Zaterdag 2 October 1909.
53e Jaargang. No 4583.
DERDE BLAD.
V
hooge vluchten
nobel model.
Van zijn vroegste jeugd af was meneer Hendrik de
Waal een eerste-liefhebber geweest van lezen. En
't bijzondere daarbij was dat hij maar niet rijp en
groen las, zooals bijvoorbeeld zijn zus Mien, die, in
het oude vettige catalogusje van de vijf cents-biblio
theek 't lijstje volgde, zonder dat 't haar eigenlijk
kon schelen wht ze nu eigenlijk las... Ridder-romans,
detectiven-verteisels, romans-in-brieven, interessante
avonturen van zeer-bereisde menschen uit de acht
tiende en 't begin der negentiende ecuwen... Slechts
overslaand de nummers, waar de meneer uit de biblio
theek een sterretje bij gekrast had, en waarvan-ie
zei, als Mien er naar vroeg: „Dat is uit!" Of ook
wei: „Neen, meissie, dat's geen kost voor kinderen!"
De meneer van de leesbibliotheek was een braaf en
zorgzaam man... Paladijn der zedelijkheid, wat dan
ook gemaakt had dat de ouders hun kinderen met
gerust hart bij hem boekjes lieten huren... En de
nummers met sterretjes bewaarde hij, in 'n apart
hokje, voor de klantjes, die er rijp voor werden
geacht... Zoodat het mes aan twee kanten sneed en
meneer Gnuifmans w&t-'n kostelijke zaakjes dreef
inet zijn bibliotheek...
Neen, Hendrik de Waal had eep heel-aparte keuze.
Die dweepte nu speciaal met boeken, waar Keizers,
Koningen, Hertogen, Graven in voorkwamen. Hof-in-
tnges, werken van Mühlbach en consorten: dèar hun
kerde hij naar. Hij kon zich niet genoeg verzadigen
aan die heerlijke gesprekken, waar om een haver
klap van .Majesteit" en „Hoogheid" in werd gerept.
De morganatische gaden van heuschelijk-regeerende
vorsten, door den Keizer met schoone titels vereerd,
in ruil voor haar aanspraak om het vorstelijk blazoen
te voeren... 't Konkelen, kuipen van eerzuchtig-laag-
hartige hovelingen om gunstelingen van Zijne Majes
teit of Zijne Doorluchtigheid een beentje te lichten...
En dan van die heerlijke scènes, waarin de vorst 't
weefsel van intrige met éen ruk kapot-scheurt en den
verbijsterden, ontmaskerden intrigant „met majestei
telijke handgebaar en trek van diepe minachting op
het edele, trotsche gelaat" z'n congé geeft... Dat
alles warrelde en dwarrelde vóór Hendrik's geest...-
De drogist, bij wien men hem in de leer had ge
daan, wijl Hendrik de Waal niet aarden kon in de
omgeving van een timmerzaak, waar vader 'm eigen
lijk voor bestemd had... Deze patroon luisterde, als
er toevallig niets te doen was in den winkel en Hen
drik aan 't vertellen ging uit een van de laatstelijk-
geiezen romans, met treffend geduld naar den jongen,
't Kalotje wat-scheef op z'n hoofd; nu en dan trekje
rook zuigend uit z'n steenen pijpje-met dop; al-wie
gelend met 't eene, over 't andere geslagen been; al
maar knikkend van wel-wel of zoo-zoo... Lodderig tu
iend door zijn tikje naar neuspunt geschoven bril,
zóo zat drogist te luisteren...
„Ach, die gravin Von Hohenberg!" riep Hendrik
uit, „eigenlijk was zij eene vorstin Zu Salm-Salm
Maar 't huwelijk was in het geheim gesloten. Slechts
de vorst, haar gemaal, zij zelve en de geestelijke, die
hen 's nachts in de slotkapel getrouwd had, wisten
van 't geheim... En dan die scène als haar zwager,
prins Günther, 'r beleedigende voorstellen doet... Haar
een gloeienden kus op den schouder wil drukken... Als
zij, dan, met vlammende oogen, den prins haar zegel
ring met het vorstelijke wapen... met de gestolen kroon
er )x>ven... toont, en hem toeroept: „Weet wél, prins,
dat gij eene vorstin Salm-Salm durft krenken:.... .Wee
u, als mijn doorluchtige gemaal..."
