Gisp il Land- en Tiéoii
h u.
De eerste de beste.
J a s c
r.
Zaterdag 19 Juli 1913.
57e Jaargang. No. 5209.
DERDE BLAD.
juerleden jaar in, Mei laad bij liet eerste levens-'
ht aanschouwd, toen de popel bij het hek de eer-
j blaadjes deed uitbotten en over de eindelooze
den de westewflp'd door groene halmen streëk. I
-Tij; werd geboren, juist toen de graaf een diner
Dé, vensters van de eetzaal stonden open. zoo-
het gerammel van tafelzilver en porselein, het
rinkel van glazen en het knallen va,n cha,mpagne-
rkeu daar buiten duidelijk hoorbaar waren; en
lauwe lucht droeg het feestgedruiseh voort, over;
drabbigen vijver, waarin de eenden zwommen
>rbij de vervallen hondenhokken, voorbij de stal
tot aan het zwijnen kot.
Daar wat Majanka, de kleine zwijnenhoedster, ge
ldig passend op de kraamvrouw en toe ziende dat
gelukkige moeder niet de zoo pas ter wereld ge-
men biggetjes weder opvrat.
Fan de elf was hij het grootste en dikste ge
est. Hij klapperde al dadelijk met de rooskleuri-
oortjes, krulde zijn, staartje en drong de ande-
i weg, die piepend en knorrend om die moeder
;n woelden. Hij had een huid als appelbloesem,
Marinba, doopte hem Jaschu, naar haren vrijer,
jc-li, den, smid. die onder dienst was.
Zij had Jaschu llief van het eerste oo'genblik af.
hij volgde haar aj spoedig als :een, hond. liep
i in den sta,l en stak daar zijn snoetje, nieuws-
n-ig in eiken emmer' en elke trog.
Wanneer Marinka. iinplaats van den'stal te schrob
n, luierde) in de zon, dan pakte zij hem om den
k', krabde hem achter de ooren, en vertelde hem
n,' den groeten Jasch, en dat zlïj "honger had, en
t zij een, gat wist in de doornheg, waardoor men
den'boomgaard van den graaf kon kruipen. En
anneer haai" va,der, die, paardenknecht Riwolinski,
aar i geranseld hajd, en wanneer hare moeder haar
sranseld had; en wanneer de mamsel-huishoudister
l geranseld had, dan bleef zij in haar verdriet
uk 's nachts hij' Jaschu. Hij was !al haast vol-
^Massen en had eene afdeeling in het kot voor zich
leeD. Diaar sliep zij dan in een hoekje bij bem,
- igde een bosje stroo onder haar hoofd en dekte
-;ch met haan roode rokje toe.
Jaschu werd gemest De kleine varkensmeid had
jrst bittere tranen geweend, omdat de mamsel juist,
ërn ,voor de slacht in November had uitgekozen,
[aar hij, moest nu eenmaal ham,en worst voor de
rafelijke tafel leveren! Marinka beschouwde het
us als een noodilot'en mestte hem met liefdevolle
>ewij,ding. Z,ij joeg de anderen weg van de ,trog,
pdat Jaschu des te meer zou kunnen eten.
En Jaschu at en at.
Het was nu zomer November dus nog ver. En
I Öicn was hij al zoo rond als een bal en zoo malsch
s louter reuzel.1
i«t Over de eindelooze akkers blaakte eindelooze zon-
lp sgloed. Een ontzettende, ongekende hitte, die de
irdë tot in haar binnenste uitdroogde.
