Al!
ccv.
Binnenlandscli Nieuws.
kop op oom z'n schouder en zei de knaap: „Oome, op le nemen, uit Engeland. Frankrijk, 1 urkijc, Duitsch-
je bent toch een goeie!" land, Holland zelf, dan zou die krant uitgebreider woi-
den dan de grootste bibliotheek, en konden wij: le
zen en niets anders dan dit, als onze voornaamste
levenstaak beschouwen. Want het regent nieuws, en
ik sta, met anderen soms eens pratende, verslagen van
het vele, dat er gebeurd Ls, gebeurt, en waaischijn-
lijk ook nog wel gebeuren zal, en waarvan ik zelfs
geen gefluister of gerucht hoorde of hooren zal.
Is lezen en schrijven mijn taak, mijn beioep, mijn
broodwinning, en moet ik dit naar plicht en gewe
ten zoo goed mogelijk doen, dan vraag ik, wal zou
ik moeten beginnen met 'n aclit-urigen werkdag, waai
nu al zoolang voor gevochten wordt. Of staat mijn be
roep buiten de andere beroepen f lel ik niet mee Sta
ik onder of hoven '11 zetter, 'n dominé, '11 bezem
binder 'n referendaris. '11 kantoorklerk, 11 winkelbe
diende' of 'n boerenknecht? Zijn ze meer of minder
t-wv.ii ccu gutrit;:
En dikwijls gebeurde 't dat kleine Toon, die een
eerste ravotter was, zóo insliep. Oome-Bart droeg
het. kind dan voorzichtig naar zijn bed; kleedde hem
uit zoo zacht, zoo stil als 'n moedertje. Stopte Toon
lekker in de dekens. Keek of-ie wel rustig doorsliep.
Ging dan in het kamertje achter den winkel z'n kran
tje lezen, z'n boeken bijwerken. Was tevreden in
zijn saai, eentonig leventje. Cijferde glimlachend 11a,
hoe Toon, als-ie oppaste en oom 't maar kon uitzin
gen, toch eenmaal 'n aardig duitje zou erven. E11
als de menschen tegen hem zeiden: „Bart, dat je
toch nooit eens '11 verzetje neemt...!" Dan schudde
hij glimlachend van dat-ie 't niet noodig had. Als
dc jongen van zijn eenige zuster de eenige, van
z'n heele familie nog over, maar flink opgroeide, in
de wereld vooruitkwam... Dan had Bartje al wat
z'n hart begeerde
Over al die dingen piekerde Bart als-ie, in zijn
hokje van concierge-administrateur, zijn werk afhad
en die oude brieven voor den dag had gehaald
De smarttrek om z'n lippen werd dan, hoe meer
hij nadacht, des te droevigerWant dan kwa
men er pijnigende beelden. Van knaap, die niet deu
gen wou. Dien hij, uit schaamte voor de kennis
sen naar een andere stad had gestuurd... Bart
alleen in z'n oud huisje. Zaakje aan t verloopen...
Eu dan die tijdingen over Toon. Dat telkens vragen
om geld, Die scènes als oom weigerde. Die verschrik
kelijke dag, nu drie jaar geleden, toen een recher
cheur bij 'm kwam... Er moest binnen een paar
uren „gestopt" of Toon was verloren. Hij had be
taald. Z'n laatste „stukje" verkocht. En niks, heele-
maal niks was er overgebleven van zijn kapitaaltje...
Toon had 'm geplunderd, kaalgeplukt... En Bart
sprak er met niemand over. Als het verloopen zaakje
gesloten was, zat-ie in z'n eentje dikwijls genoeg, z'n
groot verdriet uit te schreien, 't Geldje kon 'm nog
niet zooveel schelen, maar 't idee, dat van Toon een
schooier, een doordraaier, een gewetenlooze, harte-
looze bandiet gegroeid was, die 'm alleen schreef
om hulp en voor de rest niets om 'm gaf... Dat
had in Bart z'n gemoed een wond gemaakt, die tel
kens open ging, bloedde, hem dan zoo n pijn
deed
En toen hij, dien keer, bij het gesprek met me
neer Gevers -in de oogen van den ander las, wat
ze dachten van hem, Bart, die z'n schulden niet kon
betalen, en óok niet zeggen waar z'n ge'd was ge
bleven... Toen had-ie het diepst, het pijnlijkst ge
voeld wat Toon hem had aangedaan... Maar de
waarheid kwam niet over z'n lippen...
