Voor Dammers.
Hiii) zij kar Énd kiiit raakte.
Zaterdag 8 October 1910.
54e Jaargang, No. 4791.
DERDE BLAD.
M
Scüetsen uil de RecHtzaai.
W. Stolp.
Zwart
A11&3 betreffende deze rubriek te richten aan het
Bureau Schager Courant en voorzien van het opschrift
„Damrubriek".
Oplossing Probleem No. 14.
Van L .de Beer, Amsterdam.
Stand zwart 4 schijven op: 3, 4, 11 en 21 en 2
dammen op 12 en 36.
Stand wit 3 schijven op: 13, 19 en 24 en 2 dam
men op 5 en 20.
Oplossing:
Wit: 2015. Zwart: 36 9.
19—13. 9 36.
541. 36 20.
15 32 en wint.
Ooede oplossingen ontvangen van:
D. A. B. te Sint Maarten, G. de W., H. J. G.,
T. V. te Schagen, D. O. Azn., te Nieuwe Niedorp,
B. en P. J. W. te Anna Paulowna, Jb. D. te War-
menhuizen, C. S. te Keinsmerbrug, Jn. F. en P. N.
te Oudesluis, A. L. Z. te Schagerbrug, J. v. d. S.
te Wieringerwaard, K. V. te Koegras, D. K. te Win
kel, D. S. te Kolhorn, D. D. te Den Helder.
Vraagstuk No. 15.
Onderstaand vraagstuk is een gedeelte uit een
partij gespeeld in onzen dam wedstrijd te Kolhorn
tusschen de heeren P. Kistemaker, Kolhorn (wit)
en J. Geertsema, Barsingerhorn (zwart). In dit ge
deelte werd door zwart een damzet overzien. De
vraag is nu, bij welken zet bedoelde damslag moge
lijk was. De oplossing hiervan geeft 1 punt in den
probleem wed strijd.
vóór twaalven Zonder mankeeren... Hij was direct toch maar waar t niet gaan kan, hè? Ze fluisterden
bereid er zijne hand voor Ie teekenen... samen.... kwamen in weeke stemming, sprakererover
Maar plotseling dreunde een slag op café-tafel, dat hoe zij, aj; als hun kindje... he wezentje dat
men het Vrakkehout hoorde splijten. Een tweede, een op komst jas... Als Pie nu eens m nood verkeerde...
Of zij m dan in den steek zouden laten?... Kon ïm-
derde slag...
..Jouw handteekening... Jouw.... Flesschentrekker!...
Afzetter!.... Dok-ópDok-óp, zeg ik jet
De kastelein en Frits kwamen er bij te-pas.
Doodsbleek, duizelend stond de ander erbij, ver
duurde d minachtende oogen van hen, die meneer \an
der Hoeve trachtten te beteugelen...
De waard fluisterde aannemer iets in 't oor... Fiits
hield hem legen...
„Ik zal hem... ik zéT den sohooier.... Bij de tachtig
gulden mot-ie me betalen... Over de zes weken houdt-ie
me al aan het lijntje. Ik zal 'm!... Dadelijk naar zijn
baas... Zoo'n fielt mot ges... signaleerd worden... W aar of
niet. De Klerk? Wóór of niet?...."
„Zeker, zeker!" beaamde kastelein ,.u hebt volko
men gelijk, 't Is schandalig... t Is... Maar u slaat te
hoog. véél te hoog. meneer
Kon
mers niet?... Marie had schreiend haar arm om zijn
hals geslagen en Koenders kreeg er ook tranen van
in de oogui...
Toen werd er gescheld, de jongen van 'l brief
je?... De tien centen uitgeteld. Bijna niets meer in
huis... Enveloppe met zijn adres er-op... Vaders hand...
Zóó bang van gespannen verwachting, met wïld-bonzende
har.en..
Hij tastte, .bevoelde enveloppe... Ze kón niet nagaan,
van builen, of daar nu een biauw of ander papiertje in
stak... Scheurde open... ze durfde niet kijken eerst....
