F Schotsen uit de Betaal. De Premie. Zaterdag 28 Augustus 1909 53e Jaargang. No. 4563. DERDE BLAD. - CCIX. IDENBURG ALS ONDERKONING; DE WAAL MALEFIJT ALS MINISTER VAN KOLONIËN. De heer De Waal Malefijt mag zich vooral nü ver heugen, den weg des heils te kennen en zijn betrou wen niet gesteld te hebben in menschen. Hebt ge ooit 'n man gezien, zoo overgegeven aan de ongenade van vriend en vijand, aan de bitterheid van dag- en weekbladen, als dezen pas tot minister van koloniën uitgeroepen christen? Dat gaat alle perken te buiten! Er is geen krant, geen tijdschrift, geen uitgave van illustraties, geen „Ware Jacob", geen „Uilenspiegel", geen „Groene", of De Waal Malefijt krijgt 'n veeg uit de pan. Van 't deftige „Handelsblad" af tot 't proletarische „Volk" toe, alle hebben wat, de meeste heel veel, op hem aan te merken, en ik sta versla gen van zooveel draagkracht en uithoudingsvermogen als hij in deze dagen ten toon spreidt. Dat vijanden hem als nijdige honden naar de beenen bijten, h la bonheur, dat zijn we hier wel gewend; maar dat eigen partijgangers het hoofd schudden, hun hart vasthouden en geen blad voor den mond nemen, als zij over dit „christelijke" „konkelpartijtje" aan het woord komen, is zelfs hier 'n niet vaak voor komend verschijnsel. Van iederen .ploert', .gauwdief', .schurk', .bandiet', .eerroover', .stommeling', .idioot' vrije vertaling en waarachtige bedoeling der vaak voorkomende kwalificatiën is ten slotte nog wel wat goeds te zeggen, en zoo iemand kan desnoods nog wel begraven worden; maar als vriend Malefijt op 't oogenblik het tijdelijke met het eeuwige ver wisselde, en hij zou door „vrienden" grafwaarts ge dragen moeten worden, dan bleef de kist, waarin men zijn stoffelijk omhulsel zou hebben geborgen, staan, en werd hij niet begraven; tenzij... tenzij Heemskerk alleen, of met behulp van Talma het vrachtje opnam en het ter bestemder plaatse bracht. 't Is hier niet de kwestie van 'n vraag, waarop misschien, in de allergunstigste omstandigheden, als de zon schijnt en de dijk niet doorbreekt, als de docter thuis is en de baker niet al te lang op zich laat wachten, misschien nog wel 'n reddend antwoord kan gegeven worden; 't is hier apekool en teleurstelling van 't begin tot 't einde. Het witte blad, dat nu begonnen wordt in de annalen onzer Kolo r.iaal-Ministeriëele boeken, zal volgeschreven worden met crimes, défauts et bêtisses; meer „défauts" dan „crimes", meer „bêtisses" dan „défauts", wat de zaak niet beter maakt; want ten slotte is het minder er gerlijk met 'n schurk op 't pad te wezen, 'n gladde duvel, die je telkens 'n loer tracht te draaien, 'n kool probeert te stoven, en voor wien men elk oogenblik op zijn hoede moet wezen maar die uw verstand scherpt en leert uitkijken en nadenken dan met 'n half idioot, die in zijn onwijsheid de sluisdeuren openzet als de vloed opkomt, of van lou ter illuminatie-zucht het huis van vriend en vjiand in de asch legt. 'n Grooter straf en beproeving dan stommiteit, is er wel niet te bedenken; en als we nu zoo zachtjes aan, maar iedere volgende krant weer duidelijker, te weten komen, hoe stom de heer De Waal Malefijt is, en hoe onberekend voor het baan tje, dat hem is toegewezen, dan vraagt men bijna, of de leeperds, die dit onder elkaar bekonkelden, de oolijkerts, die dit potje te vuur hebben gezet, mis schien niet met 'n zekere bijbedoeling deze keuze gedaan hebben; en of straks niet zal blijken, dat zoo wel '8 lands belangen, als de met macht bekleede persoonlijkheid, welke zij riepen, om die belangen te