Grep i Land- en Tmnbouw. Voor Dammers. De Dierentemster. Zaterdag 24 December 11)10. 54e Jaargang. No. 4834. TWEEDE BLAD. Van liet llaagsciie Binnenhof. Tweede Kamer. r Alles betreffende deze rubriek te richten aan het Bureau Schager Courant en voorzien van hert; opschrift „Damrubriek". Onderstaande stand is uit een partij gespeeld den 8 November 1910 in den onderlingen wedstrijd van iet Vereenigd Amst. Damgenootschap tusschen de leeren J. de Haas, wit en J. J., zwart. Zwart. Variant c. Wit: 716. Zwart: 27 49. 121. 49—44. 1649. 4450. 16 en wint. Het hier volgend eindspel geeft weer eens te zien hoe eigenaardig een partij kan beëindigen. Stand zwart 2 schijven op: 9 en 15 en een dam op 40. Stand wit 5 schijven op: 19, 30, 31, 32, 50 en een dam op 48. Zwart aan beurt van spelen speelt 4049??. Wit laat hierop volgen: 3227. Zwart: 49 16. Wit: 19—14. 3127. 5044. 44—39. 48 enz. 9 20. 16 25. 2024 of? 25 43. Wit. Stand zwart 12 schijven op: 1, 2, 8, 9, 12, 13, 16, 8, 21, 25, 26 en 35. Stand wit 12 schijven op: 22, 27, 32, 33, 34, 36, 37, 39, 41, 46, 48 en 50. Laatste zet van wit. 1. Wit: 2822. Zwart: 914. 2. 22—17. Wit rekende er op dat zwart 16 zou spelen om te verhinderen dat wit door 1711 uit de opslui- ling geraakt. 2. Zwart: 16? Loopt hiermede in de val. 3. Wit: 3228. Zwart: 21 23. 4. 36—31. 12 21. 5. 3127. 21 32. 6. 37 10. EINDSPEL van den heer G. van I^eeuwen, Amsterdam. Zwart. Wit. Stand zwart 1 dam op 27. Stand wit 2 schijven op: 34, 43, twee dammen op 7 en 12. Wit: 716. Zwart: 27 49. 121. 49—44 a. b. 1649. 44—6 of? 4944. 6 50. 16 en 61. Variant a. Wit: 716. Zwart: 27 49. 12—1. 49—35. 16—49. 3519 of? 34—30. 19 35. 140 en wint. Variant b. Wit: 716. Zwart: 27 49. 121. 49—44. 16—49. 4435. 1—12. 35—19. 3430 en 1240 enz. CO. EENE BELANGRIJKE VOORDRACHT OVER RUNDVEEFOKKERIJ Op de vergadering van Oudleerlingcn der Rijks- landbouwwinterschool te Schagen, gehouden op 19 Dc- oeinber 1910, hield de heer A. D. Groneman te Wie- ringerwaard eene hoogst belangrijke voordracht over „Familieteelt'bij het Rundvee". De heer Groneman was zoo welwillend deze voor- j dracht aan dc Redactie ter opname af te staan en deze verzocht mij enkele deelen der inleiding iets te bekorten inet .iet oog op dc in het blad beschikbare plaatsruimte. Aan de eigenlijke voordracht, zooaLs die is opgenomen in het Friesch Weekblad, het orgaan der Ftiesche Maatschappij van Landbouw en het Friesch Rundveestamboek, heb ik gemeend niet te mogen ver anderen, omdat hel artikel daardoor noodzakelijk zou lijden. De aanleiding tot liet schrijven van 's heeren Gro- neman's artikel wasEene vraag in het Friesah Week blad. waarin iemand vroeg, of hij zijne hakkelingen zonder gevaar kon laten dekken door een stier, die een halfbroer der dieren was. De Redacteur van het Fr. W. verzocht hierover inlichtingen aan den heer J. L. T. Groneman te Wieringerwaard, omdat hij ge hoord had, dat de heer G. nog al erg in 't bloed gefokt had. Toen een der bestuursleden van boveneenoemde ver- eeniging dit artikel gelezen had, kwam het bestuur tot den heer Gronemanmet het verzoek deze hoogst belangrijke fokkerservavingen ook mede te deelen op de aanstaande algemeene vergadering. Hoewel ik met veel ambitie een artikel schreef over 't bedoelde onderwerp voor de Friezen", zegt de heer Groneman, ,,daar aarzelde ik echter aan het verzoek van hel Bestuur te voldoen en wel om de eenvoudige reden, dal ik de vrees koesterde, dat de bespreking dezer kwestie in Hollands