Toch onschuldig.
Kinder=Kazerne.
TWEEDE BLAD.
23'ffr EnS?*" 1,1 rtal,d A'"
Dinsdag 30 November 1900.
53e Jaargang. No. 4016.
Uit hot Italiannsch van
EOMOMH) DE AMICIS.
o
De een riep met een stem als een trompet „Bari-
oli!" De ander riep met een bas-tubageluid „Alessan-
dro!"
Er volgde eene omhelzing midden op de straat. Zij
hadden elkander in geen twintig jaar gezien. Barioli,
de ingenieur, was naar Amerika gegaan, waar hij
veel ongedresseerde paarden had bereden en veel
geld gemaakt had; zijn vriend was in Italië gebleven,
waar hij niet veel anders had gedaan dan trouwen
en kinderen krijgen.
Nadat terloops eenige biographische bijzonderheden
waren meegedeeld omhelsden zij elkaar opnieuw, wer
kelijk verheugd over deze ontmoeting; want als jonge
mannen hadden zij, hoewel zeer verschillend van aard,
veel van elkaar gehouden. En Barioli bij den arm
vasthoudend, als om hem het ontsnappen te beletten,
vroeg Alessandro den vriend dringend, bij hem te
komen middagmalen. De Amerikaan kende die manie
van getrouwde mannen om de ongehuwde vrienden in
hun nestje te lokken, en hen afgunstig te maken om
hun geluk. Meestal ging hij op hun verzoek in, niet
zoozeer uit beleefdheid als wel om in hun huis
nieuwe argumenten te vinden ten gunste van het
celibatairschap; en twee van de drie keeren vond hij
die werkelijk. Daarom nam hij de uitnoodiging aan,
na eenig tegenstribbelen: hij was een boer geworden
die niet meer gewend was met dames om te gaan.
„Moet ik in smoking komen?"
„Vraag je dat in ernst?"
„Zeker, zoo ernstig mogelijk... omdat ik er geen
bezit."
En zij gingen van elkaar af, lachend in een duo
van de verschillende instrumenten die zij in de keel
hadden. 1
Op den avond van den volgenden dag schelde Bari
oli aan het hek van een soort brandnetel-woestenij,
die een tuin moest verbeelden, vóór eert klein huis,
dat zich het air gaf van een paleisje, en waaruit
hem een braad- en bakgeur tegemoet kwam.
De deur werd geopend door een koket gekleed
dienstmeisje met donkere, schalksche oogen,;, hij gaf
haar een groote doos over, die hij onder den arm
had, en fluisterde haar daarbij iets in, waar zij glim
lachend op knikte; daarop richtte hij zijn schreden
naar het bak- en braadoord.
In een salon gelijkvloers vond hij den vriend die
hem na eene hartelijke omhelzing door een, de ge-
heele omgeving omvattenden blik, als 't ware uitnoo-
digde tot bewondering van de meer opzichtige dan
fijne weelde der inrichting, waarop eene lange uit
weiding volgde over zijn geluk als echtgenoot en
vader.
„Je ziet," zei hij ten slotte, ,,'t is geen trotsch
huis van een groot personage, maar de woning van
een tevreden man. 't Is niet het geld, maar het bezit
van genegenheid, dat geluk brengt. Ik heb zeven, zeg
ge zeven kinderen. Maar als zij goed opgroeien, is
er niet éen te veel. Ik heb altijd opgemerkt, dat het
den grootsten huishoudens het best gaat. Ja, beste
vriend, dat leven voor anderen, dat is het ware leven, j
Misschien denk jij er anders over, jij verstokte celi
batair!" en gekscherend gaf hij hem een duw: „Ego
ïst! Hart van steen Je begrijpt dat ik het niet
in ernst zeg. Maar toch je zult er berouw van heb- j
ben. Ik hoop dat je je zult bekeeren, en dat ik daar-
toe zal bijdragen."
Men hoorde het ruischen van een japon.
„Daar is mijn vrouw, wat zal zij blij zijn je te
leeren kennen!"
De eerste ontmoeting van getrouwde vrouwen met
vroegere vrienden van haar man heeft dikwijls veel
van eene samenkomst van twee mededingers, die niet j
verlangend maar toch nieuwsgierig zijn elkaar te ont
moeten, om als 't ware eikaars krachten te meten,
en te ontdekken wat men van elkander te vreezen i
heeft.
