ScMsen mi dB Mtzail.
Zaterdag 4 December i
53e Jaargang. No 4011)
DEKDfc HL AD.
roi^H ,i aan bloemen behoefte is; dat gij liederen
was U^mmaal. Co •Waar dc blijdschap onbekend
licht in' Mnu fh van haren hoogen lichtberg,
uit m het donkere dal; dóórom drong zij met ha ie
r^nKleWar,n;tü, m, b?' wrlrek van hen zieke en bood
j hem vriendelijk de hand, hem noodend op te staan
hem iets gevend van haar eigen kracht, die gelooft en
ut le\ en liefheeft De blijdschap is haar heraut en de
liefde en hietgeluk zijn hare gezellinnen. De vertaling
en de verklaring, die ik u geef van het hooge lied door
iif^i^0^"' iS ZWak f" onvolkonren, maar zóó heb lt: vuwscihih orengi,
i ni v r i lgC CU xSi>ni1S uisterc>lui aan her goden zaal, j menschen aangezicht,
,avi\ n' C!1 Z! cng lk het u oveL rekenend het geluk te doen strale
n plicht van heiligen, aan menschen den wil der
den bekend te maken."
langen bleef naar zonneschijn.
O, klaar en duideüjk symbool van Evangelische waar-
heid, door menschen eindelijk in zooverre begrepen,
dat zij 'n heilige verkoor, om er gestalte aan te geven;
om hem te laten rondgaan in onbekendheid en te geven,
te deelen, wat menschen onderling te geven en te doe
len vermogen! O, vriendelijke Sint Nicolaas, die van
onder uw priesterlijk gewaad zoovele „goede gaven en
volmaakte giftén" symbolen van Gods liefde
i te voorschijn brengt, om '11 glimlach te tooveren op der
mens<
geluk te doen stralen, om kind cn grijsheid iets te
om het oog van blijdschap en
SI NT-NICOLAASF EEST.
ker is, nl. het leven voor anderen.'
TOLSTOI.
En de menschen hebben aandachtig zich de .Mei her
innerd, do bloemen, de heesters, de boomenkruineaiheb
ben aandachtig zich herinnerd de bijna gestorven plant-
1 jes, de bijna stervende zieken, de zwakke menschen,
Jeaan zonneschijn en bloemengeur zoo groote behoefte
I hadden en er door oploefden; en willende zijn, zoo
niet volmaakte en allés-vermogende goden, dan toch
„Er is in ons bestaan slechts éen geluk dat ze- S0<;<|-willcnde menschen, hebben zij liet woord van den
- - goeden bint ter harte genomen, en hun beurs nagezien.
om te berekenen hoeveel „zonneschijn zij wel zouden
kunnen koopen voor haar inhoud. En zij zijn er op uit
gegaan en kochten in hun bekceringsdrift boeken en
vazen en boa's, schrijfmappen en inktstelien, tafelkleeden
en zijden kousen, zilveren en gouden voorwerpen, dia
manten, dure hoeden en handschoenen, en aL datgene
wat zonneschijn in aardseho vormen is, en door men
schen onderling met zoenen en handdrukken betaald
wordt. En de schellen hadden geen rust en de harten
nog minder, en de vergelijkende trap weid gevolgd
door de overtreffende. En toen de handen zien moe
getast hadden aan al het moois, zoouls de oogen er zich
moe aan gekeken hadden, toen de monden onvermoeid
bleken van jubelen en lachen, en de zonneschijn der har
ten was uitgebroken in schitterende oogen en gloeiende
wangen, toen hel laatste lied gezongen, de laatste hand
gedrukt, de laatste zoen gezoend was, toen ging groot
en klein slapen, om te droomen van hoe het in den
Hemel wel wezen zout, hls 't met 'n beetje goeden wil,
reeds zóó op aarde zijn kon. Want de tlroom van
Mei was in vervulling gekomen, zonneschijn in de hal
ten der menschen neergedaald, 0111 wederkeerig uit te
deelen. Zooals de Zon uitstraalt boven de planeten, het
Paaschfeest boven ae feesten, de Sabbatii boven de
werkdagen, zooi is door ons de Liefde erkend als de
Deugd der Deugden, en wij leggen vrijwillig en gaarne
ons offer op haar altaar neer.
go- doen begrijpen van den Hemel, welks Geluk volkomen
is.
