SÉlseD Dit de Betaal. Grepen mi Land- en Tdiém De Bullebak. 51e Jaargang. No. 4(>96. VIERDE BLal>. Zaterdag 23 April 1!>M>. de gemeente hebben willen schenken... En dat mar- chandeeren kwetst u... Niet-waar, meneer Weijers! Ik geloof, uwe bedoeling nu eerst te hebben begrepen Pats, ging de stoel, waar Jaap op gezeten had, tegen den witten muur. Stijf drukte-ie de pet op zijn hoofd. Keek burgemeester aan met oogen, waarin 't bliksemde... Ondoofbare, onbluschbare haat gloeide... ;,Bouw jelui je school maar, hoort Maar niet van mijn centen! Niet van mijn grondt"... En hij sloeg de Ideur van Raadszaal achter zich dicht. Wuifde door het raam, nog eens de collega's toe... Hadden ze prachlschool nog niet r Burgemeester deed net-of-ie de zaak van den vroo- lijken kant opnam. Roerde hoofdschuddend en glim lachend in z'n versch kop-koffie. j ,,\Vat-nouliet oudste wethouder bedrukt hoo-ren... Want de mooiste, beste plek voor het gebouw misten zij... Tien-tegen-een, dat Jaap z'n ontslag zou nemen uit den Raad. Burgemeester trok een gezicht vankomt best te recht.... ,,Ja, jij hebt goed praten 1" bromde Haverman... En ongelijk had-ie niet. 't Zag er met Langhoeve's gemeentekas dunnetjes uit. Heel smalletjes... Zoo'n ke reltje als Weyers konden ze niet missen... En daar van was men algemeen, diep doordrongentussehen burgemeester en Jaap was 't tafel-laken doorgesneden... Voor altijd.... Trien kwam naar 'm toe. Zij had 't land aan hem, maar je moest zoo-een te-vriend houden. Als hij met noodde Trien, rood van JAAP'S „TRUC". SLUW TRIENEKEN'. Ze keek op van de waschtobbe, waar grijze walm uit steeg en veegde haastig de handen aan 't schort af... Ze had dan tcoh goed gehoord. Eerst dacht Trien 't zich te verbeelden, geklos van klompen op dit uur. Iets bijzondersEn ze kon 'r oogen haast niet gelooven... De oude Wevers, die langs het zandpad op haar huis aan kwam. Jaap Weyers, die anders bijkans niet groette, zoo'n stugge, trot- sche vent, Lid van den Raad en zou al lang Wet houder geweest zijn wanneer hij niet met burgemees- ter overhoop lag vanwege een stuk grond, dat voor pas(jben opsloeg... Hij had al van veertig gulden-meer do nieuwe school noodig was geweest en waar JaaP j -gesproken, die Jan Kramers 'm geboden had... En niet van af wilde stappenBurgemeester ha ^an afbetaling met Kerstmis... in de Raadsvergadering met gesloten deuren waar Gaat_u binnen Weversnood de zaak van de nieuwe school dan zoo'n beetje be- Q incLina disseld werd, net gedaan of ie maar te beschikken Was erg-vreemd... had over andermans goedI jrn jaap de huisbaas der vrouw, zei maar niets. „Nou," had ie gezegd „en dan kunnen we Deed z'n klompen uit Ging aan de tafel zitten. Liel stukje grond van meneer Weyers mmers we U bakje-koffie toeschuiven. Slurpte, slurpte.... Zij gen... Die ziet op geen guldentje" al kmpoogend w tte r r tegen de anderen want iedereen wist immers best JaapKramere k W€er bij me geweest" zei baas Wa,Velukkignvoor deP Gemeente, dat wij zulke lui Wevers opeens... Naar buitcn turen^ ontwijkend den hiér in den Raad hebben" ging Z.E.A. voort, over blik van de boerin... „Nou is-ie al tot vijfhg-weer ge- z'n bril heen den „taaie" oolijk beglurend... „Voor klommen. vierhonderd, wed ik, staat meneer Weyers dat lapje Schoot Trien in de keel van schrik. Had ze wel wel af..." Jaap zelf kon men niet zien. Die had gevreesd... Met schorre stem praatte ze... Praatte. Van zich gehuld in ondoordringbare rookwolken. Leunde dat zij nou toch al