Toch onschuldig. Woensdag 24 November 1909. 54ste Jaargang. No. 4014. Bes peau SOtfAGEH, Laas? O 4» Uitgevers Van het Haagscke Binnenhof. Tweede Kamer. Binnenlandsch Nieuws. Huileren LOET 51, let op het uithangbokdI brandstichting? C. V. TYVUIJVER's Roman van Rocker. |$»0e<rmgh&M 2 KB Dit blad verschijnt viermaal per weekDinsdag-, Woensdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 'a morgens 9 are worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Interc. Telephoon No. 20. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25: iedere regel meer 5 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. Ingezonden. Mijnheer de Redacteur, Zoudt U zoo goed willen zijn, ons een plaatsje in Uw veelgelezen blad af te slaan voor onderstaande. Volgens het verslag der Raadszitting te HeerhugOr waard in het nummer van 22 November, waren enkele onderwijszaken aan de orde. Naar aanleiding dier be sprekingen zijn we zoo vrij 't een en ander op te nierken en wel in verband met wat de voorzitter zei over de verplaatsing van een schoolhoofd naar school no. II. Van den heer Molenaar heet het, dat hij een goed schoolhoofd is en gewillig mensch. Over dit laatste spreken we nu maar niet, omdat er tegenwoordig zoo'n eigenaardige beteekenis aan wordt gehecht, vooral in den mond van gemeente-autoriteiten. Voorzitter zegt verder: „Maar hij heeft in Veenhuizen de leiding over 70 kinderen. En daar is hij voorzeker op zijn plaats. Maar spreker vreest, dat dit niet zoo zal zijn, waar een 150-tal kinderen aan de leiding van het hoofd zijn toevertrouwd." Zie, M. d. R., daar hebt U weer het oude liedje: het Hoofd alles, de onderwijzers niets. Aan ,de school van den heer Molenaar zijn 70 kin doren en al die 70 kinderen worden door hem ge leid! Dat er ook een onderwijzer werkzaam is, aan wiens leiding mede de kinderen van 3 leerjaren zijn toevertrouwd, niemand, die daaraan dacht. Die onder wijzer telt natuurlijk niet mee. Wat doe je nu ook met zoo'n onderwijzerlje van bijstand Aan school li zijn 150 leerlingen, een hoofd, een onderwijzer en een onderwijzeres. De leiding zal daar te zwaar zijn voor den heer Molenaar, zegt de Voor zitter. Dus ook daar zal het hoofd alle laO kinderen leiden! Ja, wij1 vreezen ook, dat dat voor den heer M. te zwaar zal worden, dat is bovenmenschelijke kracht, zelfs boven die van 'n hoofd der school, van wien men soms wel eens een klein afgodje maakt. Wij hadden ons de zaak zoo voorgesteld: de on derwijzer en de onderwijzeres zullen aan school II ieder 2 leerjaren krijgen, evenals het hoofd der school Weten eerstgenoemde de zaakjes in orde te houden, dan worden de kindertjes dezer 4 leerjaren tenminste al goed geleid. Kan de heer M. nu de leerlingen der 2 andere leerjaren leiden, dan is de zaak heelemaal in orde. Kan hij dat niet, dan zijn er slechts 2 leer jaren, welke niet goed geleid worden. Gaat het met de onderwijzeres of den onderwijzer niet goed, dan zal het den heer M. niet gelukken daarin verbetering te brengen: de man heeft zijn eigen zaakjes op te knappen en daaraan heeft hij zijn volle bezigheid, zoo als dat met ieder het geval' is, die zich met hart en ziel aan zijn klas geeft. Laat men dus in Hugo- waards Raad gerust zijn en niet te veel invloed toe kennen aan sommige soorten van ambten, die ze niet mogen en niet kunnen hebben. Intusschen