dienen, in hunne handen zal zijn als leem in die des pottebakkers. Men kan duizend vragen doen, omtrent 'tgeen nu geschied is en nog geschieden zal; maar de ant woorden er op, zullen of in 't geheel niet, of vaag, of in de toekomst pas gegeven kunnen worden. Indien Minister Idenburg zoo groote beteekenis ;heeft als koloniale specialiteit, was 't dan niet wijzer geweest en meer overeenkomstig de belangen van moederland en kolonie, wanneer hij in den Haag gebleven was, als voor die kolonie wetten-makend Minister? Nu gaat hij als Gouverneur-generaal naar Indië, en dat is hem wel toevertrouwd; maar wie zal hem dan nu, hier, van uit Den Haag, de wetten, programma's, voorschriften zenden, die hij in zijn evolutionair plan niet missen kan? 'n Gouverneur- generaal zit wel op 'n troon, en 'n Minister op niet meer dan 'n zetel, maar de zetel is hier hooger dan ,de troon. Van den wetgever gaat 't gezag uit; en de Onderkoning, die receptie geeft als de Koningin ver jaart en als Haar Vertegenwoordiger felicitaties en huldebetuigingen in ontvangst neemt, krijgt zijn in- struoties uit Den Haag, van den Minister van Kolo niën. Idenburgs specialiteit als koloniaal zakenman zijn rol als Gouverneur van West-Indië was schitte rend bracht hem ongetwijfeld op den kolonialen ministerszetel. Hij was hij heeft dien lof ten volle verdiend de rechte man op de rechte plaats. Een beter en geschikter was er niet te vinden; noch links noch rechts. Wat er nu ook gebeuren mocht; al zouden alle ministers van portefeuilles verwisselen of die neerleggen, Idenburg zou dat nooit doen, nooit mogen doen, nooit toegestaan worden te doen; want zoo'n Minister kregen we voor onze kolo niën nooit weer. Maar wat gebeurt? Van Heutsz verlaat Indië en de troon te Buitenzorg moet opnieuw in bezit geno men worden door 'n ander, die volhoudt te doen, wat er tot nu toe, onder leiding van Idenburg, gedaan ^erd. Daar moest iemand voor gezocht worden, 'n groot man komt men niet eiken dag tegen. Zeg Heemskerk, over wien denk je? Hoor is, Idenburg, ik ben uitgestudeerd. We hebben er nu al 'n dominee toe gebracht om zijn j Profetische roeping te verloochenen, door 'm een mi- j histerssteek aan te bieden, plus de daarbij behoorende I twaalf duizend gulden; ik durf 't waarachtig niet I san, om mij weer onder die kudde te wagen, en er 'o onderkoning uit te zoeken. Moet 't dan juist 'n dominee wezen? Nou, als 't kon wel; maar anders toch 'n Wezen, dat er veel op lijkt. 'n Pastoor bijvoorbeeld? Neen, dat heelemaal niet; 't moet 'n speciaal I 'iveraar wezen voor de gereformeerde religie. Die Hoomschen gaan zich al genoeg verbeelden. Sedert |®en onzer ik geloof Kuyper gesproken heeft ^ah 'n „gemeenschappelijken bodem des geloofs", ^aarop zij met ons zouden staan en groeien, is er Seen houden aan. Ten slotte zouden ze gaan den- ven. dat wij 't in ernst meenden, wanneer wij bij de erkiezingen hen onze „broeders" noemen. Neen, geen Pastoor, en heelemaal geen Roomsche. De zending, eet je, en dan ons gereformeerd anti-thesisch ge- tat en overwicht, die mogen we niet uit 't oog ver- r We moeten er s. men maar eens over denken. En Idenburg dacht na en Heemskerk met hem. la Idenburg zeide: Is er onder de mannen onzes ands een, voortreffelijker in koloniale dingen dan ik ^en? Ben ik niet officier in lndie geweest en heb ik Pet land en zijne bewoners niet gade geslagen met oog van 'n opmerker? Heb ik als gouverneur van West-Indië en later als Minister van Koloniën mijn sporen niet verdiend, en leidde ik den Indischen stroom niet in de