geilheid zijn talenten tc toonen. Hij apporteerde een
ring van een juffrouw in de Boschjes, die zij onder
het wandelen had verloren. Hij bezorgde meneer den
verloren huissleutel terug op ecu oogepblik, dat hij
radeloos voor de gesloten deur stond.
Weldra gingen zijn „performances" verder. Op een
goeden dag verdween Jnj op de wandeling en kwam
terug met een bos bananen verdachte natuurlijk
dit nij op de handkar van een passocrenden venter
had opgemerkt. Een andermaal verscheen hij met een
parapkue van niet delenieerbarc herkomst natuur
lijk ten verdachte, en gaf meer andere blijken van
zijn ongewoon intellect en verbluffende dressuur.
De eerste moeilijkheden ontstonden, toen mevrouw
op ten buitengewoon ,,'smcrigen" dag de „verdachte"
parapluie gebruikte om liaai* eigen regensclicrm te spa
ren en op de straat door een druipende juffrouw werd
aangesproken, die bij kris kras zwoer, dat het hdfir
parapluie was, 'die haar was ontgapt door een pond1,
terwijl zij op een bankje in een plantsoen zat en de
parapluie o-p tien grond gevallen was.
Volgende mocielijkheden ontstonden door de volgen-
gtndc memorabele feilen.,die „Pak-aan" bedreef.
1c. Een verdaelitcn padvinders-stok opbrengen (de
padvinder liep tranen met tuiten huilend, er achter
aan).
3e. Een verdachte jas, die een wandelaar over
zijn arm had, dezen ontnomen. Dat „Pak-aan" de jas
mol thuis bracht, lag alleen in de omstandigheid, dat
hij onder liet hard-er-mee-wegloopen over zijn prooi
viel. en, er vervolgens zoo in verward geraakte, dat
<L wandelaar hem achterhalen kou en hem na een
hardnekkig gevecht, waarbij de trouwe „Pak-aan" veel
klappen met een eiken wandelstok opliep, hem het ver
dachte kleedingstuk (voorzoovcr het dan nu nog was)
kon ontrukken.
3e. Het beklinunen van een stilstaanden niail-coaeh,
waar (hiecl boven op een man zat met een verdachte pet
op. die „Pak-aan zorgvuldig aan zijn baas bracht.
4e* Het ontdekken van een verdacht voorwerp in een
hoed van een dame, tengevolge waarvan hij den hoed
„met toebehooren" apporteerde en naar huis bracht
tot doodelijken schrik van de radelooze juffrouw.
(Met dit laatste staaltje van het opsporen van verdachte
voorwerpen werd „Pak-aan"'s carrière ontijdig afge
sloten. Zijn voortreffelijke „performances" in het vrije
gaven te veel last en werden te duur. Ook begon men
aan zijn volkomen belangeloosheid te twijfelten, toen
hij op een goeden keer een „verdachte" rollade (de
verdenking ontstond, doordat de helft er aan onlbrakl
thuis bracht. Hij werd nu aan den boterboer cadeau
fdaan en vertoont de wonderen zijner dressuur te
leiendijke.
Er zijn meer groote geesten in ballingschap gestorven.
(Vad.)
Losse gedachten over de mond
en klauwzeerplaag van 1911.
Bezien, wij nu eens 'n anderen maatregel, die veel
in toepassing komt bij de bestrijding van tongblaar,
en wel
DB INSLUITING.
Waar deze maatregel consequent kan worden toe
gepast, is ook daarmede veel te bereiken.
Niet zoolang de runderen in de weide loopen, over
hekken en scheringen elkander kunnen beruiken en
belikken, of over de sloot kunnen springen om de
besmetting op te doen of verder te verspreiden. Dan
is er natuurlijk niet veel van te verwachten.
Maar als h^t vee op stal staat, en men kan het
erf goed afsluiten en doen bewaken, en zorg dragen,
dat de personen, die bet erf verlaten, behoorlijk wor
den ontsmet, terwijl de uitvoer van alle besmette voor
werpen of producten (melk, huiden, hooi, stroo en
ander veevoeder, stalgereedschap, koekkisten, melk-
zakken enz.) kan worden tegengegaan, is het in vele
gevallen gelukt de tongblaar tot éen boerderij te be
perken.
Er hangt hier weer veel af van de welwillendheid
ten medewerking van den bewoner der besmette hoeve.
