F
Schotsen uit de Betaal.
De Premie.
Zaterdag 28 Augustus 1909
53e Jaargang. No. 4563.
DERDE BLAD.
-
CCIX.
IDENBURG ALS ONDERKONING;
DE WAAL MALEFIJT ALS MINISTER
VAN KOLONIËN.
De heer De Waal Malefijt mag zich vooral nü ver
heugen, den weg des heils te kennen en zijn betrou
wen niet gesteld te hebben in menschen. Hebt ge
ooit 'n man gezien, zoo overgegeven aan de ongenade
van vriend en vijand, aan de bitterheid van dag- en
weekbladen, als dezen pas tot minister van koloniën
uitgeroepen christen? Dat gaat alle perken te buiten!
Er is geen krant, geen tijdschrift, geen uitgave van
illustraties, geen „Ware Jacob", geen „Uilenspiegel",
geen „Groene", of De Waal Malefijt krijgt 'n veeg
uit de pan. Van 't deftige „Handelsblad" af tot 't
proletarische „Volk" toe, alle hebben wat, de meeste
heel veel, op hem aan te merken, en ik sta versla
gen van zooveel draagkracht en uithoudingsvermogen
als hij in deze dagen ten toon spreidt. Dat vijanden
hem als nijdige honden naar de beenen bijten, h la
bonheur, dat zijn we hier wel gewend; maar dat
eigen partijgangers het hoofd schudden, hun hart
vasthouden en geen blad voor den mond nemen,
als zij over dit „christelijke" „konkelpartijtje" aan
het woord komen, is zelfs hier 'n niet vaak voor
komend verschijnsel. Van iederen .ploert', .gauwdief',
.schurk', .bandiet', .eerroover', .stommeling', .idioot'
vrije vertaling en waarachtige bedoeling der vaak
voorkomende kwalificatiën is ten slotte nog wel
wat goeds te zeggen, en zoo iemand kan desnoods
nog wel begraven worden; maar als vriend Malefijt
op 't oogenblik het tijdelijke met het eeuwige ver
wisselde, en hij zou door „vrienden" grafwaarts ge
dragen moeten worden, dan bleef de kist, waarin
men zijn stoffelijk omhulsel zou hebben geborgen,
staan, en werd hij niet begraven; tenzij... tenzij
Heemskerk alleen, of met behulp van Talma het
vrachtje opnam en het ter bestemder plaatse bracht.
't Is hier niet de kwestie van 'n vraag, waarop
misschien, in de allergunstigste omstandigheden, als
de zon schijnt en de dijk niet doorbreekt, als de
docter thuis is en de baker niet al te lang op
zich laat wachten, misschien nog wel 'n reddend
antwoord kan gegeven worden; 't is hier apekool en
teleurstelling van 't begin tot 't einde. Het witte
blad, dat nu begonnen wordt in de annalen onzer Kolo
r.iaal-Ministeriëele boeken, zal volgeschreven worden
met crimes, défauts et bêtisses; meer „défauts" dan
„crimes", meer „bêtisses" dan „défauts", wat de zaak
niet beter maakt; want ten slotte is het minder er
gerlijk met 'n schurk op 't pad te wezen, 'n gladde
duvel, die je telkens 'n loer tracht te draaien, 'n
kool probeert te stoven, en voor wien men elk
oogenblik op zijn hoede moet wezen maar die uw
verstand scherpt en leert uitkijken en nadenken
dan met 'n half idioot, die in zijn onwijsheid de
sluisdeuren openzet als de vloed opkomt, of van lou
ter illuminatie-zucht het huis van vriend en vjiand
in de asch legt. 'n Grooter straf en beproeving dan
stommiteit, is er wel niet te bedenken; en als we
nu zoo zachtjes aan, maar iedere volgende krant weer
duidelijker, te weten komen, hoe stom de heer De
Waal Malefijt is, en hoe onberekend voor het baan
tje, dat hem is toegewezen, dan vraagt men bijna,
of de leeperds, die dit onder elkaar bekonkelden,
de oolijkerts, die dit potje te vuur hebben gezet, mis
schien niet met 'n zekere bijbedoeling deze keuze
gedaan hebben; en of straks niet zal blijken, dat zoo
wel '8 lands belangen, als de met macht bekleede
persoonlijkheid, welke zij riepen, om die belangen
te dienen, in hunne handen zal zijn als leem in die
des pottebakkers.