we ten de onderwijzers (essen) in Hugowaard, hoe hoog de heeren hen aanslaan. Er is een afdeeling van een vereeniging, waarvan allen, hoofden zoowel als onder wijzers, lid zijn. Wij twijfelen niet, of deze afdeeling zal zich ten spoedigste tot den Raad wenden met een gemotiveerd schrijven, waarin zal gewezen worden op de verkeerde meening, welke sommigen nog schijnen te hebben over de macht en den invloed, welke uit gaat van een hoofd der school, 't Is bovendien een vruchtbaar onderwerp voor discussieeren. Perscommissie afd. Heerhugowaard e. O. Bond v. Nederl. Underw. Naar gelang het einde der algemeene beraadsla ging over de Staatsbegrooting voor 1910 nadert we zijn er nog niet! De president kondigde voor Donderdag avondzitling aan en sprak op weemoedigen toon over het vervluchtigen zijner illusiën om de alge meene beschouwingen deze week te zien afloopen! Zoo dat men daar maar alvast met Hoofdstuk III zal be ginnen Naargelang, dan, het debat vordert, neemt de tem peratuur der Kamer-almosph&er toe. liet matte, saaie, lustelooze maakt plaats voor ont vlamming der politieke hartstochten. Daar heeft „het Lintje" natuurlijk 't zijne toe bijgedragen en ook de rede, li ie de heer Troels tra naar de Unie-liberalen lanceerde, was olie in. het zacht-smeulende vuurtje t- Nieuwste element in de decoralic-bespiegelnigen vorm de de verklaring, die mr. Van Idsinga gister, Maandag- naimiddag aflegde, nl. dat hij t maar hot beste vindt om alle „lindes" af te schaffen, en z© te be waren voor de vreemde gezantenEen© gedacht©, welke voor de eigenliefde dezer heeren nu juist niet streelend is. Over mr. Van Idsinga's argument, dat „een chèque", door iemand Voor een goed doel „ge schreven", geen waardeering zou verdienen in het oog l van een beschaafd man, valt 't een en ander te zeg gen. Niemand zal de mogelijkheid ontkennen, dat de heer Lehmann naar een Nederlandsch lintje hunkerde en door dat verlangen bovenal „geïnspireerd" werd tot zijne hulp aan de mannen op St. Helena. Zeker, dat kan best!Doch indien wij ons aldus gaan verdie pen in de roerselen des gemoeids van ieder, die zich op eene of andere wijze verdienstelijk maakt zeg bijv. door het schenken van kostbare kunsi-collectiën aan den Staat, en daarvoor geridderd wordt en zoo meer waar is dan, vraag ik, het einde?.... Natuur lijk heeft dit niet te maken met de vraag, of we, zoo- als Amerika en Zwitserland steeds deden van „lin tjes" verder niet willen weten. Het bleek dat de heer W. H. de Beaufort veel gevoelt voor mr. Van Id singa's beginsel, en velen zullen zich in deze „strooi ming" verheugen. Mits men zich 'niet diets make, dat wanneer een vorm van ijdelheids-bevrediging wordt af- 1 gjeschaft, er niet velerlei andere opduiken, welke in den grond der zaak even goed of even slecht hoe men 't wil - zijn!..... Over „de" quaestie heeft speciaal de heer Van Doorn die de kunst verstaat om in zeer deferent-hoffe- lijken vorm allervinnigst te zijn scherpe dingen gezegdHij noemde het „.treurig", idat een minister der Kroon over Staatszaken spreekt en correspondeert met menschen, die er om 't nu op z'n zachtst uit te drukken, niets mee te maken hebben. En zelfs beweerde hij, dat de uitslag van den Stembusstrijd-1905 voor een goed deel gevolg was van wantrouwen in mi nister Kuyper. Ook waagde de heer Van Doom eene pragnose, zeer