De tarwe was al gemaaid, en de schoven lagen
n _,eds opgestapeld, huishoog, op de stoppelvelden
ÖVndom Przysienowo. En aldoor gloeide de zon. Ook
e; nachten brachten geen dauw, geen afkoeling:. De
uikerbietea verdorden in den grond. Vergeefs zoch-
eenen de uitgeputte patrijlzen tusschen de verwelkte
la dieren een toevlucht. Nergens water. De beek uch-
jr den, moestuin yas tot een drogen greppel ge
urden waarin,'grauwe padden langzaam rondkropen,
elfs de eendenkom was uitgedroogd. Het ooft viel
au de hoornen, onrijp en toch reeds verdord. Daar
de appelen, en peren op den harden grond, en
l elk klokhuis knaagde een worm. Van bloemen,
een sprake meer. Aliles verfletst en verzengd.1 Een
euwige zonnebrand. De jaloezieën van het heeren
ais bleven den ganschen dag gesloten. Daar bui-
ra aldoor een verblindende gloed. Als half doode
liegen kropen de mensohen langs de muren en
Xhten het weïn.i'gje schaduw, dat deze nog over
l« grond wierpen. Zelfs de putten verdroogden.
■BBês nachts huilden de hofhonden tegen den hemel,
marteld door dorst- Geen mensch kon, slapen. De
arden in den stal waren als razend, gefolterd door
'tige vliegen. In den koestal stonden de runde-
n met schuim op den muil en wonde hoeven. De
ekte was over hen gekomen. Zij gaven geen melk
Alles versmachtte. Maar de hemel bleef als
ir.
Feuilleton.
staal. Geen wolkje, dat regen beloofde. Van mor
gen tot avond dag aan dag dezelfde gloedt die de
aarde tot asch verbrandde en het merg uit de
beenderen zoog. Dorst, dorst! En straks daarbij ook
nog honger. Want de aardappelen waren verschrom
peld of alt-geklemd, en de kool was oneetbaar ge
worden, en de komkommers groeiden niet meer.
Honger, honger! Van het droge roggebrood alleen
kon meu zich niet meer verzadigen. Met gretige
oogen en monden gluurde het volk in de keukeu,
waai' de kok al1 zijn,© kunst ten beste gaf om nog
iets eetbaars op- te dissdien. Als wolven slopen zij
onder het venster en snoven de etensgeuren op; en
dq vrouwen, die met het afwiasschen waren, belast,
krasten pappen en potten uit en vochten als kat
ten om de overschotten op;de borden. O, zich nog
eens zat te kunnen eten,, zoo rechlaf zat, als na
Hfloop van den vastentijd, wanneer de harde Paasch
lieren gepeld werden en de,graaf tracteerde op ge
bakken spek en wittebrood!
De kleine Marinka stond tegen het zwijn en kot en
staarde op den grond. Na'et, dat zij aan, de lekkere
Paascheieren dacht. Zij dacht slechts aan Jaschu.
Want die was ziek hard ziek.
In zijn kot lag hij roerloos op zijn zijde. Giste
ren, was de booze ziekte hem op het lijf gevallen.
Zijne mooie blanke huid was overjoopen met blau
we vlekken. Hij, apders de vratigste) van allen,' at
nu geen hapje meer, hoe diep ook Marinka hem den
snoet in de trog duwde en hem noodde en bad. Hij
layl daarm aar en kreunde als een stervende.
Den ganschen nacht had zij bij hem gewaakt.
Gok dc mamsel was er erg kapot van. Haar mooi
ste varken ziek: Zij schold op Marinka en stomp
te haar; en toen beval zij voor den patiënt koude
stortbaden. Koude stortbaden terwijl er nergens
water was!... Onophoudelijk liep Marinka naar de
eendenkom en, haalde emmers vol modder, die zij
over Jaschu uitgoot Hij lag reeds als begraven.
Slechts de punten zijner ooren kwamen nog voor
den dag, bewogen zich stuipachtig en toonden; dat er
nog leven in hem was. Maar hij luisterde niet meer
naar Marinka's voetstap; bij keelc haai- met zijne
kleine, wit bewimperde oogjes niet meer aan,; hij
stond niet meer op, hoezeer zij hem ook met lieve
naampjes aanriep.
Toen liet zij de emmers vallen, hurkte naast hem
neder en snikte,luid:
„Lieve, lieve Jaschu niet sterven!" I
En in haren h arteangst beloofde zij aan de Hei
lige Moeder Maria,twee vetkaarsen, die zij gisteren
uit de provisiekamer van mamsel had gekaapt, om
haar droge roggebrood een weinag er mee te sme
ren,.. Die zou zij, aansteken (voor het altaar in de
kapel to Sokolnik.