Noorden door velen zou worden opgevat als reclamemakerij voor onze eigen pak. Ik zou er dan ook niet aan gedacht heb ben uit me zelf over deze kwestie een punt op de j agenda te doen plaatsen; maar het feit, dat ik het Bestuur ongaarne in deze teleurstelde, deod me beslui ten een gunstig anlwoord te zenden, hopende er later geen berouw over te zullen hebben door het .bewaar heid worden der zoooven genoemde vrees." Die vrees l>elioeft de heer Groneman niet te koesle ren, wat duidelijk blijkt uit het krachtigs applaus der vergadering na de gehouden voordracht en 't besluit dezq l in het Jaarboekje van den Bond van Oudleerlingen te doen opnemen. Hel belangrijke artikel voorkomende in het Friesch Weekblad van 12 November 1910 luidt als volgt: FAMILIETEELT. Mijnheer de Redacteur Het is met zeer veel genoegen, dat ik, in op dracht van mijn vader, gevolg geef aan uw tot hem gericht verzoek om zijne ervaringen omtrent familie teelt bij rundvee mede te deelen. Reeds herhaaldelijk is het ons opgevallen, zoowel in woord ais in geschrift, dat de meesie menschen erg bang zijn voor familie teelt en hoewel ons idéé hierover heel anders is, heb ben we tot nogtoe nog nooit in 't publiek onze ziens wijze hierover te berde gebracht. Des te interessanter voor ons nu op deze manier hierover te debuteeren in een zoo echt vakblad als 't Friesche Weekblad, dat gelezen wordt door oen zoo groot aantal fokkers, die als ik hel wel heb over 't algemeen ook zeer afkee- rig van bloedvcrwantsdhapsteelt zijn, evenals zoovele Hollandsche fokkers. Die afkeer bestaat raak uit de ingeprente, overdreven vrees voor 't gevaar hiervan, waardoor men de proef zelfs niet zou durven nemen. Het is onze persoonlijke overtuiging, dat die vrees vaak een voortdurende verbetering in den weg staat. Eigenaardig is 't op te merken, hoe men over het al gemeen wel spreekt over het ophoopen van allerlei I verkeerde eigenschappen bij familieteelt, doch niet over dat der goede eigenschappen. Het streven van ieder rechtgeaard fokker is natuurlijk het verkrijgen van een constant, gelijkvormig vee beslag met al de gewenschte eigenschappen daarin vervat. Een zeer hoog, vaak onbereikbaar ideaal voorwaar, maar daar streeft men toch naar en nu gieloof ik zeker, dat de sterkste tegenstander van familieteelt nooit kort aan dit ideaal zal toekomen, tenzij hij zijn beslag aan- vulle of verwissele imet gekochte dieren, die zooveel mogelijk bij elkaar komen en de gewenschte eigenschap pen bezitten, maar diegene is geen „fokker" in den waren zin van het woord. Naar onze meening nu kan men 't zekerst zijn doel bereiken juist d,x».- de toepassing van de verwantsehapslecit, omdat men den veel zekerder is van de resultaten dan bij het pai'en \a.t onverwante dieren, waarvan de uitkomsten zoo vaak niet aan de verwachtingen voldoen, terwijl de daaruit voortgekomen goede atsiamme.ingcn niet d-c zckc. ni\,l van vererving zullen bezitten als even goede in 't bloed gefokte dieren en waai mee liet nadcicn tot het ge stelde doel zooveel gemakkelijker woidt. Laten we nu eens een voorbeeld nemen. •Een boer koopt of gebruikt \oor verbetering van beslaande fouten, die zijn vee aankleven, een vreem den onverwanten stier en werkelijk enkele afstammebn- gen daarvan voldoen goed. Zoolang mogelijk wordt voor de onverwante dieren van zijn diensten gebruik ge- inaakt. maar waarheen te gaan met zijne vrouwelijke afstammelingen op rijpen leeftijd gekomen? Van een slier uit dezelfde fa mme ais van den ver beteraar durft men geen geDruik te maken, want im mers, die komt te veet in liet bloed. Een e.igm stierkalf, hoe goed ook wordt verkocht, omdat het om dezelfde redenen niet voor de teelt gebruikt irwg wo.den. Verfijning, verzwakking, aileriei kwalen, doemen als even zoove.e scnrikbeeluen voor den gce>t op. Is men nu bij toeval in staat een anderen onverwanten stier te kunnen b.machtg n, die een ev-n goede v-rbe.