ScMsen mi dB Mtzail. Zaterdag 4 December i 53e Jaargang. No 4011) DEKDfc HL AD. roi^H ,i aan bloemen behoefte is; dat gij liederen was U^mmaal. Co •Waar dc blijdschap onbekend licht in' Mnu fh van haren hoogen lichtberg, uit m het donkere dal; dóórom drong zij met ha ie r^nKleWar,n;tü, m, b?' wrlrek van hen zieke en bood j hem vriendelijk de hand, hem noodend op te staan hem iets gevend van haar eigen kracht, die gelooft en ut le\ en liefheeft De blijdschap is haar heraut en de liefde en hietgeluk zijn hare gezellinnen. De vertaling en de verklaring, die ik u geef van het hooge lied door iif^i^0^"' iS ZWak f" onvolkonren, maar zóó heb lt: vuwscihih orengi, i ni v r i lgC CU xSi>ni1S uisterc>lui aan her goden zaal, j menschen aangezicht, ,avi\ n' C!1 Z! cng lk het u oveL rekenend het geluk te doen strale n plicht van heiligen, aan menschen den wil der den bekend te maken." langen bleef naar zonneschijn. O, klaar en duideüjk symbool van Evangelische waar- heid, door menschen eindelijk in zooverre begrepen, dat zij 'n heilige verkoor, om er gestalte aan te geven; om hem te laten rondgaan in onbekendheid en te geven, te deelen, wat menschen onderling te geven en te doe len vermogen! O, vriendelijke Sint Nicolaas, die van onder uw priesterlijk gewaad zoovele „goede gaven en volmaakte giftén" symbolen van Gods liefde i te voorschijn brengt, om '11 glimlach te tooveren op der mens< geluk te doen stralen, om kind cn grijsheid iets te om het oog van blijdschap en SI NT-NICOLAASF EEST. ker is, nl. het leven voor anderen.' TOLSTOI. En de menschen hebben aandachtig zich de .Mei her innerd, do bloemen, de heesters, de boomenkruineaiheb ben aandachtig zich herinnerd de bijna gestorven plant- 1 jes, de bijna stervende zieken, de zwakke menschen, Jeaan zonneschijn en bloemengeur zoo groote behoefte I hadden en er door oploefden; en willende zijn, zoo niet volmaakte en allés-vermogende goden, dan toch „Er is in ons bestaan slechts éen geluk dat ze- S0<;<|-willcnde menschen, hebben zij liet woord van den - - goeden bint ter harte genomen, en hun beurs nagezien. om te berekenen hoeveel „zonneschijn zij wel zouden kunnen koopen voor haar inhoud. En zij zijn er op uit gegaan en kochten in hun bekceringsdrift boeken en vazen en boa's, schrijfmappen en inktstelien, tafelkleeden en zijden kousen, zilveren en gouden voorwerpen, dia manten, dure hoeden en handschoenen, en aL datgene wat zonneschijn in aardseho vormen is, en door men schen onderling met zoenen en handdrukken betaald wordt. En de schellen hadden geen rust en de harten nog minder, en de vergelijkende trap weid gevolgd door de overtreffende. En toen de handen zien moe getast hadden aan al het moois, zoouls de oogen er zich moe aan gekeken hadden, toen de monden onvermoeid bleken van jubelen en lachen, en de zonneschijn der har ten was uitgebroken in schitterende oogen en gloeiende wangen, toen hel laatste lied gezongen, de laatste hand gedrukt, de laatste zoen gezoend was, toen ging groot en klein slapen, om te droomen van hoe het in den Hemel wel wezen zout, hls 't met 'n beetje goeden wil, reeds zóó op aarde zijn kon. Want de tlroom van Mei was in vervulling gekomen, zonneschijn in de hal ten der menschen neergedaald, 0111 wederkeerig uit te deelen. Zooals de Zon uitstraalt boven de planeten, het Paaschfeest boven ae feesten, de Sabbatii boven de werkdagen, zooi is door ons de Liefde erkend als de Deugd der Deugden, en wij leggen vrijwillig