~Mm\ mi de Bectai.
DERDE BLAD.
Zaterdag 24 Juli 1909.
53e Jaargang. No. 4544
MS' Courant.
TENTOONSTELLING VAN HUISINDUSTRIE
IN HET GEBOUW VELOX TE AMSTERDAM
JuliAugustus 1000.
Couranten, tijdschriften en geïllustreerde weekbla
den hebben in lange kolommen en veelzeggende illu
straties op deze „Nederlandsche Tentoonstelling van
Huisindustrie" reeds sedert eenige weken de aan
dacht gevestigd. Ze wordt gehouden in het gebouw
„Velox" te Amsterdam, aan den hoek van de Hob-
bemastraat en de Ruysdaelkade, achter het Rijksmu
seum; en de stedelijke Regeering van Amsterdam
betuigde in zooverre haar sympathie met deze open
baar-making van menschelijke ellende, dat zij der
Tentoonstellingscommissie een subsidie toelegde van
twee duizend gulden.
Twee duizend gulden is niet veel voor 'n zoo
groote onderneming; maar arme menschen kunnen
met 'n beetje soms heel wat doen; en „arm" is
deze tentoonstelling en „heel wat" mee gedaan i s er.
Toen ik 'n paar weken geleden voor 't eerst de
aanplakbiljetten zag, van deze tentoonstelling: de
figuur van 'n tobberig uitziend man, vóór zijn tijd
oud geworden, met vermagerd en ziekelijk uitzicht
en 'n das om zijn mageren hals, toen heb ik mij afge
vraagd wat die beteekenen mocht. Was 't 'n fout, 'n ver
gissing van den teekenaar, die ons 'n werkman te
aanschouwen had willen geven, en nu, in de onzeker
heid van zijn stift, ons dit samenveegsel van een
mensch, niet meer dan „a husk", geleverd had? Met
welke oogen zagen andere menschen dit conterfeitsel
aan? Had die gemankeerde uitvoering 'n beteekenis?
Of mankeerde de uitvoering niet? En telkens als ik
die plaat zag op 'n aanplakbord of op 'n schutting,
nam ik mij voor de Tentoonstelling te gaan bezoeken
en te trachten de beteekenis van die plaat te begrij
pen. Want ik had hier en daar wel eens 'n woord
over de tentoonstelling opgevangen, maar 't rechte
begreep ik er toch niet van. (Er zijn harde hoofden
in de wereld en vlug begrijpen is ieder niet gege
ven.)
Zoo toog ik er dan heen; maar toen ik mijn kwar
tje deponeerde, werd mij medegedeeld, dat de ten
toonstelling voor vandaag gesloten werd. „Morgen,"
zoo zei de bureaulist mij, „wordt ze om twaalf uur
geopend." En morgen zou 't Zondag zijn. Andere
dagen is de tentoonstelling toegankelijk van 's mor
gens negen tot 's avonds tien of elf uur.
Een kort onderhoud met den Directeur, den heer
Brouwer, stelde mij in de gelegenheid, 's Zondags
morgens ten tien ure de zaal en het terrein te be
zoeken .Dit was 'n privilegie, omdat ik kwam voor
de pers.
En toen ik de zaal binnenkwam, steeds nog maar
met dat lugubere portret van dien ziekelijken, vroeg-
ouden man voor mijn oogen, toen was 't mij, alsof
ik in 'n hel-verlichte dooden-kamer kwam. De drape
rieën waren overwegend zwart, hier en daar met witte
banden op 't fluweel-zwart als zilver afgezet.
Ver achter in de zaal, waar zich 'n tooneel bevindt,
'n diep zwart gordijn, dat 't tooneel verbergt, en met
zijn witte banden 't zwart nog zwarter doet uitko
men. Uit elke pilaar en kolom rijst 'n wit vaandel om
hoog, waaruit de dood met 'n zeis gewapend u tegen-
grijnst. En overal waar ge uw oogen slaat: rouw en
symbolen van droefenis. Witte wimpels met rouw-
zwarte letters trachten u uit dezen droom te helpen,
en u de beteekenis dezer tentoonstelling te doen
verstaan. De meeste menschen waaronder ook ik
schijnen niet te weten wat „huisindustrie" is
en verwarren het met „huisvlijt", met „slöjd", met
liefhebberij-werkjes, met voor zijn genoegen en verzet
vogelkooitjes zagen, het knoopen van macramé of
het snijden van portretlijstjes. Maar huisindustrie is
iets anders. Huisindustrie kent geen liefhebberij-werk
jes, geen „genoegen" en „verzet", en weet alleen
van
„Het is de bedoeling dezer tentoonstelling, de toe
standen in de huisindustrie bekend te maken, en
daardoor de Regeering, het Nederlandsche volk en
zijn Vertegenwoordiging de noodzakelijkheid te doen
inzien van 'n wet tot bescherming." AVant „Huisin
dustrie is vcrwaarloozing, ongezondheid, besmetting,
onzedelijk." „Huisindustrie is onreinheid en werkt
drankmisbruik in de hand en doet de armoede toe
nemen.