En zij bad al stamelend: „Geloofd zij Moeder
Maria; Jaschu, mijn hartje, mijn liefje!"
Maar Jaschu roerde zich niet.
Toen sloeg zij zich voor de borst, rukte zich aan
de haren, en jammerde:
„Foei Jaschu! Stoute Jaschu! Weet je dan niet
dat je op de tafel moet komen van meneer den
graaf? Sta toch op!"
Des avonds was Jaschu dood.
Man,nen en vrouwen, knechten en maagden kwa
men aangeloopen om hem tö bekijken. Wat was bij
vet! Zoo rond als een bal en zoo malsch als lou
ter reuzelZij watertandden, er van.
„Die zou smakenzeide de paardenknecht Riwo
linski, en hij veegde zich den mond af. „Voel eens
hoe'vet hij is!"
En zij voelden.
Maar de opzichter kwam en joeg hen ajlen weg.
En' toen het Iaat in den nacht was, haaiden hij en
de tuinman Jaschu wegy sleepten hem stilletjes «gn
de pooten over het erf naar den hoek achter de
broeikas,' en legden hem daar in een diepen kuil bij
de mestvaalt. De graaf zelf. lichtte hen met-een
lantaarn bij.
Niemand had 'er iets van gezien; allen sliepen.
Marinka alleen sliep xiii'et. Zij was hen nageslopen,
kroop door het gat in de dooroheg, en, stond ach
ter een boschje verborgen te. snikken, toen zij Ja
schu begroeven.
Den volgenden nacht sliep de opzichter buitenge
woon vaet; hij moest de verloren nachtrust inhalen.
Ook do tuinman sliep- als een marmot in het ka
mertje naast de broeikas.
Drukkend zwoele middernacht. De nachtwaker toe
terde niét. Geen hond sloeg aan. Alles stil.
Daar kroop iets op handen en. voeten door 't gat
in de heg, rees voorzichtig op en jkeek rond. En we
derom kroop iets op hapden en voeten, door. het gat.
En zoo, al verder en verder tot er zeven of
acht in den moestuin, stonden en zoetjes naar den
hoek achter de broeikas slopen.
Zij hadden spaden en houweeleu, en Riwolinski
droeg ook de lantaarn uit den paardenstal. Maar die
durfden zij toch niet aan te steken. In het donker
dus snuffelden) zij over den grond, als jachthonden-
tot Riwolinski fluisterde: j
„Hier! Hier bij de mestvaalt, heeft Marinka ge
zegd."
De maan kwam plotseling bloedrood van achter
een wolk to voorschijn en stond vlak boven de
broeikas, als, om bij te lichten.
Nu hadden zij gemakkelijk werk. De plek was
spoedig gevonden; de lossere aarde verried haar.
Houweelen en spaden kwamen fluks in beweging.
Zij groeven als naar goud.' Geen woord werd gespro
ken. Af en toe slechts een gesmoorde vloek. „Psin
krew! Hij zit diep!"
Eindelijk hadden zij 'hem, zoo rond als een bal
en zoo ma,lsch al» louter reuzel. En, toen zij den kuil
weder dichtgegooid en de losse aarde vastgeklampt
hadden, gingen zij vroolijk naarjhuis.
Een paar dagen later hadden de kleine, schoor-
steenen van het dienstvolk opgehouden te ropken,.
Heel Przysdenowo was een lazaret.
„Dat komt,van, de hitte o. van do yhltta, van
de hitte:" kermden mannen en ivrouwen, terwijl zij
jammerlijk lagen te krimpen van pijn.
,,'t Zou wat, van de hitte! Dat zal jullie een les
zijn! Je verdiende loon! Ben jullie ehristenmenscnein
om een kreng tieten?"
Dit waren de woorden van den opzichter en
een b6teren troost kregen de zieken niet. j
Er stierven er ettelijke, en allen waren op den
dood af ellendig.