é.uar van de specifieke gebreken van zn vee zal kunnen zijn, dan zal 't wel goed gaan; maar vaak zal 't moei lijk blijken een waard.g plaatsvervanger te bekomen, men moet weer iets toegeven en de behaalde voor- j deelen gaan weer geheel ot gedeeltelijk te Icor. zoo wordt mi. verklaard het feit, netweb; een ieder wel eens zat zijn opgevallen, dat een fokker met een be paalden stier extra dieren fokte, welke a.le eenzehde i mooie type vermonden en den fokker naam gaven, doch dat, zoodra genoemde foksier plaats na<l moe.eli mu- I ken voor een anderen, de verkregen resultaten weer verdwenen en er dan geklaagd werd: wai vuU uai fokken toch tegen. Maar om op het gekozen voorbeeld terug te komen, naar onze meerling had men hier moeten iraenten, weer een stier uit daezetlde fam,Le te bekomen of te gebruiken; of men had, indien dat niet mogelijk was moeien doorfokken met zijn eigen stier, d.e uit prin cipe onvoorwaardelijk was verkocht. Voor het bereiken van de grootst mogelijke gelijk vormigheid en het vastleggen van de gewou.Ci.te eigen- I schappen is naar onze meerling lamijeteeli het aange wezen middel. De weg, die leidt naar het doel van den fokker is een zeer lange, maar wordt aanmerkelijk bekort door een „pracitsche" tospassing van familieteelt. Ik zeg „practiscne", omdat er ook een „onpraclisehe" mo gelijk is. V\ anneer inen n.1. een beslag van zuinig gehalte wou verbeteren alleen door telkens t besie daarvan weer voor de fokkerij te gebruiken, dan zou dat een onpractische zijn, omdat men den weg noodeloos lang en 't doel wellicht onbereikbaar maakte. In dit geval kan men natuurlijk eerst profiteeren van het hoogör standpunt van anderen oin eersl dan tot familieleed over le gaan, wanneer het er op aan komt, verkregen goede eigenschappen vast te leggen. Mijnheer de Redacteur en geac.de Lezers, ik sp.eek wellicht naar uw oordeel een en ander te beslist uit; dit is niet de bedoeling; wat ik hier heb neergeschreven zijn. waar naar gevraagd weid, n.L.onze persoonlijke indrukken omtrent familieteelt, gebaseerd op eigen erva ring. die ik dan nu als de bron der bovengenoemde beweringen zoo vrij zal zijn, u nier in korte woorden mede te deelen. in 1883 is mijn vader begonnen rationeel te fokken, lid van 't Stamboek te woiüen en wekelijksche melk- lijsten bij te houden. Drie der teen aanwezige koeien zijn geworden de stammoeders van den geneelen te- genwuordigen koppel (18 stuks melkvee en ongeveer 15 sluks vrouwelijk jongvee). In al die jaren is een keer of acht nieuw bloed ingevoerd, zooals door het koopen van een stier of koe of door het laten dekken van een koe bij eens anders stier, maar dat gaf niet telkens den geheelen stal nieuw bloed. Na 1891 is nooit meer een koe aangekocht. In 1897 is een vreemde stier aangeschaft; een zelf gefokte zoon van deze dekte een koe van iemand uit cle omgeving en een hieruit ontstane stier werd door ons weder om aangekocht en gebruikt. Deze was dus voor 1/4 ook van eigen bloed.. Na dien is immer voorlgefckt zonder inmenging van vreemd bloed. De