Op Hendrik's wangen gloeide 't en hij beefde van
ontroering.
„Wee u..." zei hij...
Én de drogist, z'n steenen pijpje uit den mond ne
mend; als ontwakend uit een droom, met een schrikje
opstaand en z'n kalotje verschuivend: „Sakkerjee, Hein,
hebbe-we niet gedacht aan dat doosse iinsecten-poeier
voor mevrouw van Dijk... Gauw, jongen, anders loopt
ze nog naar Doevers... Gauw dan!"
Van 't heele heerlijke verhaal der doorluchtige gade
van prins Salm-Salm had patroon geen syllabe ver
staan... Hij liet Hendrik maar babbelen; dacht intus-
schen aan z'n zaakje...
„Dat waren harde oogenblikken voor De Waal.
En als ie, na een dag, waarop zoo iets gebeurd
was op zijn bed lag na te piekeren over wat ie
had moeten verduren dan was 't hem of hij zichzelf
zag als een van die jongelingen uit aanzienlijk geslacht,
die jarenlang rondzwierven als simpele burgerknapen...
Totdat plots hun edel blauw-bloed gaat spreken.... Eene
hoog aanzienlijke dame zoo'n burgerknaap tegen haar
met satijn en goud bedekten, door vreugdetranen be
sproeiden boezem drukt.... En de jeugdige baron of
markies, mi zijn plaats onder de edelen van ^geboorte
eindelijk te hebben ingenomen, zoo'n engel van min
zame, gulhartige goedheid blijkt jegens z'n ex-stand-
genooten, die hem de handen kussen en roepen van:
„Leve jonker Gaston:...." en er een zeer grijze dienaar
komt, een, die al drie of vier markiezen Gaston,
voorouders van den gelukkig ontdekte, had gediend...
En hoe deze oude, trouwe, nederige dienaar neerknielt
voor zijn jeugdigen meester, hem óók de handen kust;
tot hem zegt: „De Hemel zegene u, heer markies!..."
waarna Gaston hem genadiglijk opheft, de hand drukt
en uitroept: „Mijn beste, goeie, brave Lafleuri.... Ik
herinner mij je trouwe gelaat uit de vage beelden
mijner prille jeugd!... waarop allen in tranen van ont
roering uitbarsten over het gouden hart vatr den jon
gen markies...
Wanneer Hendrik do Waal zóóver gekomen was
in het uitspinnen van z'n fantastische verzinsels, dan
schreide hij vaak uit medelijden met zichzelf... En
in zijn geest begon werkelijk zich te nestelen do dwaal-
idoe, dat hij iets gansch anders in 't bloed had dan
waarvan bij de anderen flauw besef was... Dat in hem
ontwaakten gevoelens, indrukken, verband houdend met
dingen van blauwbloedige soort, welke noch bij vader
noch bij moeder noch bij zus Mien te bekennen vielen...
Doch hij had daar, in z'n romans, méér van gelezen...
Dat zulke „stemmen uit ver verleden" soms in één
afstammeling van verburgerlijkt geslacht begonnen te
l.n als hij, den dng erop. drops stond te verkoopen
en aannierkingen moest aanhooren van snibbige dienst
meisjes over tc-schricl afwegen van dit en dat.... zoo
troostte Hendrik zich met de gedachte aan zekeren
vT/r <lic wcl °P z'" falie had giekregen...
wrocden simlt L-kc^118" natuurlijk.- van den ruwen,
vinuerc f J Wlcn 11 *1- met de teer-aristocratische
X*. helpen beslaan...
zo weten niet l>cter,m1--d "d ?limlachfe van.:. r°,?h>
compagnon was geweest met den zoon van den dro
gist.... in de kracht van z'n leven kon gaan rentenieren...
j O, heel zuinigjes, heel kalmpjes, met niet moer dan
I een riks je per week voor „menu-plaisir", maar 't ging
j toch... Toen werd bij trouwe stamklant van de stads-
bibliotheek. Klokslag halfelf was hij, 's morgens, in
do leeszaal present. De knecht, die met Nieuwjaar en
°P ex-kermistijd van meneer De Waal een gulden kreeg,
hielp hem z'n overjas uitdoen, hing z'n hoed op; legde]
statig on zwijgend, het Iroek vóór hem neer, waar hij
gisteren in gelezen had....