Zijn, Koenders' brief terug van paZonder iets er bij...
Taal noch leeken... Dat was een verschrikkelijke avond
gewoest... geëindigd met een wilden tocht naar het
Wit:
Wit.
D. Homoet.
Zwart: 4—10.
18 27.
24 31.
27 38.
23 32.
1.
Wit:
3328.
Zwart:
1823.
2.
31-27.
ft
1318.
3.
3731.
ft
913.
4.
ff
4137.
ft
49.
5.
ff
3933.
tt
1722.
6.
ff
28 17.
ff
11 22.
7.
ff
31—26.
ft
22 31.
8.
ft
36 27.
tt
611.
9.
ft
46—41.
ft
16.
10.
ft
33—28.
tt
2024.
11.
ft
44—39.
tt
1117.
12.
ft
3430.
Stand na den 12 den zet van wit.
Zwart.
Wit.
12.
Wit:
Zwart:
1721.
13.
tt
26 17.
tt
12 21.
14.
tt
3933.
tt
711.
15.
tt
4136.
tr
2126.
16.
tt
5044.
tt
1117.
17.
tt
3025.
tt
1721.
18.
4439.
tr
1520.
19.
tt
3934.
tt
1015.
20.
tt
3429.
tt
23 34.
21.
tt
40 29.
1823.
22.
tt
29 18.
13 31.
23.
tt
36 27.
tt
27.
24.
tt
4741.
tt
711.
25.
tt
4136.
tr
913.
Oplossing van dit vraagstuk in te zenden uiter
lijk Maandag 17 October aanstaande.
Slagzetten in de partjj.
De volgende stand kwam voor in een partij tus
schen de heeren D. Homoet, Amsterdam (wit) en
W. Stolp, Wormerveer (zwart).
In dezen stand speelde zwart 410, waarna wit
door een prachtigen slagzet de partij beëindigde.
Wij geven onzen lezers in overweging, soortgelijke
slagzetten eerst te bestudeeren alvorens de oplossing
te raadplegen.
2722.
3329.
30—25.
25 5.
5:1.
Een vernietigende slagzet, die de partij in eens
uitmaakt.
CORRESPONDENTIE.
D. O. Az. te N. Niedorp. Wij willen bij uitzon
dering uwe partij tegen den heer J. Kossen wel eens
analyseeren en dan aan u opzenden. Dit zal echter
wel eenlgen tijd duren- Wij geven u in overweging
de partijen en slagzetten in onze rubriek goed te
bestudeeren. Dit is zeer nuttig voor het practische
spel. Het probleem is te eenvoudig.
IN DE WEBBE.
Hij veegde met z'n zakdoek over het klamme voor
hoofd en zag zijn overbuurman aan het cafétafeltje
met smeekende oogen aan... Wenkte hem om toch
zachter te spreken... Zachter.... Wat hadden andere
menschen met hunne zaken te maken?...
„Zakengromde de dikke man, die meer bier
tjes scheen verschalkt te hebben dan voor 'm dienstig
was, dien ochtend, -„zaken!? noem jij dat zóken
Een mooie historie l Dat noem ik..."
Weer wenkte de ander met smeekend gebaar.... Drup
ten de droppels angstzweet van zijn hoofd. Keek hij
schuw om zich heen... De eenige kellner van de ge
legenheid stond rustigjes te luisteren, den blik strak
gericht op het tweetal. Hij fluisterde iets met de buf
fetjuffrouw, die ginnegapte achter handje... 't Werd
helsch. de foltering, die hij te verduren had.
Overbuurman, met onvaste gebaren van half-be-
schonkene, grabbelde in z'n jaszak, naar zijn notitie
boekje. Kon het juiste blaadje niet vinden... Tikte om
nieuwen voorraad bier, keek hem aan met nijdige drif
tige oogen, onderwijl hij 't boekje weer opborg.