en gaarne ons offer op haar altaar neer. go- doen begrijpen van den Hemel, welks Geluk volkomen is. H. d. H. „En wanneer de Zoon des Menschen komen zal in zijn heerlijkheid en al zijn heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heer lijkheid, en vóór hem zullen al de volkeren der aarde vergaderd worden, en hij zal ze van elkan der scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt; en hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker-. Dan zal de Koning zeggen tot degenen, die aan zijn rechterhand staan; „Komt, gij geze- genden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, 't welk u bereid is van de grondlegging der wereld; want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven, ik was een vreemdeling en gij hebt mij geherbergd, ik was naakt en gij hebt mij gekleed, ik ben krank geweest en gij hebt mij bezocht, ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden, zeggende: Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien, en gespijzigd? of dorstig, en te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u een vreemdeling gezien, en geherbergd? of naakt, en gekleed? Wanneer hebben wij u krank gezien of in de gevangenis, en zijn tot u gekomen? En de koning zal antwoorden en tot hen zeg gen: Voorwaar zeg ik u, voor zooveel gij dit ge daan hebt aan één van deze mijne minste broeders, zoo hebt gij dit aan m ij gedaan. Dan zal hij zeggen ook tot degenen, die ter lin kerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten, in 't eeuwige vuur, dat den duivel en zijn engelen bereid is; want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij niet te eten gegeven, ik ben 'dorstig geweest en gij hebt mij niet te drinken gegeven, ik was een vreemdeling en gij hebt mij niet geherbergd, naakt, en gij hebt mij niet gekleed, krank en in de gevan genis en gij hebt mij niet bezocht. Dan zullen ook dezen jiem antwoorden, zeggen de: Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien, dorstig, of 'n vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebbe-a u niet gediend? Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg ik u, voor zoover gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij' het mij ook niet gedaan. En deze zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven". Matlheüs XXV3146. Alweer December en. alweer die vijfde dag, voor afgaan door duizend vragen van nieuwsgierigheid en twijfel uit kindermond, ingeleid en voorbereid door duizend bedenkingen van verrassing en liefde. Zooals de Meimaand, die den Zomer vooruittreedt, haar in tocht doet met zonneschijn en zich steekt in het kleed der blijde bruid, 'n krans om 't hoofd, 't kleed getooid Kan ik hier eindigen? en mag ik gelooiven begre pen te zijn, als ik den tekst van den hemel op mijne wijze door den Sint verklaren liet? Ja? Nu, goed dan; en genoeg zeker, waar ruimte en geduld en geld te veel beknibbeld worden, om overdadige verklaring te geven van iets wat zóó duidelijk is. „Genoeg zeker voor menschen, die lezen kunnen en ook verstaan, wat zij lezen. Maar duidelijk spreken is 'n kunst en duidelijk schrijven niet minder; terwijl elke vertaling veel te wenschen overlaat en maar hoogst zelden met 't oor spronkelijke vergeleken kan worden. Het hooge lied van -Mei, tdai de Sint ons in menschelijke klanken overbracht, en spreekt van geven en uitd#elen, spreekt in 't oor spronkelijk van geven in overvloed, van geven alom, van gaven zonder aanzien dergenen