Van jongsaf b ad Hendrik de Wiaal levendige fan
tasie, zegt hij. En nu verbeeldde hij zich te zijn amb
tenaar van do bibliotheek althans iemand, wiens
aanwezigheid daar vereisent werd. Hij had z'n vaste
stoeltje. En bijna nooit gebeurde 't, dat een ander daar
ging zitten... Maar kwam 't voor, dan wierp hij
j strenge blikken op den onbeschaamde... met een gezicht
van bittere verontwaardiging, zoodat er één keer vóór
dat de knecht er op verdacht was, een wat schutterig
en heet gebakerd meneertje, wien dat nijdige kijken
begon te vervelen, hem opeens had gevraagd: „Hebt u
bij geval hts, meneérr!?"
Hendrik de Waal schrok er tóch éventjes van...
Maar nu verrees voor liet spel zijner verbeelding de
figuur van den waren edelman, die door „soevereine
minachting" de grofheden van burgerluidjes negeert...
Hij stond te hoog voor zoo'n ruziemakertje, die op
zijn plaats ging zitten...
De knecht van de leeszaal, die herrie zag naderen en
voor z'n twee jaarlijksche guldens bevreesd -werd, ging
naar het dikke, roode meneertje toe en fluisterde (huk..
met zoetig glimlachje„Och ziet u, die meneer was
altijd gewoon om dóór te ziltcn.... Al jaren.... geregeld..."
„Dal kan mij niet vertikkenI" schreeuwde hel drift-
kopjo „wat verbeeldt die vent zich wel?.... Zit me
an te kijken of ie me wil opvreten.... Zoo'n kalen..."
De directeur kwam, uit het kamertje er naast....
Verzocht asjeblieft stilte:
Meneer De Waal was zoo wit als z'n smetteloos
halfhemdje. Stond kaarsrecht, met onbeschrijfelijke min
achting om de lippen... Een markies Gaston, die den
hoon moet verduren van lage ruwe poorters... „Die
vent j§ gok!" schreeuwde 't meneertje al meer opge
wonden wordend ,,reéél stapelgek!.... Wat verbeeldt de
kerel zich!.... Zulke idioten mosten hier niet worden
toegelaten I"
De aderen op Hendrik de Waal's voorhoofd zwol
len, zijn vingers klemden zich om de leuning van het
oude, solide, mahoniehouten stoeltje van de leeszaal.
En er uit kwam 't
„Ploerten verwaardigt men niet met eenig antwoord!"
En hij verhief zich in z'n yplle lengte, evenals
zekere erfgraaf Von Zahringen, toen men hem, Wal-
lenstein's vermaarden en onverschrokken strijdmakker,
lafaard duurfde schelden na zijn nederlaag.
„Zeg dat nog 'sschreeuwde 't meneertje „zeg dat
nóg 's, idioot!"
En of de directeur der bibliotheek hem waarschu
wend van „nu is 't genoeg, hoor!" aankeek... Want
I het heele gebouwtje was in rep en roer.... 't baatte niet.
Knarsend, snijdend, schamper, met matelooze verach-
j ting riep meneer Hendrik de Waal nog eéns
j „Met ploerten, als die menéér daar.... Die menéér
met permissie..."
j De directeur aan de eene en de knecht.... die dacht:
„M'n arme twee pop, ze zijn naar de maan!...." aan
de andere zijde... ze hebben, toen, erger voorkomen...
Een kwartier later waren de twee stoelen, aan de
leestafel, ontruimd... was het meneertje de straat op-
gevlogen.
Om 't „verder te zoeken...."
1 De openbare behandeling van het belocdigingszaakje
heeft toch niet meer dan een kwartier van de Recht-
I bank gevergd.
