Toch onschuldig. Kinder=Kazerne. TWEEDE BLAD. 23'ffr EnS?*" 1,1 rtal,d A'" Dinsdag 30 November 1900. 53e Jaargang. No. 4016. Uit hot Italiannsch van EOMOMH) DE AMICIS. o De een riep met een stem als een trompet „Bari- oli!" De ander riep met een bas-tubageluid „Alessan- dro!" Er volgde eene omhelzing midden op de straat. Zij hadden elkander in geen twintig jaar gezien. Barioli, de ingenieur, was naar Amerika gegaan, waar hij veel ongedresseerde paarden had bereden en veel geld gemaakt had; zijn vriend was in Italië gebleven, waar hij niet veel anders had gedaan dan trouwen en kinderen krijgen. Nadat terloops eenige biographische bijzonderheden waren meegedeeld omhelsden zij elkaar opnieuw, wer kelijk verheugd over deze ontmoeting; want als jonge mannen hadden zij, hoewel zeer verschillend van aard, veel van elkaar gehouden. En Barioli bij den arm vasthoudend, als om hem het ontsnappen te beletten, vroeg Alessandro den vriend dringend, bij hem te komen middagmalen. De Amerikaan kende die manie van getrouwde mannen om de ongehuwde vrienden in hun nestje te lokken, en hen afgunstig te maken om hun geluk. Meestal ging hij op hun verzoek in, niet zoozeer uit beleefdheid als wel om in hun huis nieuwe argumenten te vinden ten gunste van het celibatairschap; en twee van de drie keeren vond hij die werkelijk. Daarom nam hij de uitnoodiging aan, na eenig tegenstribbelen: hij was een boer geworden die niet meer gewend was met dames om te gaan. „Moet ik in smoking komen?" „Vraag je dat in ernst?" „Zeker, zoo ernstig mogelijk... omdat ik er geen bezit." En zij gingen van elkaar af, lachend in een duo van de verschillende instrumenten die zij in de keel hadden. 1 Op den avond van den volgenden dag schelde Bari oli aan het hek van een soort brandnetel-woestenij, die een tuin moest verbeelden, vóór eert klein huis, dat zich het air gaf van een paleisje, en waaruit hem een braad- en bakgeur tegemoet kwam. De deur werd geopend door een koket gekleed dienstmeisje met donkere, schalksche oogen,;, hij gaf haar een groote doos over, die hij onder den arm had, en fluisterde haar daarbij iets in, waar zij glim lachend op knikte; daarop richtte hij zijn schreden naar het bak- en braadoord. In een salon gelijkvloers vond hij den vriend die hem na eene hartelijke omhelzing door een, de ge- heele omgeving omvattenden blik, als 't ware uitnoo- digde tot bewondering van de meer opzichtige dan fijne weelde der inrichting, waarop eene lange uit weiding volgde over zijn geluk als echtgenoot en vader. „Je ziet," zei hij ten slotte, ,,'t is geen trotsch huis van een groot personage, maar de woning van een tevreden man. 't Is niet het geld, maar het bezit van genegenheid, dat geluk brengt. Ik heb zeven, zeg ge zeven kinderen. Maar als zij goed opgroeien, is er niet éen te veel. Ik heb altijd opgemerkt, dat het den grootsten huishoudens het best gaat. Ja, beste vriend, dat leven voor anderen, dat is het ware leven, j Misschien denk jij er anders over, jij verstokte celi batair!" en gekscherend gaf hij hem een duw: „Ego ïst! Hart van steen Je begrijpt dat ik het niet in ernst zeg. Maar toch je zult er berouw van heb- j ben. Ik hoop dat je je zult bekeeren, en dat ik daar- toe zal bijdragen." Men hoorde het ruischen van een japon. „Daar is mijn vrouw, wat zal zij blij zijn je te leeren kennen!" De eerste ontmoeting van getrouwde vrouwen met vroegere vrienden van haar man heeft dikwijls veel van eene samenkomst van twee mededingers, die niet j verlangend maar toch nieuwsgierig zijn elkaar te ont moeten, om als 't ware eikaars