„Noodig is sociale wetgeving, beperkte arbeidsduur,
vakonderwijs, kinderbescherming, ouderdomsrust, vak
organisatie." „Daarom zijn noodig: goede werkplaat
sen en fabrieken."
Met groote letters wordt het kort-begrip van de
bedoeling dezer tentoonstelling den bezoekers aan 't
verstand gebracht, en eenmaal dit wetende kunt ge
met critisch oog en begrijpende hersenen, gaan zien,
■wat hier te zien geboden wordt
Ge ontmoet er alles wat ge niet of zoo goed
als niet ontmoet op 'n tentoonstelling van „mid
denstanders". En als ge er iets aantreft wat ge ook
d&ar zoudt kunnen vinden, dan ziet ge 't onder 'n
ander licht misschien wel in overdrachtelijken zin
gesproken onder gepolariseerd licht, zoogenaamd
kalklicht, dat de kleuren heel anders, schoon meer
waar, doet zien. Het mooi-maken van de dingen
is hier vergeten, of met opzet weg gelaten. De ge
zellige hoekjes, de verleidelijke snufjes, de aansme
rende juffrouwtjes, lieftallig en coquet, betooverend
in haar mouseline kleedjes, als ze u rondleiden in
verbijsterende boudoirs, zijn hier niet te vinden, 't
Is hier grof, natuurlijk en onopgesmukt, 'n Kat heet
hier 'n „kat", en niet Mimi of Dodo, of welke andere
namen weelde en overmaat van tijd voor 'n dood
gewone kat verzinnen mochten. Hier zijn do kasten
niet gepolitoerd en gewreven, schitterend in 'n glans,
die u doet vragen of 't wel werkelijk 'n kast is;
maar hier staat zij ruw en zonder vertoon, zooals
zij wordt of geworden is onder de handen van haren
bewerker, die met bijl en bijtel en 'n paar ruwe
'landen haar maakte. Dit is geen „winkel", zooals
voor 't grootste gedeelte de „Middenstandstentoon-
felling" is; dit is 'n „werkplaats" van de meest
primitieve soort. Hier zijt ge niet verder dan éen
eukelen stap van de natuur af, van den bodem, van
«Jo bron, waaruit alles opwelt, van den boom, waar
aan alles groeit, van de aarde waaruit alles voort
komt. Hier naderen ons de dingen, die wij eiken dag
oehoeven en gebruiken, zonder tusschenpersonen.
Hier is geen baas, geen meesterknecht, geen patroon,
geen reiziger, geen engros-handelaar, geen winkelier;
kier staan wij als koopers en verbruikers direct tegen-
ever de arbeiders en arbeidsters, die de grondstof
fen bewerken tot voorwerpen om er ons leven mee
te versieren, en... wij staan verslagen.
Hebben wij daaraan ooit gedacht, als wij onze bor
duursels kochten? Onze laklaarzen vastregen? Onze
kamers versierden? Voor onze kinderen speelgoed
kochten? Hebben wij ooit kunnen vermoeden, dat er
zooveel arbeid, zooveel leed, zooveel nachtwaken, zoo
veel tranen mee gemoeid waren? Dat er zooveel droog
brood, zooveel honger aan verbonden was? Wisten wij
die zuinig moesten wezen, omdat wij aan ons laat
ste tientje of aan onzen laatsten rijksdaalder begon
nen waren, dat zij, die ons voeden en kleeden,
die ons voorzien van meubelen en allerlei levensbe
hoeften, van laarzen en dassen, van manden en kof
fers, van cartonnen doozen en bezems, van stroohul-
zen om onze flesschen in te pakken, van guirlandes
om feest te vieren en eerepoorten te bouwen,
wisten wij, dat zij niet weten wat 'n „tientje" is,
en dat 'n rijksdaalder voor hen de beteekenis heeft
van 'n klein vermogen? Weten de deftige heeren en
dames, de burgers, die daar in alle gerustheid heen
stappen, en hoffelijk den hoed voor elkander lichten
eere gevende wien eere toekomt hoe het lot is
van velen, die hen al die teekenen van eerbiedwaar
digheid mooie kleeren, mooie meubelen ver
schaffen? Weten zij dat? Ik kan 't niet gelooven.
