Grepen ml Land- en Tmnööüw.
H e 1 e n e.
Zate? g 12 Maart 1910.
54e Jaargang. No 4673.
T\»tiEDE BLA1X
Van dit en van dat.
IX. DE TEELT DER GERST.
In 1908 waren in Nederland 23.440 H.A. beteeld
met wintergerst en 6.738 H.A. met zomergerst.
Als gerstverbouwende provincie staat Zeeland boven
aan met 8.338 H.A. winter- en 2.749 H.A. zomergerst;
daarop volgt Groningen met 10.256 H.A. winter- en
slechts 524 H.A. zomergerst; hierna vinden we Noord-
Holland met 646 H.A. winter- en 1323 H.A. zomer
gerst, Friesland met 1.910 H.A. winter- en 187 H.A.
zomergerst. De rest werd verbouwd in de overige pro
vinciën, doch in Drente en Utrecht vindt men dit graan
bijna niet.
De gerst is volgens de Ilomeinsche schrijvers een
der alleroudste cultuurgewassen. Men vindt afbeeldin
gen van gerstaren cp de oudste Egyptische bouwwer
ken en Romeinsche geldstukken, terwijl de Bijbel er
herhaaldelijk van gewaagt.
In oude tijden at men brood en brij van gerste-
meel en dronk men gerstebier. De eerste bereiding
van het bier wordt toegeschreven aan Cambrinus, den
Koning der Kelten, die omstreeks 800 jaar vóór Chris
tus over Brabant regeerde. Ook in Egypte was de bier
brouwerij reeds vroegtijdig bekend.
Als stamvorm der gerst beschouwt men algemeen
de wilde, tweerijïge gerst, die thans nog veelvuldig in
West-Azië te vinden is.
In het begin onzer jaartelling verbouwden de Ro
meinen zesrijïge wintergerst als broodkoren en twee
rijïge zomergerst voor paardenvoer.
De regelmatig zesrijïge gerst is voor onze streken
van geel. beteekenis; de onregelmatig zesrijïge, de z.g.
vierrijïge gerst is voornamelijk wintergerst, terwijl de
tweerijïge de beste zomergerst is, omdat zij de groot
ste en zwaarste korrels geeft.
In Nederland teelt men gerst voor gortbereiding, bier
brouwerij en veevoeding.
Goede brouwgerst moet rijk aan zetmeel en arm aan
eiwit zijn, terwijl ze slechts weinig bast mag hebben.
De brouwer vraagt daarom groote, dikke, melige kor
rels met fijn gcrimpelden bast en een hoog H.L. ge
wicht, n.1. 6770 K.G.de kleur moet blank en licht
geel zijn en de kiemkracht" 95100 o/0, want de brou
wer laat de gerst eerst kiemen, d.i. spruiten, om het
zetmeel te doen overgaan in suiker. Deze bewerking
heet „mouten".
Een lang bekend, uitstekend gerstras is 'de Cheval-
lier-gerst, Klie in 1832 door John Chevallier uit één
korrel is gekweekt. Zij is in het buitenland algemeen
verbreidIn Zeeland en Holland wordt ze nogal, veel
geteeld voor de brouwerijen en de gortpellerijen.
De oorspronkelijke Chevallier-gerst is door zorgvul
dige kweekwijze door verschillende teelders veredeld,
o.a. door den Engelschman Webb en (door de Zweedsche
inrichting Svalöf.
Het schijnt, dat de Prinsessegerst, de Chevalliergerst
II, de Hannchengerst en de Zwanenhalsgerst de beste
variëteiten zijn, die Svalöf aanbiedt. Meerdere proef
nemingen zijn echter noodig om met meer zekerheid
deze Je kunnen aanbevelen.
Onze bekwame zaoizaadteelder R. I. Mansholt, op
de boerderij „Fletum" te Westpolder In Groningen,
heeft de gunstig bekende gewone Groninger winter-gerst
door methodische teeltkeus sinds jaren veredeld en heeft
nu daaruit een ras gekweekt met stijver stroo, hoo-
gere zaadopbrengst en betere wintervastheid. de naam
ervan is Mansholt's Groninger Wintergerst. Ook uit de
Engelsche Matchless wintergerst is hem dit gelukt; de
laatste is Mansholt's Wintergerst .No. II.