H. d. H.
„En wanneer de Zoon des Menschen komen zal
in zijn heerlijkheid en al zijn heilige engelen met
hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heer
lijkheid, en vóór hem zullen al de volkeren der
aarde vergaderd worden, en hij zal ze van elkan
der scheiden, gelijk de herder de schapen van
de bokken scheidt; en hij zal de schapen zetten
aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn
linker-. Dan zal de Koning zeggen tot degenen,
die aan zijn rechterhand staan; „Komt, gij geze-
genden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, 't
welk u bereid is van de grondlegging der wereld;
want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te
eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt
mij te drinken gegeven, ik was een vreemdeling
en gij hebt mij geherbergd, ik was naakt en gij
hebt mij gekleed, ik ben krank geweest en gij
hebt mij bezocht, ik was in de gevangenis en gij
zijt tot mij gekomen.
Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden,
zeggende: Heer, wanneer hebben wij u hongerig
gezien, en gespijzigd? of dorstig, en te drinken
gegeven?
Wanneer hebben wij u een vreemdeling gezien,
en geherbergd? of naakt, en gekleed?
Wanneer hebben wij u krank gezien of in de
gevangenis, en zijn tot u gekomen?
En de koning zal antwoorden en tot hen zeg
gen: Voorwaar zeg ik u, voor zooveel gij dit ge
daan hebt aan één van deze mijne minste broeders,
zoo hebt gij dit aan m ij gedaan.
Dan zal hij zeggen ook tot degenen, die ter lin
kerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten,
in 't eeuwige vuur, dat den duivel en zijn engelen
bereid is; want ik ben hongerig geweest en gij hebt
mij niet te eten gegeven, ik ben 'dorstig geweest en
gij hebt mij niet te drinken gegeven, ik was een
vreemdeling en gij hebt mij niet geherbergd, naakt,
en gij hebt mij niet gekleed, krank en in de gevan
genis en gij hebt mij niet bezocht.
Dan zullen ook dezen jiem antwoorden, zeggen
de: Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien,
dorstig, of 'n vreemdeling, of naakt, of krank, of
in de gevangenis, en hebbe-a u niet gediend?
Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar
zeg ik u, voor zoover gij dit aan één van deze
minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij' het mij ook
niet gedaan.
En deze zullen gaan in de eeuwige pijn; maar
de rechtvaardigen in het eeuwige leven".
Matlheüs XXV3146.
Alweer December en. alweer die vijfde dag, voor
afgaan door duizend vragen van nieuwsgierigheid en
twijfel uit kindermond, ingeleid en voorbereid door
duizend bedenkingen van verrassing en liefde. Zooals
de Meimaand, die den Zomer vooruittreedt, haar in
tocht doet met zonneschijn en zich steekt in het kleed
der blijde bruid, 'n krans om 't hoofd, 't kleed getooid
Kan ik hier eindigen? en mag ik gelooiven begre
pen te zijn, als ik den tekst van den hemel op mijne
wijze door den Sint verklaren liet? Ja? Nu, goed dan;
en genoeg zeker, waar ruimte en geduld en geld te
veel beknibbeld worden, om overdadige verklaring te
geven van iets wat zóó duidelijk is. „Genoeg zeker voor
menschen, die lezen kunnen en ook verstaan, wat zij
lezen. Maar duidelijk spreken is 'n kunst en duidelijk
schrijven niet minder; terwijl elke vertaling veel te
wenschen overlaat en maar hoogst zelden met 't oor
spronkelijke vergeleken kan worden. Het hooge lied van
-Mei, tdai de Sint ons in menschelijke klanken overbracht,
en spreekt van geven en uitd#elen, spreekt in 't oor
spronkelijk van geven in overvloed, van geven
alom, van gaven zonder aanzien dergenen aan wien
gegeven wordt. En heeft de Sint het misschien al zoo
bedoeld, wat zeer waarschijnlijk is; of de menschen het
ook zoo begrepen hébben, mag betwijfeld worden.