bedding van uw en aller broederen wil? Zie, zend mij dan. En Heemskerk antwoordde en zeide; Uw offer is te groot, dan dat het zal mogen worden aangenomen. De liefde voor het land en zijn bewoners heeft u aan gegrepen en zal u verteren; laat ons 'n ander zen den, dien gij teugelen en voortjagen moogt, naar eigen wijs welbehagen; maar ga gijzelf niet. Maar Idenburg zeide: Wat liefde durft, vermag zij ook. Zend mij. En laat mij een dergenen, wier hart de politiek der gereformeerde christenen is toege daan, instrueeren, om te zitten op m ij n e plaats, te scharrelen in m ij n e papieren, om te springen met nt ij u e ambtenaars en te doen naar m ij n woord, op dat het zij, alsof ik niet geweken ware van de plaats, waarop ik nu gezeten ben, en in Indië de taak vol- brenge, die ik van uit hier mijzelven opleg. En Heemskerk vroeg: Waar zullen wij eenen vin den, die den steek zal willen dragen, zonder het ge zag? En Idenburg hem antwoordende, zeide tot hem: Zie rondom u, broeder, zijn er niet genoeg half-idio- ten, ontoerekenbaren, dikdoeners, geestelijke balieklui vers in ons kamp? Zouden wij onder al degenen, die met ons hopen op het bezit van den hemel, niet eenen vinden, die voor twaalf duizend gulden 's jaars de heerschappij over aardsche dingen en toestanden veracht? Weegt het eeuwige niet zwaarder dan het tijdelijke, en is hun dit niet diep in 't harte gegrift? Let op broeder De Waal Malefijt, hij is 'n man van bescheiden gaven, maar volgzaam; laat ons hem den mantel omhangen, dien ik niet langer begeer te dra gen en hem uit 's lands schatkist jaarlijks twaalf duizend gulden toetellen voor het „ja" en amen", dat hij te zeggen heeft, op de weinige dingen, die ik hem vragen zal. En zoo is nu geschied. En Heemskerk, de dappere, kloeke Heemskerk, die, sedert hij Amsterdam verliet, wel eens meer zich genoodzaakt zag water in zijn wijn te doen, wel eens meer het juiste woord niet vinden kon, als de broe deren links en rechts op hem aandrongen, deed 't ook nu en gaf Idenburg gelijk, die nu in Van Heutsz' plaats naar Buitenzorg gaat, om daar als Onderko ning van Insulinde op den troon plaats te nemen en te regeeren in Koningin Wilhelmina's naam. Daar staat 't, voor Schagen en de Schagers, ge weten en begrepen door heel de wereld, die kranten leest. Idenburgs roem als politicus en gouverneur is gevestigd, zijn gaan naar Insulinde, 'n onderscheiding die hem door vriend en tegenstander waardig wordt gekeurd, maarde aanwezigheid van den heer De Waal Malefijt als Minister van Koloniën, als man van gezag boven dat van den Gouverneur in casu boven dat van Idenburg maakt de zaak absurd, doet gevoelen, dat de verhoudingen niet zuiver zijn, dat de boel scheef staat, 'n Verantwoordelijk Onder koning, die zichzelf de lakens uitdeelt, die zijn even verantwoordelijken Minister 'n rol toebedeelt weinig anders dan die van 'n ledepop, die dit doet met goedvinden, althans met medeweten, van 'n eersten Minister, is bijna onbeperkter in zijn gezag dan een constitutioneel vorst. O, de goede reputatie van Idenburg, zijn naam als 'man van karakter, zijn er ons borg voor, dat hij van dit gezag geen misbruik zal maken. Hij zal, ten tweeden male in Oost-Indië verschijnend, doen wat 'n man van karakter ten allen tijde doet en doen zal; hij zal de belangen van moederland en koloniën behartigen; door daden van goedheid en redelijkheid alle partijen voor zich en zijn Gebiedster winnen, zooals hij dit in de West en hier te lande deed, maar't Is zoo jammer, dat de uitroeping van Idenburg tot Onderkoning