Bovendien behandelt deze kweeker zijn zaaigerst ge
regeld met warm water volgens professor Jensen's metho
de. waardoor „brand", „doove aren" en „bladziekte"
bijna niet meer voorkomen.
Gerst grou' n verschillende grondsoorten, doch het
best op loss i'khoudende zavelgronden. Zware klei
grond, veen en zand zijn minder geschikt. Waar men
suikerbieten met succes kan telen, gaat dit ook met
gerst. Terwijl haver en tarwe weer de granen voor
de zwaardere grondsoorten zijn, blijken gerst en rogge
meer geëigend voor de lichtere gronden.
Wintergerst laat men dikwijls volgen op koolzaad,
paardeboonen, haver en aardappelen.
Brouwgerst (d. i. Chevallier en dergelijke) zaait men
bij voorkeur na suikerbieten, man gel wortels, late aard
appelen of tarweb-'eten staan als voorvrucht het hoogst
aangeschreven. Na erwten of klaver is de gerst te eiwit-
riik. minder melig en minder geschikt voor de brouwe
rijen.
Feuilleton.
ROMAN
In Zeeland gebruikt men de gerst dikwijls als dek-
vrucht van lucerne of roode klaver.
Superphosphaat is een uitstekende meststof voor gerst,
ook op zwaardere gronden. Een rijkelijke bemesting
met phosphorzuur en kali werkt gunstig op de blank
heid en meligheid der korrels. Met siikstofmest moet
men eenigszins voorzichtig zijn; op de lichtste gron
den mag men echter tot 400 K.G. chili per H.A. gaan
en soms nog wat hoogcr.
Een goede oogst gerst van 60 H.L. gerst en 4000
K.G. stroo per H.A. haalt uit den grond 81 K.G.
stikstof, 32 K.G. phosphorzuur en 72 K.G. kali.
Wintergerst zaait men van half September tot be
gin October. Chevallier- en andere brouwgerst bij voor
keur in Maart, desnoods in April. Vroeger zaaide
men deze dikwijls te laat, doch nu ook wel eens te
vroeg. Als de grond nog te nat is bij het zaaien,
bederft men de losse, kruimelige structuur ervan,
die voor gerst zeer noodig is. De hoeveelheid zaai
zaad bedraagt per H.A. 1.501.75 H.L.; in het bui
tenland gaat men tot 2 H.L
Gerst wordt het best gezicht of gemaaid, als ze
geelrijp is. Kan men ze spoedig dorscnen, dan heeft
men in den regel het mooiste zaad. Bij het binnen-
halen moet gerst goed droog zijn, omdat ze zoo licht
gaat broeien.
i Te sterk „korten" is wel een middel om het H.L.-
j gewicht te verhoogen, doch men benadeelt er de
j kiemkracht geducht mede, zoodat men voor zaai- en
brouwgerst hiermee voorzichtig dient te handelen
Scherp sorteeren verdient daarentegen alle aanbeve
ling, omdat partijen met gelijke korrelgrootte de
hoogste prijzen opbrengen.
Gerst wordt op verschillende wijzen gebruikt.
Oudtijds at men zeer veel gerstebrood, wat nu
alleen nog in het hooge noorden gedaan wordt, waar
geen andere granen willen groeien.
Gerst wordt veelvuldig in den handel gebracht
als „gort", d. i. gepelde gerst. Het hierbij afval-
i lende „pelmeel" is een goed veevoeder, mits het niet
vevalscht wordt met minderwaardige producten, wat
i helaas heel dikwijls geschiedt. De zoogenaamde „Alk
maarder" gort is de beste, wijl ze bereid wordt uit
de fijnste, grofkorrelige Chevaliergerst.
De mindere kwaliteiten gerst, waartoe, veel buiten-
landsche behoort, dienen meestal tot veevoeder, in
de eerste plaats tot het mesten van varkens en
rundvee. Dikwijls wordt het gerstemeel daartoe met
boonenmeel vermengd en als pap vervoederd.
Zeer veel beste gerst dient voor de bierbrouwe
rijen. Deze kunnen slechts zware partijen gebruiken.
Het gerstestroo is geschikt voor veevoeder evenals
dat van de haver. Intusschen wordt het ook in groo-
te hoeveelheden voor de papierfabrieken opgekocht,
al is het van de witte stroosoorten het minst hier
voor geschikt.