Marinka alleen, de kleine zwijnenhoedster, bleef
gezond. Zjj had Jaschu te lief gehad.
In haren besten halsdoek verzamelde zij al zijne
beentjes en begroef ze onder den popel bij het
hek.
N. Rt. Crt
rrpp "7;y
HOOFDSTUK 17.
„Waar is'Leone toch?" vroeg mevrouw Matliilde,
oen zij tegen den avond van haar bezoek terug
veerde, den echtgenoot had begroet en naar Wil-
lebald's gezondheid had'gevraagd.
„Zij is zeker wel 'in haar kamer en is bepaald
watgaan ruston. Wanneer zij soms slaapt, laat haar
slapen. I Zij; heeft zich; in de stad' zeer opge-
fdnden." i
Fn in korte woorden herhaalt de dokter wat Pai
ne. hem van die scène op straat had verteld.
Mevrouw Mathilde verbleekte. Zij luistert niet tot
het eind toe, naar wat haar man zegt, loopt uit
de kamer en de trap 'op, luistert een oogenblik aan,
Leone's deur, niets beweegt zich. evenwel daarbinne
t<y - treedt 'zij haastig binnen, maar Leone is daar
-j I
.ïone Leone i
phaar geroep weerklinkt door bet buis en het
sje steekt haar hoofd uit, de keukendeur.
f. De juffrouw is heengegaan, misschien wel reeds
in' uur geleden. Ik wilde haar nog naroepen, dat zi
in parapluie moest meenemen, omdat de1 regen we
spoedig zou neerstroomen. Maar zij heeft mij be-
paald niet gehoord, want zij had zulk een haast."
I- Mevrouw Majthilde voelt, hoe het 1 haar ijskoud
^naar Leone's kamer. Daar gaan haar blikken zoe-
J. -langs den rug loopt en weer vliegt zij de trap op
p end rond. Het grijze leeren, taschje is verdwenen,
kent den inhoud. Dan treedt zij schuw en haas-
op de kast toe trekt die open, en van het
Ipapier af, schreeuwt het haar toe: „Terugge-
alles alles teruggeven."
-Hievrouw Mathilde brengt geen geluid'over haar
glippen, maar met het papier in de hand, -aagt zij
w^er naar'de woonkamer, waar de dokter zit-
_r „Herman,, ik bid! je Leone is weg'en, de re-
'"Heiver is weg en daar, dit heeft zij1 aehtergela-
Jfên en wanneer er iets gebeurd' is heb Ik daar
piiee schuld aan, ik heb haar aangemoedigd, inpla,ats
tfvan het haa,r af teraden. O, die erfenis, die; onge-
®ükkige erfenis."
-+>l Uit alles wat zijn vrouw handenwringend in haar
J|Verward1 gestamel uitte, schijnt den dokter bot laat-
9 £ste wcord,.het eenige aanknoopingspunt te zijn.
„Erfenis wat is er met die erfenis?? Spreek
P|verstandig* Matliilde is dat niet lieelemaal inor-
met die zaak?" i
KRUL IX DE AARDAPPELEN. II.
In ons yoiig arlikel wezen we er op, dat een van
de vormen der eigenlijke kmlziekte der aardappelen
wordt aangeduid met den. naam „bladrolziekteen
leerden we dit verschijnsel onderscheiden van een voel
daarop gelijkende, dat evenwel slechts alleen als ver-
welkingsverschijnsel is te beschouwen.
De oorzaak hiervan is in eerste instantie altijd gele
gen in een of andere beschadiging - van het zich on
middellijk onder de grondoppervlakte bevindende sten
geldeel. gewoonlijk door vreterij. In de hierdoor ont
stane wonden vestigen zich bacteriën, welke in den
stengelvoet woekeren, 'tengevolge waarvan deze meer
malen min ol meer een donkere kleur aanneemt.
Hiernaar noemt men deze ziekte zwartbeenigheid,
een letterlijke vertaling van het Duitsche woord
„Schwarzbeinigkeit". waarmede onze Oostelijke naburen
hetzelfde verschijnsel aanduiden.