paringen hebben steeds plaats gehad in allerlei familieverhoudingen met dien verstande, dat de sieren nooit hunne moeders nog hunne dochters be sprongen (geen bloedschande dus; daarg.Laten een paar onbetcekenende uitzonderingenWel ontstond eens een zeer goed produet uit de paring van vollen broer en zuster. Om te probeeren enkele onderdeden van pns vee I spoediger te verbeteren, lieten we dit en hét vorig jaar enkele dieren in Friesland dekken om dan ialer met een mannelijken afstammeling daarvan uit den eersten of tweeden graad den stal door te fokken, na tuurlijk alleen pis t dier overigens aan de verwach tingen beantwoordt. Lil het voorgaande ziet men, dat hoewel niet steeds van 1883 af zonder inmenging van vreemd bloed is fokt. ons tegenwoordig standpunt toch het resultaat is van een fokstelsd, dat ten volle op den naam „familie teelt" aanspraak kan maken, hetgeen nog duidelijker zou blijken wanneer men een bLtk sloeg in de laatste afleveringen van het Ned. R, Stamboek vóór 1907, waarin geneete aparte bladen noodg waren voor den stamboom onzer ingeschreven dieren. Wordt vervolgd. D. F. LANDMAN. Den Haag, 22 December. De budget-debatten van 1910 zijn toch minder on belangrijk geworden dan men aanvankelijk vermoed de dat ze zouden nfijken t$ wezen. En speciaal de' 22ste December is geworden een „historische datum" van den eersten rang. Vandaag, immers, is vervuld de profetie dat er een barst, een scheur was gekomen in de schijnbaar nog gezonde coalitie. Mijne voorspelling, in de Borromaeus-dagen ge waagd, is gebleken op juiste waarneming te be rusten. 't Zij in alle nederigheid; in volle vreugde voor 's lands heil en welzijn; getuigd... Heden, Donderdag, is de breuk tot stand gekomen.; En wel bij het amend.-Van Vuuren, dai stresue om de f 11.500 subsidie voor de openbare leeszalen te schrappen. Hier hebben zich de sluimerende hartstochten van haat en weerzin tusschen Rome en Chr.-historische groep ten volle ontketend. Hierbij heeft men gekregen de van Links storm achtig, onstuimig toegejuichte rede-De Visser, nadat de heer Van Vuuren had betoogd dat het ter wille van de continuïteit, niet van het principe, ingedien de voorstel der Regeering voor Rome onaanneme lijk is. O, er werd hopelooze moeite gedaan om den schijn te redden! De heer Van Vuuren sprak van „eene verregaande hoffelijkheid Jegens Harer Majesteits loyale opposi tie". Het amendement werd „uiterst vriendschappelijk genoemd". Oele.', zeiden de oude Hollanders, Geen staats subsidie, aldus luidde het Katholiek parool. Kwam dr. De Visser. Hij begreep de „systematische opvatting van het Christendom", dat „beveiligd dient te worden tegen afwijkende meeningen". Doch daarvan, aldus de heer De Visser, wil len geen Protestanten hooren. Ik weet wel, zei hij, dat de vrijheid een groot gevaar in zich houdt, maar als Protestanten moeten we die vrijheid aandurven, ook al zijn daarvan dingen het gevolg, waarvan wij huiveren. Het is verkeerd om den werkman de literatuur te willen onthouden, die wij willen bestrijden; het is alsof er geen kracht meer in onze beginselen is om die verkeerde beginselen te bestrijden." Dat de heer Schaper dr. De Visser's woorden be wonderde, en aan die gevoelens uiting gaf, 't is niet onbegrijpelijk. Erkend moet worden, dat de premier op zeer be hendige wijze jongleerde. Nóg altijd kool en geit sparend... Hij koos geen partij. Liet de beslissing over aan de Kamer. Deed al z'n best om te doen gelooven, dat de zaak „niet principieel" is, noch aan Roomsche noch aan Dordtsche zijde. Maar onder wijl Z.Exc. sprak, hoorde men het kraken, knakken, scheuren der coalitie. 