In de manier waarop het blonde vrouwtje met de
heldere oogen en koude gelaatsuitdrukking hem met
do gebruikelijke plichtsplegingen verwelkomde, zag
Barioli dadelijk eene natuur, geheel verschillend van j
de zijne; de gastvrouw vermoedde een vijand in dien
forschen man met dat open, door de zon verbrand
gelaat, in die zware stem, in dien grooten baard, in
die manieren van een goedhartig maar heftig, en tot
grofheid toe oprecht persoon.
Een oogenblik duurde dat wederzijdsche onderzoek
zonder spreken. Toen riep Barioli, om zich heen kij
kend:
„En waar is nu het kleine goedje?"
„Lisa!" riep de vrouw des huizes.
alsof Zli eemt d r dienstmeisje; en dadelijk,
de schermen i flSuranten op het tooneel achter
deren b mmn ff adAen gestaan- kwamen de kin
grootte- ïir ^es achter elkaar, naar volgorde van
feu In' ng*aam stll> biina onhoorbaar loopend, gin
gen zij vóór den gast staan, als soldaten bij het ap-
P 111 het gelid. Barioli toonde onwillekeurig zich
achend verwonderd over deze militaire parade
Zeven waren er, van twaalf tot vier jaar; de oud
ste, een meisje, leek niet meer dan tien; de jongste
was een bleek, zwak ventje. Zij leken allen op elkaar
vooral door de kleeding en dezelfde kleur, als in een
Kostschool; geen van hen zag er bepaald bloeiend
gezond uit, maar zij hadden allen fijne gezichtjes
met lieve, verstandige oogen die bedeesd rondkeken.
Denkend dat zij verlegen waren, vroeg Barioli, die
veel van kinderen hield, aan elk hoe het heette, met
een grapje om ze aan 't lachen te maken; maar de
een voor den ander antwoordde bedaard met een
zacht stemmetje en het hoofd buigend, alsof het
schuld moest bekennen:
„Wel! wel!" riep hij met een forsche stem die
hen allen een kleinen schok gaf. „Zijn jelui bang
voor mij? En ik kan het altijd zoo goed vinden met
de kinderen... Ja, ja... 't is waarZoo'n vreem
de... een beetje ruw zie ik er uitmaar wij
zullen elkaar wel gauw leeren kennen en goede maat
jes worden; dat zal je zien."
„Nu kan jelui gaan," zeide de moeder kortaf. En
bij het laatste woord keerden zich alle zeven naar
eenzelfden kant om en gingen, even stil als zij geko
men waren, de kamer uit.
Barioli maakte het echtpaar de gebruikelijke com
plimenten over hun kroost. En daarop stak Alessan
dro een lofrede af op zijne vrouw: 't waren goede,
lieve kinderen; maar wat hunne opvoeding betrof,
daarvan kwam de eer alleen aan zijne vrouw toe; zij
was eene uitstekende opvoedster; liefderijk en toch
had zij er ontzag in; allen werden gelijk behandeld,
altijd volgens dezelfde methodeen zoo ging het
nog een heele poos door. Die loftuiting, en nog meer
de vleierige toon waarop die gegeven werd, gevoegd
bij de blikken die de heer des huizes nu en dan op
zijne vrouw wierp als om op haar gezicht teekenen
van dankbaarheid te ontdekken, die echter niet zicht
baar werden wekte bij den gast een vermoeden
op. dat niet ter eere van zijn vriend was. Maar hij
liet hiervan niets merken, en begon weer de kinderen
te prijzen op den vroolijken, levendigen toon van
menschen met eene gezonde maag, die een goeden
maaltijd in 't vooruitzicht hebben.
Nauwelijks was men op uitnoodiging van het dienst
meisje in de eetkamer, of de gast riep, toen hij maar
voor drie personen gedekt zag: „Wat? wij drieën
alleen?"
De vrouw des huizes zei, dat wanneer er gasten
waren, de kinderen in eene andere kamer aten; dan
waren zij vrijer.
„Maar dat is niet volgens afspraak," zei Barioli,
zich tot den vriend wendend. „Je hebt me gevraagd
en familie te komen eten. Jij en je vrouw, dat is
geen familie, dat is een paar. Ik wou de kleintjes er
bij hebben."