aan wien gegeven wordt. En heeft de Sint het misschien al zoo bedoeld, wat zeer waarschijnlijk is; of de menschen het ook zoo begrepen hébben, mag betwijfeld worden. Geven is hier: uiting1 van liefde, wat geven meer is, en altijd wezen moet. Liefde is 'n hemelsche plant en de liefde der menschen moet er althans zooveel over eenkomst mee hebben, dat 'n vergelijk tusschen die beide ten minste mogelijk is. Hoe sprak Mevrouw Bar- rett Browning er ook weer over in haar gouden boek? „Kunst is veel, maar Liefde is meer. Kunst is des hemels zinnebeeld, maar Liefde Maakt den hemel zelf; Liefde is God." „Aurora Leigh." En waar de menschen dan van liefde spreken, daar mag gevraagd worden, of deze althans iets van God in zich en dien naam wel verdient. Want al is liefde ons 't beste, daarom is al wat ons haar vorm haar in aanvalligheid, wie harer 't eerst en het sm.ULJk js en al te ^Lkwijls aangelengd met water van t de liefde van Baldr wekken zal, zooals zij sli ooit e;flleniief<ie - 'n liefde die antwoord vraagt en er op nr>n ,c\ ti I-ra n cor» wnnnlc 7\\ <iiprt bftpslörs 6Ü d-lilIltCTl. 1 j. met bloemen; zooals de zoete Mei hoog over de heu- zien d;t n(et_ Go(js Liefde is als zuivere wijn, velen gaat in blijheid Aurora te gernoet, wedijveiend (erwm <je' liefde der menschen zeer zelden vrij van bij- met h00>" A.owmlliniK.oi/1 hsjr,P«f f PP-rst PiTI hP.T J. - meest BPI bloemen en kransen, zooals zij siert heesters en planten velden en boomenkruinen, zooals zij stort hoop en le venslust, verwachting en gedachten aan blijde toekomst in de harten der menschen en deze iets doet ontwa ren van 'n wereld van licht en geluk, die achter de donkere dingen, welke wij tasten, verborgen Ligt, zooals zij haar rijkdommen als zoovele trofeeën zegevierend omhoog heft, ten bewijze, dat er nog iets anders is dan donkerheid en versterving, zoo komt de laatste der maanden alsof zij de mogelijke tekortkomingen ha- |[^^e'\vLnd de zaden doet verwaaien en in dezelfde rer zusters vergoeden wilde zoo komt December tot m{de dc qemeL groeikracht geeft aan alle zaad, waar 't ons in het gewaad van 'n vergrijsd oud man, onder ncervaq zoo za uit ons hart liefde opwellen en H 1 r .1 „t J 4iKo-en tv/vn uvlpn TTlJin— .1 1 1 tI/lia wacht, en er z eender blijvend, niet volkomen schijnt te kunnen wezen. Daarom spreken de menschen ook wel eens van „teleurgestelde liefde", wat 'n absurditeit is. van „onbeantwoorde liefde" en van allerlei andere adjectievelijke eigenaax-digheden moei-, die misschien aan alle dingen en gevoelens kunnen worden toegekend; maar aan Liefde niet. Zooals het zonnelicht van den hemel valt, onnadenkend, in eeuwigen overvloed, op gaat over boozen en goeden met dezelfde mildheid, zoo- 1 .1 i a ^4 nol MömmQi'iPTi pn in Hp.ZP.lffliSi taal, ons dezelfde boodschap brengen, die Mei ons bracht. De Mei zong het hooge lied der liefde hoog in de hemelen, onder de Goden, jubelend met Aurora en nachtegalen en leeuwrikken, koozend en kussend Baldr, den lieveLing der Goden, en menschen, enkele menschen wier zielen zich heffen Lieten in verlangen naar zaligheid, neurieden het refrein mede; maar December óók 'n godenkind, al draagt hij! pels en overschoenen zingt hetzelfde lied laag op de aarde, waar alle menschen het hooren en verslaan kunnen, 't Is alsof December in zijn nadenken is gaan I Vreezen, dat de boodschap, die do Hemel aan de Aarde gebracht wilde zien, door Mei niet duidelijk genoeg zou zijn overgebracht; door