En terwijl de gekrenkte, de aanklager in kleuren
en geuren... telkens z'n voorhoofd afwisschend... drib
belend van het eene been op 't andere... vertelde van
hoe meneer De Waal hem daar behandeld had... hoe
hij hem geprovoceerd had.... „letterlijk getart, ...,ge-
tart, edelachtbare, dat 's liet ware woord..."
Streek de voorzitter al-maar over zijn baard, zette
I lorgnet op en van zijn neus bekeek met aandacht
1 z'n ebbenhouten hamertje... alles om maar niet te la
ten merken, b oeveel moeite 't hem kostte om ernstig
te blijven....
Want 't ergst was, dat de officier, aan het lin
kerhoekje van de groene tafel óók zóó'n mal ge
zicht trok... als van iemand, die waarachtig zoo'n lust
zou hebben om eens flink uit te proesten,
j 'Maar 't was ook een vermakelijk contrast....
Dat dikke, hijgende, zich in z'n driftig-pratén tel
kens verslikkende, hard-zweetende meneertje.... zwaai
end met de vettige handjes... woedende, fonkelende
blikken werpend op den beklaagde, wien de zaak toch
een tientje zou kosten....
En de lange, schrale gestalte van meneer Hendrik
de Waal.... kaarsrecht.... roerloos.... met opgeheven
hoofd.... trek van doodsverachting om de lippen
rechterhand gestoken tusschen jas en vest... zich voé
lend de edele-van afkomst, op wiens gelaat geen spoor
van emotie is te bekennen in de ure des gevaars... ge
dachtig aan den nobel en erfgraaf Von Zahringen.... en
zich dezen tot model kiezend....
MAïTRE CORBEAU. i
Ben onderwin iz" sPe«lde dan om Hendrik's lip-
te doen had..." ^en mKklag, „nog meer
uiLdTlucht was 'komen Cya ïleri 1<i'Saa,'e'
Sientje, naar wie niemand T M
ken cn die achteraf bleek om8f
atten... 1°en dan meneer Hendrik do Wa-1^ n
acht-en-dertigste jaar... nadat hij bijna
IL i
De Fransche revolutie met haar vrijheidsgeest riep j
Paoli, den man over wien we in den eersten brief
reeds spraken en die tot secretaris Napoleon's va
der had, naar Corsika terug.
Frankrijks koning, aan wien Paoli werd voorgesteld,
benoemde hem tot militair-chef op Corsika, dat hem
met uitbundige vreugde ontving.
Do revolutie ging verder dan Paoli ooit gedroomd
had en deed dingen, die hem van Frankrijks regeering j
afkeerig maakten. Vooral na het onthoofden van den
Koning wenschte Paoli Corsika vrij te maken van
Frankrijk en deed hij heimelijk stappen het eiland
aan de Engelsehen over te leveren.
Ook Napoleon wenschte toen ter tijd een rol te spe
len op Corsika. Hij was er gekozen tot chef van een
balaillon der Nationale Garde en zag met lecde oogen
do macht van Paoli aan.
Deze doorzag zeker den jongen officier en nam do
eerste de beste gelegenheid waar hem als bataillons-
chef zijn congé te geven.
Napoleon ging naar Parijs, maar keerde spoedig
om zijne zuster naar huis te begeleiden heette het
met verlof terug.
Don 26sten Januari 1793 verklaarde Corsika zich
vrij van Frankrijk en benoemden de afgevaardigden
van allo gemeenten Paoli tot generaal en chef van
hot eiland.
De familie Bonaparte verklaarde zich voor Fran
krijk en Latitia liet Paoli op diens vraag desbetref-
I fende weten, dat zij wenschte te blijven wat ze gewor
den was: Fransch onderdaan.
I Na dit antwoord werd de familie Bonaparte door
den Corsikaanschen volksraad vogelvrij verklaard en
beval Paoli dat hare bezittingen zouden worden ge
confisqueerd.
Tevens werd bevel gegeven tot het levend of dood
gevangen nemen van de gebroeders Jozef en Napo
leon Bonaparte.
