Berijmde Brieven mJaap, ptssz. x
Grepen Land- ea Tiuüüöuw.
Van dit en van dat.
39Lste Staatsloterij.
ni:
n ïi „schepter van Carolus Magnus' moet blijven heclen,
I' leciuien-vereennj» cxcuseeren, maai 0111 met ixwusiikk
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienen, aan zijn broer Klaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
LXVI1.
'1 Achtbaar bestuur der Coöperatieve
Kapitalisten (gelukkig geen dieven)
hteerschend Le ANjinkel, niet ver van 't Oostend,
Vinden dien Jaap een vervelenden vent,
Hij, met zijn llauwe en onware rijmen,
W,eet hunnen chef in zijn brieven te lijmen,
Zegt, dat hij 't volk veertien uur op een dag
Trots zijn bcgins'lcn soms houdt aan den slag;
Maar, het Bestuur schrijft: „dit doen wij te zamen,
„Niet alleen Breebaart'; en staan met hun namen
Borg voor de waarheid: „bij werktijd en geld
Worden beginselen minder geteld/
Breed is de weg toch, dit moest Jaap ook weten,
(Hij is te stom, of hij is het vergeten),
„Die tusschen wcnschcn en toepassing ligt.'
„Wijze lui spreken slechts: ,,'t beursje blijft dicht.
„jaap heeft geen kennis van coöperatie'
Zegt het Bestuur en nog volgt de oratie:
„Eerlijke tegenspraak vreezen wij niet'
Donder maar raak, want dat scheelt ons geen biet,
„Slechts van Jaaps rijmen en zouteloos schrijven
„„\Venschen wij verder verschoond nu te blijven."
Zondag jongstleden stond dit in de krant
Door negen menschen en één Predikant
Was het geteekend; „Jaap zat in de misère",
Zooals de jongens op straat immer blèrren;
'k Las het epistel wel zeven, acht keer
Toen was mijn hart al zoo bange niet meer;
Mocht toch mijn rijmelarij al niet deugen:
Wat ik beweerde, was verre van leugen,
Want, het Bestuur, dat de achturendag
Overal gaarne reeds ingevoerd zag,
(Evenals Breebaart) laat heel Lang soms ploet'ren,
't Werk pers o nee 1 hoeft niet tegen te foet'ren:
Allen zijn lid en: gemeen overleg
Regelt den werktijd, och! breed is de weg
Tusschen den wensch en de toepassing, weet je,
En het Bestuur marchandeert dus een beetje
Met theorieën der S. D. A. P.:
Groot is de macht van de portemonnaie.
Kuyper had recht om zich één te gevoelen
Met deze lui, die het goede bedoelen
Doch dit niet doen, met den weg in 't gezicht
Die tusschen wenschen en toepassing ligt.
Kuyper wou arbeiders pensionneeren
En, al vóór jaren stond hij te oreeren:
Ouderdomszorg" deputaten, geeft acht!
,.'t Volk kan niet wachten, geen dag en geen nacht."
Dagen verliepen en nachten vervloden,
Menig oud werkman ligt onder de zoden,
Kuyper werd baas, doch het Staatspensioen
Wou hij wel geven,.... hij kon het niet doen,
Tusschen den wensch en de toepassing vond hij
Ook al een weg. arme Kuyper. daar stond hij,
Hij ondervond juist als 't Bakkersbestuur
'Zeggen gaat makk'lijk, maar: „doen dat is duur",
Waarom dus immer op Kuyper te smalen
En ook op „linie"- en Oudiiberalen?
In de praktijk toch gaat S. D. A. P.
In veel beloven en weinig doen meê.
Voorts wordt gezegd zonder argumentatie:
„Dat ik niets weet van de coöperatie".
Maar, waarde heerèngelooft mij toch, dat
'k Immer mijn oogen terdeeg open had,
'k Zeg hier in spijt dus van jullie negatie
Wat ik wel denk van Uw coöperatie:
„Coöperatie dat is ook een trust,
Spruit ook uit kapitalistische lust:
Steekt Van der Bilt groote winst in zijn zakken,
Gij neemt de kleine met wink'len en bakken,
't Grootkapitaal trapt elkeen in de goot:
Duur wordt de klceding en duur wordt het brood
Als cnk'le Tijken te zamen dit willen:
Gji zoiidt die geldlui met animo villen, -
Zelf echter doet g' als de grooten precies:
„Nul, ik hou 't witgeld". is ook Uw devies;
Machtig door 't a a n t a 1. is 't U om 'teven
Of gii de bakkers al staat naar bet leven.