krachten te meten, en te ontdekken wat men van elkander te vreezen i heeft. In de manier waarop het blonde vrouwtje met de heldere oogen en koude gelaatsuitdrukking hem met do gebruikelijke plichtsplegingen verwelkomde, zag Barioli dadelijk eene natuur, geheel verschillend van j de zijne; de gastvrouw vermoedde een vijand in dien forschen man met dat open, door de zon verbrand gelaat, in die zware stem, in dien grooten baard, in die manieren van een goedhartig maar heftig, en tot grofheid toe oprecht persoon. Een oogenblik duurde dat wederzijdsche onderzoek zonder spreken. Toen riep Barioli, om zich heen kij kend: „En waar is nu het kleine goedje?" „Lisa!" riep de vrouw des huizes. alsof Zli eemt d r dienstmeisje; en dadelijk, de schermen i flSuranten op het tooneel achter deren b mmn ff adAen gestaan- kwamen de kin grootte- ïir ^es achter elkaar, naar volgorde van feu In' ng*aam stll> biina onhoorbaar loopend, gin gen zij vóór den gast staan, als soldaten bij het ap- P 111 het gelid. Barioli toonde onwillekeurig zich achend verwonderd over deze militaire parade Zeven waren er, van twaalf tot vier jaar; de oud ste, een meisje, leek niet meer dan tien; de jongste was een bleek, zwak ventje. Zij leken allen op elkaar vooral door de kleeding en dezelfde kleur, als in een Kostschool; geen van hen zag er bepaald bloeiend gezond uit, maar zij hadden allen fijne gezichtjes met lieve, verstandige oogen die bedeesd rondkeken. Denkend dat zij verlegen waren, vroeg Barioli, die veel van kinderen hield, aan elk hoe het heette, met een grapje om ze aan 't lachen te maken; maar de een voor den ander antwoordde bedaard met een zacht stemmetje en het hoofd buigend, alsof het schuld moest bekennen: „Wel! wel!" riep hij met een forsche stem die hen allen een kleinen schok gaf. „Zijn jelui bang voor mij? En ik kan het altijd zoo goed vinden met de kinderen... Ja, ja... 't is waarZoo'n vreem de... een beetje ruw zie ik er uitmaar wij zullen elkaar wel gauw leeren kennen en goede maat jes worden; dat zal je zien." „Nu kan jelui gaan," zeide de moeder kortaf. En bij het laatste woord keerden zich alle zeven naar eenzelfden kant om en gingen, even stil als zij geko men waren, de kamer uit. Barioli maakte het echtpaar de gebruikelijke com plimenten over hun kroost. En daarop stak Alessan dro een lofrede af op zijne vrouw: 't waren goede, lieve kinderen; maar wat hunne opvoeding betrof, daarvan kwam de eer alleen aan zijne vrouw toe; zij was eene uitstekende opvoedster; liefderijk en toch had zij er ontzag in; allen werden gelijk behandeld, altijd volgens dezelfde methodeen zoo ging het nog een heele poos door. Die loftuiting, en nog meer de vleierige toon waarop die gegeven werd, gevoegd bij de blikken die de heer des huizes nu en dan op zijne vrouw wierp als om op haar gezicht teekenen van dankbaarheid te ontdekken, die echter niet zicht baar werden wekte bij den gast een vermoeden op. dat niet ter eere van zijn vriend was. Maar hij liet hiervan niets merken, en begon weer de kinderen te prijzen op den vroolijken, levendigen toon van menschen met eene gezonde maag, die een goeden maaltijd in 't vooruitzicht hebben. Nauwelijks was men op uitnoodiging van het dienst meisje in de eetkamer, of de gast riep, toen hij maar voor drie personen gedekt zag: „Wat? wij drieën alleen?" De vrouw des huizes zei, dat wanneer er gasten waren, de kinderen in eene andere kamer aten; dan waren zij vrijer. „Maar dat is niet volgens afspraak," zei Barioli, zich tot den vriend wendend. „Je hebt me gevraagd en familie te komen