Verkleed wisten dezen echter aan hunne vervolgers
te ontkomen, Jozef naar Bastla, Napoleon naar Calvi.
Napoleon scheepte zich daar ln op een voortreffe
lijk zeilschip en zond naar alle richtingen boodschap
pers uit aan zijne moeder met het bericht, dat hij
langs do kust zou blijven kruisen om haar en de
haren op te nemen.
Latitia was namelijk ook gevlucht, toen vrienden
haar berichtten, dat ook zij niet veilig ln AJaccto
kou blijven.
Te middernacht verliet ze hare woning met haar
twee dochters, haar zoon Lodewijk en haar broer
Jozef Fesch.
De twee jongere kinderen werden heimelijk naar j
een familielid gebracht, die beloofde ze eenigen tijd
verborgen te zullen houden.
De weg ging over rotsen en door beken, door struik
gewas en over met steenen bezaaide wegen. Over dag
verschool men zich in het bosch, opdat de vervol
gers het spoor bijster zouden worden, 's Avonds
werd de vlucht weer voortgezet. In de verte zag
Latitia haar huis te Ajaccio ln vlammen opgaan.
Hare kinderen weenden, terwijl haar het hart brak
van vertwijfeling en smart. I
Eindelijk werd de kust bereikt en smaakte Napo-
leon het onuitsprekelijk genoegen zijne moeder en
de haren veilig op zijn schip te kunnen brengen. De
achtergebleven kinderen werden een paar dagen later
naar een afgesproken plaats gevoerd en vandaar ook
op het schip gebracht.
In Juni 1793 landde de familie Bonaparte ge
lukkig ook ontkomen aan de Engelsche kruisers
behouden in de haven van Toulon.
Latitia had niets kunnen redden, papieren noch
geld, noch haar famillezilver. m
De kleeren, die zij en hare kinderen voor de
vlucht hadden aangetrokken, waren het eenigste be
zit. dat ze van Corsika had kunnen meenemen.
In Frankrijk waren de toestanden niet zoo, dat de
regeering hulp kon verleenen aan de Corsikaansche
vluchtelingen, die Frankrijk trouw wilden blijven.
Napoleons Moeder doorleefde harde tijden.
Met een stroozak om op te slapen en een ge
barsten ketel om in te koken moest ze tevreden zijn.
Een boer ontfermde zich harer en voorzag de fami
lie voor eenigen tijd van het allernoodigste.
Naar Marseille verhuisd werd haar als Corsikaansch
vluchteling toegestaan te gaan wonen op de vierde
verdieping van de leegstaande woning van een ge
guillotineerd edelman. Later werd haar een kelder
woning aangewezen en kregen zij en de haren sol-
datenrantsoen.
Toen hare kinderen Jozef, Lucien en Napoleon be
trekkingen wisten te verwerven in 's lands dienst, werd
de toestand gelukkig beter en toen Napoleon wat
later tot generaal werd benoemd, was zijn eerste
werk zijn moeder 60.000 francs te zenden, opdat ze
zich beter zou kunnen inrichten en van al het noo-
dige voorzien.
Armoede heeft Latitia in haar verder leven niet
meer gekend, maar onvergetelijk is bij haar dev in
druk gebleven van het treurig bestaan, dat ze eeni
gen tijd heeft moeten lijden.
Tijdens Napoleons veldtocht naar Egypte keerde
Latitia naar Corsika terug, waar ze haar huis had
doen herbouwen en waar ze uren lang in de oude
kerk ging bidden voor haar strijdende kinderen.
Latitia is haar geheele leven een geloovige Katho
lieke vrouw gebleven, die Napoleons strijd met den
Paus o. a. altijd zeer heeft betreurd.
Corsika heeft ze na 1799 niet weergezien. Aan
haar wensch om op het eiland begraven te worden,
vierd eerst vele jaren na haar dood gevolg gegeven.
Eerst in 1851 werd haar lijk van Rome naar Ajaccio
vervoerd en daar in eene kerk bijgezet, die op den
wensch van haar broer, volgens diens testamentaire
beschikking, daar nieuw werd gesticht.
Toen Napoleon naar Frankrijk terugkeerde koos
Latitia ook Parijs tot woonplaats.