Geven is hier: uiting1 van liefde, wat geven meer
is, en altijd wezen moet. Liefde is 'n hemelsche plant
en de liefde der menschen moet er althans zooveel over
eenkomst mee hebben, dat 'n vergelijk tusschen die
beide ten minste mogelijk is. Hoe sprak Mevrouw Bar-
rett Browning er ook weer over in haar gouden boek?
„Kunst is veel, maar Liefde is meer.
Kunst is des hemels zinnebeeld, maar Liefde
Maakt den hemel zelf; Liefde is God."
„Aurora Leigh."
En waar de menschen dan van liefde spreken, daar
mag gevraagd worden, of deze althans iets van God
in zich en dien naam wel verdient. Want al
is liefde ons 't beste, daarom is al wat ons haar vorm
haar in aanvalligheid, wie harer 't eerst en het sm.ULJk js en al te ^Lkwijls aangelengd met water van
t de liefde van Baldr wekken zal, zooals zij sli ooit e;flleniief<ie - 'n liefde die antwoord vraagt en er op
nr>n ,c\ ti I-ra n cor» wnnnlc 7\\ <iiprt bftpslörs 6Ü d-lilIltCTl. 1 j.
met bloemen; zooals de zoete Mei hoog over de heu- zien d;t n(et_ Go(js Liefde is als zuivere wijn,
velen gaat in blijheid Aurora te gernoet, wedijveiend (erwm <je' liefde der menschen zeer zelden vrij van bij-
met h00>" A.owmlliniK.oi/1 hsjr,P«f f PP-rst PiTI hP.T J. -
meest BPI
bloemen en kransen, zooals zij siert heesters en planten
velden en boomenkruinen, zooals zij stort hoop en le
venslust, verwachting en gedachten aan blijde toekomst
in de harten der menschen en deze iets doet ontwa
ren van 'n wereld van licht en geluk, die achter de
donkere dingen, welke wij tasten, verborgen Ligt, zooals
zij haar rijkdommen als zoovele trofeeën zegevierend
omhoog heft, ten bewijze, dat er nog iets anders is dan
donkerheid en versterving, zoo komt de laatste der
maanden alsof zij de mogelijke tekortkomingen ha- |[^^e'\vLnd de zaden doet verwaaien en in dezelfde
rer zusters vergoeden wilde zoo komt December tot m{de dc qemeL groeikracht geeft aan alle zaad, waar 't
ons in het gewaad van 'n vergrijsd oud man, onder ncervaq zoo za uit ons hart liefde opwellen en
H 1 r .1 „t J 4iKo-en tv/vn uvlpn TTlJin— .1 1 1 tI/lia
wacht, en er z eender blijvend, niet volkomen schijnt
te kunnen wezen. Daarom spreken de menschen ook
wel eens van „teleurgestelde liefde", wat 'n absurditeit
is. van „onbeantwoorde liefde" en van allerlei andere
adjectievelijke eigenaax-digheden moei-, die misschien aan
alle dingen en gevoelens kunnen worden toegekend;
maar aan Liefde niet. Zooals het zonnelicht van den
hemel valt, onnadenkend, in eeuwigen overvloed, op
gaat over boozen en goeden met dezelfde mildheid, zoo-
1 .1 i a ^4 nol MömmQi'iPTi pn in Hp.ZP.lffliSi
taal, ons dezelfde boodschap brengen, die Mei ons
bracht. De Mei zong het hooge lied der liefde hoog
in de hemelen, onder de Goden, jubelend met Aurora
en nachtegalen en leeuwrikken, koozend en kussend
Baldr, den lieveLing der Goden, en menschen, enkele
menschen wier zielen zich heffen Lieten in verlangen
naar zaligheid, neurieden het refrein mede; maar
December óók 'n godenkind, al draagt hij! pels
en overschoenen zingt hetzelfde lied laag op de
aarde, waar alle menschen het hooren en verslaan
kunnen, 't Is alsof December in zijn nadenken is gaan
I Vreezen, dat de boodschap, die do Hemel aan de Aarde
gebracht wilde zien, door Mei niet duidelijk genoeg zou
zijn overgebracht; door do Aaide, door de Menschen
niet goed zou zijn begrepen. Misschien was de sym
boliek de beeldspraak van Mei te zwaar, te onduidelijk,
I. 1 1 I 1 I *vi nnc/>linn 1 10 ITIiP 1
niet ons is ingeblazen,
meest, dat wij in ons dragen 'n sprank, n weerglans,
'11 stempel van Gods liefde, en dit is ons getuigenis
van onderwerping aan Gods Vaderlijk gezag t meest,
dat wij Zijn Liefde kennend en begrijpend, er uitdee-
lers van zijn.