In streken, waar men last heeft van „doove" aren
en „brand", beide schimmelziekten verdient
behandeling van de zaaigerst met warm water de
meeste aanbeveling, want „vitriolen", zooals bij tar
we gebruikelijk is, dringt niet diep genoeg onder de
schil door, waa,- de brandsporen zitten.
De warmwatermethode van Jensen, zooals ze in
Groningen wordt toegepast, dient men als volgt uit
te voeren:.
De gerst wordt vooraf twee uur in koud water
geweekt. Dan wordt ze in een met paklinnen beklee-
de mand ges'ort, en in éen minuut door twee per
sonen 4 maal ondergedompeld en weer opgeheven
uit een kuip of kookketel met warm water van pre
cies 55 56 gr. Selsius 130132 gr. Fahren-
heit), waarna men ze nog 4 minuten, (doch ook niet
langer), in dit water laat staan en daarna terstond
in een kuip met koud water afkoelt. Na het uit
druipen spreidt men ze dun uit op een kleed, dat
vooraf in kokend water is ontsmet evenals de zak
ken, waarin de gerst na droging wordt vervoerd.
Twee personen kunnen per uur 3 4 H.L. aldus be
handelen.
Het ontsmetten der gerst met verdunde forma-
j line, zooals we de vorige week hij haver beschreven,
is om verschillende redenen, te verkiezen boven de
methode van Jensen.
Duitsche fabrieken leveren reeds toestellen om dit
werk vlug en gemakkelijk te kunnen uitvoeren, o. a.
Fr. Dehne te Halberstadt en P. Altmann te Berlijn.
D. E. LANDMAN.
BETAALDE DROEFHEID.
In Amerika kan men reeds sedert jaren bij begra
fenissen „treurende betrekkingen" huren. Zij zijn be-*
kend als „treurders van beroep', en laten zich nog
al duur betalen.
Over een bezoek bij zulk een „bcroep-ireurdame"
werd voor eenigen tijd het volgende uit San Francisco
gemeld: Ik werd ontvangen door 'n dame van rijzige
gestalte, die mij met 'n zwaarmoedige uitdrukking op
haar gelaat uitnoodigde plaats te nemen. D.w.z. niet
op haar gelaat; maar op 'n klein, gemakkelijk stoeltje,
dat daar stond. Ik was verrast door de vriendelijke
inrichting der kamer, daar ik, het bedrijf der dame
kennende, 'n droevig, somber vertrek verwacht had.
Toen ik plaats had genomen, verzocht ik haar mij iets
te willen mededeelen van haar beroep.
„Mijn beroep"? zoo zei ze. O, dat is heel eenvoudig. Ge
weet, en dat weet ieder, hoe moeilijk het is, op in
drukwekkende wijze uiting te geven aan zijn smart.
Dit ko6t zelfs de meest geoefende sprekers groote moeite..
Ge kunt begrijpen, hoeveel moeilijker het is bij 'n
begrafenis zijn smart op 'n aantrekkelijke en tevens
op 'n indrukwekkende wijze te toonen. Het begrafenis
gezicht van de lijkbezorgers en hun begeleiders zegt
niet genoeg. Maar door de „beroepstreurders" is menige
begrafenis voor 'n droevig mislukken bewaard. Waar
werkelijke droefheid is, daar dringen we ons niet op;
maar bedrijven alleen rouw, waar van geen rouw spra
ke is. En dat maakt ons bedrijf zoo eenvoudig. Gisteren
bijvoorbeeld speelde ik de hoofdrol bij de begrafenis
van 'n man, wiens dood plechtig beweend moest worden.
Hij liet zeer veel geld na, maar hoegenaamd niet de
minste sympathie. Bij zijn begrafenis echter zoudt ge
dit niet gedacht hebben;'er was 'n stilte, indrukwek
kende droefheid, en de ochtendbladen hadden er 'n
breedvoerig artikel over".
Verder deelde de „beroepstreurster" mede, dat zij
den den volgenden dag de ontroostbare zuster zou
voorstellen van 'n man, dien zij nooit gezien had.
