Toch onschuldig.
Woensdag 17 November 11)09.
53ste Jaargang. No. 4009.
Bureau SCH^GEK, Lsan 0 4.
Tweede Kamer.
Binnenlandsch Nieuws.
Roman van Hoeker.
lirnn Nitiii-
Mraicitiï- LuHiiflIit
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag-, Woensdag-,
Donderdag- en Zaterdagavond. Bp inzending tot 's morgens 9
ure worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
_8. luiere. Telepboou \o. 20
Uitgevers i TRAPIHAIS Go,
Prys per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van I tot 5 regels f 0.25: iedere regel meer 5 Cent
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
karaktervorming, naast de bloot-intellectueele ontwik-
i keling, waar nu het streven op geconcentreerd is, aan-
T I 1 dacht te besteden. De heer Coiijn denkt zich, wat het
Van het llaagsche JöinnennoT. finantiëele betreft, eene regeling, volgens welke- zeker
bedrag voor een bepaald aantal jaren wordt uitgetrok
ken, en dan aan de zending, natuurlijk onder be
paalde waarborgen een $oort van „plein pouvoir"
tot oprichting van scholen wordt gelaten. Uit de rede
van den heer Coiijn stippen wij nog aan diens opmer
king, dat de Indo's. van wie de minister ai zei,
dat zo niet „in het gedrang" mogen geraken, en voor
wie dat gevaar grooter wordt naarmate de emanci
patie der inlandschei bevolking voortschrijdt de Rechts
scholen zullen moeten bezoeken. Dart is één middel,
uit meerdere, om griffiers hij. Landraden Ie krijgen,
die iets beter zijn dan „risée" of paskwil voor de rech
terlijke inacht, met den aankleve van dien.
Dit nu-mmer bestaat uit twee bladen
Zitting van Dinsdag 15 November 1909.
De quaestic der dessa-scholcn is, in den loop der
jaren, een der gewichtigste van de afd. Onderwijs van
do Indische Begrooting geworden, zoo niet een der j
belangrijkste van het geheel. De heer De Savornih,
Lobman heeft daar heden bij de voortzetting dei-
behandeling van het budget voor 1910 terecht op ge-1
wezen. De „ontwakende reus" China, zendt allerlei de-
slot dei- zitting van heden zag generaal Eland zich ook van munitie e. d., met achterstelling van
verplicht om het ontwerp betreffende het militair on- vaderlandsche nijverheid, zoo onaantastbaar
derwfs in vredesnaam maar van de agenda te laten
afvoeren, „voorloopig" zei de voorzitter, doch nie
mand maakt zich eenige illusie. Op de al-maar was
sende wateren der parlementaire spreek-lustigheid
is, wordt gesteld. De eischen van vrije con
currentie te doen weerklinken is i. c. een verdien
stelijk werk, dat de heer Thomson met den heken
den ijver, waarmee hij ook zulke zaken behandelt,
dreef het arme ontwerpken weer weg naar verre oor- waarnam. De- voortreffelijkheid (verwondingsvermo
menten op ons Indië af, en in zekeren zin is 't de
vraag, wie er liet eerst bij zal wezen om de inlandsche i
bevolking onder zijn invloed te krijgen. Zijn wij num- i
mero één, dan kan die invloed een ten goede zijn;
van andere zijde dreigen gevaren, welke zoowel voor
ons gezag als voor het welbegrepen belang van den j
inlander zeer dreigend kunnen wezen, 't Duurt nu al
herinnefde de heer Loliman zestien jaren, dat
we beginnen te begrijpen, hoe de quaestie der dessa-
scholen, de moeite van behartiging en belangstelling1
waard is.... Doch we konden, moesten een heel eind
verder al zijn.
Over de vraag, of onze bestuursambtenaren met de i
leiding der dessa-scholen moeten worden belast, is nog
geen „communis opinio" verkregen, naar 't schijnt.