over de zes jaar op de boerderij: met z'n stoel tegen den witten muur van de Raads- waren... Baas Weyers had toch nog laatst gezegd.... zaal Zei niets Wanneer alles maar geregeld liep... Afijn, dan zou t En ze cijferden verder. De oudste Wethouder, die n°gwel... JaaD on een prikje kende, fluisterde burgemeester „Tja! nep baas uit, haastig wegschuilend ach er in- Zou ie 't vèst doen...?" Maar de ander knik- gordijn, want oude Kees strompelde net-voorbij.... Glu- te..."och, natuurlijk. Hij zoji zich waarachtig niet rend of-ie niet de vrouw ergens zag... Om een paar laten „kennen" aan zoo iets. Bij de plechtige inwij- ceM®n te schooieren... ding zou dan worden gezinspeeld op de „niet ge- Trien merkte t wel. „Dat is met gewoon! dacht noeg te waardeeren, schier belangelooze medewer- ze. I tobeerde te lezen op Jaap z n dik, breeid, groi- king..." Neen, dat zou best gaan. bonkig gezicht. JVlaar 't was even strak als altijd.... „Afijn!riep burgemeester, ten slotte, uit „dus Toch meende ze, dat-ie wat bleeker zag dan gewoon- drieduizend zeshonderd. Minder kèn 't niet... Geen lijk... Met iets onrustigs in zn gebaren... Centje. Méér, dan krijgt Langhoeve ook iets fijns... ,,'s daar soms de een of ander r vroeg hij ptot- Daar zullen ze in Oldbroek jaloersch genoeg op we- seling, naar de deur kijkend... zen. Een school, heeren, die je iedereen kunt laten Onwillekeurig dieinsde Trien terug... zien. Een pronkjuweel voor de gemeente. Wat zeg- ,,W... Weineen! antwoordde ze. „Nou, dan is t jij' Hoevers?... Dit tot den opzichter-architect, die goed. Komt Gerrit haast thuis?" het raadsheerlijk „onder-onsje" bijwoonde. De klok wees elf uur. Nog een dik kwartier.... La- Meneer Hoevers verslikte zich haast in de teug ter dan halftwaalf zeker met.. Om twaalf uur aten ze... koffie, die hij net had genomen, knikte een paar En Gerrit dronk eerst z'n „proppie", waschte zich, malen van warme instemming. Riep toen uit: „mooi, en zoo... burgemeester! Een prachtstuk wordt't'..." Baas Weyere wenkte haar. Even weifelde rnen... „En niet duur!" vulde Z.E.A. aan, reeds tikje maar hij had het gordijn al laten zakken. Begon te bang door de doodsche stilte der Raadsleden fluisteren... Niemand hoefde te weten dat hij op dit „Dank zij vooral de medewerking van Jacob Wey- uur bij Gerrit en Trien zat te praten... Daar had nie- ers" merkte de oudste wethouder op z'n brillegla- mand immers mee noodig.... zen met zekere heftigheid reinigend. Die wou er Toen ze haar man in de verte zag aankomen, „kuit of hom" van, hebbendoor gleufje tussehen gordijn en muur liep Trien Weer pijnlijke stilte. hem tegemoet. Om hem voor te bereiden... Waarom En Jaap, nog een lesten reuzewalm uitputtend: Jaap Weyers binnen was, al van vóór elven af over „Wablief?" dat zaakje van de vechtpartij bij Mol, van laatstleden Burgemeester verschoot er reëel van. Daar hadt-je Zondag... Toen ze Jaap hadden beschuldigd van Piet 't waarachtig tóch... zooals Haverman gedacht had. Zeeman Ie hebben gestoken... Hij wist toch wel, in „Wat zeê-je" vroeg Jaap nog eens. den linkerarm. De dokter was erbij gehaald. En Mar- „Van die vierhonderd pop voor dat lappie land van tin, de veldwachter, had proces-verbaal gemaakt jou! Je weet wel..." antwoordde wethouder, met Trien snikte 't uit, terwijl ze naast haar man liep... iets beverigs in z'n stem. Snikte wanhopig.... En in de drukkende stilte van het zwoele „comi- „Als je voor den rechter verklaart, dat jij gezien té-generaal" weerklonk