Dat treuren gaat naar 'n vast tarief. Voor 'n ..ge
wone rouwdragende" wordt tien dollars be'aald. Maar
steil de „treurende" een „nauwen bloedverwant'" voor,
dan kost het vijftien dollars, en als er bij' geeischt
wordt, om op 't kerkhof in onmacht te vallen, dan
worden er twintig dollars gevorderd.
Er zijn ook mannen, die dit bedrijf uiloefenen. Maar
de dame verzekerde, dat dit geen ernstige concurren
ten zijn. Want „vveenen" kunnen zij niet. als dat moet;
en hft publiek wil tranen zien, echte tranen. En als
zij in onmacht moeten vallen, dan doen zij dit zoo on
beholpen, dat z°lfs kinderen bemerken, dat 't comedie
is. Neen, met mannen is in deze branche niels te be
ginnen. Ik zou dan ook nooit 'n bedroefde familie
aanraden, om 'n man te huren, die voor haar schreien
moet om 't groote verlies, dat zij geleden heeft. Daar
voor ontbreekt 'n man alle tact, alle juist inzicht. Eigen
lijk is daar 'n man veel te dom voor.
GEHANGEN EN TOCH LEVEND.
De beroemde dokter Cubitus doceerde in het laatst
der achttiende eeuw de ontleedkunde aan de hooge-
school te Praag.
Op zekeren avond werd het lijk van 'n huzaar,
die wegens desertie ter dood veroordeeld was, en dan
ook opgehangen was, van de galg losgemaakt en in
het kabinet van den dokter gebracht, om door dezen
ontleed, d.w.z. aan stukjes gesneden te worden en voor
de wetenschap dienstig te zijn.
Het lijk werd neergelegd in 's dokters werkkamer
en de dokter, die den anderen dag de sectie op het
lijk zou beginnen; ging naar bed. Maar omstreeks mid
dernacht, toen hij nog maar even sliep, werd hij ge
wekt door 'n gerucht, dat uit de richting van de werk
kamer scheen te komen. Veronderstellende, dat er mis
schien 'n kat bij het lijk kan zijn gekomen, staat de
dokter op, steekt licht aan en gaat zien wat er te doen
is. Hij opent de deur met den sleutel, dien hij steeds
zelf bewaarde, gaat binnen, licht het laken op, dat hij
over* den doode had gelegd en deinst van schrik, bij
de Ontdekking dat het lijk verdwenen is. De deserteur
was opnieuw gedeserteerdnu zelfs na zijn dood. Het
was 'n onbegrijpelijk geval.
Deuren en vensters werden nagezien, en alle bleken
behoorlijk "gesloten. Toen de dokter vervolgens zijn
groote atelier rondkeek, met geen ander licht dan zijn
walmend kaarsje, zag hij eindelijk den soldaat stil in
'n hoekje zitten.
Ofschoon de zeergeleerde dokter heelemaal niet bang
was uitgevallen, overviel hem toch 'n zekere huivering:
als aan den grond genageld, bleef hij' eenige oogen-
blikken den huzaar aanstaren. 'I Was dan ook 'n won
derlijk geval.
De huzaar echter verroerde zich niet èn bleef al
lee" ook den dokter aanstaren, die van lieverlede weer
op zijn verhaal kwam. Elke beweging, die de dokter
maakte volgde de huzaar met zijn oogen.
Maar ondanks zijn koelbloedigheid in het omsprin
gen met doode menschen, als zij eenmaal op zijn snij
tafel lagen, gevoelde Dr. Cubitus zich tooh in geen
prettige stemming. Hij was niet in staat te spreken,
en de oogen steeds op dén doode gevestigd houdend,
gaat tiii, met de kaars in de hand. langzaam achteruit,
naar t|e deur, om op die manier den aftocht te blazen.
Maar zoodra het lijk dit bemerkt, staat het ook op,
en volgt even langzaam en even statig den dokter.
De reuzengestalte van den man, het bleeke gelaat, het
nachtelijk uur, de heerschendo stilte doen den angst
van den dokter toenemen, en eindelijk laat hij de
kaars vallen, en staat in het donker.
Niet meer wetende wat te doen, zet hij het op
'n loopen. Maar het lijk, met zijn lange beenen, achter
volgt hem van kamer tot kamer, van gang tot gang,
zonder een woord te spreken.