De heeren Lohman, Bogaerdt en Coiijn (die heden
zijn maidenspeech hield) zijn daaromtrent warm-broe-
derlijk eensgezind. De minister, die uit den aard
der zaak bij het bespreken der details niet veel an
ders kan dan verwijzen naar de stukken, overweging
beloven, alsook toezeggen dat hij advies zal uitlokken
e. d. m„ Z.Exc. schijnt nog te weifelen. Maar van
do waarheid, dat de beteekenis van het inlandsch. on
derwijs, in al zijne geledingen, thans zeer ernstige aan
dacht, doch vooral ook wat krachtig, wat meer ener
giek, voortvarend ingrijpen vordert, is deze bestuurs
man gansch doordrongen.
De straks-genoemde „maidenspeech" van den heer
Coiijn maakte over het geheel een aangenamen in
druk. Wat deze kers vers eh uit Indië gearriveerde af
gevaardigde betoogt, is niet gloednieuw, maar toch de
aandacht waard; hij ontwikkelt zijne gedachten op vlotte
wijze, in makkelijken stijl; vertolkt zijne denkbeelden
duidelijk en zonder de soeperige breedsprakigheid, waar
door zoovele overigens kundige leden der Kamer 't
naar hen luisteren tot eene marteling maken, die den
geduldigste soms te kras wordt. Moge de heer Bo
gaerdt oen voorbeeld nemen aan zijn mede-specialiteit,
dio de Indische dingen zoo grondig uit eigen, lange en
goed-observeerende aanschouwing kent. De heer Co-
lijn, 'i-an. zette uiteen, van hoeveel waarde 't, voor
ons, is. dat wij een goed geschoold, goed-onderlogd
korps van inlandsche ambtenaren krijgen, gerecrutecrd
uit do inlandsche aristocratie. Deze afgevaardigde is
welwillend van aanleg; vindt 't al te loven, dat we sinds
den jare 18-18. toen een kwart ton aan het inlandsche
onderwiis ten koste werd gelegd, nu na zestig jaren,
dan toch tot ruim 2 ton (tien jaar geleden nog 13,4
ton!) zijn gekomen„Tandem fit surculus arbor".
Zeker. maar toch zou de heer Coiijn het spruitje
nog een tikje sneller willen zien opschieten: Hij, Co-
lijn, wil de dessa-scholen én voor de bestuurstaak én
Voor andere maatschappelijke kringen van bezigheid
en geschiktheid dienstbaar maken. En voorts het volks
onderwijs waarbij hij bewrandelt de „practische rich
ting" van minister Malefijt, landbouw i n cluis voor
een aanzienlijk deel aan het particulier initiatief (o.a.
kleine internalen) onder Staatshoede, en niet hot minst
zeker voorts toevertrouwd aan de Zending. Zeer sym
pathiek en behartigenswaard was o.a. wat de heer Co-
lijn zei over de vcnschelijkheid oin vooral ook aan
Feuilleton.
Tot deze hoofdtrekken uit het Indisch debat van
heden-middag zal ik mij beperken. De heeren Ter
Laan, Ketelaar en De Visser kwamen met onderschei
dene van-ouds en uit de stukken reeds bekende opmer
kingen, o. a. wat de opleiding voor het inlandsch on
derwijs. de aansluiting van het onderricht in Insulinde
aan dat in Nederland; de noodzakelijkheid van uitbrei
ding van het M. O. in Indië e. d. m. aangaat. Dat
meii thans nog slechts op de officieele onderwijs-cijfers
over 1906 kan afgaan in deze materie is zeker een
rechtmatige klacht van den heer Ketelaar.
In afwachting van hetgeen vermoedelijk Donderdag
a.s. zal geven, was de stemming der Kamer ietwat
mat en soporifiek. Donderdag... Want hoe 't ook
loopt, Woensdag-avond wil graaf Van Bylandt de
Indische achter den rug hebben. Desnoods met avond
zitting... „Maar ik, heb goeden moed!" voegde de
blij-optimistische praeses er, tot vertroosting en be
moediging, bij. En 't zal wel losloopen, wat dit be
treft!