„Ik ben ervan overtuigd," zei de verdediger, den
gedetineerde toegevoegd, „ik ben er zeker van, Everts,
dat ge mij de waarheid verzwijgt. Dat kón zoo
niet,!... Gij moest toch een reden hebben om de kas
van 't Genootschap te bestelen... Vertel mij dan,
waartoe gij dat geld noodig hadt. Van u is be
kend dat ge bijna nooit 't huis verliet... In de
anderhalf jaar dat gij conciërge zijt geweest, was
alles in orde. En nu plotseling over de tweehonderd
gulden weg... Zonder dat ge kunt verklaren, waar
't geld gebleven is. Niemand dan gij alleen hadt
het beheer over die fondsen. Gij hadt den sleutel
van kast en kamer. Sporen van inbraak zijn niet ge
vonden... Ge bekent het bedrag ontvreemd te heb
ben... Waarom?"
De advocaat poogde te vinden de onthulling van
't mysterie op dat bleeke, grijze, vervallen kopje van
oud-manneken, dat in gebogen houding vóór hem
stond. Dat met de beverige handen telkens tasten
de, als naar hulp zoekende beweging maakte...
Verdediger dacht na over al wat hem over Bartje
verteld was... Over het kapitaaltje, dat-ie had op
gemaakt zonder dat hij kon verklaren hoe, waaraan
...Over allerlei zonderlinge, fantastische geruchten,
sommige zóo zot dat men er, het simpel-ouder-
wetsche manneken kennende om lachen moest...
Maar er was geen „houvast", geen aanknoopingspunt
niets!
Bart-zelf, de ontslagen conciërge, van diefstal
beschuldigd, bleef zwijgen.
„Eene openhartige bekentenis," zei advocaat nog,
„zou uw geval aanmerkelijk gunstiger kunnen ma
ken, bedenk dat wèl!..."
't Was vruchteloos.
Bartje schudde het hoofd en mompelde iets on
verstaanbaars. Advocaat werd kregel. Begon te ge-
looven dat sommige fantastische geruchten, over Bar
tje loopende, toch misschien minder zot waren dan
ze leken
De bewaarder kwam, nam Bart bij een arm en
leidde hem weg, terug, naar z'n cel.
En toen de deur gegrendeld was, ging Bartje zit
ten op den aan ketting vastgemaakten stoel. Met doffe,
starende oogen treurde hij vóór zich uit... Net, zoo
als hij uren-lang gezeten had in z'n hokje in het
groote gebouw, waar hij conciërge was geweest...
De beelden van herinnering gleden weer z'n geest
voorbij. De sombere, kwellende kwamen achtereen
volgens.
Er was nu een bijgekomen. Van Toon, die hem
in het gebouw, telkens om geld, geld kwam plagen,
smeeken, dreigen...
Die, ten slotte, van een oogenblik dat oome-Bart
naar beneden moest gaan en vergeten had den sleu
tel van de kast, waar het geld in lag...
Hoe Toon van dat oogenblik gebruik had gemaakt
om... Zoodat, toen oome-Bart terug kwam, Toon al
weg was... Den achterkant van het gebouw uitge
vlucht... En hoe z'n oog was gevallen op de kast,
waar de sleutel in stak, waarvan de deur open
was blijven staan, zóo had Toon zich gehaast,
met de ruim tweehonderd gulden uit de fondskas
gestolen geld...
En aan al wat er toen gevolgd was...
Bart drukte de handen voor 't gezicht. Bleef, in
zijn cel, zoo zitten... Verkroppend zijn matelooze
wanhoop
Maar voelend, ook, hoe sterker, dichter in hem
werd vastgeschroefd het besluit om te zwijgen... Om
ook ditmaal, voor 't laatst, Toon te reddenal
voelde hij ook in zijn groote ellende, dat het offer
vruchteloos zou zijn.
MAïTRE CORBEAIJ.
ZOO IK HOOP: GEEN KOMKOMMER-
BRIEF.
Zijn we in den komkommertijd?
Waar blijven dan de zeeslangen? De negerinnon
van over de honderd vijftig jaar? Waar blijven dan
de verschijnselen in de lucht en het wondere geval
op aarde, dat lederen dag weer. anders geredigeerd,
in dc kranten staat, omdat ze toch „vol'' moeten? In
'1 begin van den Zonrcr, scheen het Engelsche spook-
schip, vliegend door de lucht, stijgend tot de wolken,
dalend tot bijna op de daken der Engelsche huizen
als „canard", als „komkommer' dezen Zomer te zul-
len dienst doen, te zullen moeten dienst doen; maar
tot het „moeten" is het niet gekomen. Veeleer dan
gebrek aan nieuws in welk geval elke fatsoenlijke
courant zijn als vroom erkende toevlucht neemt lot
„komkommers" en „canards" schijnt er aan den
stroom van nieuwtjes geen einde te komen, en zijn
die arme cditeurs wel verplicht er maar weer 'n blad
bij te voegen, waar ze geen cent meer voor krijgen, en
alleen 'n regel meer noteeren mogen op de lijst der
schadeposten.