„IV....weet je wat jij bent?.... Ja, jij, met je
deftigheid... Zeg, Frits" tot den kellner. die met
versch biertje aankwam en den royalen klant, den vet
in z'n duitjes zittenden aannemer, had te ontzien...
„zeg, Frits, weet jij wat meheer Koenders 'r voor
een is?... wéét je dat?..." Zelfs Frits, voor geen kleintje
vervaard, werd er tikje verlegen onder, had medelijden
met den gemartelde, die daar zat wrijvend over
zijn hoofd, gloeiend van schaamteW...weet jij
dat I
Frits had tact. Fluisterde aannemer iets in, waarvan
hij vermoedde dat 't hem ken interesseeren... Poogde
hem af te leiden...
Maar meneer Van der Hoeve, de half-beschonkene.
hield met koppigheid van alcoholist vast aan z'n cha
piter... Duwde 1-rits, den kellner, weg.... „K..kan me
niks bommen! Geen steek! Hoor je dat Heelemaal
niet!.... Niks!.... Ik vr....vraag je, - weet jij wat hier
deze meheer... deze sinjeur is?...."
Frits bepaalde er zich toe om royalen klant een
knipoogje toe te werpen van: „Nou, óf ik 'm in de
gaten heb!...." En liep haastig naar het buffet om
een eind aan de vertooning te maken.
„O zoo!" bromde meneer Van der Hoeve, zijn bier
glas neeremakkend op het buffetje, „o zoo! Frits
weet 't ook..."
Waarop hij lodderig voor zich uit ging zitten turen.
De ander fluisterde nog wat. Op heesehen toon praat
te hij tegen crediteur, - nederig, zoeterig, vleiend,
kruipend, zóó bang dat de marteling weer zou be
ginnen.
't Duurde een poos.
Toen zei meneer van der Hoeve, zwaar van tong
en dreigend van blik:
„H... Hoeveel ken-je nou. Nou, op staande-voet,
zie-je.... Geen smoesjes I... Geen uitvluchte... Begrijp-
je dat?"
Het roode, vleezige hoofd kwam vlak bij hem. De
groote oogen schoten vuur.... Hij rook den alcohol-
adem van zijn schuldeischer... Voelde ijskou van angst
strijken over zijn rug, over zijne handen....
„Allo! Vooruit! W.... Wat ken-je me dan afdoen!?"
Hij prevelde iets.... De volgende week Woensdag
vran Patroot1--- Er op of er onder... Hij was te-
Van" der" Hoeve "om u ruggekomen met twee lapjes van tien en de boodschap,
,U ..e, puulieke plaats... Dót is hier <k{ h,j zéér waamchijnlijk z'n congé zou krijgen Met
toch, niet waar... Een man van uwe positie... Waar ke menschen, die t hem zóó lastig maakten om
ieder den hoed voor afneemt... Denk aan uw naam!.... grfd en voorschotten, had meneer gezegd. wilde
Ik heb tc-veel respect voor u om 'tte kunnen aanzien, J <ks'schuldenaars aeestes
dat u.... Zeg nou zelf. meneer!" Dat al'es gleed Koendersdj schuldenaars, gjstes-
Het sloeg in. In plotselinge verteedering van ge- oog voorbij.terwijl hij daar zat te jachten in het kleine
streelde ijdelheid stak aannemer roode, dikke knuist naar Klfei v j u V T langs den kastelein
De Klerk, eigenaar van „De Kraan", uit... 't Werd
stil in het lokaaltje. De bleeke, bange man zat. met
z'n schande en z'n schaamte, eenzaam aan 'p tafel
tje.... Waagde 't nog niet te vertrekken. Kastelein en
meneer van der Hoeve zaten samen te fluisteren..^
Crediteur was nu, als bij tooverslag. kalmer geworden.
Hij had De Klerk's raad gevolgd, een kop koffie
besteld. Patroon had Frits gewenkt... „Sterk, hoor! Je
weet er alles van 1"
Over 't gevalletje werd nu gesmoesd. Telkens schudde
kastelein het hoofd... De ander voelde wat hij wou uit
drukken: Zoo'n schoft, zoo'n fielt, zoo n afzetter... En
dan wierp patroon even-snel koud-minachtenden blik op
debiteur....