tegelijk plaats had met de benoeming van Malefijt tot minister. Als Malefijt nu maar 'n kerel was, die naastenbij even hoog reikte als Idenburg, dan was 't niets. Maar nu is 't net, alsof 'n l£apitein zijn pak uittrekt, en tot een van zijn mannetjes zegt: Hier, trek aan, ik neem het opperbevel op mij, want de generaal is dood, en nu ben jij kaptein. En als er nu een is, die praat van Köpenick of zooiets, dan beroep je je maar op mij. Zoo lijkt 't nu. Ochoch, kan 'n mensch zoo met zich laten sollen terwille van twaalf duizend gulden? terwille van 'n eere, waarom alle menschen lachen? Was er dan in het linksche kamp geen kerel van beteekenis te vinden? Of gebeurt dit nu allemaal om de linksche groep uit 's lands bestuur te hou den? Heer in den hemel, ayez dan nog eens „pitié de nous ert de ce pauvre peuple"! Want dan is, naar gewoon menschenverstand, het gevaar zeer groot. Moet mèn, om Minister of burgemeester, of iets van dien aard te zijn, „gereformeerd" wezen? en komen daar Roomschen en Lutherschen, om dan nog maar niet te spreken van Joden en libertijnen, daar niet meer voor in aanmerking? Is nu de vesting dan stevig genoeg geblokkeerd? In den Haag door Heems kerk cum suis? Op Buitenzorg, door Idenburg? En in 't buitenland, „buitenaf" door den permanenten wachter op de muren van het Gereformeerde Zion? Zijn we dan nu veilig voor den ver derf elij ken invloed van dat liberale gespuis, dat Joden en Roomschen en Gereformeerden en niet-Gereformeerden met dezelfde eerlijkheid en dezelfde goedheid behandelen wil? Dat 'n knappen Roomsche eer 'n betrekking van gewicht toevertrouwt, dan 'n stommen gereformeerde? Dat 'n wijzen, zachtmoedigeu Jood hooger stelt dan een schunnigen „christen"? Dat 'n eerlijk, wijs christen bekleeden wil met heerschappij en macht, boven ieder ander, wiens wegen kronkelen? Zijn we daar dan nu tegen beveiligd? Voorzichtig Heemskerk! Uw eigen partijgenooten wordt 't op die manier te bont en te „graveelig". Als er weer eens 'n mutatie plaats grijpt, plaats grijpen moet, dan kon 't u wel eens al te duidelijk blijken, dat men mannen verlangt, die 't land weten te dienen met alle middelen en door alle soort van menschen, van welke religie of richting deze ook wezen mogen; en niet alleen door de leden van 'n bepaald clubje, wijs of onwijs, berekend of niet-bere- kend, en wier voornaamste aanbeveling is, dat zij leden van 't „clubje" zijn. 1 Wat er nu gebeurd is, is te erg. De glorie van Idenburg wordt zeer verduisterd door de benoeming van dezen laatsten Minister van Koloniën, die 't waar schijnlijk niet helpen kan, dat hij in 't gedrang ge komen is. In binnen- en buitenland wordt onze re- geering op die manier tot 'n hoofdschudding en een aanfluiting; en de heer Malefijt, die toch ook kran- i ten leest, en toch nog wel 'n ziertje zelfrespect zal bezitten, moet wel met zijn figuur verlegen worden, en zal wel niet weten, hoe hij zich straks tegenover zijn mannetjes houden moet. Arme De Waal Malefijt, aan wiens verheven gebaal de verheven daad vreemd zal blijven! I Arm Vaderland, dat ten buit viel aan 'n zoo bui- tensluitend „christendom"! H. d. H. I CORRESPONDENTIE. I J. C. d. V. Ik heb 't boek wel ontvangen maar nog niet gelezen. Er wordt zeer verschillend over geoordeeld. De schrijver ervan, Dostojewsky, wordt 'n volgeling geacht van Gogol, zooals Tolstoi 'n vol geling van Dostojewsky en Gorki weer van Tolstoi genoemd wordt. De tweede goedkoope druk van „Schuld en Boete" verscheen bij C. L. G. Veldt te Amsterdam. M v B Dat is van De Genestet, en heeft