Als 'n krant a 1 't nieuws van gisteren en eergis
teren zou willen opnemen, om eindelijk eens 'n schoone
lei te krijgen, alle hoekjes zou navegen, alle snippertjes
oprapen, alle uilknipsels laten zetten, wanneer zij er
loe zou kunnen overgaan de allernieuwste gedachte
int het hoofd van haar medewerkers te laten zetten
en elk uitgesteld berichtje ter laalster ure toch nog
diende -
dan ik? Als we gelijk staan, waarom tel ik ik be
doel: waarom lellen ik en mijn confraters dan
niet mee? Waarom is dan voor ons nooit eens de
klok van zes of acht of tien uur in den avond, of
twaalf uur, de absolute grens, waar we de pen en
ons hoofd mogen neerleggen? Een les, 'n preek, 'n
oefening duurt van zoo laat tol zoo laat, '11 gros is
'n gros en honderd vier en veertig maakt 't vol; als
er tien koeien gemolken moeten worden, dan is dc
tiende de laatste; als de klok zes slaat gooil de
knecht zijn sloof neer, en de klerk bergt zijn boe
ken in de boekenkast; maar wanneer is het gros van
'n krantenschrijver vol? Wanneer is zijn laatste koe
gemolken? En wanneer kan hij zijn boeken bergen
en zijn brankast op slot draaien?
Mag ik bij beelden blijven? Als hij het laatste hol
lende paard gegrepen en gestald heeft en nu denkt
rustig te kunnen gaan slapen, dan ziet hij over den
weg of door het land naar huis gaande, nog wel
tien andere paarden hollen en draven, zonder hal
ster of kluister, en hij heeft niet altijd wat haver
bij zich, om ze te lokken. Hij moet ze laten draven
en mag doodvermoeid op 'n berm of aan 'n sloot
kant neervallen, met de vertroostende gedachte, dat
hij eer in den hemel zal wezen dan zijn taak op
aarde naar behooren volbracht. Klaar is hij nooit;
en als hij goed en wel Von Bülow heeft thuis-ge-
bracht, kan hij Bethmann-Holweg gaan opscharrelen.
Als Dr. Kuyper des gedonders zat naar buiten
is getogen, „buitenaf" rust heeft gezocht, hij „bul
ten" is en wij zouden denken van hem „af" te zijn,
dan zijn er tien „verspieders", om zijn gangen na
te gaan, tien brieven-ontdekkers, om na te pluizen
waarin bij nog meer kan gefailleerd hebben dan in die
lintjeskwestie; en 'n krantenschrijver wordt dat alles
maar weer thuisgestuurd, om 't te ziften als zand,
om 't te pellen als 'n bak garnalen, stuk voor stuk,
om er zijn tijd en zijn verstand aan te verdoen,
en er zooveel centen zeg maar liever: zoo wei
nig centen per uur voor te ontvangen; net als
in die huisindustrie in Velox.
In hoeveel tijd schrijf je zoo'n brief?
Waarom vraag je dat?
Nou, me dunkt zoo'n lapje is gauw verdiend?...
In 'n dag?
Dat kan ik niet zeggen.
Je weet toch wel, hoelang je er over werkt!
Heelemaal niet. Dat is niet te zeggen. Jaren
geleden had ik eens 'n publieke toespraak gehou
den. 't Was op 'n oudejaarsavond en de hoorders en
hoorderessen waren zoo vriendelijk te zeggen, dat 't
heel mooi was. Mijn broer, die mij toen voor het
eerst in 't publiek had hooren spreken, was ervan
opgetogen. Samen reden we naar huis.
Hoe lang heb je daar over gedaan, Hein? vroeg
hij.
'n Uur zoowat, is 't niet? antwoordde ik.
Neen, ik bedoel: hoelang je aan die toespraak
gewerkt hebt, om ze te maken.
O... 'n Jaar of acht.
'n Jaar of acht?! vroeg hij verwonderd.
Ja, of iets langer. Korter zeker niet.