De angst van Dr. Cubitus stijgt ten top. Na 'n
tocht door verschillende vertrekken, komt hij eindelijk
in 'n kamer, die geen anderen uitweg had, en al zijn
moed weer bijeen verzamelend, blijft hij plotseling staan.
De zaak moest op de een of andere wijze tot 'n op
lossing komen.
Maar wat gebeurt er nu!?.... Toen de gehangene
tot den dokter genaderd is, werpt hij zich op de knieën
en rpept snikkend uit: Genade, meneer de beul' Ge
nade Bed mij
Dokter Cubitus, tot zichzelven komend, door het
hooren van 'n menschelijke stem, herademt; zijn ze
nuwen bedaren; hij begrijpt den toestand, wordt kalm,
en zegt lot den verrezene, dat hij niet cle beul, maar
de doKter is. En opnieuw 'n kaars aanstekend, zegt
hijStel u gerust, maar laat ook mij even tol rust
komen. Je hebt 'n wonderlijk taai leven. Ik zal even
mijn bediende schellen, dan kan hij ons...i
O nee, meneer, doe dat asjeblieft niet. Als uw
knecht hier komt, is alles verloren. Dan wordt 't ge
val bekend en word ik opnieuw ges-at en gehangen.
Das waar; antwoordde de dokter, we moeten voor
zichtig zijn.
Hij schonk zijn wonderlijke gast 'n hariversterkenden
drank in, en beloofde hem te redden. Hierop bracht
hij hem in 'n klein vertrek, waar hij hem 'n sopha
als slaapplaats aanbood, wenschte hem goeden nacht,
beval hem muisstil te wezen, sloot zelf de deur, stak
voorziehtigheidsha 1 ve den sleutel bij zich en ging toen
ook weer naar bed.
Het wis 'n zeldzame en ernstige gebeurtenis.
De dokter wist niet op welke wijze hij zijn bescher
meling zou kunnen redden. Hem in huis houden was
'n onmogelijkheid, en hem op straat jagen stond
gelijk met 'n moord, want dan zou de kerel toch ter
dood worden gebracht.
Eindelijk kwam de dokter op het denkbeeld, om
vroeg in den ochtend den doode te wekken en met
hem op 't pad te gaan; de stad uit, en hem zoo
naar 'n naastbij-zijnde stad te brengen, vanwaar hij
in een of twee dagen de Saksische grens kon berei
ken.
Als er mét groote voorzichtigheid gehandeld werd,
bestond er kans met goeden afloop de stadspoort uit
te komen, ofschoon daar juist de koninklijke huza
ren de wacht hielden.
Wat zou er gebeuren, als een van dezen, hun vroe-
geren kameraad herkenden?!
Maar met moed en overleg en voorzichtigheid kon
alles goed afloopsn.
Cubitus wekte vroegtijdig zijn beschermeling, liet
hem de livrei van zijn bediende aantrekken, hing
hem 'n mantel met dubbelen kraag over de schouders,
liet hem de deur uit, en beval hem in 'n nabij zijnd
Steegje op hem te wachten.
Hij ging in alle stilte naar den stal, spande zelf
zijn paard en rijtuigje in, en reed toen, de achter
deuren uit naar den huzaar, die in 'n wip naast hem
zat.
Aan de poort gekomen, gaf de Dokter haastig
zijn naam op, verzocht den commandant der wacht
hem niet op te houden, omdat hij gewacht werd bij
'n ernstigen zieke. De commandant wenschte des.
dokter goede reis en in drift werd de neergelaten
valbrug overgereden.
Dicht bij de volgende stad hield het rijtuig stil.
De huzaar steeg uit, en met tranen in de oogen kuste
hü des dokters handen, zwoer hem eeuwige dank
baarheid, ontving van den dokter 'n beurs met geld
en verwijderde zich.
Twaalf jaren later bevond Dr. Cubitus zich voor
zaken te Straatsburg. Op 'n wandeling werd hij door
'n welgekleed heer aangesproken, die hem vertelde
een der voornaamste kooplieden van Straatsburg te
zijn.
Is u niet Dr. Cultius van Praag?
Die ben ik, antwoordde de dokter.
Dat dacht ik wel; ik herkende u dadelijk, riep
do Straatsburger blijde uit. Doe mij het genoegen,
dokter, vanmiddag ten mijnent te komen eten. Ik
woon daar en daar en wacht u tegen zessen.
