geilheid zijn talenten tc toonen. Hij apporteerde een ring van een juffrouw in de Boschjes, die zij onder het wandelen had verloren. Hij bezorgde meneer den verloren huissleutel terug op ecu oogepblik, dat hij radeloos voor de gesloten deur stond. Weldra gingen zijn „performances" verder. Op een goeden dag verdween Jnj op de wandeling en kwam terug met een bos bananen verdachte natuurlijk dit nij op de handkar van een passocrenden venter had opgemerkt. Een andermaal verscheen hij met een parapkue van niet delenieerbarc herkomst natuur lijk ten verdachte, en gaf meer andere blijken van zijn ongewoon intellect en verbluffende dressuur. De eerste moeilijkheden ontstonden, toen mevrouw op ten buitengewoon ,,'smcrigen" dag de „verdachte" parapluie gebruikte om liaai* eigen regensclicrm te spa ren en op de straat door een druipende juffrouw werd aangesproken, die bij kris kras zwoer, dat het hdfir parapluie was, 'die haar was ontgapt door een pond1, terwijl zij op een bankje in een plantsoen zat en de parapluie o-p tien grond gevallen was. Volgende mocielijkheden ontstonden door de volgen- gtndc memorabele feilen.,die „Pak-aan" bedreef. 1c. Een verdaelitcn padvinders-stok opbrengen (de padvinder liep tranen met tuiten huilend, er achter aan). 3e. Een verdachte jas, die een wandelaar over zijn arm had, dezen ontnomen. Dat „Pak-aan" de jas mol thuis bracht, lag alleen in de omstandigheid, dat hij onder liet hard-er-mee-wegloopen over zijn prooi viel. en, er vervolgens zoo in verward geraakte, dat <L wandelaar hem achterhalen kou en hem na een hardnekkig gevecht, waarbij de trouwe „Pak-aan" veel klappen met een eiken wandelstok opliep, hem het ver dachte kleedingstuk (voorzoovcr het dan nu nog was) kon ontrukken. 3e. Het beklinunen van een stilstaanden niail-coaeh, waar (hiecl boven op een man zat met een verdachte pet op. die „Pak-aan zorgvuldig aan zijn baas bracht. 4e* Het ontdekken van een verdacht voorwerp in een hoed van een dame, tengevolge waarvan hij den hoed „met toebehooren" apporteerde en naar huis bracht tot doodelijken schrik van de radelooze juffrouw. (Met dit laatste staaltje van het opsporen van verdachte voorwerpen werd „Pak-aan"'s carrière ontijdig afge sloten. Zijn voortreffelijke „performances" in het vrije gaven te veel last en werden te duur. Ook begon men aan zijn volkomen belangeloosheid te twijfelten, toen hij op een goeden keer een „verdachte" rollade (de verdenking ontstond, doordat de helft er aan onlbrakl thuis bracht. Hij werd nu aan den boterboer cadeau fdaan en vertoont de wonderen zijner dressuur te leiendijke. Er zijn meer groote geesten in ballingschap gestorven. (Vad.) Losse gedachten over de mond en klauwzeerplaag van 1911. Bezien, wij nu eens 'n anderen maatregel, die veel in toepassing komt bij de bestrijding van tongblaar, en wel DB INSLUITING. Waar deze maatregel consequent kan worden toe gepast, is ook daarmede veel te bereiken. Niet zoolang de runderen in de weide loopen, over hekken en scheringen elkander kunnen beruiken en belikken, of over de sloot kunnen springen om de besmetting op te doen of verder te verspreiden. Dan is er natuurlijk niet veel van te verwachten. Maar als h^t vee op stal staat, en men kan het erf goed afsluiten en doen bewaken, en zorg dragen, dat de personen, die bet erf verlaten, behoorlijk wor den ontsmet, terwijl de uitvoer van alle besmette voor werpen of producten (melk, huiden, hooi, stroo en ander veevoeder, stalgereedschap, koekkisten, melk- zakken enz.) kan worden tegengegaan, is het in vele gevallen gelukt de tongblaar tot éen boerderij te be perken. Er hangt hier weer veel af van de welwillendheid ten medewerking van den bewoner der besmette