Mijn broer begreep 't niet dadelijk, en toch sprak
ik de waarheid. Hoelang zoo'n brief van mij noodig
heeft, om te worden, weet ik niet. Dat hangt van
omstandigheden af. Ik schrijf er acht of tien uren
over, maar ik werk er 'n onbegrensd langen tijd aan,
net als 'n dominé aan 'n preek. Je denkt toch niet,
dat 'n dominé b.v. 's Zondagsochtends in dat éene
uur 'n goeie preek maakt en uitspreekt? Daar zijn
maanden en jaren mee heengegaan. Bovendien wordt
'n preek niet gemaakt, althans geen goeie preek
evenmin als 'n goeie brief. Die wordt. Een goeie
preek wordt en 'n goeie brief wordt. Zoodra 'n
mensch zulke dingen gaat maken, deugen ze niet.
Daarom deugt er van dezen brief misschien niets
anders dan de voorgaande zin. Want deze brief ben
ik gaan zitten maken, omdat ik 'n brief moest
zenden, nummer twee-honderd-en-vijf, naar de krant;
en omdat er in den loop der voorbij-gegane dagen
niets tot mij is doorgedrongen, dat mijn ziel en zin
nen zóózeer in beslag nam, dat deze brief, dat wil
zeggen, dit nummer kon worden. Begrijpt ge? Ik
heb 't niet uitgeschaterd van plezier, en ik ben niet
ontroerd geworden, zooals dit bij vele andere brieven
wel gebeurd is. Dit zou 'n „verstandige" brief kun
nen worden; misschien wel 'n „leerrijke"; maar 'n
„mooie" brief, 'n „wijze", 'n brief, die ontroert en
verplettert, die zou kunnen doen snikken of zingen,
onmogelijk! Er zal in dezen brief geen vloek of ge
bed voorkomen, en dat deugt niet. Dat komt, omdat
ik hem ben gaan zitten maken, wijl de Geest geen
vat had op m ij 11 geest, zooals dit anders wel eens
gebeurt, zooals ge aan een spreker, 'n predikant,
aan 'n man van de balie zien kunt, als hij alleen
maar in woorden weergeeft, wat de Geest van Waar
heid en Recht, van Schoonheid en Gezond Verstand,
van Raad en Rede in hem naar boven doet stormen.
Een „gemaakt" gebed is misselijk, en 'n vloek van
gekwetst rechtsgevoel kan prachtig wezen. Beide
moeten ongekunsteld ontspruiten aan 'n hart, zooals
bloesems ontspruiten aan de boomen, zooals bloe
men zich keeren naar de zon, zooals 'n kind verlangt
naar zijn moeder: vanzelf.
Al wat niet van-zelf geschiedt op 't gebied des
geestes, is onschoon, onwaar, onbetrouwbaar en
draagt zijn eigen vonnis met zich. Een gemaakte
preek ontroert niet, zoomin als 'n gemaakte brief.
Een preek, die ontroert, kan hoogstens geschreven
zijn, en 'n brief, die ontroert, hoogstens over ge
schreven. Maar wie de schepper ervan is, weet nie
mand; elk eerlijk denker zal dit toegeven. En wie
dit niet toegeeft, heeft met al zijn geleerdheid niet
ingezien, dat 'n ander dan hij, 111 en boven hem denkt
en werkt. Wie dit niet inziet, is met al zijn geleerd
heid onwillens misschien 'n dleugenaar, maar
vast en zeker 'n domkop. Wanneer 'n mensch niets
anders heeft bij te brengen, dan 't beetje kennis,
dat boeken en ervaring hem deden vinden, is hij
zoo arm als de straat, praat hij over voorvalletjes
en gebeurtenisjes, over 'n te hoogen stoel en 'n uit-
geloopen trap; maar zoodra wordt liij niet gegrepen
door dat andere, of door dien ander, dien hij zelf
niet bij name kent, of hij zegt dingen en schrijft ze
neer, die hemzelf morgen en overmorgen tot naden- i
ken brengen, en vóór 't oogenblik, dat hij ze uitsprak
of neerschreef, hemzelf totaal onbekend waren, omdat
ze met grammatica en meetkunde niet het minste
verband houden.