Door den invloed .der in den stengelvoet pa rasilee
ren de bacteriën, wordt de opstijging van water sterk
belemmerd, zoodal de plant gaat verwelken en bij
droog weer spoedig afsterft. Bij aanhoudend vochlig
weer kan de opstijging van water vaak nog geruimen
tijd gelijken trod houden met de alsdan zeer beperkte
verdamping en houdt de aangetaste plant het daar
door langer uit.
Vaak is de beschadiging zoodanig geweest, dat door
geheele ontschorsing de neerdaling van het door de
bladeren bereide voedsel slechts tot den bodem kan
geschieden. Dit voedsel hoopt zich dan daar op en
geeft aanleiding tot het ontstaan van bovenaardsche
knollen in de oksels der onderste bladeren, die vaak
weer bladeren leveren of opnieuw tot knollen uïtloo-
pen.
Hoewel de schade stam voor s!am door zvvartbeenig-
Jieid minstens even groot kan zijn als dooi" bladrol is
de beteekenis dezer ziekte betrekkelijk gering, door-
dal ze absoluut niet erfelijk is. Het meest kómt £e
voor op nieuw land.
in ons vorig, artikel beschreven we de krul verschijn
selen, die onder den naain van bladrol bekend zijn.
Als Yoprbeeld kozen we cb variëteit Bravo. Wanneer
we hu overgaan tot beschrijving van een tweede ziekte
verschijnsel, die eveneens onder het begrip ,.knü"
vvordt ondergebracht, dan kunnen we als yoorbeeld
het best de variëteit Zeeuwsche blauwe kiezen. De
krulzieke planten van deze variëteit slaan, .evenals pij
de bladrolziekte, onregelmatig verspreid iusschen do
gezonde in. De uitwendige ziekteverschijnselen wijketn
echter nogal af van die v welke voor de Bravo zijn
beschreven. De ziekte vertoont zich hij de Zeeuwsche
blauwe niet onder in de plant, maar begint juist in
den top. De jonge blaadjes zijn minder ontwikkeld dan
normale. Doordat dc hoofdnerf minder groeit dan de
bladrand, klapt het blad eenigszins dicht 011 wordt
de bladrand golvend. Eigenaardig is jyerder de lichtere
kleur der zieke planten. Bij nadere beschouwing blijkt dat
dit laatste meestal veroorzaakt wordt door talrijke gele
vlekjes tusschen het bladgroen. Sterk aangetaste bla
deren worden zelfs geheel geel en vertoonen eén paars"
gelinte bladmnd.
Deze vorm van krulziekle,die volgens onderzoek
niets met de bladrolziekte gemeen heeft, werd door
Dr. Quanjer het eerst aangeduid met den naam ,,t op-
bont". Ongetwijfeld verdient deze sprekende paam al
gemeen ingang te vinden. Topbontheid komt behalve
Hoe zijn 'stem klinkt, terwijl hij haar scherp aan
ziet. i 1
„Maar dat ajles is nu eenerleï slechts Leone
waar is Leone?'"!
Zij loopt op het. venster toe, rukt het ,open en
buigt zich naar buiten.
De straat af, als een waanzinnige of als een ver
volgde, rent Leone.
..Allemachtige vader in den hemel dat is zij!
Herman. Herman, daar is een ongeluk gebeurd."
Mevrouw Maithilde heeft de laatste woorden uit
geschreeuwd en vliegt als een, waanzinnige naar. de
kamerdeur. Maar deze is reeds van bu'tcn openge-
stooten en over den drempel tuimelt Leone.. bleek
als een doode, wijd,en strak de oogen en van haar
lippen breekt het, wa;t -ouderweg als met geeselroo
den ha,ar in, de. ziel is geslagen: „Ik heb hem ge
dood." I
„Leon,e, om Godswil, Leone!" Door ontzetting aan
gegrepen kon mevrouw Matliilde niet anders dan
deze woorden stamelen» I
De dokter echter, de wankelende gestalte vasthou
dende, istaart haar in het gelaat, en vorscht of het
een waanzinnige is, da© tot hem spreekt „Wat heb
je gedaan? Kom tot jezelf, Leone! Wat is er ge
beurd?"
