen niet," wa ren voor Kalsbach een heilige nalatenschap, welker vervulling hij zich tot een plicht van eer rekende. Het verschafte hem werkelijk vreugde, alle zorgen van haar verwijderd te houden en alles te doen om baar het dragen van het zware verlies te verlichten. Elfriede en Ulrika waren dagelijks in zijn huis en bij beschouwde ze als de zijnen. Slechts éene zaak vergalde zijne vreugde de toestand van zijne moeder. De slag had haar het meest getroffen. Zij klaag de niet; zij droeg het leed zoo gelaten mogelijk, maar haar zwakke krachten waren geheel gebroken, en haar anders zoo sterke geest was niet meer in staat, het lichaam te ondersteunen en rechtop te houden. De leunstoel, waarin zij sedert jaren gezeten had, had zij met het bed moeten verruilen. Ulrika, met wie zij altijd zeer gaarne sprak, mocht haar niet meer dagelijks bezoeken, en van Marie Soltau, die nog altijd bij haar kwam, liet zij zich niet meer voorlezen! „Ik heb geen gezelschap meer noodig," zeide zij tot Kalsbach, over wiens bezoek zij zich nog altijd ver heugde. „Ik weet, dat Ik niet lang meer zal leven, daarom wil ik ook den korten tijd die mij nog ver gund Is te leven, gebruiken om aan u te denken!" „Gij zult herstellen," zeide Kalsbach om haar ge rust te stellen. „Wanneer gij eerst maar weder in uw stoel zit, dan komen ook de krachten terug." De blinde schudde langzaam haar hoofd. „Zij komen niet terug," antwoordde zij. „En ik kan het ook niet verlangen, het lot heeft mij immers 'neer toegestaan dan aan zoovele anderen. Na alle harde slagen, die mij getroffen hebben, kwam altijd weder de blauwe hemel van hA geluk. Wanneer mij uog een wensch kon toegestaan worden, dan zou ik wel willen vernemen, wat het lot van uw zoon en van Feodoor's kinderen zal zijn." „Ik geloof, u dat wel te kunnen zeggen," zeide Kalsbach. „Egon weet, hoeveel moeilijke uren hij zijn vader berokkend heeft door de lichtzinnigheid van een enkelen nacht; hij beschuldigt zichzelveu, dat hij daardoor den dood van zijn vader heeft bewerkt, omdat Schoenrock hem door de verwijting van die schuld beleedigd had. Ik heb getracht, hem gerust te stellen en zeide hem, dat Schoenrock dan wel een andere aanleiding zou gevonden hebben om zijn wrok tegen Feodoor te luchten, ik heb hem niet kunnen overtuigen; maar dit alles heeft zulk een diepen indruk gemaakt op hem, dat hij zich nimmer weder tot eene lichtzinnigheid zal laten verlokken. Ik heb hem gezegd dat hij alles kan verzoenen, door het voetspoor van zijn vader te volgen, dat hij even gestreng tegen zichzelf, even getrouw aan zijn plicht en even rechtvaardig tegen anderen moest zijn. Toen heeft hij mij de hand gedrukt, zonder een woord te zeggen, maar ik weet welk braaf besluit hij heeft genomen. De vastheid van zijn karakter staat mij borg voor zijne toekomst. „Hermann heeft zich in zijn nieuwen werkkring spoediger thuis gevoeld, dan ik. verwachtte. Hij is er zeer mede ingenomen en dat zal nog toenemen. Hij zal eens de courant overnemen, en ik ben er vast van overtuigd, dat hij die in mijn geest verder zal voeren. Dat hij zich het leven aangenamer zal maken dan ik dat kon doen, wensch ik zelf; hij zal genie ten van hetgeen ik verworven heb. „En Ulrika? Moeder, wanneer gij haar en Hermann zoo stil eens kondet gadeslaan, zooals ik dat doe, dan zoudt gij ook over haar lot niet in twijfel zijn. Er leeft in beide harten iets waarvan zij zichzelf misschien nog niet bewust zijn; maar het neemt lederen dag toe, en het zal zich openbaren, en ik ken beiden te goed, om niet de volle zekerheid te hebben, dat zij beiden gelukkig zullen