Dat doet 't ongewilde, het van-zelve, het geestelijke
en daarom is het zoo schoon, en zal het eeuwig zijn;
terwijl al wat „gemaakt" werd, het beginsel der ver
derving in zich draagt. Daarom zal 'n liefde, die van
zelf gekomen ls, zonder redeneering of overlegging, 1
zonder voorwaarde of berekening altijd mooi zijn en
altijd ontroeren, al liep zij in gescheurde kleeren
langs de straat, al werd zij door de menschen na
gewezen, al zou zij sterven aan 'n kruis of in de
gevangenis. Daarom zal spontane vriendschap en toe- j
wijding, die geen gevaar ziet, die het gevaar niet
telt, ongedwongen haar .„Bürgschaft" geven, en
dichters, Schiller b.v. óok door dien Geest
geraakt, zullen er hun gedichten aan wijden. Daarom
zullen z ij 't meest waarachtig en 't gelukkigst zijn,
die zich instrumenten weten en zich laten leiden
en niet zij, die zich opmaken om wereld en mensch-
dom te redden, en daarvoor op stoelen klimmen, pree-
i ken preeken, brieven schrijven, vrienden zoeken, hu-
j welijlcen sluiten, en honderd andere halsbrekende
toeren meer uithalen.
Dit alles moet vanzelf geschieden, en anders is het
apekool, van 't begin tot 't einde. Indien ik met opzet
met plan van Iets moois te willen zeggen ooit '11
vers ben gaan schrijven, heb ik 't later steeds ver
scheurd, en 't was mij '11 pak van 't hart, als ik
't niet meer zag. En toch,... als ik op de straat loop,
als ik in mijn bed lig, als ik eet, ik schrijf altijd,
j 't Is alsof ik 't moet doen, zooals '11 vogel wel
schijnt te moeten vliegen.
Ik moet maar altijd schrijven, schrijven;
Geen uur pardon.
Elk wit papiertje gaat met mij kijven,
Als ik het wit wil laten blijven,
Kijven, omdat ik geen versje verzon.
Maar verzen verzinnen, kan ik niet;
Verzen schrijven is groot verdriet,
Al gelooven de menschen het niet.
En sedert ik lieb opgehouden te willen schrijven,
moet ik schrijven, en schrijf ik ook, den een tot
'n ergernis, den ander '11 dwaasheid, mijzelf tot vre
de. E11 van dit alles weet ik alleen, dat ik het ben,
die schrijf; maar wie het soms goede en verheffen
de daarin, bedenkt, dien jammert het mij, niet te
kennen. Dit weten allen, wien eenzelfde oordeel trof
als mij, en men zou '11 Paulus moeten wezen die
't ook niet wist om langs philosophischen weg
'11 zoo gerust-stellende en bevredigende oplossing van
dit vraagstuk te vinden, als hij vond. Daarom zullen
menschen, die iets kunnen en weten en doen, wat
anderen niet kunnen, weten of doen, in hun diep
ste diep de allergrootste bescheidenheid met zich rond
dragen; omdat zij zich instrumenten weten, meer niet
dan instrumenten, of op zijn allerhoogst een van de
knechtjes, die de Hoogste Macht zich heeft uitge
kozen, om Haar werk, naar Haar plan, te beproeven
tot stand te brengen. Maar ieder dier knechtjes,
achtte zich de geringere der anderen, en niet minder
„knechtje" dan zij. Want zoodra iemand zou gaan
zeggen: „Hierin ben ik ervaren, of hierin ben ik vol
leerd; dit of dat heeft geen raadsel meer voor mij",
of zou zeggen: „Laat dat maar eens aan mij over;
ik zal dat wel in orde brengen", dan zal God in
zijn boogen hemel lachen om zooveel aanstellerij, en
hem 'n puinhoop doen vinden, waar hij meende 'n
paleis te hebben gebouwd. Wat pronk en sieraad
had kunnen wezen, zal blijken '11 hoop scherven te
zijn, waar ieder, die in huis komt, zich aan wonden
zal.
Wat 'n contradictie! In den komkommertijd en
overvloed van gebeurtenissen! Overvloed van gebeur
tenissen en er niet over spreken! Zich laten mee
slepen door 'n opkomende gedachte en... afdwalen,
wat niet mag, althans niet in 'n krant, die gedrukt
wordt, die vrienden, maar ook vijanden in handen
kunnen krijgen, en waarvan de inhoud niet tegen
gesproken of geloochend kan worden, wat woorden
allicht kunnen. Scripta manent; verba volant; Het
geschrevene blijft; woorden vervliegen.
Is er nog doen aan, 't bedorvene goed te maken?