En zijn we dat?
Wat hebben wij met de Liefde, die ons gegeven is,
om in Gods naam uit te deelen, gedaan? Hebben wij
ook aLs de Zon haar licht, als de Hemel den regen
want dit waren onze voorbeelden ze laten vai-
len in donkere dalen? in holen van ellende? in woestij
nen van ontberingen? in gevangenissen? Hebben wij
zo ook laten opgaan over boozen en goeden, ovei
rechtvaardigen en onreehtvaardigen? Of waren wij_ voor
de zooveelste maal weer eens wijzer dan de hemel
bij het uitdeelen van 't bekmbbelde portie
IJKSz UvlUv van ao" A q o
zich uitend in Zonneschijn en regen, in licht en blijd
schap symbool en voorbeeld voor trachtende men
schen hoe 't wezen moet wordt door den Hei
lige van 6 December neergelegd op onze toonbank,
in onze winkels, op onze tafels, op onze schoorsteen
mantels, wordt ons toegezonden 111 pakjes en in vor
men, in 'n munt zou ik zoo zeggen, die onder de
menschen gangbaar Ls en door hen begrepen en na
geteld kan worden. Deze taal is te begrijpen door
iedereen. Zonneschijn en godenliederen hebben me
houvast, waaraan menschen behoefte hebben, 0111 iels
ie vatten. Zonneschijn laat zich niet wegen, 11 goden
zang is moeilijk te verstaan, regen vloeit weg m don
kere goten of wordt verzwolgen door '11 dorstend tana,
en waar en hoe zij 'n zegenende taak volbrengt, diiju
voor 'do 1 noes te aanschouwers en Luisteraars n vei-
horgenheid. Maar de heilige van December, Sint jnl-
colaas, komt het geheim en de bedoeling van den llc-
mcl duidelijk maken 011 aan menschen verklaren; 011
terwijl hij met zijn paard over de daken rijdt en m
eiken open schoorsteen wel iets laat vallen van den
r'jken last, dien hij met zich voort, voor iedere dein
wel even stil houdt, om zijn knechts iets te laten
afgeven, stil en geheimnis vol, „niet erbij zeggend van
wien", terwijl hijj in het donker de stad binnen komt
mi vóór het licht aanbreekt weer vertrekt, laat hij zijn
knechten en herauten rondgaan in de steden en in de
dorpen, laat hij ze bazuinen op de hoeken der straten
en luide uitroepen: „Zie, dit is de vertolking in nien-
I wntaal van het ih'ooge lied dat Mei voor u gezongen
Dit is de bedoeling der boodschap, welke deze
bren 't°r 11 brengen had, dat gij licht zoudt
ogen waar duisternis hccrschle; dat gij bloemen zoudt
Zijn er zulke gedachten in onze hoofden omgegaan?
en hebben we de Liefde ons van God gegeven om er
winst mede te doen voor Z ij n Koninkrijk, uitgedeeld,
niet aan Zijne, maar aan onze beste vriendjes
't Waren immers wel faisoenlijke mensdien? Toch geen
schooiers, hoop ik? Hadden ze knappe kleeren aanen
wat betalen ze gewoonlijk voor hun schoenen? Waar
wonen ze en met wien gaan ze om Aan welke famihën
zijn ze geparenteerd? Is dat dan nog 11 neef van den
„ZUSTEB".
BEKEEBÜ
„Mensch, schei uit! Je maakt me doof!" riep juf
frouw Groen, de fijnstrijkster, die nieuwen voorraad
was komen halen, als eiken Maandagmiddag, tus
schen drie en vier. Aagt had ook nu een kopje-
koffie voor 'r neergezet en er uit het welbekende
zwartgelakte trommeltje met de vergulde biesjes,
een paar van die koekjes bijgelegd, op 't scho
teltje van die smakelijke vierkante koekjes, waar
Doortje Groen zoo dot op was. Wél was 't de fijn
strijkster opgevallen, dat Aagt stugger was dan ge
woonlijk. Ze dribbelde op en neer; zag bijzonder rood
lachte over een aardigheidje, dat Door vertelde, zoo
vreemd, zoo gemaakt...