do Aaide, door de Menschen niet goed zou zijn begrepen. Misschien was de sym boliek de beeldspraak van Mei te zwaar, te onduidelijk, I. 1 1 I 1 I *vi nnc/>linn 1 10 ITIiP 1 niet ons is ingeblazen, meest, dat wij in ons dragen 'n sprank, n weerglans, '11 stempel van Gods liefde, en dit is ons getuigenis van onderwerping aan Gods Vaderlijk gezag t meest, dat wij Zijn Liefde kennend en begrijpend, er uitdee- lers van zijn. En zijn we dat? Wat hebben wij met de Liefde, die ons gegeven is, om in Gods naam uit te deelen, gedaan? Hebben wij ook aLs de Zon haar licht, als de Hemel den regen want dit waren onze voorbeelden ze laten vai- len in donkere dalen? in holen van ellende? in woestij nen van ontberingen? in gevangenissen? Hebben wij zo ook laten opgaan over boozen en goeden, ovei rechtvaardigen en onreehtvaardigen? Of waren wij_ voor de zooveelste maal weer eens wijzer dan de hemel bij het uitdeelen van 't bekmbbelde portie IJKSz UvlUv van ao" A q o zich uitend in Zonneschijn en regen, in licht en blijd schap symbool en voorbeeld voor trachtende men schen hoe 't wezen moet wordt door den Hei lige van 6 December neergelegd op onze toonbank, in onze winkels, op onze tafels, op onze schoorsteen mantels, wordt ons toegezonden 111 pakjes en in vor men, in 'n munt zou ik zoo zeggen, die onder de menschen gangbaar Ls en door hen begrepen en na geteld kan worden. Deze taal is te begrijpen door iedereen. Zonneschijn en godenliederen hebben me houvast, waaraan menschen behoefte hebben, 0111 iels ie vatten. Zonneschijn laat zich niet wegen, 11 goden zang is moeilijk te verstaan, regen vloeit weg m don kere goten of wordt verzwolgen door '11 dorstend tana, en waar en hoe zij 'n zegenende taak volbrengt, diiju voor 'do 1 noes te aanschouwers en Luisteraars n vei- horgenheid. Maar de heilige van December, Sint jnl- colaas, komt het geheim en de bedoeling van den llc- mcl duidelijk maken 011 aan menschen verklaren; 011 terwijl hij met zijn paard over de daken rijdt en m eiken open schoorsteen wel iets laat vallen van den r'jken last, dien hij met zich voort, voor iedere dein wel even stil houdt, om zijn knechts iets te laten afgeven, stil en geheimnis vol, „niet erbij zeggend van wien", terwijl hijj in het donker de stad binnen komt mi vóór het licht aanbreekt weer vertrekt, laat hij zijn knechten en herauten rondgaan in de steden en in de dorpen, laat hij ze bazuinen op de hoeken der straten en luide uitroepen: „Zie, dit is de vertolking in nien- I wntaal van het ih'ooge lied dat Mei voor u gezongen Dit is de bedoeling der boodschap, welke deze bren 't°r 11 brengen had, dat gij licht zoudt ogen waar duisternis hccrschle; dat gij bloemen zoudt Zijn er zulke gedachten in onze hoofden omgegaan? en hebben we de Liefde ons van God gegeven om er winst mede te doen voor Z ij n Koninkrijk, uitgedeeld, niet aan Zijne, maar aan onze beste vriendjes 't Waren immers wel faisoenlijke mensdien? Toch geen schooiers, hoop ik? Hadden ze knappe kleeren aanen wat betalen ze gewoonlijk voor hun schoenen? Waar wonen ze en met wien gaan ze om Aan welke famihën zijn ze geparenteerd? Is dat dan nog 11 neef van den „ZUSTEB". BEKEEBÜ „Mensch, schei uit! Je maakt me doof!" riep juf frouw Groen, de fijnstrijkster, die nieuwen voorraad was komen halen, als eiken Maandagmiddag, tus schen drie en vier. Aagt had ook nu een kopje- koffie voor 'r neergezet en er uit het welbekende zwartgelakte trommeltje met de vergulde