Woensdag-ochtend moeten we intusschen nog een
stukje „kleingoed" afdoen, w.o. de Landweer en (dit
laatste op generaal Eland's voorstel, door den voor
zitter overgenomen) het ontwerp betreffende het
militair onderwijs. De heer Ter Laan waarschuwde,
dat over de Landweer zal gepraat... „Jawel, ik be
grijp 't volkomen!" gaf de praeses toe. Wanneer de
heer Ter Laan aan het woord is, zegt hij meestal
verstandige dingen, vrucht van ijverig onderzoek
en van nadenken. Mocht ook hij toch naar „Beschran-
kung" gaan streven!... 't Noode- en nuttelooze inzien
van replieken, waar niemand naar biistert.
In het begin der zitting wijdde graaf Van Bylandt
hartelijke, welgemeende woorden van hulde aan Mac-
kay's nagedachtenis. De bijzonderheid dat de heer
Mackay Woensdag jl. nog aan „een belangrijk rap
port" werkte, na Dinsdag d.a.v. de vergadering van
den Raad van State te hebben bijgewoond, is wel tref
fend. Deze brave en algemeen geëerde man heeft in
derdaad gewerkt zoolang 't, voor hem, dag was.
Minister Malefijt sloot zich van harte, namens de
Regeering, aan bij de weemoedige hulde, aan de na
gedachtenis van den oud-minister van Koloniën Ae.
Mackay gebracht.
Donderdag-ochtend, te 9.48 ure, zullen de leden
nog gelegenheid hebben het vertrek van den trein
met het stoffelijk overschot (dat te Ubbergen ter
aarde wordt besteld) bij te wonen.
Moge de geest van den „pacificator" er toe bijdra
gen om de woelige debatten, die dan zullen volgen
in het Parlement, te temperen...!...
i*J LLJ LU LL.i uJ Li I r LUI k l
16 November.
We zijn de militaire regionen bij de Indische Be
grooting ingevaren, en de gewone comparanten heb
ben zich niet onbetuigd gelaten, mitsgaders de heer
Ter Laan, die in deze voor hem nieuwe materie zoo
mogelijk nog breedsprakiger is dan anders. De Kamer
onderwerpt zich aan het onvermijdelijke. Tegen het
den
Aan minister Malefijt komt de lof toe, dat hij al
thans de kunst verstaat van beknopt te zijn. Hetgeen
hij antwoordt, heeft doorgaans weinig om het lijf,
en iets anders kan in billijkheid thans, waar men
de détails, ook de „zeer-technische" behandelt, niet
van hem verwacht worden maar er zijn menschen,
die ook het onbeduidende weten uit te spinnen, te
rafelen en te rekken. Zulk-een is de minister Malefijt
gelukkig niet.
Gemis aan zin tot tegemoetkomende bereidvaardig
heid kan hem ook niet verweten worden. Zoo b.v.
om iets uit het vele te noemen waar hij 's
heeren Van Idsinga's wenk om van den heer Lovink
omtrent de quaestie der verhouding tusschen grond-
verhuurder en suikerfabrikant een rapport uit te lok
ken.
Hetgeen verschillende sprekers opmerken, critisee-
ren etc., is in dit geval meestal meer tot den heer
Idenburg dan tot den heer Malefijt gericht (bijv. dr.
gon) onzer projectielen, in verhand met het gevaar
dat onze soldaten er anders, uit zucht naar lijfsbe
houd, dum-dums van maken... Alsook de verklaring
van den heer Thomson, dat z. i. „welbegrepen huma
niteit" meebrengt om puike projectielen den soldaat
in handen te geven, aangezien den mensch nu een
maal 't hemd nader is dan de rok en iemand, die
de keuze heeft om een vijand „neer te leggen" of...
zelf te worden „neergelegd", allicht 't eerste zal kie
zen... 't Zijn theses, waar lang, en zelfs vurig, zelfs
vinnig, over kan gedebatteerd worden. Wij aarzelen
niet te gelooven, dat het gezond verstand, en daar
mee de „welbegrepen humaniteit" in deze aan de zijde
van den Leeuwarder afgevaardigde staan!
Laten we volstaan met de mededeeling dat admi
raal Wentholt op de hem eigen, jolig-smakelijke, soms
snaaksche manier, alsof hij het leukste chapiter
ter wereld te pakken had nog kwam verzekeren
dat ons rookloos kruit suffisant van kwaliteit is.