Nu was juffrouw Groen wijsgeerig van aanleg en
bovendien iemand, die met menschen wist om te
gaan. Zelfs het prikkelbaarste, snelst op de teenen
getrapte buurtje zag geen kans om met haar „woor
den" te krijgen... Och dacht ze, merkend hoe
kortaf Aagt was ze zal misschien van mevrouw
eene opmerking over 't een of ander hebben moeten
slikken. Aagt is niet piepjong meer; een tikje ver
wend ook... Ze kon bij mevrouw geen kwaad doen...
Dat wisten ze wel. Aagt was best, puik voor d'r
werk. Nu al over de zestien jaren geen kleinig
heid! bij een-en-dezelfde mevrouw. Er was eene
legende, waar over gefluisterd werd dat Aagt,_toen
zij nog in de twintig was, eene soort van „vaste
verkeering" had doorleefd met iemand, die in militai
ren dienst was en van wien Aagt wel eens, aan een
intieme vriendin had verteld, dat... Als die jongen
gewild had... Hij stond op 't punt om sergeant te
worden... Dat-ie 't ver had kunnen brengen. Maar
Aagt was een resoluut vrouwtje. Eén keer gebeurde
't. dat de korporaal, die haast sergeant was,
toen-ie haar op een Zondag-avond stond te wach
ten, bleek niet geheel „brandschoon" te zijn... lod
derig keek en naar borreltjes rook.
Aagt had toen rechtsomkeert gemaakt... Merci, met
een dronkelap ging ze niet uit. De semisergeant vroeg
vergiffenis, bezwoer beterschap. Aagt, die, in d'r
hart, hem graag lijden mocht stribbelde twee we
ken tegen. Toen zwichtte zij... Maar als 't nog één
maal voorviel, dan „wist ie er alles van"... De kor
poraal hield zich een week of wat voorbeeldig. Zij
verbeeldde zich al dat het groote gevaar geweken
v/as... Tot ze, heel toevallig-plotseling eene vrij verre
boodschap moest doen. en haar Willem verraste, juist
toen bij, met een kameraad, uit een cafétje kwam...
Met glinsterende oogen en grinnekend zooals slechts
een doet, die „onder den invloed" is... Aagt maak
te 't uit, finaal. Had- nog wel een paar buien
van droefheid, dat ze. 's avonds laat, in haar kamer
tje, als niemand haar zag, stilletjes lag te schreien...
Maar ze werkte er zich doorheen en hoorde een paar
jaar later, dat Willem uit den dienst was gegaan; er
gens een postje gekregen, getrouwd was, en... zijne
vrouw zóó ransekte in jeneverbuien, dat de arme ziel
al tweemaaL van 'm weggeloopen was... Een en ander
had gemaakt, dat Aagt, overigens Lang geen kwaad
meisje, sLecJits op 't stuk der verdorvenheid van
„den man".... zónder exceptie!.... eene onwankelbare
overtuiging ha<i, door niets te schokken, en dewelke
men liefst niet moest prikkeleniWant misschien
was het litteeken, dat de zielewond, door semi-serge-
antje berokkend, er ook wei oorzaak van, dat ze dan
„gittig", hatelijk werd...
Juüiouw Groen was weduwe, en stond dus op vrij
neutraaL gebied tegenover deze dingen. Bovendien was
Groen zaiiger-gedachteiüs ailerminsi een modei-echtge-
noot geweest. En de fijn-strijkster, beseffend dat ze.
voor de klandizie van het deftige huis, Aagt te vriend
moest houden, liet zelden eene gelegenheid voorbij
gaan om het chapiter der „slechtheid van de mannen
uit te spinnen...
„Mensch", zei ze dan, praat er niet van! As-je
achter den rug hebt wat ik heb moeten uitstaan.... i
Een zucht welde op uit het allerdiepst van juffrouw
Groen's longweefsel.... terwijl ze onder het uitademen
't hoofd schudde en in weemoedig terug-denken,
naar h et kopje zat te turen, dat leeg was en waar
de vierkante knabbelkoekjes nu van verdwenen wa
ren... Tot 't Laatste kruimeltje opgepeuzeld....