biesjes, een paar van die koekjes bijgelegd, op 't scho teltje van die smakelijke vierkante koekjes, waar Doortje Groen zoo dot op was. Wél was 't de fijn strijkster opgevallen, dat Aagt stugger was dan ge woonlijk. Ze dribbelde op en neer; zag bijzonder rood lachte over een aardigheidje, dat Door vertelde, zoo vreemd, zoo gemaakt... Nu was juffrouw Groen wijsgeerig van aanleg en bovendien iemand, die met menschen wist om te gaan. Zelfs het prikkelbaarste, snelst op de teenen getrapte buurtje zag geen kans om met haar „woor den" te krijgen... Och dacht ze, merkend hoe kortaf Aagt was ze zal misschien van mevrouw eene opmerking over 't een of ander hebben moeten slikken. Aagt is niet piepjong meer; een tikje ver wend ook... Ze kon bij mevrouw geen kwaad doen... Dat wisten ze wel. Aagt was best, puik voor d'r werk. Nu al over de zestien jaren geen kleinig heid! bij een-en-dezelfde mevrouw. Er was eene legende, waar over gefluisterd werd dat Aagt,_toen zij nog in de twintig was, eene soort van „vaste verkeering" had doorleefd met iemand, die in militai ren dienst was en van wien Aagt wel eens, aan een intieme vriendin had verteld, dat... Als die jongen gewild had... Hij stond op 't punt om sergeant te worden... Dat-ie 't ver had kunnen brengen. Maar Aagt was een resoluut vrouwtje. Eén keer gebeurde 't. dat de korporaal, die haast sergeant was, toen-ie haar op een Zondag-avond stond te wach ten, bleek niet geheel „brandschoon" te zijn... lod derig keek en naar borreltjes rook. Aagt had toen rechtsomkeert gemaakt... Merci, met een dronkelap ging ze niet uit. De semisergeant vroeg vergiffenis, bezwoer beterschap. Aagt, die, in d'r hart, hem graag lijden mocht stribbelde twee we ken tegen. Toen zwichtte zij... Maar als 't nog één maal voorviel, dan „wist ie er alles van"... De kor poraal hield zich een week of wat voorbeeldig. Zij verbeeldde zich al dat het groote gevaar geweken v/as... Tot ze, heel toevallig-plotseling eene vrij verre boodschap moest doen. en haar Willem verraste, juist toen bij, met een kameraad, uit een cafétje kwam... Met glinsterende oogen en grinnekend zooals slechts een doet, die „onder den invloed" is... Aagt maak te 't uit, finaal. Had- nog wel een paar buien van droefheid, dat ze. 's avonds laat, in haar kamer tje, als niemand haar zag, stilletjes lag te schreien... Maar ze werkte er zich doorheen en hoorde een paar jaar later, dat Willem uit den dienst was gegaan; er gens een postje gekregen, getrouwd was, en... zijne vrouw zóó ransekte in jeneverbuien, dat de arme ziel al tweemaaL van 'm weggeloopen was... Een en ander had gemaakt, dat Aagt, overigens Lang geen kwaad meisje, sLecJits op 't stuk der verdorvenheid van „den man".... zónder exceptie!.... eene onwankelbare overtuiging ha<i, door niets te schokken, en dewelke men liefst niet moest prikkeleniWant misschien was het litteeken, dat de zielewond, door semi-serge- antje berokkend, er ook wei oorzaak van, dat ze dan „gittig", hatelijk werd... Juüiouw Groen was weduwe, en stond dus op vrij neutraaL gebied tegenover deze dingen. Bovendien was Groen zaiiger-gedachteiüs ailerminsi een modei-echtge- noot geweest. En de fijn-strijkster, beseffend dat ze. voor de klandizie van het deftige huis, Aagt te vriend moest houden, liet zelden eene gelegenheid voorbij gaan om het chapiter der „slechtheid van de mannen uit te spinnen... „Mensch", zei ze dan, praat er niet van! As-je achter den rug hebt wat ik heb moeten