't Verzuim te herstellen? Ik zou kunnen gaan schrij
ven over 't nieuwe paleis, dat de Koningin zich wil
laten bouwen, of over 't boekje van Hamilton Tyfe,
waarin Holland ,,'n klein land" en de Hollanders
,,'n klein volk" genoemd wordt, bekrompen in hun
levensopvattingen en terend op ouden roem. Ik zou
kunnen gaan schrijven over de verkiezing in het dis
trict Ede, waar het verkozen Kamerlid twee volle da
gen den titel van „Hoogedelgestreng" zal mogen
dragen. Of over de zaak der Kavalieren, en 'n hoorn
gaan opzetten over den sneeuwbal van den laster. Ik
had daar 'n brief over kunnen schrijven, en daar
boven kunnen zetten: „Over roddelen", op die manier
te gelijk 'n vroeger aangegane schuld boetend. Ik
had kunnen gaan schrijven over 't vechten, dat in
den laatsten tijd zoo veelvuldig voorkomt in Am
sterdam; over „Abram de Geweldige", wiens „hel
dendaden" hier langs de straat gezongen en verkocht
worden. Het bekende wijsje van Speenhoffs „Schut
ters", deed het er hier ingaan als klokspijs, en de
twintig, dertig regels, die 't heele lied bevat, vermel
den in 'n paar woorden heel Abrams levenshistorie.
Van de weesmeisjes af, die hij het haar liet afsnijden,
omdat zij lachten in de kerk, tot aan 't versjacherde
ridderkruis toe.
Doctor Kuyper gevoelt wel de waarheid van Rei-
naards verzuchting:
„Zijt ge eenmaal in den druk,
Dan schijnt ieder lust te voelen
Om, 'n wrok op u te koelen."
(Willem, die de Madoc maeekte.)
De heer S. de Vries, de bediehter der opge
noemde „Heldendaden", kent dan ook geen pardon,
liet eene verwijt volgt het andere:
„Geruimen tijd daarna,
Wou hij de baas gaan spelen,
Ontzag zich zeiven niet.
Om de Kerkekas te stelen.
Hij dacht in heel dc kerk
Zal ieder voor mij bukken;
Heb ik de duiten beet,
Dan kan ik onderdrukken.
Zoo dacht dominé Abram,
En kroop door 't paneel,
Hij gaple de centen,
Het was nog al veel.
Elk vond het een schande,
E11 besefte alras,
Dat dominé Abram
Zoo'n engel niet was."
Enz., enz. Doclcr Kuyper boet wel zwaar voor zijn
lintjesdwaashcid en hel liberale Christendom zal aan
het „Vergeef ons onze schulden" 'n andere mouw moe
ien passen, dan die er tot nu toe aan stond; 11.1. „ge
lijk ook wij vergeven onze schuldenaren". Want nu
't er eens op aankomt het kern-beginsel van Jezus'
leer in toepassing le brengen, 1111 blijken die „snoe
verige" liberalen daar al even min toe in staat als die
„benepen" orthodoxen. Zij gebruiken alleen verschil
lende scheldwoorden; maar als 't op doen aan komt,
dan blijkt 't oud lood om oud ijzer. Over God en Zijn
Koninkrijk te praten is geen kunst; dat kan 'n gauw
dief ook; maar '11 vroom mensch te wezen is wat
anders, 'n Kerkelijk voorschrift in al zijn stomme be
nepenheid deze lieve kwalificatie is van mij
ik herzeg: in al zijn stomme benepenheid le volgen,
maakt 'n mensch nog niet God-vreezend of godsdiens-
tig. Daar is heel wat anders voor noodig. Ik heb
menschen ontmoet, die God trachtten te dienen, dooi'
bij 'I elen net te doen, alsof zij baden en 't misschien
ook wel eens deden, door op geregelde tijden naar
de kerk te gaan, door niet te verzuimen hun kindje
te laten doopen, door 'n leerstuk, bijvoorbeeld, dat
Drie gelijk aan Een zou zijn, met twee handen vast
(c. bonden, omdat ze 't mot hun hoofd of hart niet
konden, en honderd andere dingen moer deden, die
alle op pure gewildheid berustten; maar God te die
nen in hun koopen en verkoopen, in het spreken over
hun buren, hun vrienden en hun vijanden, daaraan
dachten ze niet.
Ik weet wel, dat de liberale lezers dezer regelen
zullen denken, dat ik dit bedoel op de orthodoxen,
maar laat hen dan gezegd zijn: ..Op do orthodoxen
niet alleen." Want al bidden do liberalen niet op ge
zette tijden en al hangen zij hun zaligheid niet op
aan het spinrag van 'n dogma, daarom zijn zij niet
vromer of beter dan 'n orthodox. In die negatie ligt
geen waarde. Vroomheid is: eerbied, ernstige bewust
heid. en bovenal: vroomheid is doen. Én als ie
mand God wil vreezen cn God wil liefhebben, en hij
begrijp! niet, dat hij dan beginnen moet met de men,
schen, ook de zondaars, ook de tol schelden genein
de orthodoxen, ook de over hun lioold gebuiieij,, f
beralen, lief tc hebben, als hij dat niet oegrijpt( dan
is hij voor Gods Koninkrijk
onbekwaam,
E11 nog niet waard een leerlingsnaam."