worden." De blinde had de handen ineengelegd en zwijgend toegeluisterd. „Albrecht, ik heb sedert lang dezen wensch ge koesterd, maar nooit durven uitspreken," zeide zij. „Ik hoopte, dat door de beide kinderen de beide vaders verzoend zouden worden. Dat is nu niet meer noodig. Wanneer Hermann en Ulrika elkander toegedaan zijn laat dat dan geschieden, Albrecht. Zij zijn beiden goed, derhalve zullen zij met elkan der gelukkig worden. Er is mij zoo menige wensch in mijn leven toegestaan, nu moet deze ook nog ver vuld worden!" Zij leunde met het hoofd op het kussen en op haar oud ingevallen gelaat lag een trek van stille, gelukkige vreugde. HOOFDSTUK XXV. Charlotte von Ortho leefde sinds het verdwijnen van den schilder Kalinka, zeer teruggetrokken. Zij beminde den schilder en moest zichzelf bekennen, dat zij hem door haar coquetteeren verhinderd had zich vroeger te verklaren. Had hij haar nu maar geschreven, dan zou ze hem hebben vergeven, dat hij van lage geboorte was, want zij hadden op een plaats kunnen gaan leven, waar niemand hen ken de .Maar zij hoorde niemendal van hem. De vlucht van luitenant Schoenrock en het be richt, dat hij zijn vermogen had verloren, de val en de vlucht van den bankier Eger dat alles boe zemde haar al heel weinig belang in. Den luitenant haatte zij omdat zij er hem de schuld van gaf, dat zij Kalinka hd verloren en de onbeschaafde en hoogmoedige bankier was haar steeds onaangenaam en onsympathiek geweest. Zij gevoelde niet het ge ringste medelijden met hem. Om zich los te rukken van de kringen, die haar onverschillig waren geworden, besloot zij op reis te gaan. Het was evenwel meer een gevoel van innerlijke onrust dat haar daartoe dreef, dan wel de hoop dat het reizen haar verstrooiing en genoegen zou ver schaffen. De menschen hinderden haar, zij wilde hen ontwijken. Zij reisde naar Tyrol, maar de heerlijkste natuur liet haar koud en onbevredigd. Zonder doel of zin reisde zij verschillende dalen door. Het toeval bracht haar naar een stil zijdal van het Zillerdal. Zij be schouwde zich daar als van de wereld geseheiden, dat deed haar goed en gaf haar een gevoel van rust en tevredenheid. Hierheen scheen nog geen geluid van de groote en drukke wereld daarbuiten te zijn door gedrongen. Zij moest zich hier vele ontberingen ge troosten, wat zij vroeger bepaald nooit zou hebben gedaan, maar dat had nu voor haar sterk overspan nen zenuwen iets goeds en afleidends. Op zekeren dag wandelde zij een heel eind het dal in, daar waar een stil en eenvoudig dorpje lag. Toen zij wat naderbij gekomen was, ontdekte zij achter een rots verscholen een schilder, die ijverig bezig was in een schetsboek teekeningen te maken. Verrast bleef zij staan, want zij had hier geen schil der verwacht. Maar ook de gestalte van den schilder die met den rug naar haar toe zat, trok zeer haar aandacht. Onrustig en met kloppend hart, ging zij wat ter zijde, om hem beter te kunnen opnemen. Maar daar draaide de man even het hoofd ter zijde en een halfonderdrukte kreet ontsnapte aan haar lip pen, het was Kalinka. De schilder sprong als geëlectriseerd van zijn bankje op. Hij zag de barones, hij herkende haar en hield den blik strak op haar gevestigd, alsof hij een droombeeld aanschouwde. De barones wilde op hem toesnellen, maar de voe ten ontzegden haar den dienst. Hij, wien al haar wenschen golden en dien zij in het minst hier niet had verwacht, hij stond daar voor haar. „Kalinka Kasimir!" riep zij en onbewust stak zij beide han den naar hem uit. De schilder aarzelde, maar toen snelde hij op haar toe en sloeg zijn beide armen