uitstaan.... i Een zucht welde op uit het allerdiepst van juffrouw Groen's longweefsel.... terwijl ze onder het uitademen 't hoofd schudde en in weemoedig terug-denken, naar h et kopje zat te turen, dat leeg was en waar de vierkante knabbelkoekjes nu van verdwenen wa ren... Tot 't Laatste kruimeltje opgepeuzeld.... Dan hield Aagt eventjes-op met het fomuis-bepor- ren of visch-schoonmaken, of wat ze dan ook uitvoer de.... Leeg zat ze nu Letterlijk nooit.... Maar dón rustte ze toch eens eventjes. „Was dat zóó miserabel met je man?" vroeg zij1, schoon ze 't haast-wekelijks, nu al twee jaar lang. van de wed. Groen's Lippen hoorde.... E11 dan stak Door van waL. Over z'11 drinken en over z'n vlóéken. E11 dat-ie 't geen halfjaar bij één baas kon uithouden... En over z'n laat-thuis komen... En over wat er 's Zaterdags van zijn loon al-moest, aLlemaal voor „Het Zwaantje" of voor „Do Drie An kers".... Behalve de kroegen, waar-ie zoo in-en-uit liep„Mensch, schei uit!" riep Aagt, een hand voor het gielaat houdend „dat je 't nog zóó lang gehard hebt met zoo'11 vent!" Ze schonk 't kopje van juffrouw Door nog èens vol. ,,Wil-je er nog eentje?" vroeg ze, 't trommeltje van de gouden-biesjes openend.... W eer diep zuchtend, met sleep-aarzelend handje... als iemand, in wie het levensleed alle trek in aard- aardsche geneugten heeft gewond.... als een offer bren gend.... tastte Door den naar de koekjesen wist er nog twee te bemachtigen.... Aagt zette het trommeltje gauw weg, in dc kast. Maar ze vergat Door d'r „schrokkigheid", want het verhaal over huwelijksleed was haar steeds een balsem op wel gesloten, maar tóch nog soms schrijnend won deken I gelegd... Wist positief dat zij 't niet meer had aan-- 1 gedaanW'eg, spoorloos verdwenen! En hoe daar straks.... Toen zij boven was... Hoe dat bloeke. geniepige creatuur van eene pleegzusier.... Dat femelende, teemelenae schepsel met haar valsche groené oogen en haar Lijmerige preekstem.... Hoe dat mensch, waar Aagt toch al zoo gloeiend 't land aan had van de eerste minuut dat zij, nadat mevrouw geopereerd was in de kLiniek en nog moest opgepast worden, in huis was gekomen.... Hoe dat bleeke, huichelachtige schepsel, dat Aagt vermaand had om meer ter kerke te gaan dan ze deed.... om, op haar leeftijd, stemmiger gekleed Ie gaan... om geen detective-ro mans te lezen, waar Aagt dol op was en zich 'r Zon dags aan vergastte.... Hoe dat bleeke, misselijke creatuur, van wie ze voeLde dat zij >>var uit mevrouw's gunst zat te ver dringen.... Hoe dat wijf, - toen daar-straks weer de verdwe nen broehe-met diamanten ter sprake was giekomen, op dat lijzige, tergende toontje, waar een mensch reëèl- dol van zou worden, gezegd had: „Ja, Aógje, u is toch het laatst hier in dc slaap kamer geweest!" Eerst had ze 't niet begrepen.... De stilte spande. Maar toen zag ze in den spiegel dat mevrouw aan de zuster een oogwenkje gaf van „Zeg dat nou niet, Aagt Ls onschuldigI" En ook, hoe de zuster hare wenkbrouwen hoog- opgetrokken en de mondhoeken naar omlaag geduwd had, met 't hoofd wiegelend, als uillende beduiden „Nou-nou, ik wéét 't nog niet!" Toen begreep Aagt. En 't was een wonder dat 't niet erger was afgeloopen... Maar toch vloog de zuster achter de rustbank, waar mevrouw op lag 'Aagt, 1plotseling van diefstal verdacht zag niets meer.... Flapte er uit wat 'r voor der mond kwam.... Merkte toen in-ccns, hoe bleek van schrik mevrouw was geworden... Mevrouw, die nog zoo voor zichtig