Want „wie zegt: ik heb God lief en fiij haat ^ijn
broeder, die is n leugenaar".
Of ik liad kunnen gaan schrijven over Blériot, „1 'honu^.
Oiseau", de eerste mensch, die verleden week Zon.
dag over 't Kanaal vtoog. Dat had zelfs wel n niooje
brief kunnen worden, ais ik er de oude legende ydI|
learus bij te pas had gebracht. Of over het Keizerliji
bezoek op Middachten, of over de aankomst van qe
„llalvu Maen' te New-York, of 't aftreden van gein-,
raai Sabron.
Neen, gebrek aan nieuws, aan interessante voorval,
len Ls er 111 deze „komkommerdagen" niet. 't i\Iinisic
rie Clemeneeau staat aan den dijk; de suffragettes j,
Engeland beproeven de hongerkuur; Ab-dul-hamid i!
gebleken geen dief te zijn, althans niet zoo'n groot,
dief als men eerst daeht; Perzie heeft 'n Shah gekrc
gen van zeven of acht jaren oud, Gomez loopt gevaat
in Venezuela vermoord en Gastro in zijn oer hersteld
te worden. Al het nieuws is zelfs niet bij te houden, et
't is bijna te verwachten, als de komkommerdagen
voorbij zijn, dat we dan aan de komkommers, de ca.
nards, de zeeslangen beginnen zullen. Tenzij1
Maar ik verzoek U vriendelijk, dezen brief niet a\s
'n komkommerbrief te beschouwen.
Laat, mij in dezen brief even 'n reeds te lang uil
staande" schuld boeten. Een paar maanden geleden out
ving ik „ter bespreking in de Schagcr Courant" vai
de Uilgeversvereeniging „Vrede" te Blaricuml 'n boekje-
ge li te ld „Krestomatis", eenvoudig Leesboek der We
reldtaal „Esperanto", met verklaringen door H. J
Bullhuis". Het boekje begint met heel kleine vertel
linkjes, ter grootte van 'n thema, waaronder, evenals
in de oude thema-boekjes, de nog onbekende woorden
worden vertaald. Ongemerkt worden de vertellinkjes
vertellingen, en de auteur, die behalve Esperanto, oot
Duitsch. Fransch, EngeLsch, Spaansch, Noorsch en Rus
sisch spreekt, en de litteratuur van al die talen zoowat
in zijn hoofd lieeft, doet in zijn boekje, wat de rijke
man in de gelijkenis deed, en deelt uit den rijken
schat zijns harten wat hij te deelen vermag. Dit boekje
te hebben doorgelezen wil zeggentamelijk wat weten
van Europeesehe letterkunde.
Dit is Bulthuis' vijfde boek over 'tEsporanto. Moge
ook dit, evenals zijn voorgangers, spoedig zijn uitver
kocht en een herdruk herleven.
H. d. H.
V erbetering:
In den brief van verleden week, staat in de eerst*
kolom het woord: „gepolariseerd licht"; dit moet we
zen gechromatiseerd licht.
Correspondentie.
G. G. Niet altijd. Met het aanleggen van scrap-
books begon zeker iemand al heel vroeg, toen hij hei
woord „scrapbook" nog niet kende, en ook niet wist.
waarom hij 't eigenlijk deed. 't Ging „vanzelf", en
hij deed 't, omdat hij 't niet laten kon, en doen moest
zooals 111 zijn leven bijna alles „vanzelf" ging. Zich
voor iels in 't zweet geloopen, heeft hij, geloof ik,
nooit. Menschen, die graag aanmerkingen maken, schrij
ven 't daar dan ook aan loe, dat hij zoo arm geble
ven of geworden is. Anderen vinden hem lui en on
nadenkend.
Nu ja, de menschen moeten wél zeggen.
Het door i" bedoelde boekje ken ik niet. Wel bei
ik in 't bezit van een „Lexikon Deutseher Citale
van Fried. Het is uitgegeven bij Philipp Reclam
T.eipzig, en schijnt 'n* goed boekje te wezen. Maa'
ik heb er niet bizonder veel aan, omdat ik in 0
Duitsche litteratuur niet zoo thuis ben, cn de ve
taalde citaten mij in hun Duitsche pakje niet exti
bevallen. Als ik dan toch vertalingen moet lezen, lee
ik maar 'I liefst de Hollandsche.
lT\v brief heeft mij veel genoegen gedaan.