eten. Jij en je vrouw, dat is geen familie, dat is een paar. Ik wou de kleintjes er bij hebben." De huisvader wierp een vragenden blik op zijne vrouw, die strak voor zich keek. Neen, heusch! Ik meen het! Het kleine goedje moet er bij zijn. De gast mag immers altijd zeggen hoe hij het hebben wil... En je weet van ouds, als ik iets in mijn hoofd heb... Kom, laat voor ze dekken. Gun mij dat genoegen. Ik wacht er geduldig op." Men moest toegeven. Met een boos gezicht, de tan den op elkaar geklemd, gaf de vrouw des huizes het kamermeisje bevel gauw voor de kinderen te dekken, wat zij deed met een verwonderd schalksch glim lachje, dat Barioli heel goed opmerkte. En de kinderen verschenen, zachtjes, op een rijtje, verbaasd over die ongewone gebeurtenis; zij gingen aan tafel zitten met gezichtjes, minstens even be drukt als die van de dreumessen uit de eerste klas sen, wanneer zij voor het mondeling examen aan de bestuurstafel plaats nemen. „Mooi zoo!" zei Barioli, zich vergenoegd in de handen wrijvend, „nu zijn wij en familie! Dat is nu een tafereel, hoop des vaderlands," En daarop tegen de kinderen: „Kijk, dat jelui hier bent, maakt mij extra vroo- lijk en hongerig; ik wensch jelui 't zelfde, jonge dames en heeren!" En op een vraag van zijn vriend omtrent het land waar hij geweest was en de manier waarop hij daar geleefd had, gaf hij eene beschrijving ad usum pue- rorum, met eene zware stem en levendige gebaren, van het leven in de Pampa's, van de jacht met on getemde paarden en struisvogels. Maar wat hij, al sprekende, aan tafel opmerkte, leek hem niet minder vreemd dan zijne beschrijvingen uit de andere wereld voor zijne mede-aanzittenden moesten zijn. De zeven jeugdige toehoorders schenen zich ge boeid te voelen door wat hij vertelde, en tegelijk daar niet met hunne gedachten bij te zijn, als iemand, die bij een aardige tooneelvoorstelling gekweld wordt door knagende kiespijn. De veertien wijd opengesper de oogen gingen voortdurend van hem naar de moe der, die, voortdurend op haar hoede, al de bewegin gen van hare troepen door snelle blikken regelde. En de kleinen bewogen zich zoo zacht en voorzichtig, dat men bijna geen gedruisch van vorken en lepels hoor de, alsof zij met de handen aten. In al wat zij deden was iets verlegens, iets aarzelends, zelfs in de manier waarop zij de nette kleine hapjes naar den mond brachten; 't was of zij bij alles bang waren eene grote fout te begaan. Nu en dan, bij een komieken uitval van Barioli, kwam er een flauw glimlachje op de gezichtjes te voorschijn, maar niemand lachte zóo, dat men het hoorde. Als hij ophield met spreken en er dus geen reden meer was om hem aan te zien, keken allen weer j op hun bord, en daarna gingen er nu en dan blik- ken naar mama, als om haar te vragen: 1 „Is het zóq, goed? Heb ik iets verkeerds gedaan? Heeft u iets aan te merken?" Barioli keek het troepje eene poos opmerkzaam aan, en viel toen uit: „Maar kinderen, zegt toch wat, laat eens hooren dat je er bent! Praat tenminste onder elkaar! Hoe zit dat hier? 't Is hier geen tafel vol kinderen, maar een volière met opgezette vogels! Waarom praten zij niet?" vroeg hij daarop aan de moeder. „Omdat zij een beetje verlegen zijn," was het op koelen toon gegeven antwoord .