Met open oogen heb ik altijd rond geloopen, en ik
heb 't niet gezien .Het is althans niet zoo tot mij
doorgedrongen als nu. In Brabant en Zeeland en
Friesland ben ik binnen gegaan, waar men mij bin
nen liet; en ik heb dan soms gedaan wat ik op
dat oogenblik mijn plicht achtte te doen; maar be
grepen heb ik het niet. 't Kwam mij dan onbewust
voor: 'n wereld te zijn, die buiten de mijne lag, 'n
geslacht, dat 't mijne niet kende al had mijn
medegevoel mij beter behooren in te lichten 't
Kwam mij voor, dat hier niets anders gedaan kon
worden dan 'n rijksdaalder van eigenaar te doen wis
selen, en 'n vriendelijk woord te laten vallen; maar
dat 't verder zoo wel blijven zou, omdat er toch
niets aan te doen was. Een natuurwet, die vogelen en
visschen schiep; vogelen om te vliegen en visschen
om te zwemmen, en mollen om in de aarde te
wroeten. Het ongeschoolde nadenken bracht het
niet tot de bewustheid, dat hier streed en pijn-leed:
vleesch van ons vleesch en been van ons gebeente;
dat de harten die hier klopten menschen harten
waren, dat hier menschen zielen zuchtten, dat
hier verlangens sluimerden naar geluk en blijdschap,
zooals wij die voor onszelf begeerden en waarop wij
aanspraak maakten.
We hadden van thuis de uit het hoofd geleerde
les meegebracht, dat „geld niet gelukkig maakt", en
enkelen onzer genoten den zegen dit in eigen leven
en aan den lijve te mogen ondervinden; en we brach
ten die les zonder eenige aanstellerij, zoo natuurlijk
mogelijk, in practijk, door 'n vriendelijk woord te zeg
gen, de schouders op te halen en heen te gaan. En
als we dan thuis kwamen en 't kwam ter sprake,
dat leed, die armoede, die kommer, dat gebrek, dan
sloegen we onze handen in elkander of soms naar
den hemel zelfs, schudden onze hoofden, zeiën dat
't verschrikkelijk was, en staken 'n sigaar op en
gingen over wat anders praten, omdat men zich alles
toch niet aan kon trekken.
Doch 't leed bleef bestaan en de tranen vermenig
vuldigden zich... maar wie eens op den schouder
geklopt werd en gedwongen was om te kijken, ziekte
en pijn en den Dood in 't grijnzend aangezicht, die
lacht niet meer van harte, te minder naarmate hij
meer hart heeft, en bedenken moet, dat er duizend
duizend zuchten en jammerklachten geslaakt wor
den, die wij niet hooren; dat er duizend duizend ge
beden omhoog stijgen, waarnaar geen God te luiste
ren schijnt.
Hier Christenen en Socialisten, hier is werk voor
u! Beter dan in uw consistories te verrichten valt,
beter dan in uw partijen en clubs! Hier is werk
voor heiligen en zondaars, voor rijken en armen,
voor allen, die weten en erkennen willen, dat wij
broeders en zusters zijn, en óok weten, dat „waar
een lid lijdt, allen lijden".
„O n g e 1 o o f 1 ij k" had men kunnen schrijven bo
ven de ingangspoorte dezer tentoonstelling, „Onge
looflijk, en toch waar". Het raadsel der lugubriteit
lost zich op bij de aanschouwing, van wat hier te
zien is; en de macabere vaandels hangen er niet ten
onrechte, want
„Hier is te zien, wat ge nog nooit hebt gezien,
AVat ge nimmer hebt durven droomen!
Kijk met zoo'n verbazing die vaandels niet aan!
Eén waarschuwing nog en het spel vangt aan!
Ge zoudt nog te laat kunnen komen!"
En wie te laat komt, doet zichzelven groote schade;
want hij zal niet weten w a ar o m gebeurt, wat straks
gebeuren z a 1 en gebeuren moet. Hij zal 'n klok
hooren luiden en niet weten waar de klepel hangt;
hij zal de aarde zien wankelen en gelooven, dat zij
ondergaat, niet wetende, dat het mensclidom dan
ontwaakt tot menschelijkheid.