De huisvader wierp een vragenden blik op zijne
vrouw, die strak voor zich keek.
Neen, heusch! Ik meen het! Het kleine goedje moet
er bij zijn. De gast mag immers altijd zeggen hoe
hij het hebben wil... En je weet van ouds, als ik
iets in mijn hoofd heb... Kom, laat voor ze dekken.
Gun mij dat genoegen. Ik wacht er geduldig op."
Men moest toegeven. Met een boos gezicht, de tan
den op elkaar geklemd, gaf de vrouw des huizes het
kamermeisje bevel gauw voor de kinderen te dekken,
wat zij deed met een verwonderd schalksch glim
lachje, dat Barioli heel goed opmerkte.
En de kinderen verschenen, zachtjes, op een rijtje,
verbaasd over die ongewone gebeurtenis; zij gingen
aan tafel zitten met gezichtjes, minstens even be
drukt als die van de dreumessen uit de eerste klas
sen, wanneer zij voor het mondeling examen aan de
bestuurstafel plaats nemen.
„Mooi zoo!" zei Barioli, zich vergenoegd in de
handen wrijvend, „nu zijn wij en familie! Dat is nu
een tafereel, hoop des vaderlands," En daarop tegen
de kinderen:
„Kijk, dat jelui hier bent, maakt mij extra vroo-
lijk en hongerig; ik wensch jelui 't zelfde, jonge
dames en heeren!"
En op een vraag van zijn vriend omtrent het land
waar hij geweest was en de manier waarop hij daar
geleefd had, gaf hij eene beschrijving ad usum pue-
rorum, met eene zware stem en levendige gebaren,
van het leven in de Pampa's, van de jacht met on
getemde paarden en struisvogels. Maar wat hij, al
sprekende, aan tafel opmerkte, leek hem niet minder
vreemd dan zijne beschrijvingen uit de andere wereld
voor zijne mede-aanzittenden moesten zijn.
De zeven jeugdige toehoorders schenen zich ge
boeid te voelen door wat hij vertelde, en tegelijk
daar niet met hunne gedachten bij te zijn, als iemand,
die bij een aardige tooneelvoorstelling gekweld wordt
door knagende kiespijn. De veertien wijd opengesper
de oogen gingen voortdurend van hem naar de moe
der, die, voortdurend op haar hoede, al de bewegin
gen van hare troepen door snelle blikken regelde. En
de kleinen bewogen zich zoo zacht en voorzichtig, dat
men bijna geen gedruisch van vorken en lepels hoor
de, alsof zij met de handen aten. In al wat zij deden
was iets verlegens, iets aarzelends, zelfs in de manier
waarop zij de nette kleine hapjes naar den mond
brachten; 't was of zij bij alles bang waren eene
grote fout te begaan. Nu en dan, bij een komieken
uitval van Barioli, kwam er een flauw glimlachje op
de gezichtjes te voorschijn, maar niemand lachte zóo,
dat men het hoorde.
Als hij ophield met spreken en er dus geen reden
meer was om hem aan te zien, keken allen weer
j op hun bord, en daarna gingen er nu en dan blik-
ken naar mama, als om haar te vragen:
1 „Is het zóq, goed? Heb ik iets verkeerds gedaan?
Heeft u iets aan te merken?"
Barioli keek het troepje eene poos opmerkzaam
aan, en viel toen uit:
„Maar kinderen, zegt toch wat, laat eens hooren
dat je er bent! Praat tenminste onder elkaar! Hoe
zit dat hier? 't Is hier geen tafel vol kinderen, maar
een volière met opgezette vogels! Waarom praten
zij niet?" vroeg hij daarop aan de moeder.
„Omdat zij een beetje verlegen zijn," was het op
koelen toon gegeven antwoord .„Zij durven niet spre-
ken terwijl u er bent. En daarbij... ze zijn het niet
gewoon."
Barioli keek zijn vriend strak aan, en vroeg:
„En spelen zij altijd zoo stommetje?" De gastheer
antwoordde niet.
„O, ik begrijp er alles van!" zei Barioli.