Waar die wordt verleend, daar is men van het suc
ces zoo goed als zeker. Ut zou daarvan weer verschil
lende voorbeelden kunnen noemen, niet alleen, van
vroegere jaren, maar ook nog van dit jaar.
Jammer is het, dat de medewerking maar zoo
schaars gevonden wordt, en in. die gevallen ontbreken
aan het veeartsenijkundig staatstoezicht vrij regelma
tig1 de middelen om onwillige menschen tot het nauw
keurig naleven der gegeven voorschriften te dwingen.
De menschen. die met de bewaking van een be
smet erf worden belast, hebben in den regel niet de
minste kennis van besmetting en ontsmetting.' en dik-
twijls hebben zij er meer belang bij om de voorschrif
ten slapjes of in het geheel niet toe te passen, dan
dit nauwgezet te doen.
't Zijn dikwijls werkeloozen of invaliden, die, als
de tongblaar-periode afgeloopen is, toch ook moeten
leven, en wier zeggingskracht tegenover de veehou
ders daarom al heel gering is. Zoo'n halven of heelen
dag achtereen op een boerdlerij staan zonder koffie
of sigaren, een boterham of een andere hartsterking
valt ook niet mee. En op zulke versnaperingen heeft
de bewaker de meeste kans, als bij weet te geven
en te nemen eu, als het zoo voorkomt, ook eens wat
door de vingers te zien.
ik u dat niet meer waard?"
Zij greep zijn liand en keek hem in de oogen. „Nu
is u mij veel. veel meer waard dan te voren,riep
zij uit, ademloos en was zelf verwonderd over baar
moed.
Lang hield hij haar blik uit.
„Heinz was bij mij." zeide zij dan zacht. „Hij v eet
alles reeds. Ga naar hem toe." Zij opende de deur.
Hij poogde krampachtig om weer opgeruimd te
schijnen, „lleiuz, duivelsche kerel, zit je hier zelfs
in het heilige der heiligen. Jou deugniet. Neen. -je
'hebt bepaald het bericht over Mottl reeds gelezen
hè? Ik heb mij er ook reeds mee geamuseerd."
„Zult ge nu uw ontslag nemen?"
„Ontslag nemen? Ik? Geen idee van. Den luiaard
uithangen zal ik een paar avonden. Misschien kijk
Ik dien ander nog wel wat af. En heb jij jezelf in
het zonnetje gekoesterd hier? Kinderen, hoe staat
het met het eten? Ik heb een honger ais een beer.
En mevrouw Rampold, het instituut van den eersten
rang, zal een paar fijne flesschen voor ons neerzetten.
De heele huishouding is hier uitgenoodigd. Kom,
broerlief."
Eenige dagen achter elkaar bleef men in het pen
sion zonder eenig bericht van den kapelmeester. De
repetitiën in zijn lokaal waren door Forschner afge
zegd I Iel la liet Heinz niet merken, dat het w zij gen
van Thomas haar hinderde.
Naar de élite-voorstellingen ging zij niet. Zij kon
het niet over haar hart brengen, om op de plaats,
waar Thomas Brandt steeds stond, ©en ander te zien.
De couranten prezen uitbundig den beroemden di
rigent en de andere gasten evenzoo enthousiast. Slechts
mevrouw Reusch-Burger kreeg een koel onthaal.
Toen Vrijdag nog steeds geen teeken van leven
van Brandt was vernomen, schreef Hella aan Forsch
ner. Hij moest haar telefonisclf opbellen en haar ver
tellen, wanneer, hoe en waai' hij eten kapelmeester
het laatst had gezien. Tot aan den avond wachtte
zij vol ongeduld. Het was leelijk en onaangenaam
weer geworden, het regende en stormde.
Het was zoo ongezellig dat al de bewoners van het
pension vroeg naar bed waren gegaan. Reeds vóór 10
uur heerschte er in het pension een nachtelijke stil
te. terwijl huiten de wind huilde, de markisen klep
perden en de regen tegen de ruiten sloeg.
Hella was bezig heur haar uit te wasschen, toen
er werd gebeld. Ben tweede, een derde maal. Ein
delijk slofte een der meisjes de lange gang door.
Hella sloeg een handdoek om het natte haai* en
luisterde. Een telegram scheen buiten te worden af
gegeven.
Als men arm is en, straks weer werkeloos, nu, dan
heeft men maai- weinig in te brengen in de weiold.