O, ik bid u, kom deze tentoonstelling niet bezien
in 'n verloren oogenblik of haastig en gejaagd, wan
neer uw gedachten toch elders zijn. Breng tijd mee
en wil tot zien en overweging; breng uw nadenken
en uw hart mee en vraag inlichtingen, als ge niet
gelooven kunt, wat uw oogen zien en lezen op die
blauwe en witte en rose kaarten. En als de voorstel
ling voor u voorbij is en gij boos en ontevreden zijt,
wees dan boos en ontevreden op uzelf en op de
maatschappij, die misschien wel wist het althans
behoorde te weten dat zulke dingen bestonden.
Hier weerklinkt 'n boodschap, die den Vrede niet
brengt, maar 't zwaard" (Matth. X 34).
„Ontwaakt, gij slapers; droomers, heft u op
Uit sluimrings zoete omarming.
Ik breng geen mijmrend stilstaan, maar beweging,
Geen kalmte, maar gejaagdheid in de harten.
Zoo gordt u aan wilt gij mijn volgers heeten
En trekt het zwaard om eigen vreê te dooden,
Die boos is!
Werpt den fakkel
In woningen van kranken, zwakken, lauwen
En doe ze blaken van 't genezend vuur
Des heil'gen ijvers. Strijdt met sterken arm
En sterke ziel, zóólang, tot afgehouwen
Ternederstort dl wat Gods rijk weerstaat
En aan 't geluk van menschen perken stelt."
„Ik kom den vree niet brengen, maar het zwaard!"
Zoo wet de waap'nen wel; valt aan en treft,
Tot straks 'n glorie daagt, die niet meer zwicht.
Dan zal Ik komen om het zwaard te breken
En 's vredes balsem gieten over 't hoofd
Van u, mijn welbeminden."
Q.
Hebben ook rijke menschen deze tentoonstelling
bezocht? De kranten vertelden, dat Koningin Emma
er Maandagmiddag een bezoek bracht, en dat de
heer Brouwer Haar anderhalf uur rondleidde. Heeft
H. M. gezien wat ik en anderen daar gezien hebben?
En heeft Zij 't begrepen? Kunnen rijke menschen
beseffen, wat 't beteekent, zes, of vijf, of vier \of
drie of twee of éen cent in 'n uur te verdienen,
en daar dan, met misschien 'n brood van de diaco
nie en 'n kwartje of twee kwartjes van 't burgerlijk
armbestuur, van rond te komen? 'n Vrouw te hebben
en kinderen en misschien nog 'n „afgewerkte vader
of moeder tot je last"? Dat van die zes of vijf of vier
óf drie of twee gulden de huur afmoet, en zeep, en
sajet om 'n kous te stoppen, en 'n enkelen keer 'n
paar klompen? Kunnen rijke menschen. dat besef
fen? Dat menschen, die vlaggenguirlandes plakken,
in Amsterdam 3 3/4 cent per uur verdienen? De men-)
schen, die te Weert botercartons plakken verdienen
4 1/6 cent per uur, fuikenbreiers te den lip 7%
cent. En aan den galarok, dien 'n Tweede-Kamerlid
in den Haag kocht voor f 180 verdiende de kleer
maker niet meer dan 14 cent per uur. Het plakken
van dekkartons op lampenrozen wordt te Maastricht
betaald met 3 centen per uur, stroohulzen-binden te
Oisterwijk met 3V2 cent, het naaien van 'n vrouwen
rok te Amsterdam met vijf cent per uur. Een dames-
kleermaker verdient te Groningen 9 1/6 cent per,
uur en het maken van zijden blouses geeft in Arn
hem 11 centen per uur. In Nijmegen verdienen men
schen die taartjes-doozen maken 5 Ys cent per uur,
en hét maken van vierpuntige guirlandes wordt in
Maastricht betaald met 2 centen per uur. Voor 't
maken van mansjekkers betaalt men in Groningen
9 Vè cent, en voor kinder-confectie 6% cent per uur.
Het lezen van kofl'ieboonen brengt te Dordt de „lees-
ters" waarom geen lezeressen? 2 3/7 cent per
uur op. Als ze dus tien uran op 'n dag hebben „ge
lezen", hebben ze b ij n a 24 centen verdiend, 'n Lec-
trice verdient meer, en leest zeker geen tien uur
per dag. Erwtenlezen wordt in Leeuwarden betaald
met 1% cent per uur en in Goes met 1 3/7 cent.