nu, striemend en tergend, hebt, hoe Piet Zeeman door den zoon van Wolvers Jaap z'n sarrend-spottende keellach. Hij loeide 't is gestoken... En niet door Jaap Weyers,... Dan geeft uit, al kloppend en tikkend met den kop van z'n ie je de overige zestig gulden cadeauEn we uitgebrande pijp tegen aschbakje. Dan verstierf de krijgen huurcontract voor drie jaar... Voor vier des spotlach weer en dan barstte 't weer losMet noods... zónder opslag..." schokjes van vroolijkheidGerrit snapte 't nog niet best. Kon al dat verras- Hij haalde dikke proppen krultabak uit een viezig sende niet op-eens verwerken in de trage hersens... papier-zakje. Duwde ze met smoezelig-dikken duim „Ja, maar..." zei-ie, benauwd door onbestemd ge in tabakskop... En hij grinnikte maar... Keek, onder- voel van iets dreigends... Ja, maar..." wijl-ie de vlam erin stak, den wethouder aan met Ze stonden in de kamer. De scherpe, grijze, sluwe z'u loerende, sluwe grijze oogen, waarin de haat oogen van den baas spiedden, wat Gerrit 'r van- tegen concurrent gloeide... En het genot van ze nou dacht... Haar, Trien, had-ie al gewonnen... Dat was 's lekkertjes beet te hebben... Dat zat te cijferen, 't voornaamsti. De man zou wel toestemmen, te rekenen. Dat speelt mooi-weer van zijn duiten. Die snapte maar half Dat wil branie-slaan met prachtscholen, waar hij z'n „Ja, zie-je" stamelde Gerrit weer, van den baas kostelijken grond voor een appel-en-ei toe most af- naar z'n vrouw turend, en omgekeerd staanTrien doorzag het beter. Besefte wel, waar 't om Móst... Móst... Wacht-eventjes... Burgemeester had ging. Begreep, wat er voor Jaap op 't spel stond... toch indertijd tegengehouden z'n verkiezing tot wet- Misschien een maand of drie er-achter... houder: „Mot-jelui niet doen" had ie gestookt, „geeft Gaf Gerrit knipoogje. Van maak-je maar niks-on- niks-as herrie, Weyers is een stijfkop, die altijd z'n zin mot doordrijven. Luister nou naar mijn woorden en kiest De Haan. Dan hebben wij iemand, waar land mee te bezeilen valt Jaap wist 't op een prikje. Voor lid van het Dage- bjksch Bestuur deugde hij niet, hè?Maar z'n centen konden ze gebruiken. Om later tegenover een gedeputeerde... Misschien wel den Commissaris der Koningin op z'n bezoek... Te kunnen geuren met de school. Hij zag 't al vóór zich. „Ik maak u mijn compliment, heeren! Werkelijk, magnifiek-mooi!"... Met een knikje tegen de wethouders, dat beider ge laat zou doen stralen eu glanzen... Alsof hun iets van „de eer" toekwam... 't Kookte in Jaap's ge moed „Nog voor geen duizend gulden!" riep hij uit, en nu toonde hij eerst rceht hoe dwars 't hem zat... Burgemeester schrok er zóó van, dat z'n bril hem bijna van den neus gleed. En wethouder Haverman lachte weemoedig... Had-ie 't niet gedacht?... Of-ie Jaap Weyers kende... „Kom, Weyers" haaste wethouder De Haan, wei nig-diplomatiek aangelegd „je bewijst 'r de gemeen te zoo'n belangrijken dienst mee!" Was natuurlijk olie in het vuur „Voor geen duizend gulden!" riep Raadslid Wey ers nog eens De heeren keken elkaar verwezen, ontroerd, ver slagen aan „Kom, Jaap?' probeerde z'n aloude vriend Ooster- wijk:, de eenige, die nog wel eens iets van hem gedaan kreeg, en om wien hij ook te geven had... Vanwege z'n diaken-schap... „Kom, Jaap! Je meent 't zoo kwaad niet...!" En misschien... Heel misschien... zou er nog een mouw aan gepast zijn... Mot wat soebatten en vleien... Maar burgmeester Van Hoorn was sarcastisch van aard. .