En als het koud is en guur, en de boerin noodigt a
zoo vriendelijk bij de warme kachel, of gij kunt in
den warmen stal zoo gezellig boomen over alles en
nog wat. wie zou daarvoor niet zwichten? Wolk arm.
dikwijls slecht gevoed en slecht gekleed menscli zal
dan buiten bij het hek blijven staan kleumen? Ten
zij dan, dat hij vernomen heeft, dat de veearts op
het dorp is of komt'
Maar de militaire macht! Soldaten, miliciens! Pit
tige, jonge menschen, goed gekleed en gevoed, en
onafhankelijk van de boeren als bezitters en werkge
vers, is daar niet wat van te verwachten?
Och, lieve lezers, wat zal ik u zeggen. Ken., ge
soldaten? Weet go, dat zij omstreeks 20 jaar oud
zijn en dat zij van een pretje houden? Gloeiend van
geestdrift voor vaderland en vorst, vooral op natio
nale feestdagen, als wanneer zij hun geestdrift dik
wijls in zulke schoten© zangen uiten, jawel, daar wil
ik niets op afdringen. Maar van geestdrift om „de vee
ziekte" te bestrijden, heb ilc nooit iets gemerkt.
Kent ge de liefhebberijen van een soldaat? Deze
zijn: paardrijden, dikke boterhammen eten, 'n kaartje
leggen, pijpjes rooken, over koetjes en kalfjes pra
ten, en wat dies meer zij, Goedhartig is hij in den
regel ook. Als de meid wat vriendelijk kijkt, wil hij
haar wel helpen de aardappelen schillen (daar heeft
hij slag van) of water dragen of zoo iets. Ook helpt
hij melken, aarde karren, het paard ophalen, een
wagen varkens wegbrengen en dergelijke.
Beste jongens zijn het. hoor, die miliciens; zij zul
len het een mensch in den regel niet lastig maken-
Maar... als materiaal voor de bestrijding van veeziek
ten zijn! ze absoluut ongeschikt.
Zoolang het veeartsenijkundig staatstoezicht met
dergelijk ongeschikt personeel moet blijven werken
en geen geschoold personeel ter beschikking heeft,
die wat voor de algemeen© zaak voelen en eenige
kennis hebben van besmetting en ontsmetting, zoo
lang zal men fiasco blijven maken met dezen zoo goed
bedoeldea en bij goede toepassing uitnemen,den maat
regel.
Is het personeel, met bewaking en ontsmetting be
last, wèl geschoold, zooals in sommige gemeenten met
©en goed ingerlchten reiniging©- en ontsmettingsdienst
of heeft men de beschikking over flinke rijkspolitie
of marechausstee, menschen met plichtsgevoel en eer
gevoel, dan kan deze maatregel het altijd dure en
bij vele menschen onsympathieke afmaken overbodig
maken-
Met het uitmuntende wapen der marechaussee kan
men wonderen doen. Een brigadier met een paal
man bereden politie zijn in den strijd tegen veeziek
ten meer waard dan, een heel regiment soldaten (mi
liciens). 0
Bij de insluiting hoort nog iets, wat alleen tot
zijn recht komt, als men de beschikking over handig
gewillig of goed geschoold personeel heeft.
Men dient nl. de dagelijks bij groote hoeveelheden
geproduceerde smetstof zooveel mogelijk te vernie
tigen of onschadelijk te maken. En dit kan zeer goeld.
Kan men het zoover brengen, dat de bewaker, ge1
holpen door den veehouder of zijn personeel, tweemaal
daags den mond der zieke dieren uitwascht of uit-
sponst met een lichte creolin-oplossing (bijv. 2 pro
cent), dan bewerkt men daarmee niet alleen een in
den regel spoedige genezing, maar men maakt ook de
smetstof onschadelijk. Ook de klauwen kunnen met
een (wat sterkere) creoline-oplossing begoten worden,
en overigens kan de geheele stal een paar keer daags,
bijv. na eiken voedertijd, met dezelfde creoline-oplos
sing worden besproeid. Dan doodt men de smetstof
zonder twijfel, want heel veel weerstandsvermogen
heeft de smetstof van mond en klauwzeer niet, dat
is zekér. Verder moet de mest uit den stal, als geen
overdekte bergplaats daarvoor aanwezig is. zoo
dicht mogelijk bij den stal opgezameld worden en
telkens na het uitmesten overdekt met een laagje
aarde.