pessimistisch voor Rechts, als gevolg van het „lintje". De heer Van Doorn ging zelfs zoo ver dat hij de bedoelingen van den heer Lohman, waar deze dr. Kuyper de hand boven het hoofd hield, besmet achtte door den baccil der „politiekerij" Waarop de sanguinische grijsaard uit Goes in groote verontwaardigingswoede de zaal uitstapte... Waarna de heer Van Doorn den heer Lohman zijne eerbiedig© excuses aanbood.... als hij iets mocht gezegd hebben, •.dat den veteraan krenkte.... Een manier van doen, welke mij vrij-bedenkclijk besmet door farizeïsme voor kwam te zijn.... De heer Kuyper die ook heden kwam ter tee- kening van de presentie-lijst en daarna met haastigen spoed verdween heeft deai troost, dat de Katholieke j Kamer-fractie, hem bij monde van den Nijmeegschen jhr. Van Nispen (de heer Loeff is ongesteld.) van i haar ongeschokt vertrouwen in bijzonder-warme taaL verzekerde. De heer Van N. noemde den oud-minister „een der groots ten van de allergrootsten" en eisehto voor dr. Kuyper's eerewoord gelijken eerbied als hij 't voor zijn eigen conscientic-verldaring opvordert Mooier, krachtiger, kan °t toch niet. Bij deze ontboe- zeming zinkt het woord van den hr. Van de Velde, gisteren gesproken, ganseh in het niet! Morgen Woensdag-ochtend, is dan in eerste een bloote formaliteit, en het departement onthoudt instantie, begrijpe men welf de premier aan het zich, bij traditie, omzichtig van elke aanbeveling van woord en bij het recrimineeren van zijne niet zonder den Nederlander, die consul van een vreemden Staat spanning tegemoet-geziene rede, zal het gesprokene der zal worden. verloopen dagen, de revue nog eens passeeren. Nogmaals: het „lintje" moest nu verder uit zijn. Te ontkennen valt niet, dat het Kabinet, getee- Het beruchte „verband" i s van de baanMaar ltend als „conservatief ministerie van zaken" (wat dr. Do Visser betwist) eene lastige taak heeft te vervul len, wil het eenige bevrediging schenken. Dit is en blijft nu eenmaal de „looden kogel", dien een coalitie kabinet aan den hiel moet meeslepen Dr. De Visser wil eene zoodanige regeling der eeds- uitgewischt quaestie, waardoor de formule meer sober, met minder „franje", waarvan de meesten geen begrip hebben, wordt gemaakt en tevens dat de eed (dien hij, op zichzelf, wil geëerbiedigd zien) niet „voor allerlei nes- terijen" zal worden gebruikt De heer Van Doorn steekt op onbarmhartige wijze den draak met een regeerings-program, dat „de groot ste gemeene-deeler" van alle politieke programs wil wezen. Spreekt driftige woorden over het „opzwee- pen der politieke hartstochten", waardoor menschen, die 't in den grond der zaak met elkaar eens zijn, worden gescheiden en het volk wordt verdeeld in groepjes, voortdravend in „kerkelijk gareel" Straks zei ik reeds, -de stemming wordt allengs warmer. Eu dit was 't best te bespeuren bij de rede van den heer Goeman Borgesius, vanmiddag bij zonder op dreef, die zich met al het handig, lenig debaters-talent, hem aangeboren; met al de wapens, welke een getraind parlementariër tot zijne beschik king heeft, tegen den heer Troelstra richtte, naar aanleiding van diens scherpen aanval op de Unie liberalen, die de kiezers met beloften hadden „ge paaid". Weet-ge, aldus de Kabinets-formateur van 1905 wat gij, soci's zijt?Wegbereiders tot het conservatisme. Want, zonder eenige