hoeve. Waar die wordt verleend, daar is men van het suc ces zoo goed als zeker. Ut zou daarvan weer verschil lende voorbeelden kunnen noemen, niet alleen, van vroegere jaren, maar ook nog van dit jaar. Jammer is het, dat de medewerking maar zoo schaars gevonden wordt, en in. die gevallen ontbreken aan het veeartsenijkundig staatstoezicht vrij regelma tig1 de middelen om onwillige menschen tot het nauw keurig naleven der gegeven voorschriften te dwingen. De menschen. die met de bewaking van een be smet erf worden belast, hebben in den regel niet de minste kennis van besmetting en ontsmetting.' en dik- twijls hebben zij er meer belang bij om de voorschrif ten slapjes of in het geheel niet toe te passen, dan dit nauwgezet te doen. 't Zijn dikwijls werkeloozen of invaliden, die, als de tongblaar-periode afgeloopen is, toch ook moeten leven, en wier zeggingskracht tegenover de veehou ders daarom al heel gering is. Zoo'n halven of heelen dag achtereen op een boerdlerij staan zonder koffie of sigaren, een boterham of een andere hartsterking valt ook niet mee. En op zulke versnaperingen heeft de bewaker de meeste kans, als bij weet te geven en te nemen eu, als het zoo voorkomt, ook eens wat door de vingers te zien. ik u dat niet meer waard?" Zij greep zijn liand en keek hem in de oogen. „Nu is u mij veel. veel meer waard dan te voren,riep zij uit, ademloos en was zelf verwonderd over baar moed. Lang hield hij haar blik uit. „Heinz was bij mij." zeide zij dan zacht. „Hij v eet alles reeds. Ga naar hem toe." Zij opende de deur. Hij poogde krampachtig om weer opgeruimd te schijnen, „lleiuz, duivelsche kerel, zit je hier zelfs in het heilige der heiligen. Jou deugniet. Neen. -je 'hebt bepaald het bericht over Mottl reeds gelezen hè? Ik heb mij er ook reeds mee geamuseerd." „Zult ge nu uw ontslag nemen?" „Ontslag nemen? Ik? Geen idee van. Den luiaard uithangen zal ik een paar avonden. Misschien kijk Ik dien ander nog wel wat af. En heb jij jezelf in het zonnetje gekoesterd hier? Kinderen, hoe staat het met het eten? Ik heb een honger ais een beer. En mevrouw Rampold, het instituut van den eersten rang, zal een paar fijne flesschen voor ons neerzetten. De heele huishouding is hier uitgenoodigd. Kom, broerlief." Eenige dagen achter elkaar bleef men in het pen sion zonder eenig bericht van den kapelmeester. De repetitiën in zijn lokaal waren door Forschner afge zegd I Iel la liet Heinz niet merken, dat het w zij gen van Thomas haar hinderde. Naar de élite-voorstellingen ging zij niet. Zij kon het niet over haar hart brengen, om op de plaats, waar Thomas Brandt steeds stond, ©en ander te zien. De couranten prezen uitbundig den beroemden di rigent en de andere gasten evenzoo enthousiast. Slechts mevrouw Reusch-Burger kreeg een koel onthaal. Toen Vrijdag nog steeds geen teeken van leven van Brandt was vernomen, schreef Hella aan Forsch ner. Hij moest haar telefonisclf opbellen en haar ver tellen, wanneer, hoe en waai' hij eten kapelmeester het laatst had gezien. Tot aan den avond wachtte zij vol ongeduld. Het was leelijk en onaangenaam weer geworden, het regende en stormde. Het was zoo ongezellig dat al de bewoners van het pension vroeg naar bed waren gegaan. Reeds vóór 10 uur heerschte er in het pension een nachtelijke stil te. terwijl huiten de wind huilde, de markisen klep perden en de regen tegen de ruiten sloeg. Hella was bezig heur haar uit te wasschen, toen er werd gebeld. Ben tweede, een derde maal. Ein delijk slofte een der meisjes de lange gang door. Hella sloeg een handdoek om het natte haai* en luisterde. Een telegram scheen buiten te worden af gegeven. Als men arm is en, straks weer werkeloos, nu, dan heeft