Men kan duizend vragen doen, omtrent 'tgeen nu
geschied is en nog geschieden zal; maar de ant
woorden er op, zullen of in 't geheel niet, of vaag,
of in de toekomst pas gegeven kunnen worden.
Indien Minister Idenburg zoo groote beteekenis
;heeft als koloniale specialiteit, was 't dan niet wijzer
geweest en meer overeenkomstig de belangen van
moederland en kolonie, wanneer hij in den Haag
gebleven was, als voor die kolonie wetten-makend
Minister? Nu gaat hij als Gouverneur-generaal naar
Indië, en dat is hem wel toevertrouwd; maar wie
zal hem dan nu, hier, van uit Den Haag, de wetten,
programma's, voorschriften zenden, die hij in zijn
evolutionair plan niet missen kan? 'n Gouverneur-
generaal zit wel op 'n troon, en 'n Minister op niet
meer dan 'n zetel, maar de zetel is hier hooger dan
,de troon. Van den wetgever gaat 't gezag uit; en de
Onderkoning, die receptie geeft als de Koningin ver
jaart en als Haar Vertegenwoordiger felicitaties en
huldebetuigingen in ontvangst neemt, krijgt zijn in-
struoties uit Den Haag, van den Minister van Kolo
niën. Idenburgs specialiteit als koloniaal zakenman
zijn rol als Gouverneur van West-Indië was schitte
rend bracht hem ongetwijfeld op den kolonialen
ministerszetel. Hij was hij heeft dien lof ten volle
verdiend de rechte man op de rechte plaats. Een
beter en geschikter was er niet te vinden; noch
links noch rechts. Wat er nu ook gebeuren mocht;
al zouden alle ministers van portefeuilles verwisselen
of die neerleggen, Idenburg zou dat nooit doen, nooit
mogen doen, nooit toegestaan worden te
doen; want zoo'n Minister kregen we voor onze kolo
niën nooit weer.
Maar wat gebeurt? Van Heutsz verlaat Indië en
de troon te Buitenzorg moet opnieuw in bezit geno
men worden door 'n ander, die volhoudt te doen, wat
er tot nu toe, onder leiding van Idenburg, gedaan
^erd. Daar moest iemand voor gezocht worden, 'n
groot man komt men niet eiken dag tegen. Zeg
Heemskerk, over wien denk je?
Hoor is, Idenburg, ik ben uitgestudeerd. We
hebben er nu al 'n dominee toe gebracht om zijn
j Profetische roeping te verloochenen, door 'm een mi-
j histerssteek aan te bieden, plus de daarbij behoorende
I twaalf duizend gulden; ik durf 't waarachtig niet
I san, om mij weer onder die kudde te wagen, en er
'o onderkoning uit te zoeken.
Moet 't dan juist 'n dominee wezen?
Nou, als 't kon wel; maar anders toch 'n
Wezen, dat er veel op lijkt.
'n Pastoor bijvoorbeeld?
Neen, dat heelemaal niet; 't moet 'n speciaal
I 'iveraar wezen voor de gereformeerde religie. Die
Hoomschen gaan zich al genoeg verbeelden. Sedert
|®en onzer ik geloof Kuyper gesproken heeft
^ah 'n „gemeenschappelijken bodem des geloofs",
^aarop zij met ons zouden staan en groeien, is er
Seen houden aan. Ten slotte zouden ze gaan den-
ven. dat wij 't in ernst meenden, wanneer wij bij de
erkiezingen hen onze „broeders" noemen. Neen, geen
Pastoor, en heelemaal geen Roomsche. De zending,
eet je, en dan ons gereformeerd anti-thesisch ge-
tat en overwicht, die mogen we niet uit 't oog ver-
r We moeten er s. men maar eens over denken.
En Idenburg dacht na en Heemskerk met hem.
la Idenburg zeide: Is er onder de mannen onzes
ands een, voortreffelijker in koloniale dingen dan ik
^en? Ben ik niet officier in lndie geweest en heb ik
Pet land en zijne bewoners niet gade geslagen met
oog van 'n opmerker? Heb ik als gouverneur
van West-Indië en later als Minister van Koloniën
mijn sporen niet verdiend, en leidde ik den Indischen
stroom niet in de bedding van uw en aller broederen
wil? Zie, zend mij dan.