Hij had er alles van begrepen; hij had zeer goed
opgemerkt welk regeerstelsel hier in dit huis ge
volgd werd door de koude, hardvochtige moeder
en hoe dat in verloop van tijd was aangenomen door
den laffen vader, die haar in alles naar de oogen zag;
't was een kazerne-tucht geworden, eene opvoeding
met dwangbuis en muiskorf, die 't intellect verstompt
en het hart onderdrukt, waardoor men de kinderen
tot sidderende slaven maakt, die in den schoonsten
tijd van hun leven niet van geluk van het ouderlijk
huis genieten. Dat alles had hij begrepen.
En terwijl de antipathie tegen de vrouw des huizes
nog sterker werd, daalde de vriend zoozeer in zijne
achting, dat hij herculische kracht moest aanwenden
om aan hunne tafel de rol te blijven spelen van
vriendschappelijk gezinden gast.
Vooral het samenzijn met de vrouw van zijn vriend
werkte sterk op zijne zenuwen. Ware hij niet bang
geweest den kinderen te doen schrikken, dan zou
hij waarschijnlijk door een krachtigen schop onder de 1
tafel alles wat er op stond omver gegooid hebben.
Maar juist die woede over 't geen hij zag maakte
hem tot een bijzonder scherp opmerker van wat er
voorviel.
Op zeker oogenblik stond de moeder even van
haren stoel op, om een midden op de tafel staand
zoutvat te krijgen; en bij die beweging trokken de
drie kleinsten die vlak tegenover haar zaten, ach-
I teruit, de handen als beschermend tegen de hoofdjes
I aan drukkend, allen tegelijk, als automaten, die door
eenzelfde veer in bêweging gebracht worden,
i Bij het zien van den schrik, die onwillekeurige
i zelfverdediging, een zichtbaar resultaat van de me
thode der altijd flinke opvoedster, steeg den gast
het bloed naar het hoofd; hij was zich zeiven niet
meer meester.
Hij gaf een harden vuistslag op de tafel. Allen
keken hem verwonderd aan. Hij redde er zich han
dig uit:
„Dommerik die ik ben! Daar vergat ik..." en hij
gaf het dienstmeisje een afgesproken teeken; zij
kwam terug met eene groote doos, die veelkleurige
smakelijk uitziende bonbons bleek te bevatten:
„Een kleine verrassing voor de kinderen," zei hij,
zich met den zakdoek het brandende voorhoofd af-
wisschend.
De zeven gezichtjes keken vroolijk; de vader ver
weet. op zachten toon den vriend zijn kostbaar
cadeau; de moeder bedankte koeltjes, en daarop ving
een stille, hardnekkige strijd aan tusschen haar en
haren gast, die de lekkernijen met handenvol uitdeel
de en de kinderen aanmoedigde om er zooveel zij
wilden van te eten; het moederlijk oog straalde het
streng bevel uit er maar éen te gebruiken; dezelfde
regel voor kogels op de jacht gold hier voor bonbons.
De arme kleinen aarzelden tusschen de uitnoodiging
en het bevel, tusschen de aanlokkende verhemelte-
streeling en de vrees. Sommigen namen er twee en
legden er éen van opzij, voor later; een ander die
er verscheiden had genomen, hield ze stevig vast,
maar at ze niet op, als om door de onthouding van
het verhemelte de onbescheidenheid van de hand
goed te maken; de twee kleinsten bleven, na er
éen verorberd te hebben, met de andere in den mond
zitten, zonder ze te kauwen om die in afwachting
van den loop dien de zaken zouden nemen of terug
te geven, öf er de tanden in te zetten. En Barioli
moedigde hen sterk aan tot laatstgenoemde handeling
en had hen bijna daartoe gebracht, toen de moeder
tusschenbeide kwam, en openlijk zei: „Dring er niet
op aan; ze zijn niet gewoon aan bonbons; ze zouden
er misschien ziek van worden."
„Wel, mevrouw, dat geloof ik niet. 't Is louter
suiker, een licht kostje en tegelijk versterkend. En
dan" -- hierbij nam hij de karaf met marsala op
„éen slokje hiervan zal alles weer goed maken."
„Dat niet, als 't u blieft," zei de gastvrouw drin
gend, terwijl zij zijn arm tegenhield, „zij drinken
geen wijn."
„Maar dezen wijn geeft men aan zieken. Wees
niet bang; laat mij maar begaan. Voor éen keer!"