Maar wat de kroon spant, is het uitzoeken van paddi
uit rijst, dat in de Zaanstreek voorkomt. Twee vrou
wen, de een 40 en de andere 60 jaar, verdienen
daaraan in honderd uren tij ciséen gulden. Met haar
beiden; dus elk 'n halve cent per uur.
Zei ik te veel toen ik zei, dat men „Ongelooflijk"
had kunnen schrijven boven deze tentoonstelling?
Hebt ge dat woonhuis gezien uit Culemborg? en
dat andere uit Gemert? Uit Waalwijk? uit Best?
Breken die menschen nooit den hals over die brok
ken tegels, die „vloer" heeten, en die bijna niet
voorkómen, dat men op de reëele aarde staat? Hee
ten die vodden kleeren? Zijn die nesten met stroo
bedsteden, waarin menschen slapen? Hebt ge de hut
van den bezembinder Van der Helm gezien, uit Boyl
in Friesland? Toen ik met hem zat te praten in zijn
hut, waar 'n brok raam in stond en overigens de
wind aan alle kanten door gaten heenspeelde, vroeg
ik hem, of dat nu werkelijk zijn woning was.
Nee, meneer.
Dus dit is niet 'n hut of woning, als waarin
je te Boyl woont?
Nee, meneer! Dat mocht ik wel willen; dan
zouen we denken, dat we in 'n paleis woonden.
Hij vertelde mij verder, dat hij 'n vrouw en vijf
kinderen had, en met te werken van den ochtend
vroeg tot den avond laat vijf gulden in de week ver
diende. 's Zomers soms vijf en 'n half of zes gul
den
Er is 'n veertigjarig vrouwtje uit 's Gravenmoer,
die Brabantsche kant werkt en daarvoor 40 cent per
el krijgt; maar als zij werkt van 6 uur 's morgens
tot 8 uur 's avonds kan zij niet meer dan 3/4 el
afkrijgen, zoodat ze 30 centen daags verdient. Daar
van gaat dan nog 4 cent per el af voor 't garen.
Het vrouwtje klaagde niet en zag er keurig gekleed
uit .Maar toen ze ging lunchen, at ze droog brood
met 'n glas water en melk.
Hebt gij die andere kamertjes gezien? Van dien
mattenvlechter? Van die breister? Van die naaister?
Van die garnalenpelster? In het kamertje van de
laatste hing 'n verweerde „huiszegen", waarop men
lezen kon: „Zalig zijn de armen van geest". Er stond
niet bij, dat „hunner het Koninkrijk der Hemelen is",
doch dat zullen we maar hopen; want als zij niets
anders te wachten hebben, dan de verweerde armoe
de en den honger, die hier hun deel is, zal het hun
wel moeilijk vallen te gelooven, dat ook zij „kinde
ren Gods" zijn.
En nu moet ik weer eindigen, al is mijn hart
nog vol tot berstens toe; nu moet ik weer eindigen,
al zijn geen tien kolommen in staat al de aandoe
ningen en woorden van klacht en medelij te bergen,
die zich opdringen en meester-maken van ieder, die
dit schouwspel van menschelijk lijden gaat zien.
Laat niemand, die deze regelen leest, denken, dat
ik overdreef. Ik overdreef niet, en ik zei niet a 1-
1 e s.
„Hun leed in al hun omvang klagen,
Kunnen die rampzaalgen nooit, of zij
Kwetsen 't fijn gevoel van ons, en wel
Van allen die gelukk'ger zijn."
(Aurora Leigh.)
Ik moet hier iets aan toevoegen. Maar w&t? Ik
ben geen handelsman, geen econoom. Dit is 'n laby-
rinth, waarin 't mij eng en bang te moede wordt,
i» ar Ariadne's draad ontbreekt mij en ik weet er
niet uit te komen. Ik weet geen oplossing van dit
raadsel. Ik gevoel diep, dat heel deze lange brief
en al zijn klachten en, al zijn medelijden niets betee
kent. Maar ik weet ook, dat de toestand zoo niet blij
ven kan en niet blijven mag. Deze tentoonstelling is,
behalve 'n klacht, een aan klacht; 'n snikkend ver
wijt aan u en mij en allen, die brood hebben om te
eten en kleeren om aan te trekken en geld in buidel
en kas, en doen, alsof nu alles in de volkomenste
harmonie is.