En Heemskerk antwoordde en zeide; Uw offer is
te groot, dan dat het zal mogen worden aangenomen.
De liefde voor het land en zijn bewoners heeft u aan
gegrepen en zal u verteren; laat ons 'n ander zen
den, dien gij teugelen en voortjagen moogt, naar
eigen wijs welbehagen; maar ga gijzelf niet.
Maar Idenburg zeide: Wat liefde durft, vermag zij
ook. Zend mij. En laat mij een dergenen, wier hart
de politiek der gereformeerde christenen is toege
daan, instrueeren, om te zitten op m ij n e plaats, te
scharrelen in m ij n e papieren, om te springen met
nt ij u e ambtenaars en te doen naar m ij n woord, op
dat het zij, alsof ik niet geweken ware van de plaats,
waarop ik nu gezeten ben, en in Indië de taak vol-
brenge, die ik van uit hier mijzelven opleg.
En Heemskerk vroeg: Waar zullen wij eenen vin
den, die den steek zal willen dragen, zonder het ge
zag?
En Idenburg hem antwoordende, zeide tot hem:
Zie rondom u, broeder, zijn er niet genoeg half-idio-
ten, ontoerekenbaren, dikdoeners, geestelijke balieklui
vers in ons kamp? Zouden wij onder al degenen, die
met ons hopen op het bezit van den hemel, niet
eenen vinden, die voor twaalf duizend gulden 's jaars
de heerschappij over aardsche dingen en toestanden
veracht? Weegt het eeuwige niet zwaarder dan het
tijdelijke, en is hun dit niet diep in 't harte gegrift?
Let op broeder De Waal Malefijt, hij is 'n man van
bescheiden gaven, maar volgzaam; laat ons hem den
mantel omhangen, dien ik niet langer begeer te dra
gen en hem uit 's lands schatkist jaarlijks twaalf
duizend gulden toetellen voor het „ja" en amen",
dat hij te zeggen heeft, op de weinige dingen, die
ik hem vragen zal.
En zoo is nu geschied.
En Heemskerk, de dappere, kloeke Heemskerk, die,
sedert hij Amsterdam verliet, wel eens meer zich
genoodzaakt zag water in zijn wijn te doen, wel eens
meer het juiste woord niet vinden kon, als de broe
deren links en rechts op hem aandrongen, deed 't
ook nu en gaf Idenburg gelijk, die nu in Van Heutsz'
plaats naar Buitenzorg gaat, om daar als Onderko
ning van Insulinde op den troon plaats te nemen en
te regeeren in Koningin Wilhelmina's naam.
Daar staat 't, voor Schagen en de Schagers, ge
weten en begrepen door heel de wereld, die kranten
leest. Idenburgs roem als politicus en gouverneur is
gevestigd, zijn gaan naar Insulinde, 'n onderscheiding
die hem door vriend en tegenstander waardig wordt
gekeurd, maarde aanwezigheid van den heer
De Waal Malefijt als Minister van Koloniën, als man
van gezag boven dat van den Gouverneur in casu
boven dat van Idenburg maakt de zaak absurd,
doet gevoelen, dat de verhoudingen niet zuiver zijn,
dat de boel scheef staat, 'n Verantwoordelijk Onder
koning, die zichzelf de lakens uitdeelt, die zijn even
verantwoordelijken Minister 'n rol toebedeelt weinig
anders dan die van 'n ledepop, die dit doet met
goedvinden, althans met medeweten, van 'n eersten
Minister, is bijna onbeperkter in zijn gezag dan een
constitutioneel vorst.
O, de goede reputatie van Idenburg, zijn naam als
'man van karakter, zijn er ons borg voor, dat hij van
dit gezag geen misbruik zal maken. Hij zal, ten
tweeden male in Oost-Indië verschijnend, doen wat
'n man van karakter ten allen tijde doet en doen
zal; hij zal de belangen van moederland en koloniën
behartigen; door daden van goedheid en redelijkheid
alle partijen voor zich en zijn Gebiedster winnen,
zooals hij dit in de West en hier te lande deed,
maar't Is zoo jammer, dat de uitroeping van
Idenburg tot Onderkoning tegelijk plaats had met de
benoeming van Malefijt tot minister. Als Malefijt nu
maar 'n kerel was, die naastenbij even hoog reikte
als Idenburg, dan was 't niets. Maar nu is 't net,
alsof 'n l£apitein zijn pak uittrekt, en tot een van
zijn mannetjes zegt: Hier, trek aan, ik neem het
opperbevel op mij, want de generaal is dood, en nu
ben jij kaptein. En als er nu een is, die praat van
Köpenick of zooiets, dan beroep je je maar op mij.