„Wij mogen do mildheid van meneer Weijers niet misbruiken" zei hij, onverschillig voor de schopjes, die oudste wethouder hem onder tafel gaf... Van: Houd nUr>!? mond... Je bederft de zaak... Bij burgemeester was 't „plus fort que lui", die hcfnebbenj om speldeprikjes te geven. Jaap knauwde naast het mondstuk van z'n pijp kapot, want hij oelde best steek-onder-water. „Jou aardigheden kunnen me geen steek schelen, burgemeester P' viel hij uit wit als een doek nu van woede. J -Wieden, meneer Weijers Als ik uw alom 1 6 mildheid, edelmoedigheid prijs?" gerust, hoor! Beredder ik wel ,,'t Is een gevaarlijk ding, Weyers!" zei ze, Gerrit wenkend van: houd-je koest... Zeg 't er toch maar om... Dokt-ie op „Pff!" blies de baas minachtend „gevaarlijk!" Maar de tegenstand joeg hem kleur van angst naar de wangen... Zag Trien zoo best... „Als 't eens misloopt?zei ze, Gerrit weer wenkend: Allemaal om 'm bang te maken! „Vijftig gulden in de hand en het contract eers geteekend" zei ze resoluut, zoodat Gerrit schrok, echt, van haar „durf" tegen den baas... Van wien ze afhingen... Die, als-ie wou... „dan kun-je later die zestig gulden regelen. Wat-jij, Gerrit?" De boer bromde iets. Veegde zich het zweet van het voorhoofd... Wat schéélde Trien... Straks zei Jaap nog: met Paschen r-uit De baas zag natuurlijk, dat Gerrit wel zou ge zwicht hebben. Had Trien kunnen vermoorden... Maar dacht aan het proces-verbaal. Hoe burgemees ter pret zou hebben... Jaap de kast in „Wie waarborgt me...?" begon hij. Doch de vrouw genoot van den angst, die op Jaap z'n tronie te lezen was... Nu héd ze hem in d'r macht „Dan doen we 't eenvoudig-niet!" zei ze, Ger rit een stomp gevend van: wees toch niet zoo laf... Eu ze richtte op den baas den vasten blik van haar energieke blauwe oogenVond 't wat-leuk te mer ken, hoè hij in-den-klem zat Schuim kwam op de hoeken van z'n lippen. Maar hij trok een cKkke, vette portefeuille uit z'u zak Trien haalde een inktkoker en pen te voorschijn. Een poosje later, nadat-ie goed had uitgeke ken of er geen mensch was, stapte Jaap den weg opA Z'n vuisten waren gebald. En z'n tanden stijf- opeen geklemd. Ik zal ze wel! Later...!" dacht hij. ..Als ze een maal de twee vingers der rechterhand bij den rech ter hebben opgestoken...! Toen de getuige Gerrit Stam vóór het hekje verscheen, keek de voorzitter van de Rechtbank hem scherp aan. Van het gelaat des beklaagden, Jacob Weyers, was alle kleur geweken... Nu spande 't... Onder eede bevestigen wat Gerrit vóór den rpchter-commissans ^Üllf^w'ijs u" zei president „op het gewicht ^ya-j1 Een "lu<mei<l, edelmoedigheid prijs r „«tniee Wéét wat ge hier verklaart. Dénk schuddj 'nLRaad-steden giihelden... Oudste iTnnMt- ian uw'gezin! Weet-gij dat wie verdacht wordt, hier loos-mis 8 Cens woemoedjg 't hoofd, t Liep redde- aanj geIogen te hebben, kans heeft... Héél „Ik heb -«-• T «I veel kans Om onmiddellijk van hier, uit dit ge- ver^r'^^X1<larstu^l%-0n^ namurl?jk bouw, naar het Huis van Bewaring te worden ge bracht? Wéét ge dat?" Gerrit knikte eventjes. Was merkwaardig rustig... „De vent snapt niet wat-ie gaat doen," dacht Jaap, de beklaagde, ,,'t loopt prachtig!" En Gerrit zwoer. De beschuldigde voelde, hoe de zweetdruppels hem, van de natte haren, in den hals dropen... De offi cier zag 't en fixeerde hem met zeer-scherp oog... Nu kwam 't „Voor den rechter-commissaris" zei de voorzitter, „hebt gij verklaard, dat niet deze beklaagde, maar Hendrik Wolvers de eerste getuige, Zeeman, gesto ken heeft dien avond in de herberg van Mol... Blijft- ge daar bij?" Al de oogen der edelachtbare heeren waren strak op Gerrit gericht. De officier tastte al bijna naar een dun zwart boekje Gerrit zei niets. „Welnu, getuige?" De verslaggevers rekten hunne halzen. Die vent was gewoon niet te verstaan „Duidelijker asjeblieft!" zei president, hand aan oorschelp leggend....... 