't Was echter te laat. Met 48 tegen 41 ging het amendement van de baan. Links stemde met de chr.-historischen (behalve mr. Van Veen) en de anti-revol. heer Van der Molen. Voor: de katholieken, mitsgaders mr. Van Veen. Daarmee is, wat men ook verzinne, uitdenke om het te bemantelen, de scheuring een voldon gen feit geworden. Scheuring, waar geen repareeren meer aan baat! De aandrang des heeren Van Vuuren, tot den minister gericht, om den post terug te nemen, was zeker -van Coalitie-standpunt, welgemeend. Edoch, hij kon niet meer baten. Wat er nu verder groeien zal uit de nieuw-geboren politieke constellatie (feitelijk is 't nu 59 8 51 Rechts geworden!) zal moeten blijken. Men heeft het verloop van het proces af te wach ten. Maar dit staat vast, van 22 December 1910 af begint eene nieuwe periode in ons politiek leven. En geen „Barbertje"-driestarren kunnen dat meer verhoeden. Dat vanuit de Kanaalstraat het ratten- kruid is gestrooid, waar de arme Coalitie niet „im muun" tegen was: wij weten 't Wel allen. Doch de „rattenvanger van Hameln" zal ten slotte door de listige diertjes, die hij wilde verschalken, worden verslonden. Treurig eind, dat velen met droge oogen zullen aanzien... Over wat verder bij Binnenlandsche Zaken verhan deld is, kunnen we zeer kort zijn. Het voornaamste is, dat eene herziening van de Leerplicht-wet werd aangekondigd, zonder dat het herhalingsonderwijs erbij werd opgenomen, met maatregelen tegen arbeiden door leerplichtige kinderen. Nog veel meer is er gezegd, beloofd, in overwe ging genomen. Maar... wie zal straks het Regeeringskasteel be stormen? I Na den dag van 22 December 1910 wankelt mr. Theodorus' zetel, nog kort geleden zóo hecht, rots vast geacht De drommen vijanden stormen aan. Nieuwe tijden zijn op komst... In trouwe, het bud-i Feuilleton. ROMAN VAN ROSENTHAL. 12. „U houdt er een eigenaardige manier op na om de dieren te verschrikken," riep Arendberg zijn com pagnon driftig toe. „Ik schijn hier een zeer vertrouwelijk gesprek te hebben gestoord," antwoordde Mölenhoff. „Het doet mij heusch leed, want u beiden scheen de zaak vol komen eens te zijn. Ik hoorde buiten geen geluid ik kon dus niet verwachten hier als rustverstoorder te fungeeren. Maar ik zal mij onmiddellijk verwijde ren, dan kan het gesprek weer worden voortgezet." Zoo sprekend liep Wolfgang door de ruimte voor de eerste rangen naar het bureau. „Hij is een schavuit. Een volgeling van Satan," mompelde Pieter. „Hij heeft mijn sympathie ook niet," zeide The- rese. „Het is toch eigenaardig hoe een afschuw mijn leeuwen voor hem hebben. Zij merken hem dadelijk op en de beesten worden boos en ongeduldig. En het is waar, dat deze dieren een heel fijn instinct heb ben en voelen wie het niet goed met hen meent. Ook al doet zulk een persoon hen goed, dan nog nemen zij de noodige reserve in acht. Een mensch &ou er, dat opmerkende, toe kunnen komen dergelijke •aenschen te schuwen." ..Dus u schuwt mijnheer Atrani?" vroeg Pieter met een zeer tevreden uitdrukking op zijn gelaat. ..Dat doe ik en ik heb alle reden om hem te vree- en een ontmoeting met hem voortaan te ver- mijden. t;n het is Juist daarom, dat ik besloten ben been te gaan van bier, en vandaag voor de laatste maai op te treden." Mijnbeer Pieter volgde deze mededeeling met groore spanning, maar daar