Haar beteekenis voor de familie Bonaparte werd
minder en minder hoe meer haar zoon Napoleon op
de maatschappelijke ladder steeg.
Vol zorg werd dit echter door haar gevolgd. Als
moeder van den machtigen eersten consul, die in
Frankrijk het Katholiek geloof weer herstelde, werd
ze in 1804 met groote plechtigheid en vele eerbewij
zen te Rome door den Paus, de hooge geestelijkheid
en Rome's adel ontvangen.
De verheffing van Napoleon tot Keizer kon bij La
titia geen instemming verwerven. Zij zag in het op
zetten van de kroon van Lodewijk XVI door haar
zoon een verkeerde daad en was dan ook bij de
kroning te Parijs niet aanwezig.
Als Keizerlijke Hoogheid en met den titel van
„Madame-Mère" keerde ze eerst na de kroning te
Parijs terug waar Napoleon haar een millioen francs
inkomen gaf en eene hofhouding overeenkomstig haar
staat.
Toen ze naar den zin van den Keizer te weinig
van haar inkomen aan allerlei instellingen afstond,
verhoogde hij dit.
Latitia was spaarzaam en vormde kapitaal omdat
er zeide zij tot haar zoon wel eens andere
Menigmaal wist ze twist tusschen familieleden en
den Keizer bij te leggen of strenge maatregelen van
Napoleon ten opzichte van zijn broers of zusters te
verzachten.
Om gezondheidsredenen ging ze in 1809 de baden
gebruiken te Aken.
Napoleons strijd met den Paus had de godvruch
tige en geloovige Latitia ziek gemaakt.
Met de eerste vrouw van Napoleon, Josephine,
stond Latitia op niet al te goeden voet. Zij vond
haar te lichtzinnig en kon het b.v. slecht verdragen,
dat deze vrouw behagen schepte in het vertroetelen
en koesteren van kleine hondjes.
Met Napoleons tweede vrouw ging het iets beter.
Latitia vond deze echter wel wat onbeduidend en
vertrouwde haar karakter niet. De tijd zou leeren,
dat ze goed gezien had.
Gelukkig is Latitia tijdens het keizerschap van
haar zoon nooit geweest.
Hot was of ze voorzag, dat er aan al dien glans
en aan al die glorie eens een eind zou komen.
Twee uitingen van haar uit den Keizerstijd teekenen
Latitia geheel.
„Tusschen. het uiterlijk van mijn leven zeide
ze 'eens en mijn gevoelens van binnen heersoht
een volmaakte tegenstelling. Van buiten is alles glans
in mijn hart sidder ik voor de toekomst.
In haar gedenkschriften schreef ze: „Alle menschen
noemen mij do gelukkigste aller moeders, terwijl mijn
gansche leven een onafgebroken martelaarschap is. Bij
ieder komend bericht vrees ik, dat het de doodstij
ding zal zijn van mijn zoon.".
De geboorte van den zoon des Keizers, aan wien
de verheven titel van Koning van Rome werd toege-
kénd, scheen voor een oogenblik de zorgen van La
titia weg te nomen.
Dat duurde echter niet lang, haar bange vreezien
keerden terug.
Napoleons ongelukkige veldtocht naar Rusland en
zijn val als Keizer, vonden alleen Latitia niet onvoor
bereid: ze had alLijd wel gevreesd dat er een débacLe
zou komen.
Voor de derde maal in haar leven moest ze vluch
ten. Nu van Parijs, dat reeds door de vijanden be
dreigd werd.
Ilaar schoondochter verliet haar, op bevel van liaar
vader den Keizier van Oostenrijk.
Haar eere-dames lieten haar een voor een in den
steek to Blois ging de laatste, barones Fontangps,
en moest za in alle stilte en met zeer weinig getrou
wen haar vlucht naar ItaLié vervolgen.
Kardinaal Fesch, haar broeder, kwam haar tot Or-
leans tegemoet.
Met gtoote voorkomendheid werd ze te Rome door
den Paus ontvangen.