En na allen zeven vlug ingeschonken te hebben,
hief hij zijn glas op, en riep:
„Ik drink ook! Komt, kinderen, laat ons allemaal
eens drinken! Op de gezondheid van klein en groot!
Op z'n Duitsch: Hoch! Hoch! Hoch!"
Op deze dringende uitnoodiging dronken de kinde
ren meer dan zij gedacht hadden. En dat beetje wijn
maakte hen opgewonden. Daarop gebeurde er een
wonder: enkelen glimlachten, anderen lachten hard
op als Barioli grappen maakte; de oogjes glinsterden
en schitterden, er kwam kleur op de wangen; hier
en daar begon men met zijne buren te praten; de
I twee kleintjes stootten hmet het hoofd tegen elkaar
j aan; een extra flinke durfal stopte al de bonbons
in zijn zak; een ander dronk tot den laatsten drop
pel zijn glas uit; 't was of verstijfde lichamen door
warmte lenig en slap waren geworden; een gegons
als vogelgetjilp bij het aanbreken van den dag; plot
seling was er kinderlijke vroolijkheid om die tafel
vol kleine mummies. Wel keken zij nu en dan mama
aan, maar 't was of het bliksemende oog tijdelijk zijne
kracht verloren had. En van zijn kant moedigde de
vader hen aan, zonder het zelf te willen, doordat
hij zich onwillekeurig niet verzette tegen dezen kin
derpret die hij gaarne altijd om zich heen had ge
zien, en zijn vriend zorgde er voor dat alles vroolijk
bleef, door grapjes tegen elk op zijne beurt; hij
noemde ze dan bij hunne namen, opzettelijk verkeerd,
j waarover zij dan altijd weer pret hadden. Ten slotte
werden zij zoo opgewonden dat geen van hen er acht
op sloeg, toen de moeder, na eenen vergeefschen
circuleerenden strafblik de hand ophief als om te
zeggen: „Wacht maar: morgen!" De heele kinder
schaar ging voort met het zondigen tegen alle moge
lijke regelen.
Een tragisch voorval maakte op eens een einde
aan het vroolijk rumoer.
Een van de kinderen stootte met den elleboog tegen
een bord dat viel en in duizend stukken brak.
Plotseling was er eene doodsche stilte; de schul
dige begon met het hoofd op den arm erbarmelijk te
huilen.
„Kom kom, kleintje!' laat ons je gezichtje maar
weer zien. Wat drommel! Wie huilt er nu om een
bord!" riep Barioli.
En hij wilde opstaan om den kleinen zondaar te
gaan troosten.
Maar zij was hem vóór, door duidelijker nog dan
anders het gewone teeken van naar bed gaan te
geven.
Allen stonden, opeens, alsof de schok van een
aardbeving hen van hunne stoelen had afgestooten.
„Nu al naar bed?" vroeg Barioli. ,,'t Is hun tijd,"
antwoordde mevrouw koeltjes. „Mag er niet eens
j een inbreuk gemaakt worden op den regel? voor éen
j keer?"
De gastvrouw deed of zij dat verzoek niet hoorde,
i en schoof haren stoel een beetje van de tafel af, om
gelegenheid te geven voor een plechtigheid die eiken
j avond plaats had, maar waarbij het nu bijzonder def-
1 tig toeging.
j Eerst kwam het oudste meisje en daarna elk op
zijne beurt, naar rang van ouderdom, naar de moe
der toe, en zei met een zacht stemmetje:--„Goeden
nacht mama!" waarop mama het hoofd boog
j een kus in ontvangst te nemen dien zij echter üiék
teruggaf; daarop kwamen zij naar den vader toe, die
i wel vriendelijker keek, maar ook de kleinen niet kuste
i Na ook Barioli goeden nacht gewenscht te hebben,
gingen zij heen op eene rij, stil en zacht, met gebo
gen hoofdjes.
Dit plechtige tooneel maakte Barioli zoo driftig,
dat hij den aandrang van zijn hart volgend, naar de
deur liep waardoor zij moesten verdwijnen en ze éen
voor éen kuste, onder allerlei lieve woordjes.
„Slaap lekker, lief vriendje! Nacht kleine snoes!
En jij ook lief engeltje! Doe je lieve oogjes dicht!
Wel te rusten, liefje! En jij ook! denk alle
maal nog eens aan mij!"