verantwoorde lijkheid op u te nemen, breekt gij stelselmatig af wat wij, vooruitstrevenden van Links, aan sociale hervor ming en verbetering willen aanbrengen. Maakt gij hatelijk, verdacht... Dat mr. Borgesius' praten wei „insloeg", was te bespeuren aan mr. Troelstra's hou ding; aan zijn, met gebalde vuist en van woede ver bleekt gelaat uitroepen: „Ik zal u wel antwoorden!" Maar de heer Borgesius was als de leeuw des er rest iets. Dat den Ommenschen afgevaardigde de presentielijst doet teekenen en dan ijlings vertrek ken... Het „iets", dat ook al is de schijn volko men gered, en dat erken ook ik dat 't geval moet i heeten, door al het water der zee niet kan worden De rede, die dr. Kuyper Maandag jl. hield, ken merkte zich door eene zeer eigenaardige houding van de zijde der Kamer. De Linkerzijde was „leeg- geloopen", de Rechterzijde, zuinigjes gerepresen teerd, luisterde met halve attentie. De heer Van de Velde had laten voorafgaan een soort van „rehabilitatie" des leiders door de anti-re- volutionnairen, wier trouw aan en geloof in den grooten man natuurlijk ongeschokt heet. Waarna dr. Kuyper zelf in de drie-kwart-leege, half-duistere zaal van November-middag, Groen's denkbeelden over wat hij, Kuyper, later de antithese heeft genoemd, verde digde; eenige zakelijke opmerkingen maakte, welke bij het antwoord van den premier vanzelf te-pas zul len komen en zijn hartelijk-warmen steun beloofde aan het Kabinet, dat intusschen in sommige dingen niet precies aan des anti-revolutionnairen leiders ide alen juist beantwoordt Ook op dit laatste kom ik terug. Morgen-, Woensdag-ochtend, wordt, met premier Heemskerk's rede de „eerste instantie" gesloten. Dan begint de tweede. Welke niet de minst-woelige dreigt te worden... Mr. ANTONIO. Arrondissements-Rechtbank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 23 Nov. 1909. Uitspraken: I P. Hofman, zonder vaste woonplaats: bedelarij, 12 Schoolmeesters, die „bang is voor niemand"... Hij dagen hechtenis. hield vol. „De sociaal-democraten voeren hier, in de L. Tiet, Grootebroek, diefstal, 1 maand gevangenis. Kamer, toch al een te groot woord!", riep hij j Neeltje Kouwenberg, huisvrouw van A. Wit, Sint uit- Maarten, beleediging dienstdoend ambtenaar, f 3 sub. Verdedigde daarna, met teeder-vaderlijke hartelijk- 3 dagen hechtenis, heid, het zuiver-sociaal-vooruitstrevende van 't door Kees Veer, Hoorn, ordeverstoring godsdienstige hem, Borgesius, gevormde Kabinet. Eindigde met te bijeenkomst, f 20 of 20 dagen hechtenis, hopen, dat het ministerie-Heemskerk Jzn. meer zal i J. Zwart, Egmond-Binnen, mishandeling, f 10 of 10 blijken te praesteeren dan mr. Borgesius er, met den dagen hechtenis. besten wil, van kan verwachtenJ. Jes en C. Jes, Noordscharwoude, beleediging d.d. We krijgen nog vinnige, vurige, hartstochtelijke i ambtenaar, elk f 10 of 10 dagen, replieken. De Algemeene Beschouwingen worden groo- A. Plakman, Sehagen, beleediging d.d. ambtenaar, ter dan ooit vroeger... We hebben nog warm-woelige vrijspraak. dagen in zicht. P. Plakman, Sehagen, beleediging d.d. ambtenaar er Stippen we nog even aan, dat zoowel de heer Van j wederspannigheid, 1 week gevangenis. Idsinga als de heer De Beaufort (de oud-minister van Willem Kracht, zonder vaste woonplaats, bedelarij, Buitenl. Zaken) hebben verzekerd, dat het departe- 3 dagen