Zoo lijkt 't nu.
Ochoch, kan 'n mensch zoo met zich laten sollen
terwille van twaalf duizend gulden? terwille van 'n
eere, waarom alle menschen lachen?
Was er dan in het linksche kamp geen kerel van
beteekenis te vinden? Of gebeurt dit nu allemaal
om de linksche groep uit 's lands bestuur te hou
den? Heer in den hemel, ayez dan nog eens „pitié
de nous ert de ce pauvre peuple"! Want dan is, naar
gewoon menschenverstand, het gevaar zeer groot.
Moet mèn, om Minister of burgemeester, of iets van
dien aard te zijn, „gereformeerd" wezen? en komen
daar Roomschen en Lutherschen, om dan nog maar
niet te spreken van Joden en libertijnen, daar niet
meer voor in aanmerking? Is nu de vesting dan
stevig genoeg geblokkeerd? In den Haag door Heems
kerk cum suis? Op Buitenzorg, door Idenburg? En
in 't buitenland, „buitenaf" door den permanenten
wachter op de muren van het Gereformeerde Zion?
Zijn we dan nu veilig voor den ver derf elij ken invloed
van dat liberale gespuis, dat Joden en Roomschen en
Gereformeerden en niet-Gereformeerden met dezelfde
eerlijkheid en dezelfde goedheid behandelen wil? Dat
'n knappen Roomsche eer 'n betrekking van gewicht
toevertrouwt, dan 'n stommen gereformeerde? Dat
'n wijzen, zachtmoedigeu Jood hooger stelt dan een
schunnigen „christen"? Dat 'n eerlijk, wijs christen
bekleeden wil met heerschappij en macht, boven
ieder ander, wiens wegen kronkelen?
Zijn we daar dan nu tegen beveiligd?
Voorzichtig Heemskerk! Uw eigen partijgenooten
wordt 't op die manier te bont en te „graveelig".
Als er weer eens 'n mutatie plaats grijpt, plaats
grijpen moet, dan kon 't u wel eens al te duidelijk
blijken, dat men mannen verlangt, die 't land weten
te dienen met alle middelen en door alle soort
van menschen, van welke religie of richting deze ook
wezen mogen; en niet alleen door de leden van 'n
bepaald clubje, wijs of onwijs, berekend of niet-bere-
kend, en wier voornaamste aanbeveling is, dat zij
leden van 't „clubje" zijn.
1 Wat er nu gebeurd is, is te erg. De glorie van
Idenburg wordt zeer verduisterd door de benoeming
van dezen laatsten Minister van Koloniën, die 't waar
schijnlijk niet helpen kan, dat hij in 't gedrang ge
komen is. In binnen- en buitenland wordt onze re-
geering op die manier tot 'n hoofdschudding en een
aanfluiting; en de heer Malefijt, die toch ook kran-
i ten leest, en toch nog wel 'n ziertje zelfrespect zal
bezitten, moet wel met zijn figuur verlegen worden,
en zal wel niet weten, hoe hij zich straks tegenover
zijn mannetjes houden moet.
Arme De Waal Malefijt, aan wiens verheven gebaal
de verheven daad vreemd zal blijven!
I Arm Vaderland, dat ten buit viel aan 'n zoo bui-
tensluitend „christendom"!
H. d. H.
I CORRESPONDENTIE.
I J. C. d. V. Ik heb 't boek wel ontvangen maar
nog niet gelezen. Er wordt zeer verschillend over
geoordeeld. De schrijver ervan, Dostojewsky, wordt
'n volgeling geacht van Gogol, zooals Tolstoi 'n vol
geling van Dostojewsky en Gorki weer van Tolstoi
genoemd wordt. De tweede goedkoope druk van
„Schuld en Boete" verscheen bij C. L. G. Veldt te
Amsterdam.