„Zij durven niet spre- ken terwijl u er bent. En daarbij... ze zijn het niet gewoon." Barioli keek zijn vriend strak aan, en vroeg: „En spelen zij altijd zoo stommetje?" De gastheer antwoordde niet. „O, ik begrijp er alles van!" zei Barioli. Hij had er alles van begrepen; hij had zeer goed opgemerkt welk regeerstelsel hier in dit huis ge volgd werd door de koude, hardvochtige moeder en hoe dat in verloop van tijd was aangenomen door den laffen vader, die haar in alles naar de oogen zag; 't was een kazerne-tucht geworden, eene opvoeding met dwangbuis en muiskorf, die 't intellect verstompt en het hart onderdrukt, waardoor men de kinderen tot sidderende slaven maakt, die in den schoonsten tijd van hun leven niet van geluk van het ouderlijk huis genieten. Dat alles had hij begrepen. En terwijl de antipathie tegen de vrouw des huizes nog sterker werd, daalde de vriend zoozeer in zijne achting, dat hij herculische kracht moest aanwenden om aan hunne tafel de rol te blijven spelen van vriendschappelijk gezinden gast. Vooral het samenzijn met de vrouw van zijn vriend werkte sterk op zijne zenuwen. Ware hij niet bang geweest den kinderen te doen schrikken, dan zou hij waarschijnlijk door een krachtigen schop onder de 1 tafel alles wat er op stond omver gegooid hebben. Maar juist die woede over 't geen hij zag maakte hem tot een bijzonder scherp opmerker van wat er voorviel. Op zeker oogenblik stond de moeder even van haren stoel op, om een midden op de tafel staand zoutvat te krijgen; en bij die beweging trokken de drie kleinsten die vlak tegenover haar zaten, ach- I teruit, de handen als beschermend tegen de hoofdjes I aan drukkend, allen tegelijk, als automaten, die door eenzelfde veer in bêweging gebracht worden, i Bij het zien van den schrik, die onwillekeurige i zelfverdediging, een zichtbaar resultaat van de me thode der altijd flinke opvoedster, steeg den gast het bloed naar het hoofd; hij was zich zeiven niet meer meester. Hij gaf een harden vuistslag op de tafel. Allen keken hem verwonderd aan. Hij redde er zich han dig uit: „Dommerik die ik ben! Daar vergat ik..." en hij gaf het dienstmeisje een afgesproken teeken; zij kwam terug met eene groote doos, die veelkleurige smakelijk uitziende bonbons bleek te bevatten: „Een kleine verrassing voor de kinderen," zei hij, zich met den zakdoek het brandende voorhoofd af- wisschend. De zeven gezichtjes keken vroolijk; de vader ver weet. op zachten toon den vriend zijn kostbaar cadeau; de moeder bedankte koeltjes, en daarop ving een stille, hardnekkige strijd aan tusschen haar en haren gast, die de lekkernijen met handenvol uitdeel de en de kinderen aanmoedigde om er zooveel zij wilden van te eten; het moederlijk oog straalde het streng bevel uit er maar éen te gebruiken; dezelfde regel voor kogels op de jacht gold hier voor bonbons. De arme kleinen aarzelden tusschen de uitnoodiging en het bevel, tusschen de aanlokkende verhemelte- streeling en de vrees. Sommigen namen er twee en legden er éen van opzij, voor later; een ander die er verscheiden had genomen, hield ze stevig vast, maar at ze niet op, als om door de onthouding van het verhemelte de onbescheidenheid van de hand goed te maken; de twee kleinsten bleven, na er éen verorberd te hebben, met de andere in den mond zitten, zonder ze te kauwen om die in afwachting van den loop dien de zaken zouden nemen of terug te geven, öf er de tanden in te zetten. En Barioli moedigde hen sterk aan tot laatstgenoemde handeling en had hen bijna daartoe gebracht, toen de moeder tusschenbeide kwam, en openlijk zei: „Dring er niet op aan; ze zijn niet gewoon aan bonbons; ze zouden er misschien ziek van worden." „Wel, mevrouw, dat geloof ik niet. 