1 Gerrit mompelde weer iets De sidderende hand van den beklaagde veegde, met onzekere tasting, langs z'n met zweet bedekten, vet-vuurrooden hals Gerrit herinnerde zich niet precies... Kon zich ver gist hebben... Durfde niet, onder eede... De beklaagde stond op. Wou iets zeggen Maar bleef erin steken. Lange, schrale, botte Gerrit... Door Trien afgericht en rustig door het besef, dat er „nou geen kwaad meer mee kon," keek sufferig vóór zich uit. Hij kon niet onder eede verklaren... Van Wol vers... Kón zich toch vergist hebben „Waarom zei-je 't dan tegen den rechter-commis saris?" vroeg president nog Maar Gerrit keek hem zóo schaapachtig aan, dat voorzitter 't er maar bij liet De getabberde heeren glimlachten. En de officier keek beklaagde, baas Jaap, aan met een gezicht... Of ze niet begrepen, wat er-achter school „Dat valt je tegen, hè?" plaagde de blik van den officier... „Hadt-je je anders voorgesteld!..." In z'n broekzakken balde Jaap de vuisten. Hij kón niet spreken... Moest het geheim verzwijgen. Van hoe-ie bedrogen was Achter in de zaal, op een der getuigenbanken, kon men het ronde, blozende gezicht van een boerin opmerken. Ze wés even bang geweest, Trien... Maar Gerrit had te-goed zijn les geleerd. Met innige genie ting zag ze het bezweete angst-hoofd van baas Jaap, m het zondaarsbankje „Dat zet-ie je betaald!" had Gerrit z'n zuster, iets slimmer dan broer voorspeld. Trien kón er wei-eens met angst aan denken. Maar dan troostte ze zich weerDuft-ie immers toch niet!... Dan komen wij uit den hoek!... Is-ie er gloei end-bij!..." MAITRE CORBEAU. Uit het Spaansch van V. BLASCO HANEZ. In de heele buitenwijk Pacifico was die vervloek te karreman bekend, die de gansche buurt met zijn geschreeuw en zweepgeslag onveilig maakte. De bewoners van het groote huis waar hij de bene denverdieping van huurde hadden er het hunne toe bijgedragen om zijn slechten naam wijd en zijd te verspreiden. Vreeselijker man bestond er niet. En dan zeggen de couranten nog wel dat de politie het recht heeft iemand voor zijn vloeken op te pakken. Dan verdiende Pepe, de karreman, wel dagelijks, dat ze hém de tong afsneden of den mond met gloeiend lood vulden, zooala dat in den tijd van de Inquisitie gebeurde. Niets liet hij met rust, zelfs niet het god delijke. Hij wist alle namen der heiligen uit het hoofd, alleen maar om het plezier te kunnen heb ben erop te schimpen, en even zoo goed als hij zich kwaad maakte op zijn beesten en de zweep tegen ze ophief, bleef er geen heilige over, hoe verscholen hij ook op den almanak stond, dien hij met rust liet. En het ergste van alles was, dat als hij zijn beesten met vloeken en razen aanzette alle jongens in de buurt toesnelden om met bewonderende aandacht de zen onuitputtelijken voorraad van al wat leelijk was aan te hooren. De buren, wien dit alles in hooge mate hinderde, wisten niet hoe ze zich van dezen lastpost moesten ontdoen en gingen eindelijk naar den ouden gierigen huisbaas toe, die den stal aan Pepe had verhuurd, daar hij geen beteren huurder kon vinden. „Letten jullie er maar niet op," antwoordde deze. „Jullie moet maar denken dat het maar een