Dan hield Aagt eventjes-op met het fomuis-bepor-
ren of visch-schoonmaken, of wat ze dan ook uitvoer
de.... Leeg zat ze nu Letterlijk nooit.... Maar dón rustte
ze toch eens eventjes.
„Was dat zóó miserabel met je man?" vroeg zij1,
schoon ze 't haast-wekelijks, nu al twee jaar lang. van
de wed. Groen's Lippen hoorde....
E11 dan stak Door van waL. Over z'11 drinken en
over z'n vlóéken. E11 dat-ie 't geen halfjaar bij één
baas kon uithouden... En over z'n laat-thuis komen...
En over wat er 's Zaterdags van zijn loon al-moest,
aLlemaal voor „Het Zwaantje" of voor „Do Drie An
kers".... Behalve de kroegen, waar-ie zoo in-en-uit
liep„Mensch, schei uit!" riep Aagt, een hand voor
het gielaat houdend „dat je 't nog zóó lang gehard
hebt met zoo'11 vent!"
Ze schonk 't kopje van juffrouw Door nog èens vol.
,,Wil-je er nog eentje?" vroeg ze, 't trommeltje van
de gouden-biesjes openend....
W eer diep zuchtend, met sleep-aarzelend handje...
als iemand, in wie het levensleed alle trek in aard-
aardsche geneugten heeft gewond.... als een offer bren
gend.... tastte Door den naar de koekjesen wist
er nog twee te bemachtigen....
Aagt zette het trommeltje gauw weg, in dc kast.
Maar ze vergat Door d'r „schrokkigheid", want het
verhaal over huwelijksleed was haar steeds een balsem
op wel gesloten, maar tóch nog soms schrijnend won
deken
I gelegd... Wist positief dat zij 't niet meer had aan--
1 gedaanW'eg, spoorloos verdwenen!
En hoe daar straks.... Toen zij boven was... Hoe dat
bloeke. geniepige creatuur van eene pleegzusier.... Dat
femelende, teemelenae schepsel met haar valsche groené
oogen en haar Lijmerige preekstem.... Hoe dat mensch,
waar Aagt toch al zoo gloeiend 't land aan had van
de eerste minuut dat zij, nadat mevrouw geopereerd
was in de kLiniek en nog moest opgepast worden, in
huis was gekomen.... Hoe dat bleeke, huichelachtige
schepsel, dat Aagt vermaand had om meer ter
kerke te gaan dan ze deed.... om, op haar leeftijd,
stemmiger gekleed Ie gaan... om geen detective-ro
mans te lezen, waar Aagt dol op was en zich 'r Zon
dags aan vergastte....
Hoe dat bleeke, misselijke creatuur, van wie ze
voeLde dat zij >>var uit mevrouw's gunst zat te ver
dringen....
Hoe dat wijf, - toen daar-straks weer de verdwe
nen broehe-met diamanten ter sprake was giekomen,
op dat lijzige, tergende toontje, waar een mensch reëèl-
dol van zou worden, gezegd had:
„Ja, Aógje, u is toch het laatst hier in dc slaap
kamer geweest!" Eerst had ze 't niet begrepen.... De
stilte spande. Maar toen zag ze in den spiegel
dat mevrouw aan de zuster een oogwenkje gaf van
„Zeg dat nou niet, Aagt Ls onschuldigI"
En ook, hoe de zuster hare wenkbrouwen hoog-
opgetrokken en de mondhoeken naar omlaag geduwd
had, met 't hoofd wiegelend, als uillende beduiden
„Nou-nou, ik wéét 't nog niet!"
Toen begreep Aagt. En 't was een wonder dat 't
niet erger was afgeloopen... Maar toch vloog de zuster
achter de rustbank, waar mevrouw op lag
'Aagt, 1plotseling van diefstal verdacht zag
niets meer.... Flapte er uit wat 'r voor der mond
kwam.... Merkte toen in-ccns, hoe bleek van schrik
mevrouw was geworden... Mevrouw, die nog zoo voor
zichtig moest zijnWas toen naar beneden gevlo
gen.... Begrijpend dat 't uit was.... Dat ze, na zes
tien jaren trouwen dienst, weg moest... En de ge
dachte, elat ze nu nog verdacht werd, op den koop
toe. bracht haar tot wanhoop....