En winkeliers zoo maar schopt uit hun brood.
Brandstoffenhandelaars brengt in den nood
Wordt gii heel machtig, dan mogen, die vielen
Voor Uw Bestuur, om wat werk. nederknielen,
Werk. voor een loon. dat gij hongerloon heet,
Werk. dat zij doen om cm dronk of een beet.
Heerscht de idéé eens der coöperatie
Dan. dit zegt Jaap, boerenknecht hii de gratie:
„Ziin c slechts riiken en armen in 't end.
.Kom! er ellende, als nimmer gekend."
JAAP.
DB SCHEPTER VAN KAKEL DEN GROOTE.
Zooals velen bekend zal zijn, wordt in de Apollo-
Galerie van het Louvre te Parijs den schepter bewaard
en tentoongesteld van Karei den Groote, den vermaar
den Keizer van Gallië.
Maar 't is heel zonderling, dat deze schepter den
iUlt^ -llUvt* tilt ülv V 1T Wfcj 'él 1 f\
lequien-vereering excuseeren, maar 0111 met newustneiu
'11 leugen voor „waarheid ie erkennen, dit is tocb
wel wat al te kras.
'l Bedrog kwam. zóó aan t licht
1 Toen Napoleon I lol Keizer gekroond zou wor
den, gaf hij den wensch te kennen dat hij bij die
gelegenheid den schepter van Karet den Groote den
oeroemdsten vorst der middeneeuwen, 111 de hand zou
tuinden. De schepter werd le voorschijn gebracht en
men bevond, dat het rood fluweel van het handvatsel
vernieuwd moest worden. Grootwaardigheidsbekleeders
kwamen samen 0111 over het vernieuwingsplan te spre
ken, en eindelijk werd besloten, dat het werk door '11
«oudsmid zou worden uitgevoerd.
Met groote zorgzaamheid en onder sterk geleide
werd het voorwerp ingepakt en naar- den goudsmid ge
bracht.
Maar hoe stond de man te kijken, toen hij on
der het oude ïluweel de woorden las:
Deze stok behoort aanKoorzanger in O. L.
1280."
De goudsmid kon zijn oogen niet gelooven en
zond oogenblikkelijk 'n boodschap aan Duroe, den
grootmaarschalk van Napoleon, met 't verzoek even hij
hem te komen. De grootmaarschalk echter, evenals
Diogenes wetend, dat de weg van A. naar B. even
lang is, als die van B. naar A., meldde den goud
smid, dat hij thuis was en hem wachtte. De goud
smid kwam, en vertelde het geval. Duroe geloofde er
niet van. „t ls tóch waar!" hield de goudsmid vol.
Da n moet ik 't zien. Goed. Duroe met de goud
smid mee, en ja. nu zag hij '1 met zijn eigen oogen. 1
Dat dient u wel aan Zijne Majesteit mee te dee-
len, meende de goudsmid te moeten opmerken.
Duroe keek hem aan en vroeg: Wat'?
Dit geval met dien stok, antwoordde de goud
smid.
Ik geloof, dat je gek bent! antwoordde de maar
schalk. Napoleon mag er nooit iets van weten. Over
trek het ding maar zoo gauw mogelijk met nieuw
fluweel, en vertel aan geen sterveling wal wij gezien
hebben. Dacht je soms, dat ik het wagen zou, den
1 Keizer de illusie te ontnemen, dat hij werkelijk den
schepter van Karei den Groote in zijn handen heeft
gehad'?
1 En aldus geschiedde. De slok werd opnieuw met
1 rood fluweel overtrokken, onder zwaar geleide naar
i 't Paleis terug gebracht en Napoleon paradeerde er
1 mee op den dag van zijn kroning.