Zij ziet 'hem aan met een blik zoo vol vertwijfe
ling en jammer, dat hem een rilling door merg en
been gaat. „Hem had> ik niet willen dooden, slechts
mijzelf En in luild gejammer uitbrekend, roept
zij: „Bedrogen, zoo schandelijk bedrogea."
Fohrenback. ziet dat zij op het punt staat haar zin
nen. te verliezen. Hij grijpt haar bij de schouders en
schudt haar heen en weer. „Waar ben je geweest?
Waar kom je vandaan? Van Moorheide?"
Zij antwoordt niet. slechts haar oogen bevestigen
zijn vraag. Daar laat hij haar in een stoei glijden en
roept zijn vrouw toe:: „Breng haar tot rust, Mathil-
de. Ik rijd naar Moorheide."
En met haastige schreden gaat hij naar de deur.
Een dof'geluid klinkt achter hem, Leone snelt hem
na: „Oom oom laat hem niet stervan. Ik heb
bemmiet willen dooden, slechts mijzelf hem niet."
Zonder nog om te kijken, sluit de dokter de deur
achter zich.
Beneden in den 'stal. helpt hij het paard inspan
nen en spoedig draaft d'e merrie zoo sintel als de zweep
haar kan voortdrijven naar Moorheide.
Het was stil geworden in de kamer waar Palmer
half liggend op de canapé niet. De, wilde opgewonden
heid dio er enkele oogenb.Hikken heeft geheerseht, toen
de bedienden op Jutta's geroep hun meester gewond
zagen, is wa,t bedaard. Palmer had spoedig zijn be
zinning weer terug en zich met ijzeren wilskracht
verzet tegen d'e aOh^allen van zwakte. Ook tegen de i
buitengewonei hulp van zijn ondergeschikten had hij
zich verzet.
„Daarmee heeft het den tijd tot de dokter komt.
Dokter Fohrenback en geen ander, begrepen?" had
hij bevolen.
v Een van de natte doeken, dien de bediende hem
van tijd tot tijd aanreikte, houdt hij met de linker
hand vast op de plaats, waar onder de rechterarm -
holte de kogel is binnengedrongen. Zoo ligt hij zon
der zich te bewegen met gesloten oogen en wacht.
Ook mevrouw Jutta wacht.
Terwijl ae bediiende en de juffrouw zich bemoeien
met den gewonde, had haar voet tegen, het op den
grondliggend pistool gestooten.
Bevend had zij een stap teruggedaan, maar beeft
zich da,ntoch vlug naar het wapen, overgebogen, om
het te kunnen verbergen. Daarbij .beloerden liaar
oogen elke beweging, eiken)blik der beiden, die nu en
dan heelwonderlijk naar haa,r keken.
Zij kon nu niet heengaan. Men loopt niet weg als
er iemand een, ongeluk krijgt, misschien sterft en
vooral niet als de verongelukte een goede bekende
of zelfs een vriend is. Men poogt te helpen, wacht
totdat hulp komt.
Toen de dokterskoets den hof opreed, lcwam de
oude huishoudster den dokter tegemoet. Zij is reeds
sedert vele jaren op het landgoed, kent Palmer van
zijn jeugd af en hangt aan hem, evenals zij aan
Moorheide hangt. Haar wezen is vol angst en schrik.
„God zij dank de dokter. Hoe is dat nu kunnen
gebeuren? De juffrouw als de dood zag zij eruit-
De andere dame is nog bij mijnheer."
De andere dame. Den dokter is het. als krijgt hij
een slag op zijn, hoofd en dadelijk daarop wordt 't
hem helder voor den geest, hij ziet en begrijpt.
Maar welke andere?