't Is louter suiker, een licht kostje en tegelijk versterkend. En dan" -- hierbij nam hij de karaf met marsala op „éen slokje hiervan zal alles weer goed maken." „Dat niet, als 't u blieft," zei de gastvrouw drin gend, terwijl zij zijn arm tegenhield, „zij drinken geen wijn." „Maar dezen wijn geeft men aan zieken. Wees niet bang; laat mij maar begaan. Voor éen keer!" En na allen zeven vlug ingeschonken te hebben, hief hij zijn glas op, en riep: „Ik drink ook! Komt, kinderen, laat ons allemaal eens drinken! Op de gezondheid van klein en groot! Op z'n Duitsch: Hoch! Hoch! Hoch!" Op deze dringende uitnoodiging dronken de kinde ren meer dan zij gedacht hadden. En dat beetje wijn maakte hen opgewonden. Daarop gebeurde er een wonder: enkelen glimlachten, anderen lachten hard op als Barioli grappen maakte; de oogjes glinsterden en schitterden, er kwam kleur op de wangen; hier en daar begon men met zijne buren te praten; de I twee kleintjes stootten hmet het hoofd tegen elkaar j aan; een extra flinke durfal stopte al de bonbons in zijn zak; een ander dronk tot den laatsten drop pel zijn glas uit; 't was of verstijfde lichamen door warmte lenig en slap waren geworden; een gegons als vogelgetjilp bij het aanbreken van den dag; plot seling was er kinderlijke vroolijkheid om die tafel vol kleine mummies. Wel keken zij nu en dan mama aan, maar 't was of het bliksemende oog tijdelijk zijne kracht verloren had. En van zijn kant moedigde de vader hen aan, zonder het zelf te willen, doordat hij zich onwillekeurig niet verzette tegen dezen kin derpret die hij gaarne altijd om zich heen had ge zien, en zijn vriend zorgde er voor dat alles vroolijk bleef, door grapjes tegen elk op zijne beurt; hij noemde ze dan bij hunne namen, opzettelijk verkeerd, j waarover zij dan altijd weer pret hadden. Ten slotte werden zij zoo opgewonden dat geen van hen er acht op sloeg, toen de moeder, na eenen vergeefschen circuleerenden strafblik de hand ophief als om te zeggen: „Wacht maar: morgen!" De heele kinder schaar ging voort met het zondigen tegen alle moge lijke regelen. Een tragisch voorval maakte op eens een einde aan het vroolijk rumoer. Een van de kinderen stootte met den elleboog tegen een bord dat viel en in duizend stukken brak. Plotseling was er eene doodsche stilte; de schul dige begon met het hoofd op den arm erbarmelijk te huilen. „Kom kom, kleintje!' laat ons je gezichtje maar weer zien. Wat drommel! Wie huilt er nu om een bord!" riep Barioli. En hij wilde opstaan om den kleinen zondaar te gaan troosten. Maar zij was hem vóór, door duidelijker nog dan anders het gewone teeken van naar bed gaan te geven. Allen stonden, opeens, alsof de schok van een aardbeving hen van hunne stoelen had afgestooten. „Nu al naar bed?" vroeg Barioli. ,,'t Is hun tijd," antwoordde mevrouw koeltjes. „Mag er niet eens j een inbreuk gemaakt worden op den regel? voor éen j keer?" De gastvrouw deed of zij dat verzoek niet hoorde, i en schoof haren stoel een beetje van de tafel af, om gelegenheid te geven voor een plechtigheid die eiken j avond plaats had, maar waarbij het nu bijzonder def- 1 tig toeging. j Eerst kwam het oudste meisje en daarna elk op zijne beurt, naar rang van ouderdom, naar de moe der toe, en zei met een zacht stemmetje:--„Goeden nacht mama!" waarop mama het hoofd boog j een kus in ontvangst te nemen dien zij echter üiék teruggaf; daarop kwamen zij naar den vader toe, die i wel vriendelijker keek, maar ook de kleinen niet kuste i Na ook Barioli goeden nacht gewenscht te hebben, gingen zij heen op eene rij, stil en zacht, met gebo gen hoofdjes. Dit plechtige tooneel maakte Barioli zoo driftig, dat hij den aandrang van zijn hart volgend, naar de deur liep waardoor zij moesten verdwijnen en ze