Morgen „kleingoed". En dan... Na den lugubren
De Visser's rechtmatige klacht over het al-meer be- tocht naar het Haagsch S.S.-station... En dan
handelen van ingrijpende zaken per nota van wijziging,
wat niet altijd onvermijdelijk is, doch allicht meer 1
kon ontweken dan in den laatsten tijd nu «en dan j
opgemerkt). De „stille kracht" der sociaal-democra-
tische fractie bij dit Indisch debat is te vinden in
een der loges boven bet presidiaal bureau. Vandaar
instrueert de ijverige Van Kol, en zoodoende kan
men zeggen doet hij zich toch eigenlijk „bij procu
ratie" vertegenwoordigen
Over d£n „slendergeest", die nog altijd in Indië
rondwaart, zijn door dr. Hubrecht, in verband met de
Mr. ANTONIO.
EXAMEN
Welke tanden krijgt de mensch het laatst?
De valsche tanden, professor.
SLIJMHOEST.
Men meldt uit Ooltgensplaat
Te dezer plaatse heerscht onder de jongere kinde-
wenschelijkheid om de radio-telegraphie in de Oost r?.n 'n ernstige mate de gevreesde slijmhoest. Reeds
meer tot haar recht te laten komen, wel oolijks, haast ^'Jn menige gevallen met doodelijken afloop voorge-
geestlge dingen gezegd. „Voorbereiding tot eventueele komen.
invoering" is in de verte verwant aan den vermaar- ÜE pRINS IN ,N VENTERSWAGEN
den „bekwamen spoed"En de dertien jaren, ge- Mcn schrijft uit Co^en (Utraaa Do q^
Donderdag, 11 dezer kwam Z. K. H. de Prins der
durende welke men aan het sukkelen is met plannen
Utag, XX 11CXCT ivwani L.. IV. II. <10 JTTII1S dGf
de haven van Soerabaya vijftien plannen zijn Nederlanden per automobiel door de gemeente Cothen
chenen en weer ras-verdwenen! kunnen ook om Qp q van j)aron d'Aumale van Hardenbroek
meedoen, in dit verbandtot Hardenbroek te jagen. Op den Utrechtschen Pro-
De heer Thomson sprak er een hartig woordje vinoia[en Weg verzakte de auto, bij 't uitwijken voor
i over. Of 't nu baten zal?... Aan den toon des mims- een paar wagens, die langs den weg stonden, zoo-
l.ers zou men 't zeggen, doch in deze dingen heeft (]anig dat vrijkomen onmogelijk scheen. Haastig steeg
j men zich tegen te-zonnig optimisme te pantseren.... Rrins uit om te voet zijn weg naar 't KasteeL Har-
Over het inlandsch element in de hoogere en lagere Henbroek voort te zetten. Na zijn de wegen in dit
geledingen gaf kapt. Thomson belangwekkende h»e-Tjaargetijcle vaak ellendig slecht; zoo ook de Provin-
schouwingen. Hij deed uitkomen, de groote beteeke- c;aj^
j nis van het inlandsch element voor ons Indisch leger, j j(en wandeling van een groot kwartier door dik en
inzoover gaat hij met den heer an Vlijmen in <jun was v(X>r jq aues behalve prettig uit-
éene richting doch wilde, naast den technischen s(apjc
kant, ook den socialen kant der quaestie op den voor- Gelukkig' bracht een kruidenierswagen, 'die voor een
grond schuiven. In groote trekken gaf de heer T o -j nabjjzjjnd huisje Utond, uitkomst. Onmiddellijk stapte
son aan wat hij zich in Indie denk- van een \oks-t(j0 pq.jns Gp venter af en vroeg den man of
deze hem niet even naar 't kasteel Hardenbroek kon
brengen. De voerman werd bereidwillig gevonden; en
aanstonds klom de hem onbekende heer in 't een
voudige voertuig en nam plaats op 't bankje ondér
de bruingele huif. Zonder verdere incidenten werd nu
de weg tot aan de kasteellaan afgelegd', 't Oprijden
dezer laan ging echter met eenige moeilijkheden ge
paard. De op post zijnde politie achtte het ongeoor
loofd met zoo'n koojimanswagen die allée te berijden
en dat te meer nu Z. K. H. de Prins der Nederlan
den elk oogcnblik kon verwacht worden. Hij verbood
dan ook den kruidenier ten strengste verder te gaan
en gelastte onzen koopman onmiddellijk om te koe
ren. Toen de politieman echter zag dat een deftig heer
in jaehtcostuum van onder de huif de leidsels uit de
j wapening (geen eigenlijk volksleger) maar eene
reserve, naast het beroepsleger, met eenigen vorm
van dienstplicht. Met warmte protesteerde de heer
j Thomson tegen de uitlating van een leger-comman-
dant, die had gezegd „geen prijs te stellen op onze
officieren van inlandsche afkomst en hun trouw." Wie
met Indische toestanden eenigszins bekend is, zal
inzien, hoe onjuist en hoe onoordeelkundig dergelijke
ontboezeming moet heeten.