Aangenaam verrast door zooveel beleefdheid werd
de uitnoodiging aangenomen.
Op het bepaalde uur bevond Dr. Cubitus zich aan
het opgegeven adres, waar hij behalve door den
koopman, door dieDS vrouw en kinderen allerharte
lijkst ontvangen werd.
Na den maaltijd vroeg de gastheer den dokter
even op zijn kantoor te willen komen. Toen zij daar
waren, vroeg de koopman: Maar dokter, herkent u
me dan niet?
Volstrekt niet, meneer.
Ik herkende u dadelijk en ik zal uw trekken
nooit vergeten. Herinnert ge u den huzaar niet, die
twaalf jaren geleden dpod uw huis binnen gedragen
werd, en het den anderen morgen levend verliet?
De dokter begreep alles.
Zie dokter, vervolgde de koopman, alles wat
ge h'°r rondom u ziet, ben ik u verschuldigd, mij»
hu-' mijn rijkdom, mijn vrouw en kinderen zelfs...
De koopman sprak niet verder, hij schreide va»
dankbaarheid.
Wat er in Dr. Cubitus omging, heeft hij zelf niet
kunnen zeggen. Alleen vertelde hij later, dat hij in
die ure zeer gelukkig was.
Den volgenden dag verliet de dokter Straatsburg,
en na zijn dood heeft men de bescheiden van dit al
les in zijn papieren gevonden.
ZIJN WAARDE.
De Schotsche dichter Burns stond eens op 'n ha
venhoofd te Greenock, toen 'n rijk, maar gierig koop
man het ongeluk had in het water te vallen. Daal
de koopman niet zwemmen kon, zou hij ongetwijfeld
van
HANS VON ZOEELTITZ.
Haar salon had stijl. Op de met damast bekleede
wanden enkele zeer goede schilderijen, »een scherp-
sprekend portret van deze of gene beroemdheid, en
nog enkele dingen. Tusschen de meubelen, waar dat
maar eenigszins kon, planten en bloemen, die de tuin
man eiken morgen moest vernieuwen, en als iets heel
bijzonders, naast den schoorsteen een groote volière,
waar achter vergulde staafjes een dozijn kleine vogel
tjes uit de tropen het korte leven verdroomden. Het
korte leven, want deze bonte kinderen eener zuide
lijke zon stierven als vliegen, ondanks de zeer lief
devolle verpleging en de Berlijnsche handelaar moest
alle weken weer nieuwen voorraad zenden. Was tante
Marie in een goede stemming, dan lokte zij de dier
tjes er uit, die dan vrij in den salon rondfladderden.
Dan gaf het steeds een luid gejubel. Alleen de rit
meester was een dergelijke manoeuvre een gruwel.
Hij huldigde mevrouw Marie met de zekere eenvou
dige ridderlijkheid van den landjonker. Maar haar
liefhebberij voor de vogeltjes, noemde hij dieren
mishandeling.
In den anderen hoek der kamer stond een groote
Beckstein-vleugel.
Helene en de kleine mollige Grete Woldegg waren
door de huisvrouw aan de tafel aan het werk ge-
zet, waarop de zilveren koffiemachine en alle an
dere beuoodigdhedeu pronkten. Dat was in Rackow
steeds het werk van jonge meisjes: zij moesten voor
de koffie zorgen, mijnheer Höhne helpen en de an
dere dames persoonlijk het porceleinen schaaltje met
een lekkernijtje overreiken. Tante Marie keek dan
heel gaarne toe, door de glazen van haar langgesteel-
do olrgnet en menigmaal gaf zij .een kleine
tle of wenk. „Kleintje, zoo pakt men een kopje me
aan--.... Mignonne voor zulk een ouiH hij zoo
ffien wel even dieper buigenLa®1
s zet men niet zulk een begrafenisgezicht
Vriendeijjk lachen moet men....... meestal
,üitaar oigeu kwajongensgezichtje had waar
*"'k een vriendelijk, vleiend lachje. Ookn
sb" ^adat de koffiü gedronken was, eenDez„
stn"houding wisselde met mijnheer ni 0
E hij de deur der bibliotheek. Hu pror<jen in
gHst ln rot en witte das met een paar rid
het knoopsgat. Het kopje nog in de hand, stond hij
daar eenzaam.