moest zijnWas toen naar beneden gevlo gen.... Begrijpend dat 't uit was.... Dat ze, na zes tien jaren trouwen dienst, weg moest... En de ge dachte, elat ze nu nog verdacht werd, op den koop toe. bracht haar tot wanhoop.... Ze jammerde 't uit, zóó hard, zóó wild, dat me neer erbiji te-pas kwam.... Opeens stond menéér in de keuken.... Woedend, 1 Aagt mevrouw had laten schrikken.. vrocgeren minister': Ik bid u, zwijg! Zoo valt geen regen neer of zonne schijn of waar zij valt. ontkiemt wel eenig zaad dooi God gestrooid. Waar liefde in overvloed wórdt uitge stort vrij onbevangen, zooals liefde wezen moet, xk - aan ons alleen het deden zijn; 't gcd.jen is aan Go<ï En waar er van „verdienste sprake is, daar schuilen wij beschaamd en angstig weg, opdat ons naar vcrd eiisle niet geschiede, ons niet Gods bliksem ;;'rk erbarminff, brood voor ÏÏk E |C1 ÏÏnS J hui Hl vinden de kranke d(K>,. de ruilen, vergeefs ver- !S ïS moois er achter uitgestald llij is die langt naar 1 moois, yi i Hnn maar verdwaald, nu goed, dan man, maar ver- die vrouw - .^^t verdwaaTd wijl God het wilde Wd. ztt Slf;wTnSt nog zon verscheen, en onbewust ver- Eerst had juffrouw Groen dan gemeend dat 't een gewoon standje of zoo wasEn zij maakte zich al gereed om met h,et pakje strijkgoed weg te gaanBeseffend dat Aagt toch geen lust had in oen babbeltje, toen.... Toen Aagt plotseling de tang, die zij! in de hand hield, met een smak naast het fornuis smeet. E11 waarachtig, wat juffrouw Groen nog nooit van 'r gezien had, was nu het geval..... Aagt had tranen in de oogen. Zo had 't voor Door tje willen Verbergen, maar 't lukte niet... De andere vrouw van ervaring wou net doen of ze van niks wist, niks bespeurde.... Zei al: „nou, ajuus dag!... Ik mot giuw weg ....Tol...." Toen ze 'haar bundeltje strijkgoed met schrik op de aanrechtbank legde.... Aagt was, bij de keukentafel, op een stoel neerge vallen en snikte 't uit... Snikte zoo woest, zoo harts tochtelijk, dat juffrouw Groen, bevend van 't hoofd! 1 fbt de voeten, een glas water inschonk en 't naar Aagt j bracht.... De tanden van do oude keukenmeid klap perden toen ze een teugje dronk En zij legde het hoofd tegen Ooortje's arm, en kermde uit het leed, dat tiaar overmande.... Toen hoorde juffrouw Groen wat er gebeurd was... Van de broche, die mevrouw, al sinds de vorige week,1 miste... Broche, die mevrouw van haar had gekregen Zij had het ding in haar slaapkamer op een kastje dat Maar toen hij de wanhoop zag van de oude trouwe meid, suste hïij 'haar.... Zei, dat niemand geloofde Een oogenblik.... Maar ze had toch moeten bedenken.... Aagt kwam lot kalmte. Zei, dat zij1 den volgenden dag zou vertrekken. Maar éérst moest 'r'goed worden nagezienPoor de politie.... Vruchteloos trachtte juffrouw Groen, die Aagt liever blijven zag haar te sussen.... ,.'t Is goed!" zei meneer, „als-je nu maar bedaard bent I" En hij ging weg.... De stevige, resolute Aagt lag nog altijd met 't hoofd op een arm.... Doof voor Doortjes praten, oveiTe- den.... Het drama van den semisergeant was ze te boven gekomen, maar dit scheen haar geknakt te hebben... Met haar hoed op ,en haar mantel aan, de twee koffers en Silet valies open, gereed om, naflat de rechercheui', die bij meneer nu was, alles gevisiteerd zou hebben, weg te gaan, wachtte Aagt..... Haar trots was nu weer boven gekomen. Ze zou toonen, dat zij om niemand verlegen was... Op heur hoofd kon geen haar gekrenkt worden.... Maar toch moest zo nu