Therese zich in de kooi begaf haar dieren weer gerust te stellen, had hij geen Bel*kenheid op dit onderhoud verder in te gaan. hntte1 "^urde nogal een poosje eer Therese met he in h Vau mijnheer Arendberg de dieren weer wat d« u humeur had. Eerst werden de kleppen van term. maar gesloten en de dieren in totale duis- te 5®hv»td. Om het resultaat van deze poging af 'ten, bleven Therese en haar metgezel eenige minuten stil luisteren en toen de dieren schenen te kalmeeren, zeide Arendberg eensklaps: „Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag." „Dring er niet bij mij op aan, mijnheer Arendberg, laat mij nog eenige dagen tot nadenken," antwoordde Therese. „Ik ben zenuwachtig en opgewonden en geheel uit mijn kalmen gemoedstoestand gebracht. Nog enkele dagen geduld en u zult een antwoord hebben." Mijnheer Arendberg boog toestemmend. „Ik ben volstrekt niet van plan u te dwingen. Maar dat be hoef ik ook niet te doen," voegde hij er vol vertrou wen bij, „want ik weet hoe ten slotte uw antwoord luiden zal. U heeft mij nu leeren kennen. Op uw beslissing mag volstrekt geen dwang worden uitge oefend. Ik zal geduldig wachten." Therese bloosde bij deze woorden, maar antwoord de niets. Mijnheer Pieter en Therese openden nu de klep pen en Therese sprak de leeuwen geruststellend toe. Zij gaf de dieren gedroogde vijgen, die smakelijk wer den verorberd, zoodat de booze luim weer voorbij scheen. Toen verlieten zij beiden de menagerie en zagen juist hoe Atrani wegreed in een rijtuig dat hem daar scheen te hebben opgewacht. „Waar mag die kerel zoo lang gezeten hebben?" vroeg nu mijnheer Pieter wantrouwend. „Ik zou wel willen terugkeeren, om dat te onder zoeken," antwoordde Therese ongeduldig en bang. „Dat zou misschien wel goed zijn," meende Arend berg. Zij keerden dus beiden naar de menagerie terug en aan het loket ontmoetten zij juist den aassier. „Was mijnheer Atrani het laatste half uur bij u?" vroeg Arendberg. „Neen," luidde het antwoord. „Hij kwam zooeven uit de requisitenkamer en is nu weggereden." „Wij zullen de wachters even ondervragen," meen de Therese en zij liepen door naar de menagerie. Daar hoorden zij ook, dat mijnheer Atrani een poos in de requisitenkamer was geweest, toen naai de menagerie was gekomen en vervolgens weer naar het andere vertrek was geloopen. Deze menschen wisten evenwel niet hoe lang hij ln de kamer ge weest was, omdat die ook nog een anderen uitgang had. „De kassier zegt dat hij zooeven is vertrokken, dus moet hij er een heele poos vertoefd hebben," oordeelde Arendberg. „Ik ben heel nieuwsgierig wat Atrani tweemaal achtereen in de requisitenkamer te doen heeft ge had," vervolgde Arendberg halfluid. „Mijn kleedkamer is er vlak naast. Ik moet daar toch eens rondzien," meende Therese en terwijl Arendberg naar de requisitenkamer ging, liep The rese naar haar kleedkamer. Maar hier was alles onveranderd. Er heerschte niet de minste verwarring. En toch als de meubelen hadden kunnen spreken, hadden ze heel veel lee- lijks kunnen vertellen. Weinige minuten voordat Therese in haar kleed kamer kwam, was Wolfgang daar geweest. Hij had de groen zijden pagemuts die Therese steeds op had bij de voorstelling, vlug en handig van binnen los getornd en van binnen in de voering een klein stuk rauw vleesch daarin gestopt, en was daarna naar de menagerie gegaan. Hij had gedacht, dat het proef- uur allang voorbij zou zijn en had dus gemeend daar niemand anders dan de wachters te zullen