Toen hij het laatste kind gekust had zag hij, zich
omkeerend, de moeder staan, bleek en met pijnlijk
vertrokken mond; op een eerbiedigen toon, maar
waarin men ironie hoorde, vroeg hij:
„Heb ik kwaad gedaan, mevrouw?" Zij moesteven
op adem komen, eer zij hem, voorgewend kalm, kon
antwoorden: „Neen, mijnheer Barioli, maar sta mij
toe u eene opmerking te maken. Ieder heeft natuur
lijk zijn eigen denkbeelden over de opvoeding van
kinderen, en 't verwondert mij niet dat u anders
denkt dan wij op dit punt. Maar wie in een gezin
komt moet neem mij niet kwalijk dat ik het rond
uit zeg niet toonen dat hij de wijze van opvoe
ding die daar gevolgd wordt, afkeurt; vooral niet in
tegenwoordigheid van de kinderen."
Het lesje liet aan duidelijkheid niets te wenschen;
maar Barioli bedwong zich en zei:
„Dat heb ik niet bedoeld, mevrouw. Als ik kinde
ren zie, kah ik niet laten ze vroolijk te maken. De
uwe keken zoo bijzonder ernstig... Vergun mij U te
zeggen, wat ik meen: dat speet me voor ze."
De gastvrouw zei met een spottend glimlachje:
„Waarom zegt U niet ronduit dat U medelijden
met ze had nu U toch bezig is met zulke liefelijk
heden te zeggen."
Dit was te veel voor den driftkop. De koene ruiter
verloor de stijgbeugels.
„Omdat ik grooten eerbied heb voor de vrouwen,
en het voorrecht geniet van in Uw huis te zijn."
„Alessandro," riep zij, zich tot haren echtgenoot
wendend, „wees zoo goed je vrouw te verdedigen."
„Barioli, je weet niet wat je zegt. Vraag haar...
Je moet mijn vrouw je excuses maken."
„Ik wil haar graag vergeving vragen, dat is mijn
plicht. Maar ik blijf bij mijn ideeën. En denk je er
eigenlijk niet over als ik? Kom zeg de waarheid. Ik
heb je gekend als een man met een hart. Keur jij
Feuilleton.
Roman van Hoeker.
30.
De beide jonge menschen, AngeLika en Erich durf
den ook hun geheim nog niet openbaren. Zij wisten
wel welk lievelingsplan de majoruatshoer, Erich's va-
dor koesterde. Zij wisten het maar al te goed dat de
oude graaf er halsstarrig naar streefde zijn oudsten zoon
te doen trouwen met de dochter van baron van Almcn-
rode, maar zij wisten eveneens, dat de jonge graaf
Wolf er niet aan dacht zich in dezen naar den zin
van zijn vader te voegen.
In dein laatsten tijd was Erich evenwel zeer be
zorgd geworden. Hij had zijn broer, die op beveL zijns
vaders naar Wolfenstein was gekomen, zeer veran
derd bevonden en herkende hem bijna niet meer.
Zonder dat de beide broeders het hadden gewild,
was er tusschen hen oen zekere verwijdering ontstaan.
Zij waren lang zoo hartelijk en eigen niet moer togen
elkaar.
Wolf's voorhoofd scheen wel altoos bewolkt, en de
anders zoo open, overmoedigen blik, had iels on
standvastigs en weifelends gekregen, wat den jongeren
broeder zeer was opgevallen. Reeds eenige malen had
Erich getracht, eens eerlijk cn openhartig met Wolf
le spreken, en dezen te vragen hem toch toe te ver
trouwen, wat zijn hart blijkbaar zoo ter neder drukte.
Maar WTolf had hem steeds een ontwijkend antwoord
gegeven. Hij had gepoogd onverschillig te lachen en
hoofdschuddend beweerd, dat hom niets deerde.