Ze zaten juist tusschen de plek, waar hij.
schuldenaar, was en de deur... Hij. Koenders. dacht
aanden toestand thuis. Hoe Marie gisteren had weg- N"
rrOvU-vr. «.V. 4 T-,^.4 !no4n4» 11 «.^1 r. r» Lr,4^.rr.4 rmn. n.re ruieent! WCIIl LCrCLl Ulo IC1 ÜV.,
en meneer Van der Hoeve de deur zou kunnen berei
ken...
Toen hij op den schouder werd gelikt.
En hij achter zich zag staan een man met lange,
gele knevels, waterige oogen bolle wangen, dien hij
nooit had ontmoet, en die toch zeer fideel, joviaal'
tegen hem deed...
En in zijn toestand van naar hulp hunkerende wan
hoop volgde hij den vreemde. Ging tegenover hem zit
ten, in een uiterst hoekje van café-zaaltje...
Voor de vierde maal kwam Frits, de kellner. met
het blaadje, waar twee cognacjes op stonden, bij het
tafeltje, waar Koenders met den vreemde van de gele
knevels en de waterige, loerende oogen waren gezetén...
Schuldenaar woelde door de verwarde haren en luister
de met koortsigen glans in de oogen naar wat de vreem-
gebracht het laatste, allerlaatste, wat ze nog missen
konden. Het ijzeren ledikant was de vorige week aan
een opkoopier, die langs kwam. voor twee gulden ver
kocht. Ze sliepien nu op den grond. Uit schaamte had
Marie het dagmeisje weggestuurd. Maar zij was zelve
te zwak voor het grove werk te doen. Toen hij ver-
Hij begreep maar half, want de alcohol opgeno
men in uitgehongerde maag... Hij had dien ochtend te
gen Marie gelogen dat ie geen stuk door z'n keel kon
krijgen... Was naar kantoor vertrokken voordat zij hem
kon tegenhouden. Want hij wist immers dat er nog
j
lü Z*W cl IV VDUI llül muvu Wol K lO UU-CII. JL U-Cdl 111 VC1" UJAi:A -
leden week Woenscfag van kantoor kwam en haar naar fSoH ti Ti mesPun1f
gewoonte in de gang gieienKlag riep, - toen was ze niet jfn ,h,had t>est ,8eho,ord' höeManet uit
gekomen Hii luid haar «wonden'in de achterkamer. smk,e ,toca de bakker zijn kar had dichtgesmakt,
gekomen. Hij had haar gevonden in de achterkamer,
van 'n stoel gegleden... Ze was flauw gevallen. Toen
hij haar met azijn en water tot bewustzijn had gebracht,
was zij in tranen uitgebarsten... Voor dien middag had
ze niets kunnen klaarmaken... De slager had geweigerd
een pagr ons varkenslapjes te „poffen".
„Eerst centen zien 1" had de man gezegd, waar een
hoep menschen, in den vleeschwinkel, bij stonden!....
„Eerst oenten. juffrouw 1"
Vroeger werd zij mevrouw genoemd, maar die da
gen lagen ver achter den rug. En de buurvrouw van
twee-hocg, die Marie in de mevrouw -pieriode gekend
had, vond er een heerlijke genieting in om telkens,
om een haverklap, op de trap te schreeuwen. met
grillerigo stem, waar de wraakzucht van jaloezie in
snerpte...
„Juffie!... Hè. juffrouw Koenders, is u daar!"
wegreed zonder iets af te leveren omdat 't weer de
oude boodschap was: morgen zeker twee gulden af
betaling...
„Ja, morgen-brengen, hoor!" had de bakker gespot,
en weg ging-ie... Marie had even gewacht vóór
ze in de slaapkamer kwam, maar 'r oogen waren dik...