men maai- weinig in te brengen in de weiold. En als het koud is en guur, en de boerin noodigt a zoo vriendelijk bij de warme kachel, of gij kunt in den warmen stal zoo gezellig boomen over alles en nog wat. wie zou daarvoor niet zwichten? Wolk arm. dikwijls slecht gevoed en slecht gekleed menscli zal dan buiten bij het hek blijven staan kleumen? Ten zij dan, dat hij vernomen heeft, dat de veearts op het dorp is of komt' Maar de militaire macht! Soldaten, miliciens! Pit tige, jonge menschen, goed gekleed en gevoed, en onafhankelijk van de boeren als bezitters en werkge vers, is daar niet wat van te verwachten? Och, lieve lezers, wat zal ik u zeggen. Ken., ge soldaten? Weet go, dat zij omstreeks 20 jaar oud zijn en dat zij van een pretje houden? Gloeiend van geestdrift voor vaderland en vorst, vooral op natio nale feestdagen, als wanneer zij hun geestdrift dik wijls in zulke schoten© zangen uiten, jawel, daar wil ik niets op afdringen. Maar van geestdrift om „de vee ziekte" te bestrijden, heb ilc nooit iets gemerkt. Kent ge de liefhebberijen van een soldaat? Deze zijn: paardrijden, dikke boterhammen eten, 'n kaartje leggen, pijpjes rooken, over koetjes en kalfjes pra ten, en wat dies meer zij, Goedhartig is hij in den regel ook. Als de meid wat vriendelijk kijkt, wil hij haar wel helpen de aardappelen schillen (daar heeft hij slag van) of water dragen of zoo iets. Ook helpt hij melken, aarde karren, het paard ophalen, een wagen varkens wegbrengen en dergelijke. Beste jongens zijn het. hoor, die miliciens; zij zul len het een mensch in den regel niet lastig maken- Maar... als materiaal voor de bestrijding van veeziek ten zijn! ze absoluut ongeschikt. Zoolang het veeartsenijkundig staatstoezicht met dergelijk ongeschikt personeel moet blijven werken en geen geschoold personeel ter beschikking heeft, die wat voor de algemeen© zaak voelen en eenige kennis hebben van besmetting en ontsmetting, zoo lang zal men fiasco blijven maken met dezen zoo goed bedoeldea en bij goede toepassing uitnemen,den maat regel. Is het personeel, met bewaking en ontsmetting be last, wèl geschoold, zooals in sommige gemeenten met ©en goed ingerlchten reiniging©- en ontsmettingsdienst of heeft men de beschikking over flinke rijkspolitie of marechausstee, menschen met plichtsgevoel en eer gevoel, dan kan deze maatregel het altijd dure en bij vele menschen onsympathieke afmaken overbodig maken- Met het uitmuntende wapen der marechaussee kan men wonderen doen. Een brigadier met een paal man bereden politie zijn in den strijd tegen veeziek ten meer waard dan, een heel regiment soldaten (mi liciens). 0 Bij de insluiting hoort nog iets, wat alleen tot zijn recht komt, als men de beschikking over handig gewillig of goed geschoold personeel heeft. Men dient nl. de dagelijks bij groote hoeveelheden geproduceerde smetstof zooveel mogelijk te vernie tigen of onschadelijk te maken. En dit kan zeer goeld. Kan men het zoover brengen, dat de bewaker, ge1 holpen door den veehouder of zijn personeel, tweemaal daags den mond der zieke dieren uitwascht of uit- sponst met een lichte creolin-oplossing (bijv. 2 pro cent), dan bewerkt men daarmee niet alleen een in den regel spoedige genezing, maar men maakt ook de smetstof onschadelijk. Ook de klauwen kunnen met een (wat sterkere) creoline-oplossing begoten worden, en overigens kan de geheele stal een paar keer daags, bijv. na eiken voedertijd, met dezelfde creoline-oplos sing worden besproeid. Dan doodt men de smetstof zonder twijfel, want heel veel weerstandsvermogen heeft de smetstof van mond en klauwzeer niet, dat is zekér. Verder moet de mest uit den stal, als geen overdekte bergplaats daarvoor aanwezig