tot titel' In Huygens' vorm", 't Wil zeggen: Die rede neering houdt geen steek, er is geen touw aan vast te maken. En 't vervolg ervan: „Maar 'n Steek Houdt, 't toch" zal u geen „wartaal" mee- zeg, dat met 'n „Steek" 'n don In sommige plaatsen hoo: nog, ofschoon de dominee'» schaft; of om 't duidelijke hebben den steek in den Saluut! Door HANS AANRUD. Marie Smehaugen, die anders zich de kaas niet van haar brood liet eten, popelde ditmaal, toen zij in de keuken van Opsal binnentrad. Stiller dan gewoonlijk zette zij zich in een hoekje bij den haard. Haaf man was in het voorjaar gestorven, haar na latende drie kinderen en eene koe, die in den herfst moest kalven. Maar natuurlijk had die koe den ganschen zomer niets geen profijt afgeworpen, zoodat Marie van de hulp der buren had moeten teren; en Opstal was méér dan goed geweest; ja, het meeste, waarvan zij had ge leefd, had zij kortweg van hem gekregen dat moest zij erkennenen hij had haar niet gemaand om terug betaling, en hij had niet „neen" gezegd, als zij hem om een paar pondjes meel verzocht, en dat zou hij zeker ook in het vervolg niet doen. Maar het po pelen, dat was om heel iets anders nu, wat heel wat erger was. Acht dagen geleden was Opsal voorbij komen slen teren, terwijl Marie juist bezig was een beetje hooi vóór den koestal bijeen te harken; en Bleskop dat was de koe, stond er bij, aan een touw gebonden, dik en glad en rond. I oen was Opsal blijven staan, zonder veel anders dan „goeden (lagte zeggen, en had Bleskop zoo wonder lijk aangekeken het arme dier, dat van den prins geen kwaad wist en daarop had hij eensklaps ge- stond naar Marie, <m toen vroeg hij, met een vreeselijk streng gezicht „Is dat jouw koe, vrouwtje?" Marié's knieën knikten, toen zij antwoordde: „Ja meneer met permissie..." De man keek de anderen aan, glimlachte en zeide: „Met permissie? Wel zeker! En daar hoef je zoo'n benauwd gezicht niet voor te zetten, vrouw tje!' Zij gingen verder. En Marie dacht: wat bedoelde hij met zijn grinniken en zijne goedigheid? Zou Bleskop er toch nog zonder kleerscheuren afkomen? Zij vatte moed en vroeg aan een der omstanders of het nu afgeloopen was. Ja ja, luidde het antwoord dat geloofde hij welOf zij dan nu kon heen gaan?Ja ja, dat kon zij zeker wel. Kleine luid- jes hadden hier toch niets te zoeken. Dat was alles voor de grootboeren. Marie was daarover zóo verheugd, dat zij haast niet wist wat zij deed. Zij maakte Bleskop los en ging er van door. Maar daar kwam er gauw een aangeloopen en be val haar de koe weder op hare plaats te brengen. Niemand mocht weggaan vóór de premiën uitgereikt waren. Bedeesd en schuldbewust bond zij de koe weer vast en bleef met neergeslagen oogen er bij staan. Er schoot wel niets anders over, dan te gehoorza men. Daar kwamen de drie dikkerds weer aan. Marie had hen eerst bemerkt toen zij vlak bij haar waren. Nu stapten zij langs vele koeien voorbij en recht op de hare af. Zij bleven staan en praatten samen en zeiden iets, dat Marie niet verstond; en zij be- Je moest je koe naalr de tentoonstelling zenden; tastten de uier van Bleskop en knepen haar in de Marie. dan zal je zien dat ze de premie haalt." huid en bekeken hare horens. En Marie werd er Dit had haar waarachtig een steek in haar hart ge- zóo wee van, dat zij zich moest omdraaien. Zij kon geven. Zij was wel nooit op eene tentoonstelling ge- het niet aanzien zóo akelig vond zij 't. weest; maar zóóveel wist zij toch. dat het woord Eindelijk gingen de dikkerds weg. Zij hadden Ma- premie" voor eene koe niets goeds