hij zich volkomen gelukkig gevoelde. Maar de toon
jfaroP hij sprak had reeds duidelijk genoeg verra-
C V>V n hier geen waarheid werd gesproken,
der dn1 er natuurlijk niet aan, er bij zijn broe
ken iv,ntn,te <lr'ngerv hem zijn vertrouwen te schen-
zelf kon J,amrr (lczo <h,t niet deed geheel uit zich-
Frièh knn Wku voor hem geen waarde hebben. Maar
bm?™Lf1Ch n,odl ook met losmaken van een
eodrur vm .hot eensklaps zoo terughoudende
hnneo'^Vtm! hereMwillig zich eenige toespe»
ontvallen omtrent de kiemende liefdes
betrekkingen tusschen hem en Angelika en Wolf had
daarom steeds vrooLijk en hartelijk gelachen. Hij zou
zijn broer niet in den weg staan, meende hij, wanneer
deze in een verbintenis met Angelika zijn hoogste Le
vensgeluk zag. Maar nu hulde hij zich in een ernstig
zwijgen, wanneer Erich den naam van Angelika maar
opnoemde.
Erich was zeker van de liefde van Angelika en
er tevens van overtuigd, dat als die Liefde op de proef
werd gesteld, zij ook zegevierend uit den strijd zou
treden. Maar het was hem bang en angstig tc moede
bij de gedachte, dat hij om tot zijn gewenschte doel
te komen, niet alleen wanneer hij zou doorzetten, de
liefde zijns vaders zou verbeuren, maar dat het even
eens de warme genegenheid van zijn ©enigen broeder
zou kosten.
Zoo kwam het, dat Erich menigmaal met een kom
mervol gelaat naar Almenrode ging, iets wat al heel
slecht paste bij een gelukkig minnaar.
Wanneer hij met zijn liefste alleen was, wat niet
zoo heel dikwijls gebeurde, dan verheelde hij haar
zijn bange vrees niet, maar Angelika trachtte hem,
door hem hartelijk uit te lachen, weer wat op te
vroolijken en zijn spoken te verdrijven.
„Er zal uw vader niets anders overblijven, dan
zich in zijn wenschen te beperken," meende zij op
zekeren keer, toen zij vertrouwelijk naast elkaar in
het priëel zaten. „Geloof mij, uw broeder denkt niet
eens aan mij. Wanneer hij er ooit aan mocht hebben
gedacht, om aan den wil zijns vaders te gehoorza
men, dan heb ik hem reeds duidelijk genoeg te ver
staan gegeven, dat hij mij niet moest naderen."
„Ach, dat is het ook niet," viel Erich haar in de
rede, „nog verleden jaar heeft hij mij uitdrukkelijk
verzekerd, dat hij er zelfs niet aan dacht, de gulden
vrijheid van het vrijgezellenleven vaarwel te zeggen."
„Welnu."
„Maar tegenwoordig is hij zoo veranderd, zijn hou
ding is zoo zonderling
Bah gij ziet alles te donker in, misschien heeft hij
wel' schulden, die hem wat neerslachtig maken. Je
weet immers, graaf Lehnsdorf, die ook in Rome was,
heeft ons verteld, wat een dol en lustig le
ventje Wolf gedurende het carnaval in de eeuwige
^Erfch^gaTdit'gereedelUk toe. „Dat is wel waar
liefste. Daar heb Jij gelijk in... ik dacht daar niet
aan en dat zal het dan ook bepaald wel zijn.
Nu ilet gij eens, buitengewoon geleerde mijnheer
p°ole»or lachend, „d.e «oh
jij niet te oud bent om te leeren. Geloof mij vrij.
Wolf denkt niet aan de eenvoudige freule van Al
menrode. Hij is betooverd door de bruine oogen der
schoone Romeinschen. Weet je nog hoe graaf Lehns
dorf in vuur geraakte, wanneer hij over die Italiaan-
sche dames begon te redeneeren, Ach lieve hemel,"
riep zij in komische vertwijfeling uit, „dat moet een
gevaarlijk menschenras zijn, daarvoor moeten wij ar
me Germaansche vrouwen bescheiden op den achter
grond staan."
Hij ontstal haar snel een kus. „Dat is mijn eenig
antwoord," riep hij lachend uit. „Je weet mijn lieve
ling, dat je voor mij de levenwekkende zon zijt, zon
der welke ik niet kan bestaan."
Het jonge meisje bloosde en trachtte zich van
hem los te maken, maar duldde dat hij haar nog
vaster in zijn armen sloot. „Er is ook niemand zoo
weinig eischend als jij," zeide zij lachend.
„Neen, neen," riep Erich vol vuur, „je bent mijn
alles o hoe woest en leeg zou het leven zijn,
wanneer niet de zonneschijn van jouw oogen mijn
hart verwarmde."