Maar hij toonde het niet, dat hij zich eenzaam of
veronachtzaamd gevoelde. Zijn oogen waren de kamer
doorgegaan en steeds meer gericht gebleven op He-
lene's roodbruin haar, dat in honderd vroolijke lokjes
om Haar schedel lag.
Hij begreep den blik van de gastvrouw dadelijk.
Misschien had hij daarop wel gewacht. Heel even
boog hij het hoofd, zette zijn kopje neer, liep op
den vleugel toe, opende die. Höhne snelde dienstvaar
dig toe en schoof een stoel naderbij.
Helene was met Molly en broer Frits in 'n babbel
hoekje naast de volière gevlucht. Heel ver achter
over geleund zat zij met de handen in den schoot.
En om haar roode lippen speelde een spottend lachje.
Zij oordeelde bij zichzelf, dat de Rus geen goed fi
guur maakte. De man was steeds bezig te poseeren:
zijn staan aan de deur, zijn loopen naar de piano,
het openen daarvan, alles leek zoo bestudeerd. Zij
was daar eigenlijk wel een beetje blij om en toch
klopte haar hart van verwachting, want zij had hem
nog "niet hooren zingen.
Doch daar klonken enkele tonen, Schwaft sloeg een
paar accoorden aan en ging dan zitten.
Hij zong de groote aria uit de. Czaar en Timmer
man: „Eens speelde ik met kroon en scepter en
ster
Het werd heel stil in de kamer.
De spottende trek was van Helene's gelaat verdwe
nen, Dat boeide haar. Zij richtte zich op en toen
boog zij het slanke lichaam steeds meer en meer
naar voren. En de handen werden uit den schoot
opgeheven en tegen de borst gedrukt, vast en vol
overgave.
Groote Godwas dat dan mogelijk? Bestond er
dat? Zulk een stem? Zulk een streelende welluidend
heid, zulk een kracht en zulk een kunst?
Dat was een hemelsche gave, kostelijk en wonder
baar, gevormd in de edelste school. Een voor
dracht die diep uit de ziel opkwam, die tot het
hart sprak, die het deed jubelen. Neen niet jubelen,
stom luisteren, stilg enieten, in allen deemoed en
nederigheid genieten.
Het waren paarlen aan een gouden snoer geregen.
Toon op toon. Helder rein verheven groot
heerlijk!
Zij dacht: dat is de eerste groote kunstenaar, dien
ge hoort. Welk een genade
De laatste toon stierf weg.
De bijval brak los.
Helene hoorde het nauwelijks. Zij zag niet hoe
haar vader klapte, hoe zelfs de stille Martha de han
den roerde. Zag niet hoe Ernst Hackentin op zijn
buikje trommelde; ook niet hoe Merivaux, die achjter
den stoel van Wilhelm stond eerst de handen op
hief, ze toen weer zinken liet. Zag ook niet, hoe
tante Marie door den salon trippelde, lachend en
knikkend, en aan den vleugel staan bleef en den zan
ger iets toefluisterde.
Diep in droomen verzonken zat Helene. In droomen,
aio voor haar de poorten eener nieuwe wereld wijd,
wijd openstelden.
Dan schrikte zij weer op, eerst ontsteld.
Van nieuws-aan begon het. Zij voelde dadelijk dat
een andere hand het instrument bespeelde. Zij sloeg
de oogen op en zag hoe tante Marie voor het instru
ment zat en de Rus naast haar stond.
De laatste Roos zong hij.
Laatste roos ach hoe eenzaam moet ge hier ver
dorren.
Je vriendelijke zusterkens zijn allange heen!
Het was anders dan straks. Misschien was het
nog mooier. Zijn stem klonk nu ook krachtig, maar
toch smeltender. Het was als een lokken, een smee-
keu, een bidden
Weder zat Helene ver voorovergebogen, de handen
tegen de diep ademende borst geklemd. En nu de
oogeu wijd-open op hem gericht. Zij zag slechts zijn
profiel, de scherp-gesneden lijnen van zijn mooien
kop. Het was als een scherpe schaduw op den ach
tergrond van rood damast, hel beschenen door het
licht der vele kaarsen uit de kroon. De kleine ge
stalte van tante Marie was slechts een klein licht
vlekje tegen den donkeren vleugel. Over haar kopje
keek Schwarz heen naar de muziek. Twee-, driemaal
greep zijn hand naar voren om een blaadje te kee-
reD.