karre man is en voor dat oambacht behoef je ook geen examens te doen. Vloeken doet hij, dat is waar, maar 't is toch een ernstig man en hij betaalt altijd geregeld. De vrouw van Pepe werd door de heele huurt be klaagd. „Of jullie het gelooft of niet," zeide deze dau lachend, „ik heb niets van hem te lijden. Goedhar- tiger mensch is niet denkbaar. Hij heeft zijn hu- meurtje, maar de hemel beware me voor stille wa ters. Hij is werkelijk goud waard, een enkel glaasje drinkt hij van tijd tot tijd om wat krachten te ver zamelen, maar niet zooals anderen, die den heelen dag als'het ware in de herberg vastgekleefd zitten. Geen cent van zijn verdienste houdt hij in den zak en dat nog wel terwijl we geenkinderen hebben wat zijn lust en zijn leven zou zijn." Maar de arme vrouw kon maar niemandovertuigen van de goedheid van haar Pepe. Je hadt hem maar te zien. Wat een gezicht! In de gevangenis hadt je er nog betere! Hij was vierkant van schouders, sterk gespierd, donker van gelaatskleur, had met bloed beloopen oogen en een platten rooden neus, verder een paar handen aan zijn lijf, die, om zoo te zien niet veel goeds beloofden. Niemand vond genade in zijn oogen. De muilezels, die hem hielpen zijn brood te verdienen noemde hij in zijn kwade oogenblikken „edele heeren" en als hij op het uur van de siësta voor zijn stal ging uit rusten, ontcijferde hij met een stem, die men wel uren ver kon hooren, zijn uitverkoren couranten, de vreeselijkste geschriften, die men in Madrid uitgaf, en waarnaar de dames van de bovenverdiepingen met zulk een schrik keken alsof het helsche machines waren En die man, die van niets droomde dan van vecht partijen en van hevige twisten, woonde bij wijze van ironie in de buitenwijk „Pacifico" (de vreedzame). De geringste kwestie van zijn vrouw met de mei den van het huis bracht hem buiten zichzelven en den zak met bedreigingen, dien hij altijd bij zich droeg, openende, riep. hij uit dat hij ze wel allemaal den nek zou omdraaien of het huis in brand steken; vier druppels water, die van boven in zijn „patio" (1) vielen waren al voldoende om hem een reeks ver- wenschingen tegen de heiligen te doen uiten en ijse- lijke voorspellingen van wat er den dag des oordeels gebeuren zou, als de zaakjes omgekeerd werden en de armen de plaats zouden innemen, die hun toe kwam. J Maar zijn haat richtte zich alleen tot de groote mensehen, tot hen die hem vreesden, want als het een of andere jongetje uit de buurt voorbijkwam, vertrok hij zijn gezicht tot iets dat meer op een stuiptrekking dan op een lach leek en probeerde hij, het vaak angstige kind met de hand te streelen. Daar hij zcih voorgenomen had niemand in huis met vrede te laten, had hij 't zelfs met Loca aan den stok, een zwervende kat, die alle appartemen ten als woonplaats beschouwde, maar door alle be woners geduld werd, omdat er op die manier geen muizen te bekennen waren. Tot overmaat van ramp kreeg de zwerfster Jon gen en nu voor de rust van haar kroost verplicht zijnde, een vast tehuis uit te zoeken vestigde ze zich in de patio van Pepe alsof ze den spot wilde drijven met al het vreeselijke wat van dezen gezegd werd. Nu moest men den karreman hooren! Was zijn huis soms een beestenstal, dat alle dieren uit de buurt er hun intrek met hun jongen kwamen ne men? Den een of anderen keer was zijn geduld ten einde en als het zoo ver was zou hij Loca en con sorten op de punt van zijn schoen rapen en ze tegen den muur te pletter slaan. Maar terwijl hij krachten verzamelde voor deze gruwelijke kunstbewerking en deze honderd keer per dag aankondigde, bleef het kattegrut rustigjes in zijn hoek, een bal rood en wit haar vormende waar in hier en daar een paar oogjes schitterden en de bedreigingen van hun toekomstigen moordenaar ver gezellende met een: Miau! Miau! 