Maar dit is niet zoo!
„Och, wat heeft dit kroost misdaan,
Dat het dus met fletsche wangen,
In een grafspelonk gevangen,
Langzaam stervend moet vergaan?
Buiten tieren veld en dreven,
Bloeit de lente, gloeit het leven;
Schoon is alles wat men ziet,
Slechts die bleeke menschen niet."
Ten Kate.
Zal na de Koningin-Moeder ook de Prins komen?
Of de Minister van Koophandel, Landbouw en Nijver
heid, ex-dominé Talma? 't Ware te wenschen! Dan
zou 't toch zijn nut nog kunnen hebben, dat Doctor
Abram 'n poosje de lakens en de vetste baantjes
heeft uitgedeeld.
Zoo'n ex-dominé durft niet vol te houden, dat hij
niet weten zou wat er in de „Bergrede" staat, en
dat we 'n „christelijk" ministerie hebben kan ook
niet geloochend worden.
Maar laat mij niet eindigen over deze ernstige ten
toonstelling te spreken, met 'n aardigheid. Van harte
hoop ik, dat er zóóvele stemmen zullen opgaan over
't groote leed, dat door duizenden hier te lande ge
leden wordt, dat goede sociale wetten hieraan spoedig
'n einde zullen maken.
H. d. H.
AVEERZIEN.
A AN EEN STRAATORGEL.
Ze stond goed te strijken, 't Was een zwoele dag
en de zweetdruppels parelden haar op 't voorhoofd, zoo
dat zij! ze telkens met den rug van een hand moest
wegvegen. De damp van het goed, waar de bout over
ging. walmde haar in 't gezicht en op haar wangen
teekenden zich vurige kringen af. Ze had moeite vol
te houden; zou liefst strijkijzer en plank op zij ge
smeten hebben.... De vroolijke klanken van lentestad
drongen tot haar door.... Maar zijj perste de lippen
opeen en werkte voort. In de lange, smalle straat van
smakelooze volkswoningen begon vlak hij Door d'r
huis een orgel te spelen. Jolige wijs die haar
aan 't neuriën bracht. Er tintelde dartelheidin haar
oogen. Zinnelijk trekje speelde over het smalle gelaat
van do jonge vrouw. Ze wiegelde het hoofd heen en
weer, op de maat van 't orgel wijs je en liet het strijk
ijzer zóó stevig over de ondWrok, waar ze mee be
zig was, gaan, dat een plekjcAschroeide... Dat kwam
er nu van!... Goed dat Jan 't niet zag.. Die zou weer
gaan procken... ,.Nict zoo driftig, Doortje!... Denk er
toch oml.... Nou is zoo'n kostelijke rok weer naai' de
maan. Wees toch verstandig!....".
Zo hóórde 't hem zeggen. De leuke wijs van het
orgel prikkelde haar nu.... Maakte 'r nijdig over dal
saaie, zeurende, preciese, prcekerigc van dien Jan.
Maar ze werkte voort... Schoon ze pufte van benauwd
heid. Zij herinnerde zich
Van nu drie jaar geleden. Toen moeder en Kee
haai' gezegd hadden: „Zoek je forluin maar...." En
zij', met kleine Truitje op den arm, 's avonds gezwor-
vètni had over de straat. Tot ze niet meer kón. De
boenen onder haar lijf als-verlamden en ze eindelijk,
uit wanhoop, naar oome-Dirk was gegaan, naar
den ©enigen broer van moeder. Naar strengen, stug-
gen. bekrompen, driftigen oom, die met Door d'r va
der nooit iets te maken had willen hebben.... Van wién
zij wist, dat-ie haar nooit van z'n leven helpen zou....
Nu wat met haar gepasseerd was... Maar Truitje zag
zoo wit als krijt en legde liet slapensmatte honger-
kopje tegen d'r schouder alsof het wurmpje sterven
ging... Zij had geen geld, geen voedsel, geen onder
dak. Toen ze, thuis, daar straks, gezegd had: Dan
spring ik met 't kind maar in de grachtAntwoord
de Kee, d'r zuster: „Dat zou voor ons en voor jou
ook maar 't beste zijn!..." Maar Door durfde zich niet
verdrinken. Ze was dan naar o ime-Dirk geloopen....
Stond in de woonkamer vóór zij 't zelve recht besefte.