De melk kan men genist tot kaas of boter ver
werken en de karnemelk en wei, nadat zij gekookt
zijn, aan de varkens voederen. Voor de kalveren schijn
de melk, ook al is zij gekookt, vergiftige eigen
schappen te bezitten Althans dit jaar zijn, een groot
aantal sterfgevallen slechts op deze wijze te vorklaren
Bij het voederen van ongekookte mellc stierven kal
veren hier en daar als muizen, maar de sterfte hield
nog niet altijd geheel op, al werd de melk gekookt.
Eigenlijke verschijnselen van tongblaar bemerkt men
daarbij soms in het geheel niet aan de gestorven kal
veren; 's morgens drinken zij nog goed en 's mid
dags ziet men ze sterven -«onder verschijnselen van
hevige benauwdheid, die aan vergiftiging doen den
ken.
En verder is er nog op zooveel te letten. Het is
bijv. niet onverschillig, wat het personeel eener be
smette boerderij in zijn vrijen tijd doet.
Als de boerenarbeiders zelf vee hebben, bijv. var
kens of een paar koeien, en zij gaan thuis slapen, dan
wordt dat vee; dikwijls het eerst besmet en kan het
personenverkeer dikwijls op grooten afstand de oor
zaak zijn van nieuwe ziektegevallen. De voorbeelden
hiervan zijn voor 't grijpen.
Ook hierop heeft de persoon, die met de bewa
king van een,- besmette; boerderij is belast, te letten.
Arbeiders, die eiken avond of althans een paar keer
per week naar hun eigen woning vertrekken, moeten
een schoon pak kleeren aantrekken, zich flink reini
gen, de handen ontsmetten en bovenal schoone en
niet besmette klompen of schoenen aantrekken, alvo
rens zich naar huis te begeven. Maar waar gebeurt
dat, als men, er niet zelf bij staat?
Zoolang de veehouder, die- toch in ontwikkeling
boven zijn arbeider behoort te staan, bij elke be
smettelijke ziekte nog blijft praten van „brand of
branderigheid, die naar buiten slaat", zoolang zal de
arbeider zich niet in acht nemen, als hij er niet toe
gedwongen wordt.
Hier moet terloops even gewezen worden op het
groote verschil tusscheu de landbouwers in doorsnee,
die geen ander onderwijs dan op de lagere school heb
ben ontvangen en degenen, die wat vakonderwijs heb
ben genoten. Dat verschil komt nergens beter uit dan
in een tijd als deze. De geheel onontwikkelde land
bouwer begrijpt niets van de maatregelen, die geno
men worden, hij lacht er mee en vindt alles dwaas
heid (onbekend maakt onbemind!). Maar niet zoodra
beeft hij wat landbouwonderwijs meegemaakt, al is
het maar op een enkel wintereursusje, of het too-
ueel verandert opeens. Hij, heeft geleerd van anderen
iets aan te nemen- Hij heeft ingezien, dat er toch
nog wel wat meer te kennen is dan hetgeen er op
de lagere school wordt geleerd en zijn vader hem
heeft verteld. Hij heeft een inzicht gekregen in de
voortteliug en verspreiding van al wat met leven is
bezield, ook van lagere dieren en planten, die met
het bloote oog niet of nauwelijks waarneembaar zijn.
Het o-derwijs heeft hem veranderd van een geboren
tegenstander in een voorstander van de bestrijding^
zoowel van besmettelijke -vee- als van plantenziekten
en andere schadelijke invloeden, die storend op zijn
bedrijf inwerken.
Wat werkt het gemakkelijk en sympathiek met
zulke meer ontwikkelde menschen! De ontwikkeling
maakt den mensch niet beter of heiliger, volstrekt
niet, maar wel sterker in den strijd tegen de hem
omringende gevaren,. En zijn trots, zijn meening, dat
hij alles beter weet da,U een ander, is gebroken. Er
is niets in de wereld, wat den mensch meer hoogmoe
dig maakt, dan onwetendheid. Wie wat meer weet,
die begint in de eerste plaats in te zien, hoe weinig
hij feitelijk weet en waar blijft dan de hoogmoed?
Bespreken wij in een volgend nummer nog een
maatregel, die met de insluiting in regelrecht ver
band staat.
Wordt vervolgd.
Van dit en van dat.