„Welkom mijn dochter zeide deze welkom
in de stad, die altijd een toevluchtsoord is geweest
voor groote verbannenen".
Mei spanning werd door Latitia afgewacht wat het
lot van haar grooten zoon zou worden.
IIoo het hem ook zou gaan en waar hij1 ook moest
verblijven zijn moeder wilde in elk geval zijn lot
doelen.
Toen ze dan ook vernam, dat hem het eiland Elbft
tot woonplaats was aangewezen, scheepte zij zich zoo
spoedig mogelijk in en stevende naar het kleine Kei
zerrijk, dat Napoleon van zijn wereldmacht had over
gehouden.
Wordt vervolgd.
M. V.
CXIV.
onaangename menschen
„robertus nurks".
„Als ik een bidder zie loopen,
Dan slaat mij 't harte zoo blij;
Dan denk ik, hoe hij ook weldra
Uit bidden zal gaan voor mij."
Immortellen XCVI.
PIET PAALTJENS.
Vergun mij bid ik u 'n enkelen keer eens
ret te doen, alsof er geen nieuws in de wereld is.
'n Mensch wordt er beu van. Als 't nu maar altijd
prettig nieuws was: trouwen, bruiloft-vieren, uitgaan,
verhooging van salaris krijgen, prijsuitdeeling, buiten
kansjes hebben, en wat er zooal meer op het levens
programma van gelukkige menschen voorkomt, dan
kon het er nog mee door, en zou leder nieuw vel
met blijdschap begonnen worden. Maar dat is zoo
niet. Tegen een enkele bruiloft, waar men van leest,
ontmoeten we tien begrafenissen; tegen éen prijsje
uit de loterij, waar men van hoort, gaan er wel tien
geruchten van slechte zaken en bankroetjes. Als er
een u met 'n stralend gezicht is wezen vertellen,
dat ie „in den hemel" is, wijl morgen de liefste
wensch van zijn leven vervuld zal worden, of omdat
zijn „jongens" groeien als kool, zijn vrouw eiken
dag liever wordt, zijn zaken floreeren en zijn rozen
voor de derde maal gaan knoppen, zitten er vijf in de
voorkamer te wachten met natte oogen en wezenlooze
blikken, en waarschijnlijk ook 'n strop in hun zak
om klaar te wezen als 't uur daar is, om u
te vertellen, dat in hun tuin geen „spiertje" groeien
wil, öf van de nattigheid öf van de droogte, of omdat
die „beroerde" katten van hun buurman alles ten
onderste boven halen. Als de een weg is, komt dé
ander u vertellen, dat ge hem waarschijnlijk voor 't
laatst ziet, want dat 't nu „gedaan" en de maat
„vol" is. In 't woordje „waarschijnlijk" geeft hij
u nog 'n kans hem te helpen, en 't staat aan uwe
beleefdheid al of niet op die kans in te gaan. Als
ge 't doet, zijt ge 'n week lang, „de beste mensch
van de wereld"; doet ge 't niet, voor jaren „de
grootste schavuit, die onder de zon loopt", 't Vol
gend nummer leeft in oorlog met zijn vrouw, met
zijn jongens, met zijn baas of zijn knechts, met zijn,
huisheer en zijn buren, met ieder wiens naam hij
weet. Al wat er uit zijn mond kont, is eenerlei; 't
is dat „beroerde wijf", die „luie, brutale jongens", die
„gemeene chef, die eigenlijk in 't tuchthuis hoorde
te zitten", en dan die vrindjes van hem, nou, „van
je vrindjes en je familie moet je 't hebben!" Hij is
het stootblok in de samenleving; als de Koningin
's nachts niet slapen kan, zou Ze 't den anderen
ochtend op hem wreken; en hij zou wel eens willen
weten, wat alle menschen toch tegen hem hebben.
Nummer zooveel zingt weer 'n ander deuntje met 'n
bijna zelfde refrein. Och, hij is de eenige niet, die
ongelukkig is; eigenlijk is de heele wereld 'n huts
pot van ellende, 't Verwondert hem alleen maar,
dat er niet nog meer zelfmoorden plaats grijpen; en
als hij 't hout, de schragen en de planken voor de
kermis, voorbij ziet dragen, denkt hij dat 't een
schavot is, dat eindelijk zal worden opgeslagen. Nu,
't. was dan ook meer dan tijd.