hechtenis. •ment van Buitenl. Zaken met den consul (event. con- p. Buisman, Grootebroek, beleediging d.d. ambte- sul-generaal) van eene vreemde mogendheid feitelijk j naar, 1 week hechtenis. niet de minste connectie heeft. Het „exequatur" is; P. Brakeboer, Medemblik, mishandeling, f 10 of 10 'i dagen hechtenis. Poppen Hinder1 Ledikant jes, Schommel wiegen, Kleerkastjes, Sportkarren. Stoelen, Tafels, Naaidoozcn. W. F. Siets, Den Helder, mishandeling, niet bewe zen, vrijgesproken. J. Zwaan, 13 jaar, Opperdoes, mishandeling, f 5 of 1 week tuchtschool. Werkmandjes, MachioelaieU; I LANGEDIJK EN OMSTREKEN. H «ndbordon, Spiegels, Teg.ls, Hoek Veel sluitkool staat aan den Langedijk en vooral fauteuils, Sptegtls, Schilderden. ju dg omstreken nog op de akkers. Nu de winter Uiterst lage prijzen in Hch begint te vertoonen is men overal druk in de weer, om alles zoo veel mogelijk in de opslagschuren te bergen. Zondagnacht is de stal en de hooiberg van W. Van- Feuilleton. 28, Erans Scheen zoo eenigszins Ie vermoeden, welke gevoelens er in ihet hart van den jongen graaf huis don, want dikwijls als hij zich alleen wist, glimlachte hij sarcastisch. „Mijnheer de graaf is toch niet boos op mij?" vroeg hij op een zekeren dag op den man af, toen het hem geluld was, Wolf onopgemerkt aan te treffen op zijn kamer. Toen Wolf dit knorrig ontkende en door zijn blikken te kennen gaf, dat hij liever wilde, dat de kamer dienaar zich zoo spoedig mogelijk verwijderde, glim lachte deze flauwtjes en kwam heel dicht bij den jongen graaf staan. „En wat doet mevrouw uwe echt- genoote, als ik vragen mag?" vroeg hij1 onschuldig, terwijl hij deed alsof hij 't verbleeken van Wolf niet bemerkte. - Deze gaf geen antwoord en staarde voor zich uit. „Het moeten onvergetelijke dagen geweest zijn, dien gij in het zonnige Zuiden in de mooie villa aan het Cqmomcer hebt doorgebracht", vervolgde Frans, ter wijl hij zich vergenoegd de handen wreef. „Heb ik geen gelijk? Ofvoegde hij er op gerekton toon aan toe, toen hij' zag dat Wolf hem geen antwoord, gaf, „of. zouden uwe inzichten zich misschien ver anderd hebben, en zijt ge nu geneigd, het geluk, het welk u toenmaajs oneindig toescheen, wat minder ro mantisch te noemen?" Wolf haalde diep adem en wierp zich driftig in "Mensch, martel mij niet met je vree- i™r ,rk;i> hij uit, terwijl hij het gelaat met - r hraekto' "Zi0 ik cr <hm naar uit als een gelukkig echtgenoot?" Een zegevierend lachje gleed er over het baarde- Looze gelaat van Frans. „Dat dacht ik wel zoo ongeveer," antwoordde hü met het hoofd knikkend, terwijl hij vlak achter den stoel van den jongen man ging staan. „Nu heeft mag?"6608 ber°UW 0ver uw huwel*jk, als ik u vragen „Mensch, laat mij toch met rust," snauwde Wolf hem toe, ,lWat gaat het jou aan, wat mK deert en Tvat ik doe?" Maar Frans liet zich niet zoo spoedig afschrikken, .het koele lachje bleef om zijn lippen, en hij veran- j derde ook niet in zijn vertrouwelijke houding. „Mijn heer de graaf moet mij niet verkeerd verstaan; ik .geloof het niet verdiend te hebben, zoo lomp te worden afgewezen," meende hij op fluisterenden toon. „,Ik was reeds eenmaal goed genoeg, om mijnheer I den graaf mijn geringe hulp te verleenen, misschien i is mij dat ook heden weer mogelijk." „Ik zou niet weten, o,p welke manier jij mij van daag zoudt kunnen heipen. Maak