beteekende, en rie nog uitgevraagd over dit en dat. Maar de ziel dat Bleskop haar op de eene of andere manier zou af- was zóo confuus, dat zij zelf niet wist wat zij geant- getroggeld worden, als zij het lieve beest naar de ten- woord had. toonstelling zond. Zij antwoordde dan ook kortweg: „neen". Daar moest Het liep tegen den middag. Nog was er niets ge- zij niets van hebben. Zij had Bleskop gehad sinds beurd, en Marie zweefde voortdurend in angst, het dier een kalfie was, en liever zou zij met hare Eindelijk kwam er een man zeggen dat zij alle- kinderen aan een droge korst brood knabbelen, dan hare maal zich naar de redenaarstribune moesten begeven, koe ef bij in te schieten. Zij hield zich ook overtuigd, Want nu kwam het te spannen. De koeien zouden dat Bleskop nergens anders gedijen kon, dan bij haar zoo lang bewaakt worden. op Smehaugen ja, dat eene premie het dier zijn Nu begon Marie stilletjes te weenen en haalde een ongeluk wezen zou. snede brood uit den zak. Die had zij voor het af- Opsal echter bleef op zijn stuk. Hij redeneerde hon- scheid meegebracht. Want zij zou Bleskop nu wel derd uit. Hij zeide dat eene premie iets bijzonder nooit meer wederzien! moois was, en hij babbelde zóó lang, tot zij onnoo- Om de redenaarstribune verdrongen zich de men- zele die zij was haast geloofde wat hij zeide. Maar schen, en daar boven stond een heer en hield eene toen liet hij er nog op volgen, dat zij misschien op toespraak, van welke Marie niets verstond. Eindelijk den koop toe nog geld zou krijgen. En toen ja, daalde hij af, en nu kwam er een dikke aan de toen merkte ze sekuur, dat hij haar voor het lapje hield, want zóóveel wist zij toch wel. dat niemand geld kreeg voor niks. Maar Opsal bleef er bijen toen werd zij eindelijk zóó zenuwachtig, dat zij begon te huilen en hem ver beurt. Die praatte ook een poosje; maar Marie hoor de het niet, tot hij zeide: „Nu zullen wij tot de uitreiking der premiën overgaan." Daar ontstond onder de menigte eene opschudding. Er waren er dus nog wel méér, die popelden!... En, zocht nu zijn mond te houden. Maar daarop weid hij kijk daar was Opsal óok onder de toehoorders... haast boos, zij had hem nog nooit zoo gezien en toen hij heenging, mopperde hij iets van „mal vrouwvolk", waarmee niet te redeneeren viel en dat ransel hebben moest. Een gansche week was zij bij Opsal niet geweest. Zij had wel getracht elders wat op te loopen; maar dit was haar niet gelukt. Opsal was en bleef toch de beste voor zulke dingen. Zij moest dus weer tot hem terug- keeren, hoezeer zij ook vreesde dat Opsal het nog niet vergeten was en weer over de tentoonstelling zou beginnen. i Daarom beefden nu hare handen en lippen, toen zij zich bij het vuur had neergezet. Daar zat zij ineen- 1 gedoken, als een hoopje ellende, tot de boer in eigen persqon binnentrad. 1 ..zoo.' Ben jij daar, Marie? Ik heb in lang niks van je gezien!" riep hij. I Den hemel zij dank hij was nog net als vroeger! Ach ja, hij was toch ook de éénige, tot wien zij zich wenden kon, en hij zou het misschien niet zoo erg kwalijk nemen, als zij hem weer om een paar pond meel en een geitenkaasje verzocht; want met de pro viandeering bij haar thuis was 't nog altoos bedroefd schraal gesteld.... Hoe zij het hem ooit vergoeden zou ja, dat wist zij zelf niet. Maar, wacht! zij zou in den herfst aardappelen voor hem spitten. Ja ja, op die manier zou zij hare schuld aan hem afdoen. Net als vroeger gelastte hij de meid, naar den kelder te gaan en twee geitenkaasjes te halen; én zelf nam hij den meelzak, nam het