En zoo gaan dan uw audientie-uren voorbij, die ge
zoo heerlijk hadt kunnen besteden met 'n mooi hoek
te lezen, te wandelen, te zingen, te werken of op de
canapé te liggen; die ge zoo productief hadt kunnen
maken ter uitbreiding van uw geluk, door met meisjes
te stoeien, met vrinden te schermen of te disputee
ren, met kinderen te spelen, pootjes te wasschen in
de zee of lang-uit in 't gras te gaan liggen en je
te verbeelden, dat alles je eigendom is: het bosch
en de zee en het strand en de zon en heel den
klaren hemel.
Als ik koning was, of burgemeester of 'n ander
ambt van hoog gezag bekleedde, zooals Idenburg bij
voorbeeld, of ik was hofprediker en had het voor
recht zoo nu en dan eens tot de Koningin te mogen
spreken en Haar te zeggen, wat mij op 't hart lag,
dan zou ik met slim overleg het daarheen zien te
sturen, dat er wetten ingediend werden, voorschriften
en bepalingen tot stand kwamen, en koninklijke be
sluiten werden uitgevaardigd, die straf oplegden aan
ieder, die met al dat gejéremieer en gelamenteer en
geklaag en gezanik anderen het leven vergalde. Want
zooals 't onder zeker slag van volkje mode schijnt te
wezen, om duurder kleeren aan te trekken dan ze
betalen kunnen, zoo schijnt 't onder 'n ander slag
wel tot 't programma van iederen dag te behooren,
om te lamenteeren en te alarmeeren, dat men er
gaten van in zijn kousen zou krijgen. Misschien was
het beste, dat ze eens terecht kwamen bij iemand,
die 'n beetje kort aangebonden was, en 'n flink
pak slaag kregen, of op 'n andere manier eens tegen
de lamp liepen, en 'n paar blauwe oogen op deden;
dan hadden ze wat te klagen. Want dat er veel
inbeelding bestaat van voornaamheid en stand, van
geleerdheid en gezag, is 'n waarheid als de' zon,
maar de inbeelding van o, zoo diep beklagenswaardig
te. wezen, is nog veel grooter. Als er twee van zulke
lui elkander ontmoeten, sidderen de muren en is er
zeven uren in den omtrek geen kind te bekennen,
dat onbevangen lachen durft; totdat ze er eindelijk
ruzie over krijgen wie van hen beiden wel het on
gelukkigst is, en met 'n beetje kans, er om zouden
gaan vechten. Sloegen ze elkander dan maar dood;
maar dat doen ze niet; ze hebben in dit onderhoud
morgen alleen 'n been méér gevonden, om aan te
kluiven en er hun slachtoffers op te trakteeren.
„Och bevende alarmisten,
Och pruiken podagristen,
Och ouwe-wijven-kliek,
Och nare leuterkousen,
Och bankroetiers en smousen,
Je malen maakt me ziek.
Je duffe conversatie
Is éene lamentatie,
En nergens zie je licht;
Je snatert en je snottert, m
Je steunt. Je stikt en stottert...
't Is wat een vies gezicht.
Heel 't menschdom op zijn endje.
Veel kindren en geen centje
Verdiensten op 't kantoor;
De heele boel in 't honderd,
En half Euroop geplonderd
Das alles wat Ik hoor!
Wie naar je praat wil luistren,
Die ziet de zon verduistren.
Die weet niet, wat hij ziet.
Die zou zijn mooiste zaken
Terstond aan kant gaan maken,
Of stuurt ze recht in 't riet!
Met al die bange wezels,
Die kwezels en die ezels,
Wie drommel, weet er raad?
Al trekken zich die Joppen
De haren uit hun koppen,
Ik weet niet of het baat!
O, Ik beken het garen:
Wat onze tijden baren
Is ver van amusant,
't Is vreeslijk en 't ls Ijslijk
't Is schrikltjk en afgrijslijk,
En ik heb ook het land!