Bij „het geschut" vond de heer Thomson gereede
gelegenheid om terug te komen op de bekende grie
ven tegen Krupp's monopolie. Wij zullen over zeer-
technische dingen als „mantel-constructie"', en in
j hoeverre Krupp of Ehrhardt daarin eXcelleeren, eer
biedig stilzwijgen bewaren. Doch wel goed is 't, dat
de vraag, of Krupp's alleenheerschappij bij levering
27.
Nog voor dat Martin wat van den schrik wasbe
komen, dien het vallen van den grooten boom dwars
over den straatweg bij hem had veroorzaa t,
hij den scherpen galop van een naderend i
da^TSr waTdln^eg naar Almenrode afgekomen
hadTy deVb^mTie^kunMn riem'En dat was nog
vetSri doT Let dichte ,.of d.t d. ho.„ h.d
ODeeiaaed Zoodoende was het paard in do
gekomen, gevallen en had den ruiter met zich mee-
SeSmtn hemel daar is bepaald een ongeluk gebeurd,'
riep Martin^ontsteld uit en haastte zich om hd den
ruiter te komen, die hevig scheldend en vloekend
op den grond lag. Martin hielp hem °P jee"
vroeg beleefd: „U heeft zich toch niet bezeerd
lieer
Maar in hetzelfde oogenblik verstomde Martin, en
nam zijn gelaat een zeer harde uitdrukking aan, wa
hij had in den zich juist oprichtenden man, den ou
sten zoon van den heer van Wolfensteln herkend.
Wolf had juist een bezoek op Almenrode afgelegd
en was van plan, in gestrekten galop naar huis terug
te keeren om het diner niet te verzuimen. Daarbij
was hem nu dit ongeluk overkomen. Hij bedwong
zijn toorn niet, maar begon met grof geschut op den
als verstomd staanden Martin, dien hij natuurlijk
niet herkende, te schelden eu te razen. Eindelijk
merkte hij hoe dreigend de ander hem aankeek en
toen week hij verschrikt een schrede achteruit.
,Ik geloof, dat je nog van mij eiBcht, dat ik je zal
bedanken voor do meer dan handige manier, waarop
1*1 boomen dwars over den weg legt, zoodat men hals
e» beenen kan breken," zoo ging Wolf nu voort.
Martin gaf geen antwoord. De bijl die hij nog in
do hand had, zwaaide hij onwillig heen en weer. De
lust bekroop hem, om den ander eensklaps de her
sens in ie slaan, maar in het volgende oogenblik
wierp hij de bijl weg.
„Nu vriend, je bent een vreemdsoortig persoon,"
zeide Wolf sarcastisch, „help mij liever eens kijken
of mijn paard geen poot heeft gebroken." Daarbij keei
de hij zich naar zijn paard en hielp het beest over
eind. Zonder een woord te zeggen, boog ook Martin
zich naar de pooten van het bevende dier. Spoedig
zag hij dat het beest niemendal mankeerde en alleen
de knieën had geschaafd.