Hij had schroeienden honger gevoeld, eerst. De
cognac verdreef het. Hij voelde zich opgewonden, be-
hagelijk... Prettig. Die nieuwe vriend was eigenlijk een
fideele vent...
Van wat de man hem voorstelde, begreep hij slechts
iets vaags.... Iels onbestemds... 't Lokte hem wel aan!...
't Was een verduiveld geniaal idee.... Gladde jongen,
die vroemde... Voor de vierde maal had Frits cognacjes
gebracht, alles voor rekening van den nieuwen
vriend, die hem had voorgerekend, hoe 't voor hem
Hij had, na" die flauwte van Woensdag naar kinderspel was om met zoo n honderd pop in den tijd
n vader willen gaan, om hulp te smeeken maar zij Jm dagen.. Zeg; vier dagen... Op zn allerminst
r 7 hrmrlorH TSPhtinl T.A rn Q L- A n V nnr horr> k oonrlore
Feuilleton.
DOOR
PETER ROSEGGER.
De jonge man stond midden op den weg en keek
rond. Zou hij dien dag nog verder loopien? Of in
dit nest van een dorp overnachten? De herberg zag
er niet aanlokkelijk uit erg vervallen en sjofel.
Maar hij liad een marsch van negen uren achter den
Irug, en de schemering daalde, en het eerstvolgende
I stadje lag nog twaalf of veertien kilometer verder. Dus,
Ina zich nog even bedacht te hebben, trad hij in het
|huis.
Dat men hier niet verhongerde, zag hij al terstond.
|De waardin was zoo rond als een biervat en had
leene drievoudige onderkin, met en benevens een knik-
lkerrond neusje, een paar appelroode wangen en boven
Iden vleezigen mond de rudimenten van een snorre-
1 baard. De herberg had veel aanloop, en op de boven-
1 verdieping toonde de vrouw den wandelaar eene groote
Ikamer, met twee vensters, op welke ontelbare vliegen-
Ismetjes zaten, heel onsymmetrisch, net als de sterren
laan den hemel. Er hing zelfs een verweerde spiegel;
lover de wormstekige meubels lagen gehaakte dekjes,
|en op de latafel stonden twee vazen met jfapienen
I bloemen. Niet geheel onbeschadigd echter leek het
I onmisbare stuk aardewerk, dat de vrouw zoo heel on-
Igemerkt met den voet naar den achtergrond schoof.
I „Ja ja", snoefde zij „zoo n kamer zou meneer
Idrie uur 'gaans in den omtrek niet vinden ook
Iniet in 't nieuwe hotel te Reinau, dat overigens ptijf
lvan de weegLuizen zit."
I Niettemin bezon zich de reiziger, of hij toch niet
lliever verder trekken zou. Maar de waardin had hem
Ireeds stok en knapzak afgenomen en die opgehangen
laan een spijker in de deur.
1 Erg veel logeeresten schenen er bij den Duiven-
l^aard te Windfilz toch niet neer te strijken; want
Vom onze wandelaar in de „eetzaal" aan eene der
IbniLngevcrfde tafels zat, stonden er drie of vier kinde
rzo niet smerige bloote voeten om hem heen, kauwden
l°[> de duimen en staarden hem schuw en nieuwsgierig
laan. De waardin joeg heil tierend weg. Wat stonden
Marie, wist beter dan hij. .dat 't niks-geven zou. Toen
het huwelijk werd doorgedreven, had vader 't gezegd
In mijn familie geen protestant. Doe-je 't toch, dan
besta-je niet meer voor me!... En daar had vader
zich aan gehouden..^?