Ze jammerde 't uit, zóó hard, zóó wild, dat me
neer erbiji te-pas kwam....
Opeens stond menéér in de keuken.... Woedend,
1 Aagt mevrouw had laten schrikken..
vrocgeren minister':
Ik bid u, zwijg! Zoo valt geen regen neer of zonne
schijn of waar zij valt. ontkiemt wel eenig zaad dooi
God gestrooid. Waar liefde in overvloed wórdt uitge
stort vrij onbevangen, zooals liefde wezen moet, xk -
aan ons alleen het deden zijn; 't gcd.jen is aan
Go<ï En waar er van „verdienste sprake is, daar
schuilen wij beschaamd en angstig weg, opdat ons naar
vcrd eiisle niet geschiede, ons niet Gods bliksem
;;'rk
erbarminff, brood voor ÏÏk E
|C1 ÏÏnS J hui Hl
vinden de kranke d(K>,. de ruilen, vergeefs ver-
!S ïS moois er achter uitgestald llij is die
langt naar 1 moois, yi i Hnn maar
verdwaald, nu goed, dan
man,
maar ver-
die vrouw - .^^t verdwaaTd wijl God het wilde
Wd. ztt
Slf;wTnSt nog zon verscheen, en onbewust ver-
Eerst had juffrouw Groen dan gemeend dat 't
een gewoon standje of zoo wasEn zij maakte zich
al gereed om met h,et pakje strijkgoed weg te
gaanBeseffend dat Aagt toch geen lust had in
oen babbeltje, toen....
Toen Aagt plotseling de tang, die zij! in de hand
hield, met een smak naast het fornuis smeet.
E11 waarachtig, wat juffrouw Groen nog nooit van
'r gezien had, was nu het geval.....
Aagt had tranen in de oogen. Zo had 't voor Door
tje willen Verbergen, maar 't lukte niet... De andere
vrouw van ervaring wou net doen of ze van
niks wist, niks bespeurde.... Zei al: „nou, ajuus dag!...
Ik mot giuw weg ....Tol...."
Toen ze 'haar bundeltje strijkgoed met schrik op
de aanrechtbank legde....
Aagt was, bij de keukentafel, op een stoel neerge
vallen en snikte 't uit... Snikte zoo woest, zoo harts
tochtelijk, dat juffrouw Groen, bevend van 't hoofd! 1
fbt de voeten, een glas water inschonk en 't naar Aagt j
bracht.... De tanden van do oude keukenmeid klap
perden toen ze een teugje dronk
En zij legde het hoofd tegen Ooortje's arm, en
kermde uit het leed, dat tiaar overmande....
Toen hoorde juffrouw Groen wat er gebeurd was...
Van de broche, die mevrouw, al sinds de vorige week,1
miste... Broche, die mevrouw van haar had gekregen
Zij had het ding in haar slaapkamer op een kastje
dat
Maar toen hij de wanhoop zag van de oude trouwe
meid, suste hïij 'haar.... Zei, dat niemand geloofde
Een oogenblik.... Maar ze had toch moeten bedenken....
Aagt kwam lot kalmte. Zei, dat zij1 den volgenden
dag zou vertrekken. Maar éérst moest 'r'goed worden
nagezienPoor de politie....
Vruchteloos trachtte juffrouw Groen, die Aagt liever
blijven zag haar te sussen....
,.'t Is goed!" zei meneer, „als-je nu maar bedaard
bent I"
En hij ging weg....
De stevige, resolute Aagt lag nog altijd met 't hoofd
op een arm.... Doof voor Doortjes praten, oveiTe-
den....
Het drama van den semisergeant was ze te boven
gekomen, maar dit scheen haar geknakt te hebben...
Met haar hoed op ,en haar mantel aan, de twee
koffers en Silet valies open, gereed om, naflat de
rechercheui', die bij meneer nu was, alles gevisiteerd
zou hebben, weg te gaan, wachtte Aagt..... Haar
trots was nu weer boven gekomen. Ze zou toonen,
dat zij om niemand verlegen was... Op heur hoofd
kon geen haar gekrenkt worden....