't Was me het zomertje wel. Weinig werk en een helsche warmte, die het slechte humeur van onzen vriend er niet beter op maakte en de verzameling vervloekingen, die hij altijd bij de hand had, met nog enkele vermeerderde. De menschen waar hij 't van hebben moest, konden zich te Biarritz of San Sebastian lekker in zee dompelen als ze wilden, ter wijl hij in zijn stal aan het braden was. Jammer dat de zee niet overstroomde om al dat tuig met haar golven mee te nemen. Twee heele dagen zon der werk. Als dat zoo doorging was hij wel genood zaakt zijn „edele heeren" op te eten of als laatste hulp Loca en kroost. 't Was in Augustus, toen hij op een morgen om elf uur naar het Zuiderstation moest om meubels te laden. Een slecht uur voor het werk was het, geen wolkje aan den hemel en een zon, die als 't ware vonken uit de muren sloeg en de steenen van de trottoirs scheen te doen smelten. „Vooruit jongens!Wat wil je toch Loca?" En zijn muilezels aanhitsende, verwijderde hij met zijn voet de witte kat, die jammerlijk miauwend gevaar liep onder de wielen verbrijzeld te worden, en ze onmogelijk weg kunnende krijgen mikte hij er met de zweep naar, zoodat ze in een hoek wegkroop. Een onmogelijk uur was het ook om uit te trek ken. Hij kon niet om zich heen zien zonder zich kwaad te maken, de grond brandde je onder de voe ten, de wind verschroeide je het gezicht alsof heel Madrid in vlammen stond; je hadt een gevoel of mond en keel verdroogden en de vliegen, suf van de warmte, waren niet van Pepe en de arme muil ezels weg te slaan alsof ze van hen een beetje frisch- heid verwachtten. Hoe verder hij de gloeiende helling afkwam des te meer werd hij van de hitte buiten zichzelve en dreigde hij zijn beesten, die zich met hangende kop pen voortsleepten, met de zweep. Die vervloekte zon ook. Dat was nog de grootste schelm van de schepping. Die verdiende ook dat den een of anderen dag met haar afgerekend werd, als vijand der armen, 's Winters permitteerde ze zich de luxe zich te verschuilen, zoodat men stijf is van de kou en haast niet weet waar zijn handen te ber gen. En nu 's zomers, groote hemel, welk een hitte! Vuur leek het wel wat naar beneden kwam, alsof het met opzet geschiedde om den werkman dood neer te doen vallen. En zoo goed als zeker was het, dat de rijken in hun badplaatsen er lang zoo'n last niet van hadden. Denkende aan de drie maaiers die, naar hij in de courant gelezen had, gestorven waren van de hitte, deed hij vergeefsche pogingen strak naar de zon te kijken en dreigde haar met zijn vuist. Moordenaar, schurk! Jammer dat ik niet bij je kan komen, dan zou je eens zien! Toen hij in de goederenloods was aangekomen ging hij een oogenblik zitten «uitrusten. Hij deed zijn muts af, veegde het zweet van zijn voorhoofd en keek eens naar den weg, dien hij afgelegd had, met schrik aan den terugweg denkende, bezwijkende van de warmte en de zon, die hem loodrecht op zijn hoofd scheen. De afstand was weliswaar niet groot, maar al zeiden ze hem dat in zijn stal de Paus in eigen persoon op hem wachtte dan ging hij nog niet voor dat het ergste voorbij was. En het deksel oplich tende van de groote mand, die aan zijn kar