M v B Dat is van De Genestet, en heeft tot
titel' In Huygens' vorm", 't Wil zeggen: Die rede
neering houdt geen steek, er is geen touw aan vast
te maken. En 't vervolg ervan: „Maar 'n Steek Houdt,
't toch" zal u geen „wartaal" mee-
zeg, dat met 'n „Steek" 'n don
In sommige plaatsen hoo:
nog, ofschoon de dominee'»
schaft; of om 't duidelijke
hebben den steek in den
Saluut!
Door
HANS AANRUD.
Marie Smehaugen, die anders zich de kaas niet van
haar brood liet eten, popelde ditmaal, toen zij in de
keuken van Opsal binnentrad. Stiller dan gewoonlijk
zette zij zich in een hoekje bij den haard.
Haaf man was in het voorjaar gestorven, haar na
latende drie kinderen en eene koe, die in den herfst
moest kalven.
Maar natuurlijk had die koe den ganschen zomer
niets geen profijt afgeworpen, zoodat Marie van de
hulp der buren had moeten teren; en Opstal was méér
dan goed geweest; ja, het meeste, waarvan zij had ge
leefd, had zij kortweg van hem gekregen dat moest
zij erkennenen hij had haar niet gemaand om terug
betaling, en hij had niet „neen" gezegd, als zij hem
om een paar pondjes meel verzocht, en dat zou
hij zeker ook in het vervolg niet doen. Maar het po
pelen, dat was om heel iets anders nu, wat heel wat
erger was.
Acht dagen geleden was Opsal voorbij komen slen
teren, terwijl Marie juist bezig was een beetje hooi
vóór den koestal bijeen te harken; en Bleskop dat
was de koe, stond er bij, aan een touw gebonden, dik
en glad en rond.
I oen was Opsal blijven staan, zonder veel anders dan
„goeden (lagte zeggen, en had Bleskop zoo wonder
lijk aangekeken het arme dier, dat van den prins
geen kwaad wist en daarop had hij eensklaps ge-
stond naar Marie, <m toen vroeg hij, met een vreeselijk
streng gezicht
„Is dat jouw koe, vrouwtje?"
Marié's knieën knikten, toen zij antwoordde: „Ja
meneer met permissie..."
De man keek de anderen aan, glimlachte en zeide:
„Met permissie? Wel zeker! En daar hoef
je zoo'n benauwd gezicht niet voor te zetten, vrouw
tje!'
Zij gingen verder. En Marie dacht: wat bedoelde
hij met zijn grinniken en zijne goedigheid? Zou
Bleskop er toch nog zonder kleerscheuren afkomen?
Zij vatte moed en vroeg aan een der omstanders
of het nu afgeloopen was. Ja ja, luidde het antwoord
dat geloofde hij welOf zij dan nu kon heen
gaan?Ja ja, dat kon zij zeker wel. Kleine luid-
jes hadden hier toch niets te zoeken. Dat was alles
voor de grootboeren.
Marie was daarover zóo verheugd, dat zij haast niet
wist wat zij deed. Zij maakte Bleskop los en ging
er van door.
Maar daar kwam er gauw een aangeloopen en be
val haar de koe weder op hare plaats te brengen.
Niemand mocht weggaan vóór de premiën uitgereikt
waren.
Bedeesd en schuldbewust bond zij de koe weer
vast en bleef met neergeslagen oogen er bij staan.
Er schoot wel niets anders over, dan te gehoorza
men.
Daar kwamen de drie dikkerds weer aan. Marie
had hen eerst bemerkt toen zij vlak bij haar waren.
Nu stapten zij langs vele koeien voorbij en recht
op de hare af. Zij bleven staan en praatten samen
en zeiden iets, dat Marie niet verstond; en zij be-
Je moest je koe naalr de tentoonstelling zenden; tastten de uier van Bleskop en knepen haar in de
Marie. dan zal je zien dat ze de premie haalt." huid en bekeken hare horens. En Marie werd er
Dit had haar waarachtig een steek in haar hart ge- zóo wee van, dat zij zich moest omdraaien. Zij kon
geven. Zij was wel nooit op eene tentoonstelling ge- het niet aanzien zóo akelig vond zij 't.
weest; maar zóóveel wist zij toch. dat het woord Eindelijk gingen de dikkerds weg. Zij hadden Ma-
premie" voor eene koe niets goeds beteekende, en rie nog uitgevraagd over dit en dat. Maar de ziel
dat Bleskop haar op de eene of andere manier zou af- was zóo confuus, dat zij zelf niet wist wat zij geant-
getroggeld worden, als zij het lieve beest naar de ten- woord had.
toonstelling zond.