In het begin gaven zij er in den roes van jong ge
luk, niet om. Maar ze wisten geen van beiden wat
financierskunst is... Ze dartelden. ze waren niet
zuinig. Zij. Marie vertrouwde op zijn talent. Voor hém.
haar mannie, stond de wereld ojien... Toen kwamen
de grauwe zorgen, de bange, de klemmende... „Nou-ja
had hij, op zekeren ochtend, toen de deurwaarder, ge
moedelijk man in de buurt, gewaarschuwd had: zorg
nu voor die acht pop, of er komt nesterij.... Ik moet
waarachtig beslag leggen!" „Nou-jazei hij toen „als
i 't putje bij 't paaltje komt, dat laat pa me toch niet
in den steek, 't Zou lam zijn cm met hangende poot
jes te moeten... Maar enfin I"
1 's Avonds van dien dag hadden ze dicht bij el
kaar gezeten, -zóó bang voor den ochtend,,die kwam.
J Herhaald bevel... Een zee van onkosten. Op kantoor
dik in het voorschot...
En hij had den brief aan pa geschreven, op
dringenden, hartelijken toon vragend om eén tientje tot
den 2en van de volgende maand... ,.'t Is een hard ge
lag" zei (hfij, „maar van weigeren is natuurlijk geen
sprake, 't Is eene vernedering... Maar, afijn, ten
slotte is 't toch mijn bloed-eigen vader....
Zij hadden een jongetje van de stiaat geroepen om
het briefje te bezorgen... Marie had nog een kwartje en
hij acht centen... Ze had een onsje kaas gehaald om
den jongen een dubbeltje te kunnen geven...
Toen het briefje weg1 was, herademden zij. Nu was
de groote moeilijkheid, het gevaar geweken. En ze be
spiegelden samen... Wót zou pa antwoorden?.... In acht
maanden taal noch teeken gehad... Een lapje van yijf-
en-twintig sturen?...
Samen dachten ze hetzelfde; hij zou misschien zelf
komen!... Bouwden luchtkasteelen... Pa in hun huisje.
Hartelijk, - blij. dat-ia weer zijn jongen en diens
vrouwtje vóór zich had... Kom-kom, het bloed kruipt
ze daar te gapen? Bij: zijn vreten had zelfs een hond
graag zijne rust hoeveel te meer dan een stads
heer
Want de vreemdeling monsterde reeds de hem voor
gezette ham, wat daaraan eetbaar vvós. en wat schim
mel en ranzig vet. Den lialven liter w'ijn had men
hem op een presenteerblaadje gebracht welke eer
liier slechts aan voorname gasten bewezen werd. Ove
rigens had onze gast geen ©er besteld, maar een ge
nietbaren landwijn.
Middelerwijl was ook de waard in de gelagkamer ver
schenen ©en magere man met voorovergebogen hoofd,
dat voortdurend op en neer knikte. Met een gemelijk
gezicht scharrelde hij wat rond en liet het gemopper en
gesnib van zijne wederhelft langs zijne koude kleeren
loopen, als ©en natte poedel het regenwater.
Jij bent ook tot niks nut!" schreeuwde zij hem
toe.' „Je hadt toch den dokter wel eens kunnen op
wachten, dat hij eens naar het schepsel kijkt 1'
Nadat zij dit drie of vier malen gezegd had, bromde
hij: Je kunt hem roepen, als Jiij voorbijrijdt."
.Moet ik dan voor alles oogen en handen en Voe-
ten hebben? Nog op den uitkijk staan cTok Alsof
ik al niet genoeg had te doen, nu dat luie menscli
zich ziek houdt en geen poot uitsteekt!"
De man bromde iets onverstaanbaars, haalde toen
uit eene kast een vettig boek te voorschijn, sloeg
,lii open, legde het den gast voor en zette schrijfge
reedschap er naast.
„Wie is meneer, als ik vragen mag?" zeide hu,
,,'t Is vanwege de politie."
„Mijn naam is Alexis Reilbacher."
De waard schreef: A A Alexis„Verdui
veld nog toe die pen! En waar vandaan?"
„Uit Graz."
„En van beroep?"
„Student aan de landbouwschool te Leims. Op t
oogenblik met vacautie op een voetreisje. Wat moet
je nu verder nog weten?"
De waard kraste nog, al vloekend tegen de pen.