is. zoo dicht mogelijk bij den stal opgezameld worden en telkens na het uitmesten overdekt met een laagje aarde. De melk kan men genist tot kaas of boter ver werken en de karnemelk en wei, nadat zij gekookt zijn, aan de varkens voederen. Voor de kalveren schijn de melk, ook al is zij gekookt, vergiftige eigen schappen te bezitten Althans dit jaar zijn, een groot aantal sterfgevallen slechts op deze wijze te vorklaren Bij het voederen van ongekookte mellc stierven kal veren hier en daar als muizen, maar de sterfte hield nog niet altijd geheel op, al werd de melk gekookt. Eigenlijke verschijnselen van tongblaar bemerkt men daarbij soms in het geheel niet aan de gestorven kal veren; 's morgens drinken zij nog goed en 's mid dags ziet men ze sterven -«onder verschijnselen van hevige benauwdheid, die aan vergiftiging doen den ken. En verder is er nog op zooveel te letten. Het is bijv. niet onverschillig, wat het personeel eener be smette boerderij in zijn vrijen tijd doet. Als de boerenarbeiders zelf vee hebben, bijv. var kens of een paar koeien, en zij gaan thuis slapen, dan wordt dat vee; dikwijls het eerst besmet en kan het personenverkeer dikwijls op grooten afstand de oor zaak zijn van nieuwe ziektegevallen. De voorbeelden hiervan zijn voor 't grijpen. Ook hierop heeft de persoon, die met de bewa king van een,- besmette; boerderij is belast, te letten. Arbeiders, die eiken avond of althans een paar keer per week naar hun eigen woning vertrekken, moeten een schoon pak kleeren aantrekken, zich flink reini gen, de handen ontsmetten en bovenal schoone en niet besmette klompen of schoenen aantrekken, alvo rens zich naar huis te begeven. Maar waar gebeurt dat, als men, er niet zelf bij staat? Zoolang de veehouder, die- toch in ontwikkeling boven zijn arbeider behoort te staan, bij elke be smettelijke ziekte nog blijft praten van „brand of branderigheid, die naar buiten slaat", zoolang zal de arbeider zich niet in acht nemen, als hij er niet toe gedwongen wordt. Hier moet terloops even gewezen worden op het groote verschil tusscheu de landbouwers in doorsnee, die geen ander onderwijs dan op de lagere school heb ben ontvangen en degenen, die wat vakonderwijs heb ben genoten. Dat verschil komt nergens beter uit dan in een tijd als deze. De geheel onontwikkelde land bouwer begrijpt niets van de maatregelen, die geno men worden, hij lacht er mee en vindt alles dwaas heid (onbekend maakt onbemind!). Maar niet zoodra beeft hij wat landbouwonderwijs meegemaakt, al is het maar op een enkel wintereursusje, of het too- ueel verandert opeens. Hij, heeft geleerd van anderen iets aan te nemen- Hij heeft ingezien, dat er toch nog wel wat meer te kennen is dan hetgeen er op de lagere school wordt geleerd en zijn vader hem heeft verteld. Hij heeft een inzicht gekregen in de voortteliug en verspreiding van al wat met leven is bezield, ook van lagere dieren en planten, die met het bloote oog niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Het o-derwijs heeft hem veranderd van een geboren tegenstander in een voorstander van de bestrijding^ zoowel van besmettelijke -vee- als van plantenziekten en andere schadelijke invloeden, die storend op zijn bedrijf inwerken. Wat werkt het gemakkelijk en sympathiek met zulke meer ontwikkelde menschen! De ontwikkeling maakt den mensch niet beter of heiliger, volstrekt niet, maar wel sterker in den strijd tegen de hem omringende gevaren,. En zijn trots, zijn meening, dat hij alles beter weet da,U een ander, is gebroken. Er is niets in de wereld, wat den mensch meer hoogmoe dig maakt, dan onwetendheid. Wie wat meer weet, die begint in de eerste plaats in te zien, hoe weinig hij feitelijk weet