Zij antwoordde dan ook kortweg: „neen". Daar moest Het liep tegen den middag. Nog was er niets ge-
zij niets van hebben. Zij had Bleskop gehad sinds beurd, en Marie zweefde voortdurend in angst,
het dier een kalfie was, en liever zou zij met hare Eindelijk kwam er een man zeggen dat zij alle-
kinderen aan een droge korst brood knabbelen, dan hare maal zich naar de redenaarstribune moesten begeven,
koe ef bij in te schieten. Zij hield zich ook overtuigd, Want nu kwam het te spannen. De koeien zouden
dat Bleskop nergens anders gedijen kon, dan bij haar zoo lang bewaakt worden.
op Smehaugen ja, dat eene premie het dier zijn Nu begon Marie stilletjes te weenen en haalde een
ongeluk wezen zou. snede brood uit den zak. Die had zij voor het af-
Opsal echter bleef op zijn stuk. Hij redeneerde hon- scheid meegebracht. Want zij zou Bleskop nu wel
derd uit. Hij zeide dat eene premie iets bijzonder nooit meer wederzien!
moois was, en hij babbelde zóó lang, tot zij onnoo- Om de redenaarstribune verdrongen zich de men-
zele die zij was haast geloofde wat hij zeide. Maar schen, en daar boven stond een heer en hield eene
toen liet hij er nog op volgen, dat zij misschien op toespraak, van welke Marie niets verstond. Eindelijk
den koop toe nog geld zou krijgen. En toen ja, daalde hij af, en nu kwam er een dikke aan de
toen merkte ze sekuur, dat hij haar voor het lapje
hield, want zóóveel wist zij toch wel. dat niemand
geld kreeg voor niks.
Maar Opsal bleef er bijen toen werd zij eindelijk
zóó zenuwachtig, dat zij begon te huilen en hem ver
beurt. Die praatte ook een poosje; maar Marie hoor
de het niet, tot hij zeide: „Nu zullen wij tot de
uitreiking der premiën overgaan."
Daar ontstond onder de menigte eene opschudding.
Er waren er dus nog wel méér, die popelden!... En,
zocht nu zijn mond te houden. Maar daarop weid hij kijk daar was Opsal óok onder de toehoorders...
haast boos, zij had hem nog nooit zoo gezien
en toen hij heenging, mopperde hij iets van „mal
vrouwvolk", waarmee niet te redeneeren viel en dat
ransel hebben moest.
Een gansche week was zij bij Opsal niet geweest. Zij
had wel getracht elders wat op te loopen; maar dit
was haar niet gelukt. Opsal was en bleef toch de beste
voor zulke dingen. Zij moest dus weer tot hem terug-
keeren, hoezeer zij ook vreesde dat Opsal het nog
niet vergeten was en weer over de tentoonstelling zou
beginnen.
i Daarom beefden nu hare handen en lippen, toen zij
zich bij het vuur had neergezet. Daar zat zij ineen-
1 gedoken, als een hoopje ellende, tot de boer in eigen
persqon binnentrad.
1 ..zoo.' Ben jij daar, Marie? Ik heb in lang niks van
je gezien!" riep hij.
I Den hemel zij dank hij was nog net als vroeger!
Ach ja, hij was toch ook de éénige, tot wien zij zich
wenden kon, en hij zou het misschien niet zoo erg
kwalijk nemen, als zij hem weer om een paar pond
meel en een geitenkaasje verzocht; want met de pro
viandeering bij haar thuis was 't nog altoos bedroefd
schraal gesteld.... Hoe zij het hem ooit vergoeden zou
ja, dat wist zij zelf niet. Maar, wacht! zij zou
in den herfst aardappelen voor hem spitten. Ja ja, op
die manier zou zij hare schuld aan hem afdoen.
Net als vroeger gelastte hij de meid, naar den kelder
te gaan en twee geitenkaasjes te halen; én zelf nam
hij den meelzak, nam het gewicht van de schaal en
ging naar de provisiekamer, om het meel af te wegen.