II. d. I-I
NEDERLANDSCH LANDBOUW-COMITE.
Donderdag werd te 's-Gravenhage de algemeene
vergadering gehouden van het Nederlandsch landboui
comité. De voorzitter, de heer P. J. A. de Bruine,
heette alle aanwezigen welkom. Hij wenschte in d<
eerste plaats de aandacht van de leden te bepalei
bij de tinteling van dankbaarheid, die nu drie maan
den geleden door het gansche volk is gegaan bij de
heuglijke gebeurtenis in ons Vorstenhuis. Voor d(
eerste maal na die gebeurtenis bijeen, stelde de
voorzitter voor aan de Koninginnen en den PriK
telegrammen van gelukwensching, hulde en dankbaa:
heid te zenden. (Luid applaus.)
De voorzitter herinnerde voorts aan het feit dat be
comité 24 Juli jl. 25 jaar heeft bestaan. Hij wee
er op hoe het 25 en 30 jaar geleden ontzetten!
veel moeite kostte de stem van den landbouw ge
hoor te doen vinden in de regeeringsbureaux.
was niet een gevolg van gebrek aan goeden wil
maar van het gemis aan goede en deugdelijke voorfl
lichting. Toen kwamen voor 25 jaren de vertegen!
woordigers uit alle provinciën bijeen om te beraadl
slagen over maatregelen tegen de besmettelijke ton»
ziekte onder het vee en het gelukte bij die gelegelT
heid de regeering te overtuigen van het betere i«l
zicht bij den landbouw dan bij de regeeringsambtfi
naren. De vader van den tegenwoordigen minister v»|
binnenlandsche zaken, de heer J. Heemskerk Azr.
heeft toen met ijzeren vuist ingegrepen en het kwaSj
bestreden.
Thans bestaat de gegronde hoop, dat, mocht zii|
ooit weder een geval van de gevreesde ziekte vo
doen, het nooit meer tot een epidemie zal komen!
Dit resultaat was de vrucht van het krachtig en eenl
drachtig samenwerken van alle provincies en in dieij
tijd werd aLs beeld van die samenwerking het Neu.
Landbouwcomité opgericht, aanvankelijk in bcschei-l
den vorm, tastende en voelende om het goede te Ixi
reiken. Dat is inderdaad gelukt. Ook over hel C°T
mité zijn donkere wolken gegaan, maar juist liet aanl
passingsvermogen en het innerlijk leven van het Co
rnité deden alle donkere wolken overdrijven. Spr. eini
digde met den wensch, dat het Comité zou voortl
gaan mei ontwikkeling van kracht in hel belang v3(l
den gehoelcn Nederlandschen landbouw.
Met 60 van de 62 uitgebrachte slemmen werd dj
heer I'. J. A. de Bruine als voorzitter herkozen. ''I
periodiek aftredende loden van hel bestuur, de b^l
ren dr. G. W. Bruinsma en .1. L. Pauwen, wcrdf|!||
eveneens herkozen.
(Zie vervolg 2e blad.)
I)E ZIEKTE.
Uit Hoorn meldt men ons, dat vele aardappel'.'I
den in West-Friesland de ziekte vertoonen. Som®lS||
zelfs in vrij ernstige mate.
GEEN INTERPELLATIE.
Een nieuwsbureau verspreidt het bericht dat "u-j
zal interpelleeren over de kwestie der ridderorde"
Ycrkiezingsgeklen. Hieraan ontbreekt iedere grond "1
waarheid. jjet Volk-
MET HET MES.
Dinsdagavond omstreeks li uur kregen eenige
zende kooplieden, die in eene slaapstede in de Vlees»!
houwerslraat te Nijmegen vertoefden, twist. Na
gen tijd begaf liet gezelschap zich op straat, waar f
twist in handtastelijkheden overging en aan beide
den klappen vielen. Een der mannen trok hij die
('geilheid een mes en slak liet zijn tegenstander
net hoofd; het mes werd nog in de wond gevotum
loei! li ij door de politie werd opgenomen. De y,c''j
fenc is naar hel R. K. Ziekenhuis gebracht; hij V1
gistermiddag nog niet bij kennis cn voor het betoj
van zijn leven wordt gevreesd. De dader is gea^l
teerd. (Nijm. Ct.)[