Dan plotseling, draaide hij het hoofd om. Zijn blik
ging door de kamer, als zoekend, bleef hij op Helene
gevestigd. Een lachje kwam er tot haar over, was het
goed zoo? Een zegevierend lachje, waaruit duidelijk
sprak: niet waar bet is mooi geweest?!
Nog een rij kristalheldere tonen, zegevierend als
het lachje, zonder moeite opborrelend, als in triomf
over het kunnen. En hij zweeg.
Weer een sterke bijval. Heel even boog hij het
hoofd tot dank. Vader en Wilhelm waren reeds naast
hem en schudden (jem beide handen, oom Ernst had
zich uit zijn luien stoel omhoog gewerkt en tante
Marie lachte den zanger dankbaar toe.
Maar plotseling was hij uit deze kleine groep getre
den, Met vlugge schreden liep hij door de kamer en
bleef voor Helene staan en vroeg, eer zij nog recht
tot bezinning was gekomen: „Nu zult u zingen, juf
frouw!" Hij vroeg en het was toch tegelijk een
bevel.
Zij schrikte, maar toch stond zij op. Schudde
het hoofd en strekte beide handen uit als in ver
weer. Zoo sterk was zij geschrikt, dat zij niet spre
ken kon. Niet eens die paar woorden: nu nooit
meer.
„Mag ik u naar den vleugel brengen?" hoorde zij
hem zeggen. En tegelijk een zacht gicheien van de
dikke Molly. Het klonk haar in de ooren als: nu
zingen hoe zal Lene dat durven. Maar het zweep
te haar trots op. Zij legde als in een plotseling be
sluit haar hand op zijn arm, ging een paai' schre
den, bleef dan weer staan: „ik kan nu niet zingen
na u."
„Mejuffrouw
Zij stonden midden in de kamer, juist onder de
lichtkroon en nu niet meer alleen. Tante Marie w«
er ook bij gekomen. „Maar Mignonne!" Vader kwam
er ook bij en verklaarde op zijn ritmeesterstoon:
„Stel je niet aan. Dat is belachelijk. Dat wil zeg
gen: zing, zoo goed je kunt. Meer verlangt nie
mand."
„Ik kan n'et wilde zij nog eenmaal zeggen.
Maar zij gevoelde zich onweerstaanbaar verder ge
trokken, stond reeds aan den vleugel en wist in het
geheel niet, hoe zij daar gekomen was.
„Wat zult ge voor ons zingen?" vroeg Schwarz.
Voor de derde maal wilde zij antwoorden: „in 't ge
heel niet zingen wil ik," en had toch reeds de hand
naar de muziekkast uitgestoken. Hij greep op het
zelfde oogenblik. De bladeren ritselden en op een
oogenblik raakte zijn voorhoofd haar wang aan. We
der schrikte zij en schudde het hoofd, zonder een
woord te zeggen.
„Waarom plaag jelui mij allen toch zoo," schreeuw
de het in haar binnenste. „Ik kan niet zingen, heele
maal niet Kan niet zingen, hier niet vandaag
niet!"
Hij had een lied uitgezocht en wees het haar aan.
En in groote vertwijfeling boog zij het hoofd.
„Zal ik begeleiden?"
Eindelijk vond zij dan toch weer woorden: „Neen
neen. Ik begeleid mij liever zelf De gedachte,
achter hem te staan, hem te moeten volgen, was
haar onverdraaglijk.
Dan stond plotseling broeder Wilhelm naast haar.
Hij fluisterde haar een paar lieve woordjes toe.
En nu zat zij met de beide handen op de toetsen,
keek zij naar de muziek en meende geen vinger te
kunnen roeren, geen toon te kunnen uitbrengen. De
stem verstikte in haar keel, zij was zoo droog,
als werd zij toegesnoerd. Zij had kunnen weenen.
Maar op eenmaal, eensklaps was alles anders. Er
kwam als een bevrijding over haar. Onverklaarbaar,
zooals het geschiedde. Heel plotseling was haar het
gevoel en de gedachte: Je moet zingen, je zult het
goed doen ook, je moet hem bewijzen, dat je niet