Nu is 't ding verdwaald in de Apollo-Galerie van
I 't Louvre, en weetgrage menschen kunneft zich daar
door den custos, die hen rondleid den leugen op den
j mouw laten spelden, dat dit de schepler is van Ka-
rel den Groote, dien ook Napoleon in de hand hield,
toen hij gekroond werd.
S En zelfs tot op Sint-Helena heeft men voor Na
poleon dit bedrog verborgen weten te houden.
AAN HET DUITSCHE HOF.
On der de regeering van Keizer Wilhelm I hoorde
Vorst Bismarck, toen hij een der gangen van het
paleis te Berlijn doorliep, 'n ongewoon leven in een
der aangrenzende vertrekken. Hij deed de deur open,
en zag de kleinkinderen van den keizer lustig dansen
op de tonen van 'n draaiorgel, dat door hun vader,
kroonprins Friedrich, in beweging werd gebracht.
Zoodra de kinderen den kanselier zagen, trokken
zij hem juichend naar binnen en verzochten hem
mee te dansen. Maar dansen wilde Bismarck niet; doch
bood aan het orgel te draaien, dan konden de kin
deren met hun vader, den kroonprins, dansen. De
kroonprins vond dit goed, nam het voorstel aan, en
'n oogenblik later was het feest in vollen gang, Bis
marck draaide het orgel, en de kroonprins danste met
zijn kinderen.
Weer ging de deur open en de Keizer kwam eens
kijken wat er te doen was. Hij keek lachend het
vroolijke tooneeltje aan, en toen Bismarck ophield
1.1 et draaien en het overige gezelschap even tot rust
kwam, zei de keizer tot den orgeldraaier: „U be
gint al vroeg de prinsen naar uw pijpen te laten
dansen."
De toekomstige Keizer-generaal-admiraal-schilder-
componist, enz. heeft echter later bewezen, dat dit
niet in zijn aard lag.
Of 't waar is, dat Bismarck toen geantwoord zou
hebben, dat de oudste kleinzoon later zijn eigen or
geldraaier zou wezen, staat niet historisch vast. Na
Bismarck hebben er meer aan den slinger gestaan,
en als ze niet meer draaien wilden, kregen zij kei
zerlijken dank en keizerlijke onderscheidingen voor
bewezen diensten. Von Bülow werd zelfs omhelsd.
En nu is Bethmann-Hollweg de man, die verantwoor
delijk is voor deuntjes en maat.
Bismarck heeft zich dus blijkbaar vergist.
Jawel; maar we zijn er nog niet.
En bovendien, 't is de vraag of 't zoo dom zou
wezen van Wilhelm II, als hij zelf ter laatster in
stantie de lakens uitdeelde. Misschien heeft hij goed
geschiedenis geleerd, en is 'm dat geval van Pepijn den
Korte en de Frankische Koningen goed bijgebleven.
En wie zich aan 'n ander spiegelt, spiegelt zich zacht.
TWEE MOEDERS.
Eerste Moeder: Kan je kindje nog niet loopen?
De mijne al lang. En ze zijn toch even oud, is 't
niet? Heeft ie al tandjes?
Tweede Moeder: Neen.
Eerste Moeder: O gunst, de mijne wel. Kan die
nog niet praten ook?
Tweede Moeder: Nog geen woord. En de jouwe?
Eerste Moeder: O, goeie genade! Al lang!
Tweede Moeder: Scheert ie zichzelf ook? Of gaat
ie naar 'n barbier?
lste KLASSE,
HOOGE PRIJZE
f 200: 5174, 9102.
4de TREKKING.
N.
Prijzen
van f 20.
18736
40
2285
5036
7223
9274
13377
15641
344
426
246
572
465
604
16072
983
491
594
702
727
613
663
388
19107
664
707
747
888
665
692
847
302
786
839
800
8073
10307
14594
17033
418
802
983
939
105
11516
620
187
457
1181
3422
6213
583
872
638
573
492
208
710
378
652
12418
15092
674
733
268
776
552
665
428
143
749
20485
818
4231
921
9028
562
153
18024
831
867
335
954
129
983
168
681
860
929
368
7012
194
13233
422
689
988
2060 910
LXXVHI. ONKRUID.
Een der grootste plagen van den landbouwer en
tuinder is het onkruid, in den volksmond met den
kernachtigen naam „vuil" betiteld.