Een oogenblik later klopte het meisje aan haar
slaapkamerdeur, „Juffrouw, een telegram. De bode
wacht op antwoord."
Zij nam het telegram met beide handen aan en
scheurde het open. Zou het bericht van Thomas zijn?
Een geel papiertje viel op den grond. Dat was het
an twoo rd-be w ij s.
„Is u bereiu, morgen. Zaterdagavond Elsa te zin
gen? Dadelijke beslissing is noodig voor de annonces.
Repetitie 's morgens 10 \iur. Directie Zomeropera."
„Of de bode dadelijk het antwoord kon meenemen.
Dat kost 10 pfennig, juffrouw."
Zij was als verdoofd, als dronken. Geluk, Jube,l en
angst sidderden in haar.
Het meisje moest binnenkomen, haar pen en inkt
geven. De tocht want in de andere kamer stond
het venster open en de bode wachtte beneden in de
open deur -deed een paar deuren met geweld dicht
slaan en ergens brak een glas.
„Scherven!" zeide Hella halfluid.
Dadelijk had zij berouw over haar woorden. Zij was
niet bijgeloovig, maar het deed haar toch onaange-1
naam aan, dat dit het eerste woord was sedert het
bericht, dat een verandering in haar leven bracht.
Eindelijk stond haar accepteeren op papier en werd
de bode weggezonden,
Hella bibberde. Nu eerst bezon zij zich, dat haar
hoofd nog nat van het water was.
„Ik zal toch geen koude gevat hebben? Lieve
God ach, lieve God ach, ik bid U, ik moet
morgen goed bij stem zijn!".
Zij wreef heur haar, wreef haar huid en daarbij
werd zij warm. Dan baalde zij van den vleugel de
partituur van Lohengrin, kroop in bed, draaide het
electriscbe lampje op en legde de partituur voor zich
op de dekens.
Morgen baar eerste optreden!
Zij dacht aa^i haar eerste concert in de Bechstein-
zaal, waar zij tusschen wat instrumentale muziek, lie
deren in manuscript, gezongen had. Haar opgewonden
heid te voren, haar ijzeren vlijt van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat. en tenslotte dat geheel dood
zwijgen door de gansche pers.
Het theater was reeds sinds Maandag geheel uit
verkocht. De Amerikaansche dames uit het pension
hadden nog juist een paar staanplaatsen kunnen krij
gen. Een groote avond alzoo, Telramund en Ortrud,
een paar eerste krachten van wereldberoemdheid. Ook
De Koning had een voortreffeüjken naam. Hoe Hop-
pinger het er zou afbrengen was nog een groote vraag
Maar het koor, het orkest
Toen viel Thomas Brandt haar eerst weer in.
Zonder zijn reuzenarbeid hadden deze ólito-avonden
MAGNATEN-MACHT.
Een vermakelijke historie heeft zich dezer dagen af
gespeeld op de Hongaarsche Staatsspoorlijn van Grosz-
wardein naar Szegedin, die, men diene er wel op te
letten, niet tot die kleine lokale lijntjes behoort, waar-
mee o.a. de Fliegende Blatter zoo dikwijls den draalt
steekt. Het geval is er des te komischer om. Een
passagierstrein was 's middags om 3 uur uit Nagys-
zalonta naar Szegedin vertrokken en kwam na vijf
tien minuten aan de kleine halte Barmodpuszta aan.
Hier ging de trein niet verder, bleef zelfs niet staan,
maai- reed eerst gemoedelijk en daarna met steeds
toenemende vaart terug, zoodat de trein na een kwar
tier weer te Nagyszalonta was. De passagiers waren
hierover natuurlijk allesbehalve gesticht, sommigen
zelfs doodelijk geschrokken, daar zij veronderstelden,
dat de machinist plotseling krankzinnig was gewor
den. Bij hunne aankomst aan het station van ver
trek haastten zij zich om te informeeren naar de
oorzaak van deze gedwongen terugreis. Toen verna
men zij van den stationschef dat er absoluut geen re
den tot ongerustheid bestond. „Zijne Excellentie graaf
Stefan Tisza, aldus verklaarde op plechtige» toon
deze ambtenaar die iets te laat aan het station
was aangekomen, had den dringenden wensch geuit,
nog met denzelfden trein naar X. te reizen, en daar
om moest hij den trein wel telegrafisch terug laten
komen." Toen zij deze verklaring hadden aange
hoord, zwegen de reizigers eerbiedig en konden zij
juist zien, hoe de Hongaarsche ex-premier glimlachend
in 'n eerste-kla.sse coupé steeg, waarop de trein weer
in, de richting van Szegedin weg-tufte, waai' hij pre
cies een uur te laat aankwam.