éen voor éen kuste, onder allerlei lieve woordjes. „Slaap lekker, lief vriendje! Nacht kleine snoes! En jij ook lief engeltje! Doe je lieve oogjes dicht! Wel te rusten, liefje! En jij ook! denk alle maal nog eens aan mij!" Toen hij het laatste kind gekust had zag hij, zich omkeerend, de moeder staan, bleek en met pijnlijk vertrokken mond; op een eerbiedigen toon, maar waarin men ironie hoorde, vroeg hij: „Heb ik kwaad gedaan, mevrouw?" Zij moesteven op adem komen, eer zij hem, voorgewend kalm, kon antwoorden: „Neen, mijnheer Barioli, maar sta mij toe u eene opmerking te maken. Ieder heeft natuur lijk zijn eigen denkbeelden over de opvoeding van kinderen, en 't verwondert mij niet dat u anders denkt dan wij op dit punt. Maar wie in een gezin komt moet neem mij niet kwalijk dat ik het rond uit zeg niet toonen dat hij de wijze van opvoe ding die daar gevolgd wordt, afkeurt; vooral niet in tegenwoordigheid van de kinderen." Het lesje liet aan duidelijkheid niets te wenschen; maar Barioli bedwong zich en zei: „Dat heb ik niet bedoeld, mevrouw. Als ik kinde ren zie, kah ik niet laten ze vroolijk te maken. De uwe keken zoo bijzonder ernstig... Vergun mij U te zeggen, wat ik meen: dat speet me voor ze." De gastvrouw zei met een spottend glimlachje: „Waarom zegt U niet ronduit dat U medelijden met ze had nu U toch bezig is met zulke liefelijk heden te zeggen." Dit was te veel voor den driftkop. De koene ruiter verloor de stijgbeugels. „Omdat ik grooten eerbied heb voor de vrouwen, en het voorrecht geniet van in Uw huis te zijn." „Alessandro," riep zij, zich tot haren echtgenoot wendend, „wees zoo goed je vrouw te verdedigen." „Barioli, je weet niet wat je zegt. Vraag haar... Je moet mijn vrouw je excuses maken." „Ik wil haar graag vergeving vragen, dat is mijn plicht. Maar ik blijf bij mijn ideeën. En denk je er eigenlijk niet over als ik? Kom zeg de waarheid. Ik heb je gekend als een man met een hart. Keur jij Feuilleton. Roman van Hoeker. 30. De beide jonge menschen, AngeLika en Erich durf den ook hun geheim nog niet openbaren. Zij wisten wel welk lievelingsplan de majoruatshoer, Erich's va- dor koesterde. Zij wisten het maar al te goed dat de oude graaf er halsstarrig naar streefde zijn oudsten zoon te doen trouwen met de dochter van baron van Almcn- rode, maar zij wisten eveneens, dat de jonge graaf Wolf er niet aan dacht zich in dezen naar den zin van zijn vader te voegen. In dein laatsten tijd was Erich evenwel zeer be zorgd geworden. Hij had zijn broer, die op beveL zijns vaders naar Wolfenstein was gekomen, zeer veran derd bevonden en herkende hem bijna niet meer. Zonder dat de beide broeders het hadden gewild, was er tusschen hen oen zekere verwijdering ontstaan. Zij waren lang zoo hartelijk en eigen niet moer togen elkaar. Wolf's voorhoofd scheen wel altoos bewolkt, en de anders zoo open, overmoedigen blik, had iels on standvastigs en weifelends gekregen, wat den jongeren broeder zeer was opgevallen. Reeds eenige malen had Erich getracht, eens eerlijk cn openhartig met Wolf le spreken, en dezen te vragen hem toch toe te ver trouwen, wat zijn hart blijkbaar zoo ter neder drukte. Maar WTolf had hem steeds een ontwijkend antwoord gegeven. Hij had gepoogd onverschillig te lachen en hoofdschuddend beweerd, dat hom niets deerde. hij zich volkomen gelukkig gevoelde. Maar de toon jfaroP hij sprak had reeds duidelijk genoeg verra- C V>V n hier geen waarheid werd gesproken, der dn1 er natuurlijk niet aan, er bij zijn broe ken iv,ntn,te <lr'ngerv hem zijn vertrouwen te schen- zelf kon J,amrr (lczo <h,t niet deed geheel uit zich- Frièh knn Wku voor hem geen waarde hebben. Maar bm?