gewicht van de schaal en ging naar de provisiekamer, om het meel af te wegen. Zoo kreeg Marie hare bedeeling. Haastig knoopte zij de kaasjes in een doekje, bedankte honderdmaal, greep den meelzak en liep naar de cleur. Daar zeide Opsal: „Ja, wat ik zeggen wou, Marie je komt dus Dinsdag om negen uur met Bleskop op de tentoonstelling." Marie liet den meelzak vallep, dat het zoo stoof. „Neen! Dat doe ik niet: „Ah, maar je moet. Ik heb je aangemeld. Gisteren was de laatste dag." Marie begon een lip te trekken. „Zou ze dan die premie moeten krijgen?" „Dat willen we hopen." „Is daar dan niks tegen te doen?" „Wel neen! Wat zou daar tegen te doen zijn? Wat ze verdient, dat moet ze krijgen." „O o! Maar ik kom toch niet!" „Dan komt de opzichter en haalt ze van je weg. En dan weet je wel dat je ze nooit in je leven terug ziet." „Och neen! Och neen: ik arme stumper: Wat moet ik doen?" Daar begonnen Opsal's oogen te flikkeren. De dikke redenaar voer voort: „Als eerste premie voor koeien is er slechts éene toegewezen. Zij komt aan Marie Smehaugen voor Bleskop. Vijftig kronen." Marie hoorde slechts hoe de menschen om haar heen „ah!" riepen. Zij duizelde. Toen werd het een poosje zoo wonderlijk stil, en toen hoorde zij weer: „Is Marie Smehaugen niet hier?" „Jawel," hoorde zij iemand zeggen. Zij werd nu verzocht voor te treden en de premie in ontvangst te nemen. Zij wist niet of zij geduwd werd of van zelf ging. Maar plotseling stond zij van aangezicht tot aange zicht met den dikke. „Ik weet niet," zeide hij, „of je hebt gehoord wat ik heb voorgelezen. Maar als je het geld wilt hebben, dan moet je je verbinden om je koe minstens drie jaar lang te behouden." Marie deed den mond open en stotterde: „Ik maal niks om het geld als ik de koe maar behouden mag!" „Nu nu het geld is óok niet te verachten, zou ik meenen! Je kunt nu je koe meenemen en naar huis gaan, en verder het beest goed verzorgen. In haar hoofd draaide alles rond. Zij keerde zich om, deed een paar schreden, en kwam weer terug. „Bent u de hoogste hier de baas?" vroeg zij. „Ja ja." „Is het geen fopperij?" Opsal had inmiddels den dikke iets toegefluisterd, waarop de dikke zeide: „Neen neen, je kunt er gerust op wezen." Des avonds kwam Marie in de keuken bij Opsal. Zij trok den mond zoo wonderlijk scheef, alsof zij niet wist of zij lachen of huilen moest; en het viel haar moeilijk, Opsal in de oogen te kijken. Hij zag er zoo geestig uit. Eindelijk stamelde zij: „Ik ben hierheen gekomen tik zou je beta ler. wat ik je schuldig ben „Heeft dat zoo'n geduchte haast? Kan je dat geld niet voor andsre dingen gebruiken?" „Ach dat weet je welmaar „Hoor eens, Marie als je wilt zooals ik, dan gooien wij 't op een akkoordje. Jij geeft mij in 't najaar het kalf van Bleskop. Dan zijn wij kiet." Marie tuimelde van verbazing haast van haar stoel. Zij dacht dat alle menschen stapelgek geworden wa ren. Gisteren gaven ze haar een hoop geld, enkel om Bleskop in de huid te mogen knijpen; en nu wilde Opsal den prijs eener koe voor een nog ongeboren kalf betalen!Dat was werkelijk haast komiek! Zij zou warempel nog rijk worden, vóór zij 't zelf „Als je naar mijn raad wilt luisteren, dan knap je je j wist! beestje op zoo goed als je kunt, en dan kom je tijdig j Daar kwam in haar eene gedachte op, zóo gek, er mee aanzetten. Dan kan 't nog gebeuren dat er van dat zij niet nalaten kon ze uit te spreken, die premie niks inkomt." j „Als het zóo voortgaat dan koop ik je in 't voor- Daarmee draaide hij zich om en liep naar buiten. I jaar zoowaar de boerderij