Zoo kreeg Marie hare bedeeling. Haastig knoopte zij
de kaasjes in een doekje, bedankte honderdmaal, greep
den meelzak en liep naar de cleur.
Daar zeide Opsal: „Ja, wat ik zeggen wou, Marie
je komt dus Dinsdag om negen uur met Bleskop op
de tentoonstelling."
Marie liet den meelzak vallep, dat het zoo stoof.
„Neen! Dat doe ik niet:
„Ah, maar je moet. Ik heb je aangemeld. Gisteren
was de laatste dag."
Marie begon een lip te trekken.
„Zou ze dan die premie moeten krijgen?"
„Dat willen we hopen."
„Is daar dan niks tegen te doen?"
„Wel neen! Wat zou daar tegen te doen zijn?
Wat ze verdient, dat moet ze krijgen."
„O o! Maar ik kom toch niet!"
„Dan komt de opzichter en haalt ze van je weg. En
dan weet je wel dat je ze nooit in je leven terug
ziet."
„Och neen! Och neen: ik arme stumper: Wat
moet ik doen?"
Daar begonnen Opsal's oogen te flikkeren.
De dikke redenaar voer voort:
„Als eerste premie voor koeien is er slechts éene
toegewezen. Zij komt aan Marie Smehaugen voor
Bleskop. Vijftig kronen."
Marie hoorde slechts hoe de menschen om haar
heen „ah!" riepen. Zij duizelde. Toen werd het een
poosje zoo wonderlijk stil, en toen hoorde zij weer:
„Is Marie Smehaugen niet hier?"
„Jawel," hoorde zij iemand zeggen.
Zij werd nu verzocht voor te treden en de premie
in ontvangst te nemen.
Zij wist niet of zij geduwd werd of van zelf ging.
Maar plotseling stond zij van aangezicht tot aange
zicht met den dikke.
„Ik weet niet," zeide hij, „of je hebt gehoord wat
ik heb voorgelezen. Maar als je het geld wilt hebben,
dan moet je je verbinden om je koe minstens drie
jaar lang te behouden."
Marie deed den mond open en stotterde:
„Ik maal niks om het geld als ik de koe maar
behouden mag!"
„Nu nu het geld is óok niet te verachten, zou
ik meenen! Je kunt nu je koe meenemen en
naar huis gaan, en verder het beest goed verzorgen.
In haar hoofd draaide alles rond. Zij keerde zich
om, deed een paar schreden, en kwam weer terug.
„Bent u de hoogste hier de baas?" vroeg zij.
„Ja ja."
„Is het geen fopperij?"
Opsal had inmiddels den dikke iets toegefluisterd,
waarop de dikke zeide:
„Neen neen, je kunt er gerust op wezen."
Des avonds kwam Marie in de keuken bij Opsal.
Zij trok den mond zoo wonderlijk scheef, alsof zij
niet wist of zij lachen of huilen moest; en het viel
haar moeilijk, Opsal in de oogen te kijken. Hij zag
er zoo geestig uit.
Eindelijk stamelde zij:
„Ik ben hierheen gekomen tik zou je beta
ler. wat ik je schuldig ben
„Heeft dat zoo'n geduchte haast? Kan je dat geld
niet voor andsre dingen gebruiken?"
„Ach dat weet je welmaar
„Hoor eens, Marie als je wilt zooals ik,
dan gooien wij 't op een akkoordje. Jij geeft mij in
't najaar het kalf van Bleskop. Dan zijn wij kiet."
Marie tuimelde van verbazing haast van haar stoel.
Zij dacht dat alle menschen stapelgek geworden wa
ren. Gisteren gaven ze haar een hoop geld, enkel om
Bleskop in de huid te mogen knijpen; en nu wilde
Opsal den prijs eener koe voor een nog ongeboren
kalf betalen!Dat was werkelijk haast komiek!
Zij zou warempel nog rijk worden, vóór zij 't zelf
„Als je naar mijn raad wilt luisteren, dan knap je je j wist!
beestje op zoo goed als je kunt, en dan kom je tijdig j Daar kwam in haar eene gedachte op, zóo gek,
er mee aanzetten. Dan kan 't nog gebeuren dat er van dat zij niet nalaten kon ze uit te spreken,
die premie niks inkomt." j „Als het zóo voortgaat dan koop ik je in 't voor-
Daarmee draaide hij zich om en liep naar buiten. I jaar zoowaar de boerderij nog af, Per Opsal!"