Maar toch moest zo nu en dan bijten op d'r dik
vleezige onderlip.... En eens ferm doorslikken, om....
En d'r neus eens fiksch snuiten, want.... Ze keek naar
al de bekende plekjesAan tafel, waar ze Zondags
zoo heerlijk zat te lezen. En naar d'r fornuis, waar
nu eene andere.... Maar ze wou zich toch taai hou
den.... wat recht is....
Daar wordt me de keukendeur opengerukt....
Jans, d'r kameraad... wit als 'n doekHijgend
schreiend van opwinding....
„Aagt.... Aagt,...!"
„Wat is er?...."
Zij voelde, verleide ze Later geen grond meer
onder d'r voeten. Dacht, dat 't met mevrouw niet
goed was... maar neen....
De rechercheur had verzocht haar te spreken
Direct.... Aagt naar boven... Aan Jans had ze al be
speurd dat 't niets goeds was...
Naar boven dan.
Daar zat de rechercheur, mannetje met kleine punt-
knevels en scherpe oogen.
Nauw was ze binnen, of de politieman hield haar
een portret voor:
„Kent u dien persoon?"
En Aagt, direct, met een gevoel van groote vi-eug-
dewaarom kon ze zich eigenlijk niet verklaren....
Maar een vaag besef van iets heel prettigs was "t....
„Zeker ken ik dien persoon."
„Zoo. En hoe kent u hem?"
Toen eerst keek zij naar de Zuster.... Die stond
vlak tegenover haar, met een gezicht waar alle klem-
uit geweken was... Met oogen, waarin doodsangst beef
de
De twee vrouwen keken elkaar aan.... En al de
gloeiende haat, tusschen haar sprak uit dat elkaar aan
zien...
„Die persoon kwam hier.... de Zuster, dikwijH
spreken!"
„En zei de Zuster dan niet dat 't liaar broer was?"
Vroeg de rechercheur.
„Precies", antwoordde1 Aagt. 't aan haar eer ver
plicht achtende om nu eens niet direct poeslief te
zijn....
,,U hoort 't?" richtte de rechercheur zicih tot de
„Zuster". Maar de bleeke, sidderende vrouw zei niets.
,.U moogt blij zijn" zei de politieman tot meneer
„dat we nog bijtijds op het spoor van dezen sinjeur
zijn gekomen.... Ik verzeker u, een fijn merk!
Die had uw heele huis....."
Maar het verdere verzweeg hij.
„En u blijft ontkennen?" vroeg hij aan de „Zus
ter".
„Zeer beslist", zei de handlangster van den boef,
die zich het pleegzustersgewaad had aangeschaft.
„Dat zal dan nader moeten blijken", zei de recher
cheur. in afwachting volgt u mij alsjeblieft naar het
bureau."
„De „zuster" richtte zich in fiere hoogheid op....
Maar wie op het trillen van d'r lippen en het beven
van haar ijskoude handen lette, die wist ook, dat de
politie op 't goede spoor was.... Van dief en van bx-o-
che....
Rechercheur die dc situatie natuurlijk direct ge
snapt had gaf Aagt een knipoogje van: „Nou. ik
wed dat jij daar nou niks goen verdriet van hebt,
ouwe....
Hij draaide aan z'n puntknevellje cn gaf haar spot
tend lonkoogje...
Aagt is nog altijd bij mevrouw in dienst. En juf
frouw Groen komt nog altijd, 's Maandags, het tijne
strijkgoed halen. Maar Doorlje heeft dikwijls verklaard
datna die geschiedenis van de broche... (de „zus
ter" ki-eeg een jaar nadat alles ontrafeld was cn liaar
„broer", als handlanger en beruchte recidivist, nog zes
maanden meer....! Doortje heeft dikwijls verteld', dat
Aagt, 11a die historie, op één punt 'toch veranderd!
is.... Ze is nog altijd dol op detective-verhalen... Ze Ls,
vooraL in het uur vóór etenstijd, soms erg prikkel
baar.... Maar over „de mannen" spreekt ze Lang niet
meer zoo giftig aLs vroeger.... En daarvan mag de
pientere rechercheur, die „zuster" ontmaskerde en Aagt
toen zoo oolijk aankeek, zich de eer geven
MAïTRE CORBEAU.