nog af, Per Opsal!" I En zij lachten allebei. Het waren niet weinig tranen, die daar boven op j N. R. Crt. Smeliaugen vloeiden. In de dagen dat Bleskop gevoe- derd, gewasschen. gekamd en op alle mogelijke ma nieren vertroeteld werd. Kon dat tegen de premie hel pen, dan zou Marie 't zeker niet er bij laten. En hoe langer zij ploeterde, des te meer kwam zij in spanning, j En de spanning veranderde in hoop, zcodat zij1 lieele- maal vergat, op den morgen van de tentoonstelling, ter- j wijl zij hare beste plunje aantrok, te huilen. Eerst toen zij Bleskop losmaakte en zich opmaakte om te gaan, j brak de bom los, erger dan ooit te voren. Toen huilden zij in koor, zij en de kinderen, terwijl Bleskop, dat stomme dier, geen flauw vermoeden had dat het de premie zou moeten krijgen. Zoodra Marie met Bleskop de tentoonstellingsruimte betrad, kromp haar hart van schrik ineen; want er kwam iemand op haar af en zeide dat zij de koe naar eene aangewezene plaats moest brengen. Maar toch j vatte zij weer wat moedj toen op haar schuchtere vraag het groote, grove hoofd en snoofalleen door z'n geantwoord werd dat zij zelf bij het beest mocht blij- neusgaten, net of ie erg verkouden was. Aaltje, de ven. En toen het dier goed en wel stond aangebonden, oudste dochter, die zoo'n onverschilligheid van toen viel daar zóóveel te kijken, dat Marie voor het oome Derk niet verkroppen kon, zei nog: ,,'t Is een oogenblik bijna haar ongeluk vergat. Zóóveel volk en knap paartje, dht mag gezeid! Dat vindt het heele zóóveel vee had zij nog nooit op ééne plek bijeenge- aorp ook. En Gesien zou toch met geen ander ooit 1 zien. De menschen verdrongen zich letterlijk tuschen VEETE. ONBLUSOHBAAR... De vrouw had vader al een paar maal, onder tafel, met de knie aangestooten en ook boer Eggers zelf had op een aparte manier z'n pijp zitten uitkloppen, tikkend tegen het aschbakje terwijl er toch geen kruimeltje, geen gruisje meer in te bekennen viel... Maar Derk deed ook zoo raar. Toen Mina hem dan verteld had van het nieuws, dat Kees en Gesien tóch de volgende week zou den „aanteekenen" op het Gemeentehuis, toen zei Derk eerst geen boe of ba. Hij knikte maar met KjLt»jior» H. de koeien. 'En daar kwam ook Opsal aanzetten. Hij zeide enkel: „Goeje morgen, Marie. Dat is best" j en liep toen verder. i Eensklaps zette zij een paar verschrikte oogenZij ontwaarde drie mannen, die fijner gekleed en dikker waren, dan al de anderenen de drie liepen samen. I bleven bij elk koebeest staan, en dan schreef de een iets in een notitieboekje. Dat waren zeker de gevaarlijke kerels! En, zoo - de eene was niemand minder dan de burge- ineo Zij keken zoo donker en zij deden zoo ge- „ivA i. Nu waren zij reeds tot aan Marie genaderd. '■'•11 achter Bleskop staan, en de dikste van de d'ek >p, alsof hij verrast was. Hij ker gelukkig zijn geworden, waar moe?' De vrouw knikte, maar terwijl zij het kommetje koffie met beide handen vlak onder d'r neus hield, slurpte ze harder dan anders... Manus, de zoon, die zat te dommelen, 't hoofd te gen den muur geleund en de lange beenen slingerend om de pooten van z'n stoel, zelfs Manus keek toch eens op... „Oome Derk is jaloersch. Die woü zelf nog wel 's... Hè, oome?" En de jongen grinnikte over zijn aardigheid. Doch vader voelde zich niet op z'n ge mak. Ineens was 't hem te binnen geschoten... Van nu toch wel twintig Jaar geleden... Hoe Biesters, de vader van de bruid... Drommels, 't stond hein nu we-r zoo helder voor den geest... Derk, toen een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9