Wij zullen eerst maar eens opsommen, welke on
heilen dit goedje sticht om daarna na te gaan, hoe
wij hel onkruid dienen te weren en den baas te blij
ven.
Het onkruid beneemt den planten een deel der
ruimte* om zich forsch te kunnen ontwikkelen en
als hel onkruid boven het geteelde gewas uitgroeit,
dan berooft het de cultuurgewassen voor een dik
wijls aanzienlijk deel van het zonlicht, dat de planten
zóó broodnoodig hebben om fiksch te gedijen. Dit kan
men duidelijk zien aan alles wat in de schaduw groeit
van boomen of gebouwen.
Het onkruid maakt zich met zijn krachtige wor
tels meester van veel meststoffen en water, dat de
gewassen zelf noodig hebben, doch nu gedeeltelijk moe
ten derven.
Het vuil Irekt soms de gewassen tegen den grond,
b.v. de „slingerroos" of akkerwindc haalt de haver
naar omlaag.
Op de onkruidplanten leven en vermenigvuldigen
zich dikwijls insecten en zwammen, die de gewassen
geducht kunnen benadeelen. Sommige, zooals de „ra
telaar" of schrateJ", zuigen de wortels van grassen en
klavers uit, waarom ze terecht woekerplanten liceten.
Het warkruid en de bremraap, de twee grootste vijan
den van klavers en vlas, maken het gewas zelfs dood.
Zulke onkruiden moeten bijzonder kras bestreden wor
den.
Nog erger is „kwade unjer" of moeras-paardestaart,
die zoo vaak in weiland voorkomt. Deze plant bevat
een vergif, dat de dieren, vooral het rundvee, ziek
maakt. Andere giftplanten, gelukkig niet zoo algemeen
voorkomend als unjer, zijn de bolderik, de herfsttij
loos, de dolle kervel, de hondspeterselie, het bilzen-
kruid, de doornappel, de wolfskers, enz. De „honds
bessen" of zwarte nachtschaden, die zeer algemeen in
tuinen en op bouwland voorkomen, zijn ook gevaar
lijke giftplanten. Menig kind vond den dood door het
eten der verraderlijke zwarte bessen van dit onkruid.
Al staat er nu al heel wat op het zondenregister
van het „vuil", het heeft nog wel meer op zijn kerf
stok; denk b.v. maar eens aan den last dien „stekels"
in het hooi of graan veroorzaken en het hinderlijke
van kweek en riet bij de bewerking van den grond.
Hoe kom! men in het vuil'?
In de eerste plaats door onzuiver zaaizaad. Menig
een ontdekt 's voorjaars tot zijn schrik, dat zijn ha
ver vol „krodde" staat, hoewel hij voorheen dit on
kruid niet in zijn land had. Spoedig en desnoods her
haald uitplukken is dan gebiedend noodzakelijk. Met
zaaihaver van elders is dit vuil overgebracht Daar
om is het voorzichtig en voordeelig zulke haver vóór
het zaaien nog eens flink uit te zeven door een fijne
zeef. waar het kleine, ronde krodde-zaad door valt.
Wat één jaar zaait, zullen zeven jaar wieden! zegt
een oud spreekwoord, dat werkelijk een waar woord
is.
Gevaarlijk is het ook klaver- en graszaad van ie
dereen te koopen. Hoogst schadelijke woekerplanten
kan men aldus in het bedrijf binnen sleepen. die op
den duur de teelt van een gewas onmogelijk maken.
Het warkruid in allerlei klavers is daarvan het meest
gevaarlijk. Koopt daarom nooit deze fijne zaden van
handelaars, die zich niet gesteld hebben onder Open
bare conlr. van '1 Rijksproefstation voor zaadconlröle te
Wageningen en stelt U niet tevreden met de gegeven
garantie, maar laat ook onderzoeken, of de zuiverheid
en meteen de kiemkracht voldoende zijn.
Het wordt meer en meer gebruikelijk zaaizaden van
elders te laten komen en daarom behoort iedereen
scherper dan voorheen toe te zien. dat hij met het
goede zaad niet het schadelijke vuil in zijn bedrijf bin
nenhaalt.
Alleen zuiver zaad zaaien! zij ieders parool.