I En zij lachten allebei.
Het waren niet weinig tranen, die daar boven op j N. R. Crt.
Smeliaugen vloeiden. In de dagen dat Bleskop gevoe-
derd, gewasschen. gekamd en op alle mogelijke ma
nieren vertroeteld werd. Kon dat tegen de premie hel
pen, dan zou Marie 't zeker niet er bij laten. En hoe
langer zij ploeterde, des te meer kwam zij in spanning, j
En de spanning veranderde in hoop, zcodat zij1 lieele-
maal vergat, op den morgen van de tentoonstelling, ter- j
wijl zij hare beste plunje aantrok, te huilen. Eerst toen
zij Bleskop losmaakte en zich opmaakte om te gaan, j
brak de bom los, erger dan ooit te voren. Toen huilden
zij in koor, zij en de kinderen, terwijl Bleskop, dat
stomme dier, geen flauw vermoeden had dat het de
premie zou moeten krijgen.
Zoodra Marie met Bleskop de tentoonstellingsruimte
betrad, kromp haar hart van schrik ineen; want er
kwam iemand op haar af en zeide dat zij de koe naar
eene aangewezene plaats moest brengen. Maar toch
j vatte zij weer wat moedj toen op haar schuchtere vraag het groote, grove hoofd en snoofalleen door z'n
geantwoord werd dat zij zelf bij het beest mocht blij- neusgaten, net of ie erg verkouden was. Aaltje, de
ven. En toen het dier goed en wel stond aangebonden, oudste dochter, die zoo'n onverschilligheid van
toen viel daar zóóveel te kijken, dat Marie voor het oome Derk niet verkroppen kon, zei nog: ,,'t Is een
oogenblik bijna haar ongeluk vergat. Zóóveel volk en knap paartje, dht mag gezeid! Dat vindt het heele
zóóveel vee had zij nog nooit op ééne plek bijeenge- aorp ook. En Gesien zou toch met geen ander ooit
1 zien. De menschen verdrongen zich letterlijk tuschen
VEETE.
ONBLUSOHBAAR...
De vrouw had vader al een paar maal, onder tafel,
met de knie aangestooten en ook boer Eggers zelf
had op een aparte manier z'n pijp zitten uitkloppen,
tikkend tegen het aschbakje terwijl er toch geen
kruimeltje, geen gruisje meer in te bekennen viel...
Maar Derk deed ook zoo raar.
Toen Mina hem dan verteld had van het nieuws,
dat Kees en Gesien tóch de volgende week zou
den „aanteekenen" op het Gemeentehuis, toen zei
Derk eerst geen boe of ba. Hij knikte maar met
KjLt»jior»
H.
de koeien. 'En daar kwam ook Opsal aanzetten. Hij
zeide enkel: „Goeje morgen, Marie. Dat is best"
j en liep toen verder.
i Eensklaps zette zij een paar verschrikte oogenZij
ontwaarde drie mannen, die fijner gekleed en dikker
waren, dan al de anderenen de drie liepen samen.
I bleven bij elk koebeest staan, en dan schreef de een
iets in een notitieboekje.
Dat waren zeker de gevaarlijke kerels! En, zoo
- de eene was niemand minder dan de burge-
ineo Zij keken zoo donker en zij deden zoo ge-
„ivA i. Nu waren zij reeds tot aan Marie genaderd.
'■'•11 achter Bleskop staan, en de dikste van
de d'ek >p, alsof hij verrast was. Hij ker
gelukkig zijn geworden, waar moe?'
De vrouw knikte, maar terwijl zij het kommetje
koffie met beide handen vlak onder d'r neus hield,
slurpte ze harder dan anders...
Manus, de zoon, die zat te dommelen, 't hoofd te
gen den muur geleund en de lange beenen slingerend
om de pooten van z'n stoel, zelfs Manus keek
toch eens op...
„Oome Derk is jaloersch. Die woü zelf nog wel
's... Hè, oome?" En de jongen grinnikte over zijn
aardigheid. Doch vader voelde zich niet op z'n ge
mak. Ineens was 't hem te binnen geschoten... Van
nu toch wel twintig Jaar geleden... Hoe Biesters, de
vader van de bruid... Drommels, 't stond hein nu
we-r zoo helder voor den geest... Derk, toen een