en waar blijft dan de hoogmoed? Bespreken wij in een volgend nummer nog een maatregel, die met de insluiting in regelrecht ver band staat. Wordt vervolgd. Van dit en van dat. Een oogenblik later klopte het meisje aan haar slaapkamerdeur, „Juffrouw, een telegram. De bode wacht op antwoord." Zij nam het telegram met beide handen aan en scheurde het open. Zou het bericht van Thomas zijn? Een geel papiertje viel op den grond. Dat was het an twoo rd-be w ij s. „Is u bereiu, morgen. Zaterdagavond Elsa te zin gen? Dadelijke beslissing is noodig voor de annonces. Repetitie 's morgens 10 \iur. Directie Zomeropera." „Of de bode dadelijk het antwoord kon meenemen. Dat kost 10 pfennig, juffrouw." Zij was als verdoofd, als dronken. Geluk, Jube,l en angst sidderden in haar. Het meisje moest binnenkomen, haar pen en inkt geven. De tocht want in de andere kamer stond het venster open en de bode wachtte beneden in de open deur -deed een paar deuren met geweld dicht slaan en ergens brak een glas. „Scherven!" zeide Hella halfluid. Dadelijk had zij berouw over haar woorden. Zij was niet bijgeloovig, maar het deed haar toch onaange-1 naam aan, dat dit het eerste woord was sedert het bericht, dat een verandering in haar leven bracht. Eindelijk stond haar accepteeren op papier en werd de bode weggezonden, Hella bibberde. Nu eerst bezon zij zich, dat haar hoofd nog nat van het water was. „Ik zal toch geen koude gevat hebben? Lieve God ach, lieve God ach, ik bid U, ik moet morgen goed bij stem zijn!". Zij wreef heur haar, wreef haar huid en daarbij werd zij warm. Dan baalde zij van den vleugel de partituur van Lohengrin, kroop in bed, draaide het electriscbe lampje op en legde de partituur voor zich op de dekens. Morgen baar eerste optreden! Zij dacht aa^i haar eerste concert in de Bechstein- zaal, waar zij tusschen wat instrumentale muziek, lie deren in manuscript, gezongen had. Haar opgewonden heid te voren, haar ijzeren vlijt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. en tenslotte dat geheel dood zwijgen door de gansche pers. Het theater was reeds sinds Maandag geheel uit verkocht. De Amerikaansche dames uit het pension hadden nog juist een paar staanplaatsen kunnen krij gen. Een groote avond alzoo, Telramund en Ortrud, een paar eerste krachten van wereldberoemdheid. Ook De Koning had een voortreffeüjken naam. Hoe Hop- pinger het er zou afbrengen was nog een groote vraag Maar het koor, het orkest Toen viel Thomas Brandt haar eerst weer in. Zonder zijn reuzenarbeid hadden deze ólito-avonden MAGNATEN-MACHT. Een vermakelijke historie heeft zich dezer dagen af gespeeld op de Hongaarsche Staatsspoorlijn van Grosz- wardein naar Szegedin, die, men diene er wel op te letten, niet tot die kleine lokale lijntjes behoort, waar- mee o.a. de Fliegende Blatter zoo dikwijls den draalt steekt. Het geval is er des te komischer om. Een passagierstrein was 's middags om 3 uur uit Nagys- zalonta naar Szegedin vertrokken en kwam na vijf tien minuten aan de kleine halte Barmodpuszta aan. Hier ging de trein niet verder, bleef zelfs niet staan, maai- reed eerst gemoedelijk en daarna met steeds toenemende vaart terug, zoodat de trein na een kwar tier weer te Nagyszalonta was. De passagiers waren hierover natuurlijk allesbehalve gesticht, sommigen zelfs doodelijk geschrokken, daar zij veronderstelden, dat de machinist plotseling krankzinnig was gewor den. Bij hunne aankomst aan het station van ver trek haastten zij zich om te informeeren naar de oorzaak van deze gedwongen terugreis. Toen verna men zij van den stationschef dat er absoluut geen re den tot ongerustheid bestond. „Zijne Excellentie graaf Stefan Tisza, aldus verklaarde op plechtige» toon