In de tweede plaats verbreidt zich het onkruid over
de velden vanuit de begroeide wal- en greppelkan.
ten.
liet zwart maken en zwart houden van deze kan-
ten is een krachtig wapen in den strijd tegen het 0„.
kruid. Op zoo menig bedrijf in de mooie polders
Anna Paulowna, Waard en Groet en de tuinbouwstre
ken van Drechterland en Geestmcerambac.ht kan men
de heilzame gevolgen hiervan zien.
In de ruige wallen kweekt men allerlei onkruiden
en herbergt men schadelijke dieren als waterratten, mot.
ten van karwijrups, koperwormen, enz.
Wie de greppels vervangt door draineerhuizen ver.
mindert daardoor ook niet weinig het gevaar voor
onkruid.
In de derde plaats kan men veel onkruid onwetens
op het land brengen met aangekochten mest, sloot,
aarde of compost. Het is dan ook een der groote
voordeelen van den kunstmest, dat bij nimmer on.
kruid op den akker brengt.
Halve oogsten bederven den boer! is een aloude
zegswijze. Dit is niet alleen door de te geringe geld.
opbrengst van het gewas, maar ook, doordat in zul.
ke open gewassen het onkruid welig tiert en zich
in den bodem nestelt door wortel en zaad.
Onder een goed gesloten gewas stikt het vuil:
het sterft er den hongerdood, omdat het de voedsel,
bereidende zonnestralen moet derven.
Hoe kan men het onkruid op vervuild land weet
den baas worden?
Eerst en vooral door herhaalde en doelmatige
grondbewerking. De meerscharige ploeg, de cultiva
tor en de eg staan ons daarvoor ten dienste, zooaV
we kort geleden in het artikeltje over Grondbewer-
king uitvoeriger hebben uiteengezet.
„De ploeg moet aan den oogstwagen hangen!" zei
men vroeger; thans zeggen we liever: de ploeg moet
vóór den oogstwagen uitgaan!
De teelt van gewassen, die aanvankelijk wijd uit
elkaar staan, geeft langen tijd gelegenheid om met
wiedmachine, wieder en schrepel het onkruid te
dooden. Dit is éen der groote voordeelen van den
bietenhouw. Koolsoorten, boonen en vroege aardappe
len zijn hiervoor ook zeer geschikt.
Sinds een halve eeuw werd de rijenteelt van gra
nen, erwten, blauwmaan, karwij en andere gewassen,
die voorheen in het veld gezaaid werden, meer en
meer algemeen gebruik.
Het wieden tusschen deze gewassen werd daardoor
mogelijk en de landbouwer kon baas blijven over het
vuil.
Van alle voordeelen, die men van rijenteelt kan
opnoemen, staat dit bovenaan.
Sinds de rijenzaaimachine in dienst van den akker
bouw trad, werd het nadeelige „braken" van het
land overbodig. Vroeger was men genoodzaakt eens
om de zes of zeven jaren het land onbebouwd te
laten. Men ploegde en egde het eenige malen on
het onkruid te onderdrukken. Geen oogst, en nog
veel onkosten voor grondbewerking bovendien, is
geen kleinigheid en dat eens om de zes jaren!
Het was nog erger dan de terecht gehate tienden;
ook al zoo'n zegening uit dien goeden ouden tijd!
i Angstvallig moet men daarom steeds toezien op
1 zaaizaad, mest en modder, of wat meer ter verbete-
1 ring van den grond wordt aangewend. Het onkruid
ligt steeds op den loer om den vruchtbaren akker
te veroveren, maar de waakzaamheid van den land
bouwer moet dat steeds beletten.
Ik lees zoo nu en dan in land- en tuinbouwbladen
advertenties ter aanbeveling van onkruidverdelgers
of „weed-killers"; Zoo wordt er b.v. veel reclame
gemaakt om krodde te bestrijden door besproeiing
met een 15 pet .oplossing van ijzervitriool ter hoe
veelheid van 400 a 600 Liter vloeistof per H.A.
Ik beklaag de menschen, die zóo in het vuil zit
ten, uit den grond mijns harten.
Er is maar éen doelmatige wijze om het vuil de
baas te worden en te blijven en dat is: verstandi
bouwen.