PETROLEUM IN DE OUDHEID.
Terwijl bij ons het gebruik van petroleum voor ver
lichtingsdoeleinden slechts vóór eenige tientallen jaren
dateert, was deze vloeistof reeds 3500 jaar vóór Christus'
geboorte bekend en werd zij in de grijze oudheid reeds
veel ter verlichting gebruikt. Te Niuevé en Babyion
gebruikten dd inboorlingen een soort van asphaltwortel,
die nabü de bronnen van de Jo, een zijriviertje van den
Euphraat, 120 mijlen van Babyion verwijderd, gevonden
werd.
De eeuwige vuren der heidensche altaren te Baku,
welke door de vuuraanbidders geheiligd werden, zijn
niets dan uitöondingen van petroleumbronnen, die in
brand gestoken en door voortdurenden toevoer van
aardolie gevoed werden. De ondergang der twee sleden,
Sodom en Gomorrha moet naar alle waarschijnlijkheid
toegeschreven worden aan een plotselinge doorbraak van
onderaardsche, petroleum medevoerende wateren.
De oude Egyptenaren gebruikten de petroleum tot
het balsemen hunner dooden voor geneeskundige doel
einden. Herodotus beschrijft de op het eiland Zanthe
niet kunnen plaats hebben. Hij had het rokest eerst
op deze hoogte gebracht, dat een meester als Mottl
er mee werken kon.
Zou hij misschien vragen, dat zij zou weigeren op
te treden? Neen, dat geloofde zij niet. Zij verdiepte
zich in de muziek. Wel een uur lang las zij zoo. De
scenes klonken haar in het oor. Zij kon ook de oogen
sluiten, behoefde de noten niet te zien en hoorde toch
elk accoord.
Plotseling schrikte zij op.
Zij had geslapen. Het boek was van het bed af
op den grond gegleden. Door het balconvenster scheen
het volle daglciht binnen. Zij keek naar de klok.
Over vijven. Nu stond zij op en begon met haar
toilet. Na zes uur kwamen de ochtendbladen. Of haar
naam daar nu reeds in vermeld zou zijn?
Zij moest weer gaan.liggen. Zij was aan haar heele
lichaam als verlamd. „Bepaald heb ik kou gevat!"
zeide zij tot zichzelf. En met deze smartelijke ge
dachte sliep zij weer in.
Om acht uur kwam een der Amerikaanschen nog
in diep négligé langs de gang getrippeld. Klopte haas
tig aan en trad binnen. Zij bracht de courant mee.
Of het waar was, wat daar stond en met een rollende
r las zij gewichtig voor:
„De partij van Elsa zal gezongen worden door me
juffrouw Hella von Schytt, die trots haar jeugd als
concertzangeres reeds veel succes heeft gehad en nu
na een grondige studie bij mevrouw Wentura en an
dere eerste-klasse zangonderwijzers, op dezen interes-
santen avond haar overgang naar de opera wil vol
tooien."
Nu geloofde Hella het zelf eerst.
Kort vóór tien uur werd zij op het toonvel door
Dr. Harrock, den regisseur, met de andere dames en
heeren in kennis gebracht.
Daarbij vernam zij, dat haar inspringen een laatste
redmiddel was geweest, anders had de voorstelling
niet kunnen doorgaan. De sopraan was totaal heesch
geworden en mevrouw Rensch-Burger was direct naar
Zwitserland vertrokken en de plaatsvervangster had
gistermiddag uit Helgoland geseind, dat de storm en
haar angst voor zeeziekte haar niet hadden toegestaan
te vertrekken.
In de kleine conversatiekamer trof Hella eindelijk
Thomas Brandt aam in druk gesprek met een heef-
in wien zij dadelijk den beroemden kapelmeester uit
Berlijn herneiide. ue gasi scheen nog immer beden
kingen te hebben', maar Thomas Brandt redeneerde
die weg. Er was sprake van de nieuwelinge van
haar.
Nu kreeg zij een paar vriendelijke woorden vau
den vreemde te hooren over baar welwillendheid
voorkomende petroleumbronnen, die reeds voor 2500
jiren steenolie leverde.