vastge bonden was, zocht hij zijn voorraad touwen. Maar zijn hand kwar£ in aanraking met kleine zijdeachtige voorwerpjes die bewogen en hij voelde tegelijkertijd bruik maken van het geduld van een mensch? Nu een zacht krabben op zijn vereelte hand. De dikkb vingers haalden een kleine witte kat te voorschijn, trillende van angst en een zacht miauw de wereld insturend alsof zij Jaar mededoogen mee wilde at dwingen. Luca, niet tevreden zich van de patio meester t*. maken, had ook de kar tot naar gebruik genome„ er haar grut in de mand gedeponeerd om het voo, de zon te beschermen, Vas dat soms geen mis bruik maken van het geduld van een mensch? Nu "vas het daar ook mee gedaan. En met zijn groot» handen vijf katjes te voorschijn halend gooide hij ze op een hoopje aan zijn voeten. Hij zou ze tot moes stampen, dat zweerde hij. Een ommelet zou hij er van maken. En bij deze woorden haalde hij een groe ten zakdoek uit zijn zak, spreidde dien op den grond uit, plaatste er voorzichtig het miauwend hoopje haar op, en van de vier hoeken een knoop makend, zette hij het met zijn pakje op een loopen, de kar in den steek latend. Hij holde met gebogen hoofd, hijgend en blazend den steil naar boven gaanden weg op, wat hij en kele minuten te voren voor geen geld ter wereld had willen doen. Iets vreeselijks bereidde hij zeker voor. Het geno' va°het kwade gaf hem misschien wel krachten Mo' geluk wijde hij een heel hoog punt bereiken oin van daar het hoopje katten naar beneden te werpen Maar hu richtte zijn schreden naar huis en aan de deur ontving Loca hem, kopjes gevende en van vreugde om hem heen draaiende, terwijl zij voort- durend aan den zakdoek rook waarbinnen het blijk baar levendig toeging. brutaa] beest," zei hij buiten adem van 't harde loopen, „daar heb je Je schelmen. Voor dezen keer kan het er nog mee door en vergeef ik het je. want je bent maar een dier en weet ook niet wien je voor hebt. Maar een anderen keer... hm... een anderen keer zal je eens wat anders beleven." N. Crt. CXVI. BOSKOOP EN AALSMEER. Eendracht maakt macht! Van deze waarheid wordt men doordrengen, ais men in deze weken de nationale bloembollenlentooitótelling te Haarlem bezoekt en daar in stille bewondering staart op den reusachtigen bloe- menschat, welke daar thans is uitgestald in het drie tal bloemenpaleizen en den uitgestrekten wondersehoo- nen tuin in den Hout. Het Bloembollendistrict met Boskoop en Aalsmeer hebben daar zooveel schoons bijeeiigebracht. dat er een roep van uitgaat door ge heel Europa, ja zelfs tot in Anïerika. Buiten schitteren de hyacinthen, narcissen en tulpen met ongekende pracht, binnen pr jken bloeiende heesters en planten met vorstelijken praal in kwistigen over vloed. Boskoop tcovert met zijn prachtige rliododendrons en kleurige vollegrondsazalea's het dubbele hoofdge bouw tot een hemel op aarde. Aalsmeer deed dat een maand geleden met zijn bloeiende seringen en andere getrokken heefttere en frissehe bloemen.. Velen begeeren naar aanleiding van hetgeen ze van het tentoongestelde gezien of gelezen hebben iets meer te weten van deze beroemde plaatsen en daarom wil len we er hier iets van meedeelen. Reeds drie eeuwen geleden was de boomkweekerij1 te Boskoop ol van eenige beteekenis. IX' bodem be staat uit vruchtbaren veengrond, die bemest wordt met bagger, stalmest en kroos; kunstmest is er nog weinig in gebruik. Bij de verzending van kluithoudende heesters gaat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 13