deze ambtenaar die iets te laat aan het station was aangekomen, had den dringenden wensch geuit, nog met denzelfden trein naar X. te reizen, en daar om moest hij den trein wel telegrafisch terug laten komen." Toen zij deze verklaring hadden aange hoord, zwegen de reizigers eerbiedig en konden zij juist zien, hoe de Hongaarsche ex-premier glimlachend in 'n eerste-kla.sse coupé steeg, waarop de trein weer in, de richting van Szegedin weg-tufte, waai' hij pre cies een uur te laat aankwam. PETROLEUM IN DE OUDHEID. Terwijl bij ons het gebruik van petroleum voor ver lichtingsdoeleinden slechts vóór eenige tientallen jaren dateert, was deze vloeistof reeds 3500 jaar vóór Christus' geboorte bekend en werd zij in de grijze oudheid reeds veel ter verlichting gebruikt. Te Niuevé en Babyion gebruikten dd inboorlingen een soort van asphaltwortel, die nabü de bronnen van de Jo, een zijriviertje van den Euphraat, 120 mijlen van Babyion verwijderd, gevonden werd. De eeuwige vuren der heidensche altaren te Baku, welke door de vuuraanbidders geheiligd werden, zijn niets dan uitöondingen van petroleumbronnen, die in brand gestoken en door voortdurenden toevoer van aardolie gevoed werden. De ondergang der twee sleden, Sodom en Gomorrha moet naar alle waarschijnlijkheid toegeschreven worden aan een plotselinge doorbraak van onderaardsche, petroleum medevoerende wateren. De oude Egyptenaren gebruikten de petroleum tot het balsemen hunner dooden voor geneeskundige doel einden. Herodotus beschrijft de op het eiland Zanthe niet kunnen plaats hebben. Hij had het rokest eerst op deze hoogte gebracht, dat een meester als Mottl er mee werken kon. Zou hij misschien vragen, dat zij zou weigeren op te treden? Neen, dat geloofde zij niet. Zij verdiepte zich in de muziek. Wel een uur lang las zij zoo. De scenes klonken haar in het oor. Zij kon ook de oogen sluiten, behoefde de noten niet te zien en hoorde toch elk accoord. Plotseling schrikte zij op. Zij had geslapen. Het boek was van het bed af op den grond gegleden. Door het balconvenster scheen het volle daglciht binnen. Zij keek naar de klok. Over vijven. Nu stond zij op en begon met haar toilet. Na zes uur kwamen de ochtendbladen. Of haar naam daar nu reeds in vermeld zou zijn? Zij moest weer gaan.liggen. Zij was aan haar heele lichaam als verlamd. „Bepaald heb ik kou gevat!" zeide zij tot zichzelf. En met deze smartelijke ge dachte sliep zij weer in. Om acht uur kwam een der Amerikaanschen nog in diep négligé langs de gang getrippeld. Klopte haas tig aan en trad binnen. Zij bracht de courant mee. Of het waar was, wat daar stond en met een rollende r las zij gewichtig voor: „De partij van Elsa zal gezongen worden door me juffrouw Hella von Schytt, die trots haar jeugd als concertzangeres reeds veel succes heeft gehad en nu na een grondige studie bij mevrouw Wentura en an dere eerste-klasse zangonderwijzers, op dezen interes- santen avond haar overgang naar de opera wil vol tooien." Nu geloofde Hella het zelf eerst. Kort vóór tien uur werd zij op het toonvel door Dr. Harrock, den regisseur, met de andere dames en heeren in kennis gebracht. Daarbij vernam zij, dat haar inspringen een laatste redmiddel was geweest, anders had de voorstelling niet kunnen doorgaan. De sopraan was totaal heesch geworden en mevrouw Rensch-Burger was direct naar Zwitserland vertrokken en de plaatsvervangster had gistermiddag uit Helgoland geseind, dat de storm en haar angst voor zeeziekte haar niet hadden toegestaan te vertrekken. In de kleine conversatiekamer trof Hella eindelijk Thomas Brandt aam in druk gesprek met een heef- in wien zij dadelijk den beroemden kapelmeester uit Berlijn herneiide. ue