Plutarchus verhaalt van een in brand staande zee van
steenolie in de nabijheid van Ekbatona. Plinius maakt
melding van do boomen te Agrigent op het eiland
Sicilië. De petroleum uit de bronnen werd destijds reeds
onder den naam van „Siciliaansche olie" tot het branden
in lampen gebezigd.
Ook de olie van Amerio werd gedurende geruimen
t(jd tot verlichting der stad Genua aangewend. De pe
troleumbronnen van Rangoon aan de oevers van de
Irawaddy in Birma, waren evenzeer in de grijze oudheid
reeds bekend.
FIJN GEVOEL.
Yan een bekende zangeres, die wel eens bij een nach
tegaal vergeleken is, wordt verhaald, dat zij, toen zj"
in een instituut voor blinden zingen zou, zich zoo fraai
mogelijk aankleedde. Men vroeg haar later, waarom ze
dat gedaan had, daar niemand haar toch had kunnen
zien. Daarom antwoordde de begaafde vrouw: Dat wist
ik ook wel, maar na mijn vertrek, zullen de blinden
natuurlijk gevraagd hebben, wat ik aanhad. En nu was
het mijn plicht door een zorgvuldige kleeding te voor
komen, dat by die ongelukkigen niet het vermoeden
gewekt bon worden„O, ze heeft zeker gedachtik
zing maar voor blinden, dus 't komt er niet op aan,
hoe ik er uitzie."
HET MIDDAGMAAL IN VROEGER TIJD.
In de vijftiende eeuw schynt de gewone tyd voor het
middagmaal 's morgens tien uur te zijn geweest. Op de
groote baroniale kasteelen werd in ruime mate gastvrij
heid bewezen, maar zelfs onder de mindere stand en, zegt
'r. Engeisch tydschrift, „the Bona fide Travelier", kon
men altyd zeker zyn van 'n goede ontvangst en den
besten voorraad, die het huis opleverde.
De deur te sluiten voor een vreemdeling, die geen
onderkomen had, was een misdryf, dat de kerk niet
licht vergaf, en meer dan eens werd opgemerkt, dat wie
in dit opzicht had gezondigd, naderhand geen geluk
meer had.
Dikwyls werd er op een hoorn geblazen, om aan te
kondigen, dat het byna tijd voor het middagmaal was,
ten einde de reizigers tot spoed aan te zetten. Zonder
ling was het, dat het tafelgebed werd gedaan, voordat
er opgedischt werd, en zeker moet de eetlust der gasten
wel opgewekt zijn geworden door de beweging der
bedienden gade te slaan, terwijl zQ de tafel dekten en
borden, zoutvaatjes, drinkbekers en andere benoodigd-
heden binnen brachten.
Anderen aan tafel te bedienen, werd veeleer eervol
dan andersom geacht, en in het verhaal van den Zwar
ten Prins, die den gevangen Franschen Koning op zijn
wenken bediende, is niets buitengewoons. In de huis
houding der aanzienleken waren de voorsnijders en
schenkers nooit minder dan schildknapen, heel dikwijls
edelen en baronnen.
KAXONNEXVLF1ESCH
Op het perorn van een spoorwegstation stond eea
koloniaal, omringd door een paar militairen van het
garnizoen aldaar, een meisje biykbaar zijn zuster
en zyn krom oud moedertje, een boerenmenschje. Het
moedertje schreide, de zuster trachtte te troosten, de
zoon, de koloniaal, keek ernstig, met een terug gehou
den traan in 't oog.
Een paar vreemdelingen gingen voorby, keken den
koloniaal aan en zeiden tot elkanderKanonnenvleesch
Goed voor Atjehl"
De trein komt aan, zuster krygt een kus, nog een,
Moeder word omhelsd, o zoo innigI „Dag moedert Dag
lieve moeder!"
Hy wil haar iets in de handen duwen, maar zy maakt
een afwerend gebaar:
Neeë, neeö, ik hê 't oe al gezeed. Neeë
De conducteur waarschuwt, dat het tyd is om in te
stappen. Moeder krygt nog 'n zoen en beg nt opnieuw te
schreien. De koloniaal stapt m de coupé. De deur wordt
dicht geslagen. Door 't raampje heen krügen de militaire
vrienden een hand. Moeder wordt nog eens toegeknikt
en zus toegewuifd. Daar fluit de locomotief. De trein zet
zich in beweging.