Eén groep onkruiden is bijzonder lastig uit te
roeien, nl. de wortel-onkruiden zooals hoefblad, slin
gerroos, riet, unjer en dergelijke.
Die moet men uitputten door ze maar voortdu
rend af te schoffelen of om te schrapen.
Een eenvoudige, doch tukke bouwer, zeide eens
tegen mij op hoefblad wijzende: „dat vuil mag geen
Zondag houden!" daarmee bedoelende, dat het min
stens eens per week, zoolang zulks van het gewas
mogelijk was, van zijn blad beroofd moest worden.
Landman, dacht ik bij mezelf, knoop dat gezegde
in uw ooren, want het is kernachtig uitgedrukt!
Op soortgelijke wijze moet de „kwade unjer" in
het weiland bestreden worden. Kleine plekjes kat
men herhaaldelijk uitplukken. Zit het onkruid overal
dan moet de unjerketting of de rol er 's morgens
vroeg herhaaldelijk over .Zoo breekt men den bro
zen unjerstengel telkens den nek en dat put zij:
diepliggenden wortelstok uit. Door krachtige bemes
ting moet men den gras- en klavergroei gelijktijdi;
ondersteunen.
Als men des zomers ergens komt en rondom zB
onkruidvrije velden met meestal krachtig ontwikkeld*
en veelbelovende gewassen ziet, kan men er veilig op
aan in een streek te zijn, waar de akkerbouw op eei
hooge trap van ontwikkeling staat. Zulk een oor:
is West-Friesland met de polders, die er ten Noordei
van liggen en daarop mogen wij allen trots zijn.
D. E. LANDMAN.
Zijn lachje verdween dadelijk en toen keek hij heel
ernstig. Daarna wendde hij zich weer tot de nichten,
die hem met allerhande scherts en vriendelijkheden
overlaadden. De liefste woordjes waren voor oom
Kees en het bleek dat oom Kees er geen woord
van verstond. Hierbij kon de overmoedige Emma zich
niet bedwingen en zeide tegen haar zusters eenige
opmerkingen over den grijzen hoed, de handschoenen
en de varkensfokkerij van oom Kees. Emilie vroeg aan
Fanny of zijn geld ook zooveel zou wegen als zijn
beenderstel, dat volgens haar herinnerde aan het
een of ander monster uit de voorwereld. En het
meisje maakte van 's mans doofheid gebruik om in
zijn tegenwoordigheid luide te spotten met zijn vreem
de manieren.
Oom Kees knikte bij alles even vergenoegd, hij
verstond er bepaald geen woord van en dat maakte
de meisjes dol en uitgelaten. Maar dit gedrag trof
mij hoogst onaangenaam. Ik deelde de soep rond
en bleef afgetrokken en stil, zooals mijn gewoonte
is, als iets mij ontstemt. Mijne nichten trokken zich
dat aan en noemden mij een toonbeeld van deugd.
Dat woord moet oom Kees bepaald weer goed hebben
■verstaan, want hij keek mij weer ernstig aan, op
een manier die mij hinderde. Ik ben daarop aan mijn
werk gegaan en heb mij zoo min mogelijk laten zien.
Zoo verliep de eerste dag van oom Kees' aankomst.
Ik zag hem alleen nog maar bij het naar bed gaan.
toen hij mij de hand gaf. In mijn kamer gekomen
ben ik, getrouw aan mijn belofte, dadelijk begonnen
met getrouw alles aan jouw te schrijven. Ik wil je
eerlijk bekennen dat ik mij tegenover oom Kees zeer
beschroomd gevoel, wat mij sedert mijn eerste kinder
jaren niet meer is gebeurd. Ik heb dadelijk weer in
mijn spiegel gekeken, of ik soms weer twaalf jaar
vas geworden. Maar dat was niet zoo, mijn spiegel
toonde mij een niet meer jong, bleek gezichtje met
een grooten mond en sterk ontwikkelden kin, bruine
oogen, glad bruin haar. Nu lieve, je kent me. Ik
zag er niet uit als een twaalfjarige eerder als eene
van twee en dertig.