„Wij zullen zeer gelukkig zijn samen," fluisterde
het jonge meisje en legde haar blozende kopje aan
zijn borst.
Zij hadden met elkaar nog veel te bebabbelen in
het lommerrijke priëel. Wat hebben minnenden el
kaar zoo al niet mee te deelen. In stille, gelukzalige
vergetelheid luisterden zij begeerig naar hetgeen
zij elkander toefluisterden. Elk hunner woorden
klonk hun als muziek in de ooren. Erich had voor
niets anders oogen, dan voor zijn schoone geliefde,
die hem vertrouwelijk aan den arm hing en Ange
lika geloofde vast aan een gelukkige toekomst.
„Maar wij willen nu niet langer over 't geluk droo-
men, maar het ook werkelijk begeeren," riep Erich
uit. „Wat belet ons voor de wereld te worden, wat
wij reeds in het geheim zijn? Ik heb nu een goede
betrekking als professor, die ons vrijwaart van de ge
wone zorgen In de toekomst zal het nog beter
worden. Wij zullen een gelukkig leven hebben met
elkaar waarom aarzelen wij dan nog? Eenmaal j
moet het toch geschieden en ik houd het voor het
beste, nog vandaag naar je vader te gaan en hem
openhartig te verklaren, dat wij elkander lief heb-
ben,"
Angelika schrikte. Welk jong meisje zou evenwel
niet schrikken, als zij hoorde dat het uur der beslis
sing ddar is? Maar zij onderwierp zich gaarne aan
Erich's oordeel. Zij legde dus nogmaals vol vertrou
wen haar lief kopje tegen zijn borst, en luisterde
gretig naar de zoete woorden van liefde, welke Erich
tot haar sprak.
Daarna namen zij afscheid van elkaar. Erich ging
in het slot den baron begroeten en hem zijn hartsge
heim bloot leggen. Angelika die het gedurende dien
tijd in huis onmogelijk zou kunnen uithouden, bleef
in het park en wilde op haar lievelingsplekje het be
slissende woord van den terugkomenden geliefde af
wachten.
Het viel Erich niet moeilijk zijn voornemen ten
uitvoer te brengen en Angelika's vader klaren wijn
te schenken.
„Eerlijk gezegd heb ik al reeds lang zoo iets op
gemerkt," zoo begon de baron, nadat Erich zijn be
kentenis had afgelegd. „Neem tegenover mij plaats,
beste jonge vriend... Wij zullen een sigaar opsteken
en de zaak eens kalm bepraten."
Daarbij belde hij en beval den binnentredenden
bediende wijn uit den kelder te halen. En toen daar
na de fijn geslepen kelken met den fonkelenden wijn
waren gevuld en de heeren geklonken hadden, nam
de oude heer Almenrode behaaglijk plaats en begon
ln t onderhoud aldus:
„Ronduit gesproken, heb ik het reeds zoo half ge
dacht. Ja, ja, wij zijn niet blind," meende hij met een
trouwhartig lachje, „ik heb u wel doorzien, dat gij
niet alleen terwille van den ouden brombeer en
diens jachtverhalen naar den burg Almenrode zijt
gekomen... maar dat hindert niemendal, want toen
ik jong was, deed ik insgelijks... En mijn beste zoon
Curt, hij was mijn evenbeeld, toen hij nog leefde..."
Bij deze woorden betrok het gelaat van den baron,
maar na eenige oogenblikken kreeg zijn goed humeur
toch weer den boventoon. „Dus gelijk ik zeide, ik
heb niets in te brengen tegen een verbintenis mijner
dochter met u, mijn jonge vriend."
„O, waarde heer baron, hoe gelukkig maakt gij
mij door deze woorden," riep Erich uit, terwijl hij
van zijn stoel opsprong en de rechterhand van den
baron wilde vatten.
Maar deze verzette zich hiertegen met kracht.
„Blijf eerst nog even zitten, Erich," zeide hij met
een ernstig gelaat. „Zoover zijn wij nog niet, wapt
ik heb nogal het een en ander te zeggen, en in te
brengen."
„Naar ik hoop zal het mij gelukken uw bedenkin
gen te weerleggen," bracht de jonge man in het mid
den.
Wordt vervolgd.