...Tante Jaantje zat aan de 'tafel en naast haar het
neefje, zestienjarig joggie, dat :in harre strengheid
was grootgebracht en wiens schuw-gluipcrige oogen u
altijd ontweken.... Joggie met zoetig-onderdanig glim
lachje en groezelige gelaatskleur.... Neef Hendrik, die
hevig ontstelde bij 't zien van nicht Door en 'I kindje.
Zijn moeder aankeek met verontwaardigden blik van:
„Wat zegt u van zóó'n brutaliteit!..."
Tante Jaantje wds zoo kwaad niet... Maar die beef
de voor oome-Dirk. Werd echt-wit om d'r neus toen
zij Door daar zag staan.... Wenkte joggie om de ka
mer uit te gaan. Strompelde toen, bevend van op
winding en angst, dat oome 't merken zou naar
Door toe.... Fluisterde: „Gut, Doortje, kind, hoe kom-
je.... Kóm-je ertoe!... Je weet tochHeusch, je kunt
niet...."
Toen had zwerfster het bleeke kopje van Trui te
gen haar wang gedrukt en gezegd van dat ze zoo
moe was.... Zoo'n honger had.... Dat kleine Trui ziele
was....
En Tante Jaantje, al maar doodsbenauwde oogen
naar alle kanten richtend.... Dat oome-Dirk toch maar
niet.... Tante had toen, met haar sidderende vingers, 'r
geldknipje opengepeuterd en een gulden te voorschijn-
gegrabbeld.... Haar de gang door geduwd.... Gauw-dan
Gauw-danIWeg, vóórdat oome thuis komtOome
!kan elke minuut komen.... In vredesnaam, Doortje,
ga nu!Gd nulEn kom nou asjeblieft nooit
meer...."
Zij stond op de straat. Met tante Jaantje d'r gul
den in de hand geklemd. Ze kón Trui niet meer hou
den.... AVist niet waar ze onderkomen zou zoeken.
Had de macht niet om een winkel binnen te gaan;
eten te koopen.... AVas op een stoep neergezonken.
In haar ooren gonsde 't als een zee. En t was of
de lichtjes van dc straatlantaarn ineenvloeiden tot lange,
vurige lijnen.... De klanken van straatrumoer samen
smolten tot iets dreunends; als van zware golven, die
komen aanrollen.... 't Eenige. waarvan zij' besef had
was dat ze kleine Trui moest vastklemmen.... En in
haar wegzinkend bewustzijn van afgetobd lichaam was
nog gebleven de angst om: het bleeke kwijnende wurmp-
VAi
Door zag nu terwijl ze het strijkijzer weer met
kalmer rustiger beweging over 't goed liet gaan
dien verschrikkelijken avond, van vóór drie jaar in
de fijnste bijzonderheden terug....
Hoe Jai\ haar, ,op' die stoep, gevonden had. Een
rijtuig had gehaald en haar., met Trui._ naar een loge
ment gebracht
Hoe zij' tot bewustzijn was gekomen in 't slaapka
mertje van „Tehuis", terwijl een dokter zich over haar
heen boogZe zag weer zoo scherp, nu. de ernstige
oogen van den dokter, die haar pols vasthield en iets
fluisterde tegen de juffrouw van het „Tehuis". Ze had
den haar toen wijn gegeven, laten eten. Truitje
was naast haar, in een proper bedje, gelegd. En den
volgenden ochtend vertelde juffrouw haar, wie dat al
les had geregeld... En dat Jan Dekker verzocht had,
Door den volgenden dag te mogen spreken.... Tegen
een uur of een, twee. zou hij als dokter 't goed
vond komen. Haai' beneden, in de spreekkamer,
wachten,...
Hij had haar niets verweten. Was niet bijzonder
hartelijk, ook, geweest.... Door alleen 'n hand gegeven.
Toen stil, verlegen, vóór zich uit zitten kijken. Zoodat
't, tusschen hen, vreemd!, drukkend, zonderling werd...
Zij vertelde hem van alles en hoe moeder haar uit
't huis had gejaagd.... Hij. Jan. knikte maar, Tuurde
vóór zich uit. Geen spier op z'n gezicht bewoog zich...