Toen Martin den jongen graaf met zijn paard hielp,
liad hij onwillekeurig diens hand aangeraakt en als
door een adder geheten zoo deinsde Martin huiverend
terug. Maar tegelijkertijd was zijn blik gevallen op
de rijk met ringen versierde handen van den jongen
edelman. Toen was het of de grond eensklaps onder
zijn voeten wegzonk. Geen twijfel, aan den pink,
weggescholen achter schitterende juweelen stak die t
kleine eenvoudige gladde ring, dien Martin eenmaal i
op een kermis in de naburige stad voor zijn geliefde
had gekocht. Het was dezelfde smalle ring, dezelfde j
blauwe steen en het gegraveerde vergeet-mij-niet.
„Mijnheer mijnheer," riep Martin eindelijk uit
en greep den ander stevig bij den arm.
„Wat moet dat?" beet Wolf hem hoogmoedig toe, j
terwijl hij tevergeefs poogde zich uit Martins han-
den los te rukken. „Is dat een manier om iemand
te behandelen. Jij lijkt wel een struikroover. Daarbij
liet hij de hand los, waarmee hij het paard bij den
teugel had en greep in zijn zak naar een wapen. j
Maar Martin lachte spottend. „Jij behoeft voor:
mij niet bang te zijn, mijnheer, ik ben niet van plan
u eenig leed te berokkenentenminste niet voor
dat ge mij antwoord hebt gegeven," voegde hij er
onheilspellend aan toe.
De jonge graaf kon nog maar steeds niet begrij
pen, wat zijn tegenstander van hem eischte, maar
onwillekeurig rees er een vermoeden bij hem op, dat
hij Martin's door woede verwrongen gelaat reeds vroe-
ger eenmaal in zün leven had gezien. „Jij bent toch
niet Martin Katzenberger?" vroeg hij eensklaps, zon
der zich er rekenschap van te geven hoe hij zoo
eensklaps aan dien naam kwam.
„Die ben ik," antwoordde de ander kortaf, „en jij
bent de oudste zoon van den graaf van Wolfensteip. j
Wil jij nu nog langer loochenen, dat je mijn liefje
hebt gestolen?" i
Wolf verschoot van kleur en sloeg onwillekeurig
de oogen neder voor den verwijtenden blik van Mar- i
tin. ,i ii 'i L
Voor hij evenwel een antwoord klaar had, had
Martin hem opnieuw bij den urm gegrepen. „Lieg niet,
mijnheer, want dat is eén edelman onwaardig. Kijk
dien ring eens, die aan je pink zit, dien heb ik voor
"Hof Tvqfl p^n
IlUg otuu, V.»v 9
mijn geliefde gekocht op een kermis. Dat
blijde, gelukkige tijd, maar dat
een
ter
zake. Zij zal je dien ook wel geschonken hebben in
een uur van geluk. Kortom, mijnheer, heb jij dien
ring van Antje Sturm, ja of neen?"
Nu ontwaakte toch ook de trots van graaf Wolf.
Koogmoedig keek hij Martin aan en krulde minach
tend de lippen. „En manneke, wanneer dit nu eens
zoo ware?... wil jij mij misschien ter verantwoording
roepen?"
„Ja," zeide Martin met nadruk. „Steek je hand
maar niet weer in je jas," vervolgde hij. „Jij behoeft
je leven niet tegen mij te verdedigen. Zooeven toen
ik die bijl in mijn handen had, jeukten mij de vin
gers en als mij geen goede engel was verschenen,
had ik je den kop reeds te pletter geslagen -maar
nu ligt de bijl in het boschje, wees dus maar niet
bang."
Wolf was bleek geworden en onwillekeurig dwong
zijn tegenstander hem achting af. Hij liet daarom de
revolver, die hij steeds in zijn binnenzak droeg, op
haar plaats."
Gedurende eenige oogenblikken keken dé beide te- j
genstanders elkaar aan, Wolf had de teugels van zijn j
onrustig paard om een naastbijzijnden boom geslagen
en leunde zelf tegen dien boom.
„Ja of neen, mijnheer," herhaalde Martin op zach-
ten toon. „Is het waar, dat Antje Sturm de uwe is
geworden? Spreek vrijuit," voegde hij er aanmoedigend
aan toe. „Niemand hoort u dan God en ik. Dat zijt
ge mij toch wel schuldig, dat ge mij de waarheid
zegt als een eerlijk man."