en dan bijten op d'r dik vleezige onderlip.... En eens ferm doorslikken, om.... En d'r neus eens fiksch snuiten, want.... Ze keek naar al de bekende plekjesAan tafel, waar ze Zondags zoo heerlijk zat te lezen. En naar d'r fornuis, waar nu eene andere.... Maar ze wou zich toch taai hou den.... wat recht is.... Daar wordt me de keukendeur opengerukt.... Jans, d'r kameraad... wit als 'n doekHijgend schreiend van opwinding.... „Aagt.... Aagt,...!" „Wat is er?...." Zij voelde, verleide ze Later geen grond meer onder d'r voeten. Dacht, dat 't met mevrouw niet goed was... maar neen.... De rechercheur had verzocht haar te spreken Direct.... Aagt naar boven... Aan Jans had ze al be speurd dat 't niets goeds was... Naar boven dan. Daar zat de rechercheur, mannetje met kleine punt- knevels en scherpe oogen. Nauw was ze binnen, of de politieman hield haar een portret voor: „Kent u dien persoon?" En Aagt, direct, met een gevoel van groote vi-eug- dewaarom kon ze zich eigenlijk niet verklaren.... Maar een vaag besef van iets heel prettigs was "t.... „Zeker ken ik dien persoon." „Zoo. En hoe kent u hem?" Toen eerst keek zij naar de Zuster.... Die stond vlak tegenover haar, met een gezicht waar alle klem- uit geweken was... Met oogen, waarin doodsangst beef de De twee vrouwen keken elkaar aan.... En al de gloeiende haat, tusschen haar sprak uit dat elkaar aan zien... „Die persoon kwam hier.... de Zuster, dikwijH spreken!" „En zei de Zuster dan niet dat 't liaar broer was?" Vroeg de rechercheur. „Precies", antwoordde1 Aagt. 't aan haar eer ver plicht achtende om nu eens niet direct poeslief te zijn.... ,,U hoort 't?" richtte de rechercheur zicih tot de „Zuster". Maar de bleeke, sidderende vrouw zei niets. ,.U moogt blij zijn" zei de politieman tot meneer „dat we nog bijtijds op het spoor van dezen sinjeur zijn gekomen.... Ik verzeker u, een fijn merk! Die had uw heele huis....." Maar het verdere verzweeg hij. „En u blijft ontkennen?" vroeg hij aan de „Zus ter". „Zeer beslist", zei de handlangster van den boef, die zich het pleegzustersgewaad had aangeschaft. „Dat zal dan nader moeten blijken", zei de recher cheur. in afwachting volgt u mij alsjeblieft naar het bureau." „De „zuster" richtte zich in fiere hoogheid op.... Maar wie op het trillen van d'r lippen en het beven van haar ijskoude handen lette, die wist ook, dat de politie op 't goede spoor was.... Van dief en van bx-o- che.... Rechercheur die dc situatie natuurlijk direct ge snapt had gaf Aagt een knipoogje van: „Nou. ik wed dat jij daar nou niks goen verdriet van hebt, ouwe.... Hij draaide aan z'n puntknevellje cn gaf haar spot tend lonkoogje... Aagt is nog altijd bij mevrouw in dienst. En juf frouw Groen komt nog altijd, 's Maandags, het tijne strijkgoed halen. Maar Doorlje heeft dikwijls verklaard datna die geschiedenis van de broche... (de „zus ter" ki-eeg een jaar nadat alles ontrafeld was cn liaar „broer", als handlanger en beruchte recidivist, nog zes maanden meer....! Doortje heeft dikwijls verteld', dat Aagt, 11a die historie, op één punt 'toch veranderd! is.... Ze is nog altijd dol op detective-verhalen... Ze Ls, vooraL in het uur vóór etenstijd, soms erg prikkel baar.... Maar over „de mannen" spreekt ze Lang niet meer zoo giftig aLs vroeger.... En daarvan mag de pientere rechercheur, die „zuster" ontmaskerde en Aagt toen zoo oolijk aankeek, zich de eer geven MAïTRE CORBEAU.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9