mij los van den keten die mij reeds begint te knellen, meer dan ik je kan zeggen, en ik zal je vorstelijk beloonen. Kan je dat niet, pak dan je biezen en laat mij alleen." De kamerdienaar kuchte even. „Dat klinkt zeker niet als de woorden van een gelukkige of blind verliefde," zeide Frans bedaard. ,,U moet toch bepaald wel eenige reden hebben dat u zoo eensklaps van inzicht bent veranderd." Toen Wolf wederom geen antwoord gaf, maar mis moedig de schouders ophaalde, boog Frans zich nog dieper over hem heen. „Mag ik het wagen u eenige openhartige, welgemeende woorden te zeggen, mijn heer de graaf?" „Spreek maar op, wat wil je eigenlijk?" De kamerdienaar zweeg een ©ogenblik. Hij haalde diep adem en zijn gelaat kreeg toen een besliste uit drukking, alsof het nu gold den beslissenden slag te slaan. „Goed dan," fluisterde hq. „U is bepaald zoo ontstemd omdat u een onaangenaam onderhoud hebt gehad met mijnheer uw vader." „Wat weet jij daarvan?" „Niet meer of minder," luidde het prompte apt- woord, „dan dat uw vader u heeft meegedeeld, dat uw toekomst zoo onzeker is, ja dat de dag zou kun nen komen, op welken gij niet meer graaf van Wol- fenstein zoudt heeten." „Ongehoord," stamelde Wolf, terwijl zijn gelaat bloedrood van toorn werd. „Dan heb j» geluisterd ellendeling!" Graaf Wolf sprong-van zijn stoel op en stond met gebalde vuisten voor zijn kamerdienaar. Maar deze keek hem met een flauwen glimlach om de lippen bedaard aan. „Foei, maak u niet zoo warm, mijnheer de graaf," meende hij, „ik behoef niet te luisteren, want uw vader heeft voor mij geen gehei- men," Hoe dwaas!" antwoordde Wolf, terwijl hij een schrede achteruit deed en den vermetele mat van het hoofd tot de voeten. „Neen. dat ls niet de rechte manier waarop wij met elkander moeten spreken," zeide Frans spottend. „Neem bedaard op uw stoel plaats, mijnheer de graaf en luister naar mij. Uw vader heeft u gezegd," ver volgde hij, toen Wolf had plaats genomen, „dat er een vreeseüjk geheim in zijn leven bestaat. Hij heeft het intusschen vermeden u daarover een verklaring te geven, maar heeft zich er enkel mede tevreden gesteld u eenige algemeene aanwijzingen te geven,.. Nu goed, ik ben in de gelegenheid en ook van plan, uitvoeriger met u daarover te spreken." Wolf staarde Frans met groote oogen aan, terwijl hij van hevige ontroering bijna geen geluid kon ge ven. „Mensch jij stamelde hij slechts. „Ik ben de medeplichtige of wanneer het wat beter klinkt, de vertrouwde vriend van mijnheer uw vader," antwoordde de kamerdienaar gelaten. Geruimen tijd was stil in het vertrek. Wolf haal de met moeite adem; het angstzweet brak hem uit, want hij gevoelde, dat de volgende oogenblikken voor hem een beslissing zouden brengen, die noodlottig kon zijn voor zijn toekomst. Onbevreesd had Frans een stoel gegrepen en schoof dien heel vertrouwelijk naast dien van den jongen graaf. „Wat zal ik moeten hooren," stamelde graaf Wolf met een schuwen blik op den kamerdienaar. „Bah, gij behoeft niet zoo te ontstellen," antwoord de Frans gelaten, terwijl hij gemakkelijk op zijn stoel ackcorover leunde, „er gebeurt veel op de wereld liet meest ongewone, dat men wel eens in romans leest, komt in het werkelijke leven voor en is slechts een mager uittreksel der frissche werkelijkheid.". Hij lachte even. „Geloof mij, mijnheer de graaf," dat