Er lag iets zoo indrukwekkends in het ongekun
stelde, eenvoudige gedrag van den wakkeren man,
dat Wolf tegen zijn wil in, niets anders kon dan de
waarheid bekennen. Hij sprak vele woorden waar
over hij later groote spijt had. Hij voelde instinct
matig hoe zijn gejaagdheid en verlegenheid afstak
hij de eenvoudige waardigheid van Martin.
Hij verhaalde hem hoe hij Antje Sturm had lee-
ren kennen en liefhebben en haar had weten over te
halen met hem te vluchten. Nu was zij zijne vrouw,
voorloopig nog in het geheim, want Martin moest
goed begrijpen, dat duizenden banden hem aan zijn
familie bonden, dat hij er dus eerst langzamerhand
toe kon overgaan Antje in, zijn kringen in te leiden.
Terwijl Martin hem aanhoorde, liet de eerlijke man,
steeds meer en meer het hoofd zakken en toen de
Jonge graaf eindelijk niet meer sprak, slaakte hij
een diepen zucht.
„En zij is nu Je vrouw mijnheer, voor God en de
menschen?" vroeg hij schor.
„Ik zeide u reeds, dat dit zoo is," antwoordde
graaf Wolf haastig. „Maar geloof niet," voegde hij er
aan toe, „dat ik mij daarom beleedigingen van jou
zal laten welgevallen, vriendje. Je wetenschap van wat
er gebeurd is, zal je evenwel niets baten, wanneer
je mij daardoor meent te kunnen dwingen iets te
doen, in strijd met mijn wel overwogen plannen, An
na Sturm eerder dan ik het raadzaam acht, openlijk
als mijn vrouw te erkennen."
Martin schudde langzaam het hoofd. „Spaar uw
woorden mijnheer. U heeft mij immers niet eens
meegedeeld, waar de dochter van molenaar Sturm
is. U heeft mij alleen meegedeeld als een waarheid,
wat ik reeds al lang vermoedde. Uw bedreiging mist
haar doel, ik vrees u niet mijnheer. Waarachtig er
zou een heel ander man moeten komen dan u, om
mij te doen beven," daarbij lachte hij spottend. Na
een poosje, terwijl hij zwijgend voor zich had uitge
staard, vroeg hij: „en is Antje gelukkig?"
„Dat kun jij je wel voorstellen, man," antwoordde
de ander uit de hoogte. „Zij heeft een hemel op aar
de, dat verzeker ik je. Gelooft ge soms, dat zij dit
lot zou willen ruilen met de kens om jouw vrouw
te worden?"
„Neen, neen," zeide Martin, met de hand een afwe
rende beweging makend. „God zegene haar, wanneer
zij maar gelukkig is, dan wil ik gaarne alles dragen,
zooals God het mij op de schouders heeft gelegd.
Maar jij mijnheer?" voegde hij er met een onheil
speilenden blik aan toe: „zijt ge ook voornemens u
te bepalen bij dit eenvoudige kind, zooals dat een
eerlijk en rechtschapen man betaamt? Is zij niet
bloot het speeltuig uwer zinnen en lusten zal zij
blijven uw echtgenoote voor nu en eeuwig?"
Wolf voelde dat hij gloeiend rood in het gelaat
werd en hij ergerde zich daarover. Maar hij had
niet den moed een bondig en afdoend antwoord te
geven en hij stelde er zich mede tevreden gering
schattend de schouders op te halen.
„Het behoeft u niet te hinderen, wanneer ik u
dat alles vraag, mijnheer," zeide Martin nu wat har
telijker. „Zie mijnheer, ik heb het recht u deze
vragen te stellenwant zij, die u mij heeft ont
roofd, is me alles op de wereld geweest u heeft
mij zoo ellendig en rampzalig gemaakt doch daar
over behoeft uzlch niet te bekommeren, dat zal ik
alleen wel met mijzelf uitmaken... het is mij alleen
te doen om Antjes geluk, dat zij bij mij zou hebben
gevonden. Want al ben ik maar eqn eenvoudig man,
ik zou haar toch een hemel op aarde hebben bereid.
Meent u het ook zoo goed en trouw met haar, dan
zal zij nimmer over haar stap hebben te klagen."
Wordt vervolgd.