gasi scheen nog immer beden kingen te hebben', maar Thomas Brandt redeneerde die weg. Er was sprake van de nieuwelinge van haar. Nu kreeg zij een paar vriendelijke woorden vau den vreemde te hooren over baar welwillendheid voorkomende petroleumbronnen, die reeds voor 2500 jiren steenolie leverde. Plutarchus verhaalt van een in brand staande zee van steenolie in de nabijheid van Ekbatona. Plinius maakt melding van do boomen te Agrigent op het eiland Sicilië. De petroleum uit de bronnen werd destijds reeds onder den naam van „Siciliaansche olie" tot het branden in lampen gebezigd. Ook de olie van Amerio werd gedurende geruimen t(jd tot verlichting der stad Genua aangewend. De pe troleumbronnen van Rangoon aan de oevers van de Irawaddy in Birma, waren evenzeer in de grijze oudheid reeds bekend. FIJN GEVOEL. Yan een bekende zangeres, die wel eens bij een nach tegaal vergeleken is, wordt verhaald, dat zij, toen zj" in een instituut voor blinden zingen zou, zich zoo fraai mogelijk aankleedde. Men vroeg haar later, waarom ze dat gedaan had, daar niemand haar toch had kunnen zien. Daarom antwoordde de begaafde vrouw: Dat wist ik ook wel, maar na mijn vertrek, zullen de blinden natuurlijk gevraagd hebben, wat ik aanhad. En nu was het mijn plicht door een zorgvuldige kleeding te voor komen, dat by die ongelukkigen niet het vermoeden gewekt bon worden„O, ze heeft zeker gedachtik zing maar voor blinden, dus 't komt er niet op aan, hoe ik er uitzie." HET MIDDAGMAAL IN VROEGER TIJD. In de vijftiende eeuw schynt de gewone tyd voor het middagmaal 's morgens tien uur te zijn geweest. Op de groote baroniale kasteelen werd in ruime mate gastvrij heid bewezen, maar zelfs onder de mindere stand en, zegt 'r. Engeisch tydschrift, „the Bona fide Travelier", kon men altyd zeker zyn van 'n goede ontvangst en den besten voorraad, die het huis opleverde. De deur te sluiten voor een vreemdeling, die geen onderkomen had, was een misdryf, dat de kerk niet licht vergaf, en meer dan eens werd opgemerkt, dat wie in dit opzicht had gezondigd, naderhand geen geluk meer had. Dikwyls werd er op een hoorn geblazen, om aan te kondigen, dat het byna tijd voor het middagmaal was, ten einde de reizigers tot spoed aan te zetten. Zonder ling was het, dat het tafelgebed werd gedaan, voordat er opgedischt werd, en zeker moet de eetlust der gasten wel opgewekt zijn geworden door de beweging der bedienden gade te slaan, terwijl zQ de tafel dekten en borden, zoutvaatjes, drinkbekers en andere benoodigd- heden binnen brachten. Anderen aan tafel te bedienen, werd veeleer eervol dan andersom geacht, en in het verhaal van den Zwar ten Prins, die den gevangen Franschen Koning op zijn wenken bediende, is niets buitengewoons. In de huis houding der aanzienleken waren de voorsnijders en schenkers nooit minder dan schildknapen, heel dikwijls edelen en baronnen. KAXONNEXVLF1ESCH Op het perorn van een spoorwegstation stond eea koloniaal, omringd door een paar militairen van het garnizoen aldaar, een meisje biykbaar zijn zuster en zyn krom oud moedertje, een boerenmenschje. Het moedertje schreide, de zuster trachtte te troosten, de zoon, de koloniaal, keek ernstig, met een terug gehou den traan in 't oog. Een paar vreemdelingen gingen voorby, keken den koloniaal aan en zeiden tot elkanderKanonnenvleesch Goed voor Atjehl" De trein komt aan, zuster krygt een kus, nog een, Moeder word omhelsd, o zoo innigI „Dag moedert Dag lieve moeder!" Hy wil haar iets in de handen duwen, maar zy maakt een afwerend gebaar: Neeë, neeö, ik hê 't oe al gezeed. Neeë De conducteur waarschuwt, dat het tyd is om in te stappen. Moeder krygt nog 'n zoen en beg nt opnieuw te schreien. De koloniaal