„Moeder"! klinkt het nog eens uit den mond van
den koloniaal, terwyi de trein al in beweging is, en hjj
werpt haar zyn portemonaie toe, die door zus wordt
opgeraapt.
Nou doe ie 't tochl kermt de moeder, terwyl ze
den trein naoogt „Nou doe ie het tochl"
Eu ze wordt door haar dochter weggeleid van 't per
ron naar den tram, waar ze haar groot verdriet en haar
groote liefde uitsnikt in de woorden„Zunne goeie
jong! Zunne goeie jong!"
„Kanonnenvleesch
BRAND TE SALONEKI.
Saloniki, 29 Juni. Een groot deel der wijk Hagi*
Sofia is door brand verwoest. De schade wordt o»
2 millioen kronen geraamd.
RIJKE PASSAGIERS.
De Olympic, het reuzenschip van de Witte Sterlijm
is Woensdag op haar eerste thuisreis van New-York
vertrokken. Het sohip heeft 600 eerste klasse-passa
giers aan boord, o. w. naar wij In de Engeisch#
bladen lezen 50 millioinairs.
om te willen invallen. Thomas Brandt lachte haar
gelukzalig toe. Hij hield daarbij de handen in de zak
ken van zijn jas en rookte er lustig op los (het was
hij doodstraf verboden, daar te rooken).
„Dus: rust en stemming, juffer," zeide hij tot
Hella, toen de gast was heengegaan en hij hef plan
had, hem te volgen.
Zij rilde. „Ik zal totaal heesch zijn vanavond."
Dadelijk wierp hij zijn sigaar weg. „Tooneelkoorts."
Hij kwam bij haar terug, greep haar hand en streelde
die liefkoozend. „Koude handen beeft zij ook. Natuur
lijk heb je nog niemendal gegeten."
Hella bevestigde dit. „Ik kon er niets^ doorkrijgen."
„Na je eerste optreden kom je hierheen. Dan zal
ik zorgen dat er wat warms is. Wil je thee?"
„Ach beste mijnheer Brandt, u is een en
al bezorgdheid om mij. terwijl uzelf
„Ja, ja, dat weet ik al. Ik ben nu eenmaal een
held. Een edelmoedige held als je wilt." Hij lachte
haar hartelijk uit, er lag niet het minste spoor van
gedwongenheid in. „En nu wil Ik je eens wat zeggen,
lieve schaapskop. Natuurlijk was Ik zeer teleurge
steld. Ik heb geleden. En die paar dagen heb ik ge
bruikt om met mijzelf ©ens in het reine te komen.
En ik heb ingezien, dat ik een ijdele gek was."
„Het was geen ijdelheid bij u. Het was eergierig
heid."
„Eerst het werk, Hella Schytt. Niet waar? En dat
weet hier bij ons niet éen man klaar te spelen. Daar
voor arbeiden allen. Ieder op de plaats waar hij staat.
De paukenslager is niet minder gewichtig dan Telra
mund zelf. Zoo is ook mijn arbeid niet verloren.
Hoe is Fidelio je van de week bevallen?"
„Ik ben er niet geweest."
„Heb jij je dat kunnen laten ontgaan?
Ik was te boos. Ik had er e©en Senot meer in
Lieve lieve juffrouw. Ik heb er zoo van genoten.
Achter in de parterre heb ik stil in een hoekje ge
zeten en heb müzelf gewenscht: als je over twinUg
jaar maar zoo ver bent als die man, die daar nu aan
je lessenaar staat-"
Dat zegt u nu, om om om niet jezelf te
verkleinen. En dat duld ik niet.
Zoo dat duld u niet? Ach, de weg tot de kunst
ia "zoo steil. En het is eigenlijk zoo mooi als een
man <>P mün leeftijd, nog zeggen kan: je hebt nog een
hoogte voor Je."
Hij hield haar beide handen vast. Gelukkig keek
zij hem aan. Dat hij zóo met zichzelf in het reine
was gekomen, dat was haar evenveel waard, dan haai
eigen optreden.
Zij werden gestoord. Een paar solisten kwamen de
kamer binnen. Een electrisch belletje duidde aan dat
de repetitie begon. Thomas Brandt wilde geen noot
verzuimen en ging.
Tusschen do verschillende dames en heeren weraen
de herinneringen, uit Bayreuth opgerakeld.
Wordt vervolgd.