de roman schrijvers hun lezers niet zooveel onwaarschijnlijks zouden durven aanbieden, als het werkelijke leven ont dagelijks geeft." „Maar Je bent toch niet hier gekomen om mij der gelijke dingen te zeggen," viel Wolf hem met zenuw achtig trillende lippen in de rede. „Volstrekt niet," luidde het kalme antwoord van den kamerdienaar, „integendeel, ik ben bij u geko men, om u het een en ander over het verleden te vertellen. Dus, koor mij bedaard aan... overigens voor ik begin zal het wel goed zijn, dat u mij de belofte geeft, dat u van alles wat ik u zal gaan zeggen, geen woord aan een ander vertelt, hét dus diep geheim houdt." Wolf knikte slechts met het hoofd. „Goed dan; Ik behoef niét wijdloopig te zijn, want de geschiedenis uwer familie is u reeds bekend. Gij weet, dat de zijliniën van uw geslacht de hoop koes terden, de erfgenamen te worden van uw grootvader Joachim. In den beginne scheen deze hoop ook vervuld te zullen worden, want uw vader was bij zijn ge boorte een zeer zwak en ziekelijk kind. De heilige doop moest evenwel een wonderdadige invloed op hem hebben gehad, want dadelijk daarna begon hij flink te groeien en toen na verloop van een jaar de min, die de graaf had aangenomen, hem ver liet, toen was de kleine eenjarige knaap een toon beeld van kracht en gezondheid. De min nu was de vrouw van den houtvester van het slot. Gij weet, dat uw vader in zijn uitgestrekte bosschen veel houtvesters heeft. De houtvester nu, dien ik bedoel, was de zoogenaamde slothoutvester die het opzicht hield op de bosschen het dichtst bij het slot. Zijn vrouw die als min dienst had gedaan bij uw vader, bezat ook een eigen kind, dat zij ter wereld bracht in denzelfden nacht als waarin uw va der werd geboren. Ook dit kind was een jongen, en vonderbaarlijk, hoe gezonder de jonge graaf werd. hoe ziekelijker en zwakker werd het eigen kind van de houtvesters vrouw; dat juist bij de geboorte zulk een flink kind was geweest. Maar in den loop van het jaar dat de vrouw op het slot verbleef, was het haar toch gelukt, haar eigen kind in het leven te houden. Met dat kind ging zij naar haar huis en man te rug, leefde daar nog vele jaren, terwijl uw vader ge zond en krachtig opgroeide en zich steeds meer en meer ontwikkelde tot een flink en krachtig jonkman. Zoo ging het verder, tot uw grootvader gestorven was en uw vader het majoraatsgoed had geërfd. Toen gebeurde het, dat de voormalige min ziek werd en kwam te sterven. In haar laatste oogenblikken liet zij uw vader dringend verzoeken om bij haar te komen, daar zij hem iets zeer gewichtigs had te openbaren. Ik had toen reeds de eer, voor mijnheer uw vader een onontbeerlijk dienaar te zijn en zoo nam hij mij, nadat hij besloten had, uit oude aanhankelijkheid zijii voormalige min het sterven door zijn tegenwoordighei te verlichten, met zich mede naar de houtvesterij. Wij kwamen juist, toen de min om den geestelijke had gezonden, om aan dezen haar zonden te biechten. Behalve zijzelf was ook nog in het vertrek haar zoon de houtvester Anton. Mijn tegenwoordigheid scheen de stervende ongerust te maken, maar op haar verlan gen zond uw vader mij weg. Ik wachtte nu in de voorkamer, en daar de wanden van het huisje zeer dun waren was ik in de gelegenheid elk woord der vrouw te verstaan." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 1