™Lf1Ch n,odl ook met losmaken van een eodrur vm .hot eensklaps zoo terughoudende hnneo'^Vtm! hereMwillig zich eenige toespe» ontvallen omtrent de kiemende liefdes betrekkingen tusschen hem en Angelika en Wolf had daarom steeds vrooLijk en hartelijk gelachen. Hij zou zijn broer niet in den weg staan, meende hij, wanneer deze in een verbintenis met Angelika zijn hoogste Le vensgeluk zag. Maar nu hulde hij zich in een ernstig zwijgen, wanneer Erich den naam van Angelika maar opnoemde. Erich was zeker van de liefde van Angelika en er tevens van overtuigd, dat als die Liefde op de proef werd gesteld, zij ook zegevierend uit den strijd zou treden. Maar het was hem bang en angstig tc moede bij de gedachte, dat hij om tot zijn gewenschte doel te komen, niet alleen wanneer hij zou doorzetten, de liefde zijns vaders zou verbeuren, maar dat het even eens de warme genegenheid van zijn ©enigen broeder zou kosten. Zoo kwam het, dat Erich menigmaal met een kom mervol gelaat naar Almenrode ging, iets wat al heel slecht paste bij een gelukkig minnaar. Wanneer hij met zijn liefste alleen was, wat niet zoo heel dikwijls gebeurde, dan verheelde hij haar zijn bange vrees niet, maar Angelika trachtte hem, door hem hartelijk uit te lachen, weer wat op te vroolijken en zijn spoken te verdrijven. „Er zal uw vader niets anders overblijven, dan zich in zijn wenschen te beperken," meende zij op zekeren keer, toen zij vertrouwelijk naast elkaar in het priëel zaten. „Geloof mij, uw broeder denkt niet eens aan mij. Wanneer hij er ooit aan mocht hebben gedacht, om aan den wil zijns vaders te gehoorza men, dan heb ik hem reeds duidelijk genoeg te ver staan gegeven, dat hij mij niet moest naderen." „Ach, dat is het ook niet," viel Erich haar in de rede, „nog verleden jaar heeft hij mij uitdrukkelijk verzekerd, dat hij er zelfs niet aan dacht, de gulden vrijheid van het vrijgezellenleven vaarwel te zeggen." „Welnu." „Maar tegenwoordig is hij zoo veranderd, zijn hou ding is zoo zonderling Bah gij ziet alles te donker in, misschien heeft hij wel' schulden, die hem wat neerslachtig maken. Je weet immers, graaf Lehnsdorf, die ook in Rome was, heeft ons verteld, wat een dol en lustig le ventje Wolf gedurende het carnaval in de eeuwige ^Erfch^gaTdit'gereedelUk toe. „Dat is wel waar liefste. Daar heb Jij gelijk in... ik dacht daar niet aan en dat zal het dan ook bepaald wel zijn. Nu ilet gij eens, buitengewoon geleerde mijnheer p°ole»or lachend, „d.e «oh jij niet te oud bent om te leeren. Geloof mij vrij. Wolf denkt niet aan de eenvoudige freule van Al menrode. Hij is betooverd door de bruine oogen der schoone Romeinschen. Weet je nog hoe graaf Lehns dorf in vuur geraakte, wanneer hij over die Italiaan- sche dames begon te redeneeren, Ach lieve hemel," riep zij in komische vertwijfeling uit, „dat moet een gevaarlijk menschenras zijn, daarvoor moeten wij ar me Germaansche vrouwen bescheiden op den achter grond staan." Hij ontstal haar snel een kus. „Dat is mijn eenig antwoord," riep hij lachend uit. „Je weet mijn lieve ling, dat je voor mij de levenwekkende zon zijt, zon der welke ik niet kan bestaan." Het jonge meisje bloosde en trachtte zich van hem los te maken, maar duldde dat hij haar nog vaster in zijn armen sloot. „Er is ook niemand zoo weinig eischend als jij," zeide zij lachend. „Neen, neen," riep Erich vol vuur, „je bent mijn alles o hoe woest en leeg zou het leven zijn, wanneer niet de zonneschijn van jouw oogen mijn hart verwarmde." „Wij