En toen-ie, na een half uur wegging, had-ie haast
niks gesproken. Haar slechts een paar maal even aan
gekeken, en dan was 't of er in het koude, fletsche,
doodsche van z'n blik wat ziel, wat leven kwam:
Den volgenden dag, precies op hetzelfde uur
was Jan weer in het „Tehuis" gekomen. Hij had iets
voor Door gevonden. Een kamertje voor 'r gehuurd
bij heel-nette. fatsoenlijke menschen. Daar kon ze di
rect hoen, als ze wou. Haar rekening in het „Tehuis"
had Jan betaald. De huur van 't kamertje was óók
at twee weken vooruit afgedaan... En toen ze bij haar
nieuwe woning waren gekomen, haalde Jan, die
niet mee naar hinnen ging, een papiertje voor den
dag, dat-ie Door in de hand stopte.... En direct erop
was hij weggeloopen....
„Nou. adie, tot van de week dan!'"
Weg was hij. In het papier was een goud-tientje ge
wikkeld....
Toen kleine Trui het mooie ding zag glinsteren,
kraaide ze van pret....
„Mooi, hè!" riep moeder. En het kindje zag haar
aan met stralende oogjes... Trui d'r wangetjes waren
nu weer blozend...
Als Door bedacht, hoe die goeie Jan dat alles toch
maar gedaan had... Jan, dien zij vroeger zóó beleedigd
en gekrenkt had... Die nu zorgde voor het kindje van
Rggr en dien ander.... Als Door dat alles overdacht,
voelde zij toch gróóte dankbaarheid voor den man,
drukte zij Truitje tegen zich aan en zei, terwijl ze,
in weeke, zachte stemming, haar meisje op de
malsche. rose wangetjes zoende: „Zoete oome-Jan, hè!"...
Dat alles was nu al drie jaar geleden.
Eigenlijk had Jan haar nooit „gevraagd". Alles liep
i als iets van zelf-sprekends. Hij kwam Door op be-
1 paalde uren afhalen uit d'r betrekking. Luisterde naar
wat ze over alles vertelde. Gaf een enkele maal raad.
Map k te opmerkingen... En het stugge, pedante^ bazige
van "zijn toon hinderde haar dikwijls genoeg... Soms
was ze hang voor den man, die dan naast haar voort
stapte. Had ze hem willen ontwijken... Herademde zij
wanneer Jan weer gced-en-wel weg was. 'Maar dan be
dacht Door weer: „wat hceft-ie niet voor je gedaan!,...
Zoek er maar een, die dat nadoet!.... AVie zal voo-r
kleine Trui zorgen'?.... Haar een naam geven?
Door schaamde zich echt over haar onverschillig
heid voor den stillen, stuggen man... Maar wel gebeur
de '1 dat zij, wanneer Truitje sliep, in haar kamertje
lag te schreien.... Met gezicht in het kussen gedrukt....
Diep gedrukt, dat geen mensch 't. in huis, hooren
zou. Dan ging alles haar geest voorbij.... Dan klem
de zij haar armen om 't kussen heen en beet in de
sloop, als om te vernielen, te vermorzelen dat wat
nog altijd in haar bruiste: in haar opleefde, do
wilde zucht naar jool, naar vroolijkheid, dat onge
bonden©. dat dartele, waar moeder en Kee altijd zoo
woest over waren....-Dat ze van haar vader had, met
wien oome-Dirk niks le maken wou hebben.... En op
wien oome-Dirk gedoeld had, eens toen moeder te
gen hem klaagde over Door d'r lichtzinnigheid...
Schokschouderend-minachtend.... „De appel valt niet
ver van den boom, hè?...." Eerst later had Door pre'
cies begrepen wat oom© eigenlijk bedoelde en van
toen al' had ze nog erger 't land aan hem dan ooit
tevoren.
Ze waren getrouwd. Jan z'n vader had Door ont
vangen zonder haai' zelfs een hand te geven.... Toen
zo naar hem toe was gekomen, draaide hij z'n hoofd
om en deed net alsof h'j iets had laten vallen.... Ze
was, na dien keer, nog eenmaal hij' Jan Senior ge
weest.... Met moeder en Kee ,had ze zich, voor den
vorm, verzoend. Jan stónd erop.... Ze zagen elkaar
zoo goed als nooit. Door hdd geen kennissen. Een
vriendin, nog uit 'r schooljaren, wou Jan niet in z'n
huis hebben. Die was hem te „wercldsch".
Zij verduurde, verbeet^ verdroeg alles terwille van
kleine Trui, die vader tegen Jay. zei cn z'n naam
droeg; overigens iets-schuws, iets-bangerigs voor hem