Het is laat geworden. De heele huishouding rust
op mij, want zoolang oom Kees hier is, moeten de
meisjes zich aan hem wijden. Ik heb morgen heel
veel te doen, en moet dus slapen gaan. Voor heden
moet ge dus tevreden zijn, later volgt er meer -
ontvang dus vele groeten en een kus van je
OTHILIE."
Oom Kees schrijft den volgenden brief aan zijn
vriend en zaakgenoot Frans Cromwell te Chicago.
„Beste Frans.
Nu ben ik dan een veertien dagen in Europa en
een week bij mijn broer. Ije ooren doen mij pijn
van het leven en lawaai dat er steeds over mijn arm
hoofd heengaat. Maar de rol om den doove te spe
len, hoe jij er ook mee hebt gespot, heeft zich uit
stekend en zeer doeltreffend betoond. Zeg ik heb in
Amerika genoeg comedie zien spelen en zelf meege
speeld, om mij nu hier in Europa nog wat te laten
bedotten. Ik wil een hart hebben, dat mij tenminste
om mijzelf een weinigje lief heeft, ook al ben ik
doof, en dat mij zal blijven liefhebben als ik eens
klaps tot het scherphoorende menschdom blijk te be-
hooren. Ik ben naar Europa gegaan niet om een
meisje te zoeken, dat mij om mijn geld trouwt, maar
dat ook een klein weinigje om den ouden jongen
zelf geeft.
Nadat ik de noodige contanten in de bank had
gebracht, vierde men mij daar als een grooten sinjeur.
Ik was zoo goed, zoo soliede, zoo braaf, kortom
een voorbeeld van een man, terwijl vroeger geen kat
zich om mij zou hebben bekommerd. De dametjes
zijn nu eensklaps allen huiselijk en poeslief gewor
den, ofschoon ik verscheidene van haar als vleesche-
lijke duivelinnen heb gekend. Dat deed mij op een
afstand blijven en ik besloot dus als een doove man
naar Europa te gaan, om daar als doove te hooren,
wat de harten spraken. Nu Frans, ik heb van aller
lei ondervonden en ik dank God dat ik dit masker
heb voorgedaan. Mijn broer heeft drie aardige meis
jes. Zwartoogige, kroeskoppige, levenslustige deerns,
die iemand heel handig het hoofd op hol weten te
brengen, want haar gezichtjes en wat zij mij in de
ooren schreeuwen is heel erg lief, maar wat zij spre
ken, brrr! Frans! Toen heb ik de waarheid gehoord.
Wat zij zeiden was niet vleiend voor mij, maar
leuk was het toch. Tenslotte kibbelden zij er over
met zijn drieën, wie mij zou hebben en eindelijk
werden zij het over dit belangwekkende punt eens.
De oudste kreeg mij, omdat die de minste kans had
om van de baan te raken. Zij moest beloven de twee
anderen rijke bruidschatten te geven, zoodat die ook
in betere conditie kwamen. Van mijzelf was geen
sprake, maar mijn geld werd met alle ontzag behan-
wpoido" eD beraadsIaagde heel uitvoerig over de
Telf stéed^im e" zou Permftteeren. ik zat daar
elf steeds bij, zette een dom gezicht, maar luisterde
naar de verdeeling der erfenis in alle geuren en
kleuren.
Frans ik beveel je deze methode ten zeerste aan,
het is zeer belangrijk en leerrijk om karakters te
leeren kennen. Nu maakt alleen de oudste Fanny
heet ze mij het hof. De anderen hebben de enge
lenvleugels toegeslagen en gedragen zich beleefd,
maar afgetrokken, behandelen mij met hoogachting,
maar laten zoo even voelen dat ik nooit de man
harer keuze kon zijn. Dat is natuurlijk komiek, om
dat deze stand van zaken intrad zoo plotseling na
den algemeenen wedstrijd.