zullen zeer gelukkig zijn samen," fluisterde het jonge meisje en legde haar blozende kopje aan zijn borst. Zij hadden met elkaar nog veel te bebabbelen in het lommerrijke priëel. Wat hebben minnenden el kaar zoo al niet mee te deelen. In stille, gelukzalige vergetelheid luisterden zij begeerig naar hetgeen zij elkander toefluisterden. Elk hunner woorden klonk hun als muziek in de ooren. Erich had voor niets anders oogen, dan voor zijn schoone geliefde, die hem vertrouwelijk aan den arm hing en Ange lika geloofde vast aan een gelukkige toekomst. „Maar wij willen nu niet langer over 't geluk droo- men, maar het ook werkelijk begeeren," riep Erich uit. „Wat belet ons voor de wereld te worden, wat wij reeds in het geheim zijn? Ik heb nu een goede betrekking als professor, die ons vrijwaart van de ge wone zorgen In de toekomst zal het nog beter worden. Wij zullen een gelukkig leven hebben met elkaar waarom aarzelen wij dan nog? Eenmaal j moet het toch geschieden en ik houd het voor het beste, nog vandaag naar je vader te gaan en hem openhartig te verklaren, dat wij elkander lief heb- ben," Angelika schrikte. Welk jong meisje zou evenwel niet schrikken, als zij hoorde dat het uur der beslis sing ddar is? Maar zij onderwierp zich gaarne aan Erich's oordeel. Zij legde dus nogmaals vol vertrou wen haar lief kopje tegen zijn borst, en luisterde gretig naar de zoete woorden van liefde, welke Erich tot haar sprak. Daarna namen zij afscheid van elkaar. Erich ging in het slot den baron begroeten en hem zijn hartsge heim bloot leggen. Angelika die het gedurende dien tijd in huis onmogelijk zou kunnen uithouden, bleef in het park en wilde op haar lievelingsplekje het be slissende woord van den terugkomenden geliefde af wachten. Het viel Erich niet moeilijk zijn voornemen ten uitvoer te brengen en Angelika's vader klaren wijn te schenken. „Eerlijk gezegd heb ik al reeds lang zoo iets op gemerkt," zoo begon de baron, nadat Erich zijn be kentenis had afgelegd. „Neem tegenover mij plaats, beste jonge vriend... Wij zullen een sigaar opsteken en de zaak eens kalm bepraten." Daarbij belde hij en beval den binnentredenden bediende wijn uit den kelder te halen. En toen daar na de fijn geslepen kelken met den fonkelenden wijn waren gevuld en de heeren geklonken hadden, nam de oude heer Almenrode behaaglijk plaats en begon ln t onderhoud aldus: „Ronduit gesproken, heb ik het reeds zoo half ge dacht. Ja, ja, wij zijn niet blind," meende hij met een trouwhartig lachje, „ik heb u wel doorzien, dat gij niet alleen terwille van den ouden brombeer en diens jachtverhalen naar den burg Almenrode zijt gekomen... maar dat hindert niemendal, want toen ik jong was, deed ik insgelijks... En mijn beste zoon Curt, hij was mijn evenbeeld, toen hij nog leefde..." Bij deze woorden betrok het gelaat van den baron, maar na eenige oogenblikken kreeg zijn goed humeur toch weer den boventoon. „Dus gelijk ik zeide, ik heb niets in te brengen tegen een verbintenis mijner dochter met u, mijn jonge vriend." „O, waarde heer baron, hoe gelukkig maakt gij mij door deze woorden," riep Erich uit, terwijl hij van zijn stoel opsprong en de rechterhand van den baron wilde vatten. Maar deze verzette zich hiertegen met kracht. „Blijf eerst nog even zitten, Erich," zeide hij met een ernstig gelaat. „Zoover zijn wij nog niet, wapt ik heb nogal het een en ander te zeggen, en in te brengen." „Naar ik hoop zal het mij gelukken uw bedenkin gen te weerleggen," bracht de jonge man in het mid den. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 5