Maar op dit oogenblik werd het verhoor afgebroken
door bet binnentreden van een stevigen, grijsbari-
"en beer, die aan de waardin vroeg of hier niet een
smid te krijgen was. Want er waa een wielband aan
zijn rijtuigje losgeraakt.
EeD smid niet maar wel een ziek mensch heb
ben we, en als de dokter, nu hij toch hier is, eens
even er naar kijken wou... Eene kwade hand heeft
honderd taentig te maken... Voor hém, Koenders...
„En dan houd ik nog een lekker centje overt want...
want.... Zóó kwiek ben je toch ook wel om te snappen...»
Voor je mooie gezicht lap ik 't 'm nietl" Wat Koenders
zéér natuurlijk en van zelf-sprekend .vond...
Die van de gele knevels begon ineens te schateren...
De tranen kwamen hem in de oogen van de jool...
„Uilen, die ze zijn!" riep hij uit „ze weten 't niet!...
Het goud ligt voor het grabbelen... Ten minste.... Zie
je.... Als-je wilt... Als-je onze vrind wil zijn...."
Voor Koenders z'n gevoel was 't of er zich nu om
hem heen vormde eene hechte vesting, een bolwerk,
waar al de Van der Hoeve's niet tegen konden op
veteren... Hij voelde zich. nu. lós van aLlerlei misère..
Hij zou ze!.... En pa en meneer Van der Hoeve en
den patroon...
Zag niet dat de vreemde van de gele snorren en
de bolle wangen hem zat te bespieden met oogjes van
„jou heb ik beet, hoor!'"
Hij voelde behoefte om, op zijne beurt, te tracteeren.
Dacht aan zijn lecge beurs... Nog net vier centen
op zak... Had geen zweem van verlegenheid. Vroeg
ronduit of de vroemde, nieuwe vriend hem aan een
tientje kon helpen...
Die van de gele snorren weifelde even... Schoof z'n
deukhoedje van rechts naar links en omgekeerd... Beet,
kauwde, knauwde op z'n sigiaar. Wipte z'n cognacje
leeg en tuurde een poos op den bodem van het kelkje...
Keek den ander toen scherp aan... Glimlachte fijntjes...
Stak zn hand uit... Drukte die van Koenders met klem
menden kneep... Alsof-ie hem aan zich vastschroefde...
Smeet toen vier blinkende, klinkende riksen vóór hem
neer, met het gezicht van een. die wil te kennen ge
ven „Eh bien, bén ik nou je ware, waarachtige vriend,
ja of neen?"
In het hartje van de oude stad zagen wij, advo
caatje, dat er van houdt om „typen te bestudeeren"
en ook wel eens per as daaruit strooptochtjes onder
neemt op het terrein der litleraü-e journalistiekerij, -
een drietal passeeren... Mannekens, waarvan de geen
ze. 't Is een kruis! Sinds meer dan eene week al
kan zij niet meer werken, en zij is onze éenige meid.
En kost en loon moet zij toch hebben."
De waardin zeide dit alles met een gezicht als een
oorwurm. Maar de dokter dacht, nu hij toch een
maal met zijn kapotte rijtuig hier in, Windfilz aan
den grond zat, kon hij ook wel eens den goeden man
spelen. Dus, nadat het paardje op stal was ge
bracht, ging hij met de vrouw naar „het zieke
meucch".
ODder die bedrijven, was het in de gelagkamer dion,-
ker geworden. De waardin kwam met eene vetkaars,
gevolgd door den dokter, dien zij waarschuwde, om
niet zijn, hoofd tegen den deurpost te stooten
want de deur was wat laag, en de dokter was wat
lang, en 't zou jammer wezen voor zijn hoed. De
dokter dankte voor de beleefde attentie, ontdeed
zich van hoed en jas, kamde zich met een, zakkam
metje den, baard uit, zette zich aan eene tafel en
vroeg wat er van avond te eten viel.
Ja, wat zou er te eten vallen? Ham en, eie
ren. en spekpannekoeken, en kaas.