vinden. Tot zijn onaangename verrassing vond hij daar The rese en Arendberg. Hij wilde liefst niet gezien wor den, terwijl hij uit de requisitenkamer trad en toen dat onoverkomelijk moest gebeuren, redde hij zijn verlegenheid door zich spottend over het bijeenzijn der beide anderen uit te laten. Tot zijn schrik be merkte hij dat hij zijn wandelstok in de kleedkamer van Therese had laten staan, dus moest hij er nood zakelijkerwijze weer naar toe. Vlug dus weer daar heen gesneld en toen had hij langs de kassierskamer de menagerie verlaten. Daardoor was het te verkla ren, dat Therese en Arendberg zijn vertrek nog had den opgemerkt. „Dat zonderlinge rondsluipen van mijn compagnon bevalt mij maar niemendal," zeide mijnheer Arend berg nadenkend. „Ik zal vandaag mijn voorzorgsmaat regelen nog verdubbelen. Ik zal niet alleen mijn schietwapens gereed houden, maar ook gloeiende stangen gereed laten leggen. U moest zoo mogelijk vanavond maar niet optreden." „Wel neen," riep Therese uit, „een dierentemster mag geen angst hebben. Het publiek mocht eens iets van de zaak hooren en dat zou al te dwaas zijn. Maar ik geloof bepaald dat mijnheer Atrani mij niet veel goeds gunt, vooral na de weigering, die ik hem gisteren heb gegeven." „Wat, heeft hij het gewaagd?" riep Arendberg opgewonden. „Maar mijnheer Arendberg, en waarom zou .hij dat niet mogen?" vroeg Therese bedaard. „Waarom? Wel omdat ik u beschouw als mijn ver loofde," antwoordde Arendberg snel. „Dat is uwe beschouwing maar daar wist mijn heer Atrani toch niemendal van?" lachte Therese, die weer opgeruimd en vroolijk werd. „Deze verloving bestaat immers alleen in uw hoofd mijnheer Arend berg. Uzult toch nooit een arm meisje huwen, zoo als ik ben, dat is toch immers maar een luim van u?" „Welnu, noemt u het maar een luim, maar dan is het een luim, die mijn geheele leven lang zal duren," meende de Hollander. „Maar u wilt immers heengaan?" voegde Arend berg er droevig bij. „Dat bemoeilijkt de zaak wel eenigszins." „U lijdt aan een idee-fixe mijnheer Arendberg." „Juffrouw Therese, noemt u het zooals u wilt, ik zal mijn zin hebben, ik zal u volgen al ging u ook naar China." „Ook tegen mijn wil?" „Ik zou u overal in het oog houden, ik meen dat aan u en aan mijzelf verplicht te zijn." „Waarom dan toch, mijnheer Arendberg, als ik u dat mag vragen?" „Wel, omdat het lot u voor mij heeft bestemd, omdat wij als voor elkander zijn geschapen ook al mocht u dat eerst na jaren en jaren inzien." „Wanneer dat oogenblik komt, geloof ik wel, dat ik een oud meisje zal zijn," lachte Therese. „U zult heel spoedig inzien, dat Ik volkomen ge lijk heb," meende Arendberg met ernst en overtui ging. „Overigens," zoo ging hij voort, „zie ik niet in, waarom u van hier zoudt weggaan..." „Maar mijnheer Arendberg, na al wat er gebeurd is, zult u moeten toestemmen, dat de verhouding van mij tot mijnheer Atrani onmogelijk is." „Dat is waar maar waarom zult u voor hem wijken? Hij kan gaan hij zal neen, hij moet gaan," donderde mijnheer Pieter eensklaps. „Ik zal hem wel uitkoopen ik zal hem wel uitkoopen," „Ik scheid mij heel ongaarne van mijn dieren," zeide Therese. „U zult ze hebben als huisdieren, ik geef ze u cadeau. Den verderen rommel verkoop ik," riep mijn heer Arendberg zeer ijverig uit. „Om dan als uw eeuwige verloofde met haar drie leeuwen door het leven te gaan," plaagde Therese. „Wat verloofde," lachte Arendberg. „Dat is u den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 5