om haar heen. „Eindelijk eindelijk heb ik je dan gevonden!" riep Charlotte uit. Kanlinka's forsche gestalte beefde, zijn armen die de schoone vrouw omstrengeld hielden, vielen slap neer, en de barones half van zich afwerend, ging hij naast haar op een steen zitten. Als uit een droom wakker geschrikt, zoo streek hij zich met den zakdoek langs het voorhoofd. „Mevrouw de barones u hier?" riep hij uit, ter nauwernood wetend wat hij zeide. „Een toeval neen mijn gelukkig gesternte heeft mij hierheen geleid," antwoordde Charlotte. „Einde lijk eindelijk heb ik je dan gevonden." „Heeft u mij gezocht?" vroeg Kalinka. Zijn borst snakte zoo hevig naar adem, dat hij die weinige woor den ternauwernood kon uitbrengen. „Neen, niet gezocht," zeide Charlotte lachend, „maar daar je zoo geheel zonder afscheid waart heen gegaan, zoo geloofde ik, dat het toeval ons elkaar nog wel eenmaal zou doen ontmoeten." Kalinka staarde voor zich uit. Hij had niet den moed de barones aan te zien. Hij was zeer veran derd. Zijn gelaat was met rimpels doorploegd, zijn rug scheen de kracht te hebben verloren om zijn hoofd zoo fier en trotsch te dragen als vroeger. „Kalinka, waarom ben je gevlucht? Waarom heb je mij niet eenig teeken van leven gegeven?" vroeg de barones, toen hij zweeg. „Vraag daarnaar niet," riep Kalinka, terwijl hij een afwerende armbeweging maakte. „Sedert dien tijd ligt er een zware en ontzettende strijd achter mij, die mij nu nog doet beven ais ik er nog aan denk. Ik heb sedert maanden in geen spiegel gezien, maar ik weet dat de sporen van dien strijd zich diep op mijn gelaat hebben afgeteekend, want zoo iets wordt niet als een vluchtige nevel weggevaagd." De barones keek hem met groote deelneming aan. Zij behoefde niet te vragen wat dien strijd zoo zwaar had gemaakt. Zij wist dat die strijd haar had gegol den. „Maar nu ben je toch weer kalmer?" vroeg zij. „Dat ben ik." „En wat heeft u die kalmte gegeven?" Kalinka talmde een oogenblik met een antwoord, daarna richtte hij het hoofd op. „Wilt u even meegaan naar dat kleine huisje?" zei de hij, terwijl hij op een klein gebouwtje wees, dat nauwelijks vijftig stap van hen verwijderd lag. „Daar zal ik het u zeggen." De barones volgde en zwijgend liep zij naast den schilder. Kalinka scheen een ander mensch geworden te zijn, zij begreep hem niet. Het weerzien had nog geen trek van blijdschap op zijn trekken te voorschijn geroepen. Was hij dan misschien niet blij daarover? Hij had van een zwaren strijd gesproken en die was nu immers geëindigd? Wie, die den arm maar behoeft uit te steken om het vurig begeerde geluk te kunnen grijpen, dacht op dit oogenblik nog aan den strijd en de moeilijkheden die liet gekost heeft om zoover te komen? Zij traden het kleine huisje binnen. Kalinka opende de deur. Aan het venster, waarin eenige bloemen ston den, zat een oude vrouw, daarnaast stond een jong en mooi meisje. „Dat is mijn moeder," zeide Kalinka, toen de baro nes was binnengetreden. „En deze is mijn ver loofde," voegde hij er aarzelend aan toe, alsof deze woorden hem moeilijk vielen te zeggen. Charlotte trad onwillekeurig een stap terug, het bloed week uit hare wangen. Onbeweeglijk staarde zij ,het meisje aan, dat haar op haar beurt met hare bruine oogen vriendelijk maar toch wat verbaasd aan keek „Uw verloofde!" stotterde zij. Zij greep de leuning van een stoel vast. „Zij is het sedert eenige dagen," zeide Kalinka. „Dan, dan wensch ik u veel geluk!" riep de barones boos en liep de kamer uit. „Mevrouw!" riep Kalinka, om haar zoodoende te-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 5