De dokter scheen naar deze lekkernijen niet, bij
zonder happig, en de etenskwestie bleef voorloopig
rusten .Zij praatten nu over het wiel, en over het
paard, en over dit en dat nog en eindelijk vroeg
de waard hoe 't eigenlijk stond met Annelise, de
zieke meid. Of zij niet mocht opstaan?
„Opstaan?" antwoordde de dokter, zich de handen
wrijvend, die koud waren geworden. „Opstaan ln
geen geval. Zij heeft hard de koorts. Om je de
waarheid te zeggen, ik heb er een zwaar hoofd in.
Da arm zal moeten worden afgezet."
„Wh zegt u?" riep de waardin.
„Anders komt er bloedvergiftiging, en de patiënte
is verloren."
„Maar dokter! De arm er af? Dan zal zij
heel niet meer kunnen werken!"
„O jawel. Een vlijtig mensch voert met óenen
arm méér uit, dan een lui met twee."
„Och, heeremijntijd! En op wat een onkosten heeft
ze ons al gejaagd! Geld heeft ze niet, geen
duit. Wie zal er dan voor moeten opdraaien?"
„Als 't wezen moe t," viel de waard ln „kos
ten maakt 't ons in elk geval en misschien komt
't ons zóo nog 't goedkoopst uit. Zoo'n arm is er
toch gauw af. Hoeveel kan zoo'n zaakje wel beloo-
pen, dokter?"
„Nou tot alles weer op orde is, zoo om en bij
de twintig gulden," zeide de arts.
Man en vrouw zwegen, de handen slaande in el
kaar. Eindelijk zeide de man:
„Nou, dan zullen we 't maar op zijn beloop laten.
Meer dan twintig kost de begrafenis óok niet."
Bij deze gansche gedafhtenwisseling had de jonge
student aan de landbouwschool te Leims zwijgend
toegeluisterd. Nu wilde de dokter een gesprek met
hem aanknoopen. Maar de waardin was hem vóór.
Na tot de ontdekking gekomen te zijn, dat er aan
den jongen man niet veel te verdienen viel, wilde zii
liever den medicus in zijne plaats inkwartieren. Dus
kwam zij reeds met stok en knapzak van het jonge
mensch aangedragen en riep naar binnen:
„De heer student zal wel ergens andere een onder
komen vinden. De bovenkamer is toch niet meer
vrij."
Nu w#s Alexis Reilbacher een van die gelukkigen
die alles ter wereld licht opnemen en dus ook alles
licht dragen. Hij vond 't ook volmaakt in orde dat
de dokter den voorrang kreeg. Maar, in den pikdon-
keren nacht nog verder te gaan, daaraan was geen
denken. b
„Als u in de schuur wilt slapen, op stroo?" om>er-
dc de waardin. 1
Iemand die voor landbouw studeert, moet zoo noodiia
ook op stroo kunnen slapen. Alexis betaalde dus zijne
vertering en bij voorbaat ook zijn nachtverblijf, waar
bij do waardin grootmoedelijk voor het stroo niets in
rekening bracht qp voorwaarde evenweL dat hii
zijne lucifers in de kamer laten zou, wegens het
brandgevaar. Daarop werd er goede nacht gewenscht,
en de waard geleidde den jongen man naar ae schuur
op den stroozolder.
Met haveretroo ónder zich en een oud paardendek
óver zich, slapen gezonde studenten beter dan kranke
koningen op eierdons. Reeds deze antidiluviaansche
waarheid werkt slaapwekkend.
Maar Alexis sliep niet lang. Een kreunen en steunen
wekte hem. Eerst meende hij dat er onder zijn stroo
iemand lag die zoo jammerde. Hij stond op en zocht.
Maar het kwam van beneden, uit den koestal. Dus
daalde hij de ladder aJ. Hij riep wie daar was
wa aan scheelde?... Daarop werd alles stil. Hii
wilde licht maken maar hij had geen lucifers Hij
„tt« langs den wand, van koe naar koe De eene
bleef rustig liggen en üet zich bij het herkauwen niet