stapt m de coupé. De deur wordt dicht geslagen. Door 't raampje heen krügen de militaire vrienden een hand. Moeder wordt nog eens toegeknikt en zus toegewuifd. Daar fluit de locomotief. De trein zet zich in beweging. „Moeder"! klinkt het nog eens uit den mond van den koloniaal, terwyi de trein al in beweging is, en hjj werpt haar zyn portemonaie toe, die door zus wordt opgeraapt. Nou doe ie 't tochl kermt de moeder, terwyl ze den trein naoogt „Nou doe ie het tochl" Eu ze wordt door haar dochter weggeleid van 't per ron naar den tram, waar ze haar groot verdriet en haar groote liefde uitsnikt in de woorden„Zunne goeie jong! Zunne goeie jong!" „Kanonnenvleesch BRAND TE SALONEKI. Saloniki, 29 Juni. Een groot deel der wijk Hagi* Sofia is door brand verwoest. De schade wordt o» 2 millioen kronen geraamd. RIJKE PASSAGIERS. De Olympic, het reuzenschip van de Witte Sterlijm is Woensdag op haar eerste thuisreis van New-York vertrokken. Het sohip heeft 600 eerste klasse-passa giers aan boord, o. w. naar wij In de Engeisch# bladen lezen 50 millioinairs. om te willen invallen. Thomas Brandt lachte haar gelukzalig toe. Hij hield daarbij de handen in de zak ken van zijn jas en rookte er lustig op los (het was hij doodstraf verboden, daar te rooken). „Dus: rust en stemming, juffer," zeide hij tot Hella, toen de gast was heengegaan en hij hef plan had, hem te volgen. Zij rilde. „Ik zal totaal heesch zijn vanavond." Dadelijk wierp hij zijn sigaar weg. „Tooneelkoorts." Hij kwam bij haar terug, greep haar hand en streelde die liefkoozend. „Koude handen beeft zij ook. Natuur lijk heb je nog niemendal gegeten." Hella bevestigde dit. „Ik kon er niets^ doorkrijgen." „Na je eerste optreden kom je hierheen. Dan zal ik zorgen dat er wat warms is. Wil je thee?" „Ach beste mijnheer Brandt, u is een en al bezorgdheid om mij. terwijl uzelf „Ja, ja, dat weet ik al. Ik ben nu eenmaal een held. Een edelmoedige held als je wilt." Hij lachte haar hartelijk uit, er lag niet het minste spoor van gedwongenheid in. „En nu wil Ik je eens wat zeggen, lieve schaapskop. Natuurlijk was Ik zeer teleurge steld. Ik heb geleden. En die paar dagen heb ik ge bruikt om met mijzelf ©ens in het reine te komen. En ik heb ingezien, dat ik een ijdele gek was." „Het was geen ijdelheid bij u. Het was eergierig heid." „Eerst het werk, Hella Schytt. Niet waar? En dat weet hier bij ons niet éen man klaar te spelen. Daar voor arbeiden allen. Ieder op de plaats waar hij staat. De paukenslager is niet minder gewichtig dan Telra mund zelf. Zoo is ook mijn arbeid niet verloren. Hoe is Fidelio je van de week bevallen?" „Ik ben er niet geweest." „Heb jij je dat kunnen laten ontgaan? Ik was te boos. Ik had er e©en Senot meer in Lieve lieve juffrouw. Ik heb er zoo van genoten. Achter in de parterre heb ik stil in een hoekje ge zeten en heb müzelf gewenscht: als je over twinUg jaar maar zoo ver bent als die man, die daar nu aan je lessenaar staat-" Dat zegt u nu, om om om niet jezelf te verkleinen. En dat duld ik niet. Zoo dat duld u niet? Ach, de weg tot de kunst ia "zoo steil. En het is eigenlijk zoo mooi als een man <>P mün leeftijd, nog zeggen kan: je hebt nog een hoogte voor Je." Hij hield haar beide handen vast. Gelukkig keek zij hem aan. Dat hij zóo met zichzelf in het reine was gekomen, dat was haar evenveel waard, dan haai eigen optreden. Zij werden gestoord. Een paar solisten kwamen de kamer binnen. Een electrisch belletje duidde aan dat de repetitie begon. Thomas Brandt wilde geen noot verzuimen en ging. Tusschen do verschillende dames en heeren weraen de herinneringen, uit Bayreuth opgerakeld. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1911 | | pagina 6