I Met deze drie ben ik dus een schip vol erva
ring rijker geworden. Nu is er ook nog een bloed
verwante in huis, een flink meisje, met een aller
liefst gezichtje en goed en dapper hart, maar zij is
mank. Het'is een prachtexemplaar, zij bezorgt het
heele huishouden, werkt trots haar korten voet altoos
i opgeruimd en voor drie, gaat zelf ijzeer eenvoudig
gekleed, en leent de drie andere deerns nog geld
I voor haar luxe, natuurlijk om het nooit terug te
krijgen. Dat meisje gedraagt zich nogal zonderling;
zij ontwijkt mij steeds en schijnt geen zier om mij
te geven. Zij is ontevreden dat zie ik aan haar
over het gedrag harer nichten en wordt door
dezen een voorbeeld van deugd genoemd. Zij vleit
mij nooit, is vriendelijk en opmerkzaam en zorgt
j voor iemand, zonder dat men er veel van merkt, ter-
1 wijl haar nichten eiken kleinen dienst op een pre-
senteerblaadje leggen en zeggen: Kijk, dat krijgt u
van ons.
Deze Othilie, zoo heet het meisje, is een zwagers
I kind, is als een heldere, kalme zomerdag, daarbij niet
zoo heel jong meer ik schat haar op dertig
1 maar zij hinkt nogal erg.
1 Eerst deed mij dat zeer leed, maar nu zie ik het
ternauwernood nog, zoo kan men daaraan gewennen,
j Zoo dikwijls komt bij mij de gedachte eh de
1 wensch boven, dat zij mij eens het hof maakte. Wat
zou je ervan denken Frans, als ik die eens nam?
Zulk een jong fladderend ding, dat is voor mij
toch niets, dat zie ik hoe langer hoe duidelijker in.
Of deze mij evenwel hebben wil, dat is nog heel
erg de vraag, want om mijn geld geeft ze geen zier.
Ik ben geen Adonis, dat hebben mijn lieve nichten
mij reeds duidelijk genoeg aan het verstand gebracht
en dansen of andere bokkesprongen maken kan ik niet
meer; galant ben ik ook al niet meer, dat heb ik
bij mijn zwaren arbeid totaal verleerd. Dat is voor
altijd voorbij. Wat moet dit meisje dus eigenlijk voo
behaaglijks in mij zien? Niets dan een goeien
eerlijken kerel. Zou ik den stormloop eens wagei
Wat raadt gij mij, ouwe jongep? Daar ginds in Am?
rika lukte mij alles, wanneer ik er maar duchtig o|
los ging. Maar dat waren niet zulke netelige kwestie*
als deze. Ik ben in zulk soort dingen zoo onervaren
Zeg, schrijf mij omgaand eens je meening, h<"
ik het zal aanleggen.
Je vriend
KEES."
Oranjeburg, 16 Juni.
„Lieve Vriendin.
Mijn laatsten brief hebt gij genoemd ontboezem'^
gen van het hart, en ge hebt mij gewaarschuwd. D"
Amerikaan scheen u een gevaarlijk mensch.
Ja, ziet ge, lieve, daarvoor houd ik hem ook. Zit'
onbezorgdheid en naief gedrag schijnen mij toeslec'1
een masker te zijn geweest, want ik heb bewijz®®'
dat deze man een verstandig en scherpzinnig mensc
is, trots zijn zonderlinge en origineele ruwheid
onbeholpenheid. Zijn gedrag heeft zich nu zeer
vef
anderd. Hij behandelt do nichten met een onverbolf
ironie en sarcastische luimigheid, die zij allen
niet schijnen te bemerken. Oom Wilhelm v06"-.!,
evenwel heel goed en is daarover zeer ontevre«e
Ik begrijp dus niet, waarom of oom Kees nl*
vertrekt, want het is mij duidelijk, dat hij de ®el*
jes tot in haar hart doorgrond heeft en tot de e
kenning is gekomen, dat het haar alleen om
geld te doen is, en dat zij zich over hem als vrU
vroolijk maken. Zij houden den man evenwel v<"l
zeer onnoozel en dom, dat zij volstrekt niet op
gedachte schijnen te kunnen komen dat hij zou ®c
ken welk een spel er met hem gedreven wordt,
doet mij leed om den man, want hij heeft een
braaf karakter, dat heeft hij op verschillende WiF
reeds bewezen.
Ilij ls een man met een gezond verstand en
eerlijk, trouw hart, en volstrekt niet zoo leeliilL
men eerst wat gewoon geraakt aan zijn forsche,
buste gestalte, dan is hij zelfs sympathiek met f
sterk gebruind gelaat.
(Wordt vervolgd.)