De deur naar Palmeris kamer staat open. Hij blijft
op den drempel staan, want voor hem, in een hou
ding als stond zij hier reeds sedert uren te loeren
op het oogepblik, waarop zij weer ontsnappen kon uit
den strik waarin zij zich gevangen, voelt, staat daar
mevrouw Jutta, Gerland.j
„Zij hier zij!?" I
Het laatste onbegrijpelijke is nu verdwenen, de
waarheid vlamt hoog voor den dokter op. En wat hij
denkt, hoe hij' het opvat, dat klinkt duidelijk uit zijn
toon,spreekt duidelijk uit zijn blik waarmee hij zon
der het hoofd tot een groet te nijgen, mevrouw Jut-
!Ua aanziet en dia.u langs haar heen toetreedt op hot
rustbed waarop Palmer ligt.
Bij liet binnentreden van Fohrenback had Palmer
het bovenlichaam willen opriohten, maar met een
door pijn verteerd gelaat is hij weer-gaan liggen.
Nu zijn zijn trekken strak en onbewogen, ook zijn
stem is het, toen, hij om de vragen van den dokter
te voorkomen, zegt: „Ik heb mij bij het onhandig
hanteeren van de revolver bezeerd. Het zal wel niet
veel beteekenen, maa,r ik moet toch om uw hulpvra
bij Zeeuwsche blauwe, ook voor .pij dc variëteiten
Zeeuwsche bonte. Frisius, vrrx-^e Engelschc. bij de .Wol
kamnicrs zelfs wel in combinatie met bladrol.
Bij do Eigenheimers, die ock vatbaar zijn voor top
bontheid, treedt de gele verkleuring vaak geheel of
den achtergrond, doch nemen alle bladeren van dt
plant een sterk gekroesd uiterlijk aan, zooiets als van
boerckool. Ook bij de variëteiten Roode Star en vrocgo
Engelschc is dit op te merken, waarbij men cvcnwdl
in ne< oog .moet houden, dat déze soorten voor zich
zelf reeds eenigszins gekroesde bladeren hebben.
Deze ziekte nu wordt tegenwoordig de eigenlijke
krulziekle genoemd, /c is waarschijnlijk onder
scheiden van topbont. doch zeer zeker van bladrol
Ontzettend is het aantal onderzoekingen, welke on>-
Irent de oorzaak der drie krulziekten zijn ingesteld
en in overeenstemming daarmede is 'l aantal vermeen
de oorzaken. Een Duiisch plantenziektekundige heeft
onlam*> de verhandelingen over krul in een overzicht
verwerkt, teneinde de resultaten en de tot nu gevolg
de methoden van onderzoek te kunnen overzien. Niet
minder dan 150 verhandelingen waren reeds bekend. We
zullen er ons voor wachten een keuze hieruit to doenj
docli wjllcn alleen mededeelen. dat Dr, Q urm je dc
oorzaak van „bladrol" meent gevonden te hebben ent
wel in een tc vroeg afsterven van een deel van heU
voedsel geleidend weefsel in de plant, doch de naaste
oorzaak hiervoor weer ligt nog geheel in het duister.
Toch hebben de verrichte onderzoekingen voor dera
landbouwer groote waarde, want dit staat vast: eigen
lijke krulziekte. topbont en bladrol wor
den alle drie met de poters vererfd. Po
ters san zieke planten leveren weer zieke planten^
doch ook. schijnbaar geheel gezonde anrdappcistoeler»
leveren vaak weer krulstammen. Naar alle waarschijn
lijkheid spelen naast de erfelijkheid invloeden van bo
dem en klimaat een belangrijken rol. Dit laatste moet
zóó verslaan worden, dat het van velschillende om
standigheden afhangt, of een plant, die den aanleg
voor het verkrijgen van een der vormen van krul
ziekte bezit, ook werkelijk kruiziek zal worden. Dit
blijkt o.a. uit het feit, dat het eenc jaar de krulzïefctet
veel sterker optreedt dan het andere. Het jaar. dat
achter ons ligt. staat in dit opzicht bij de aardap-
pclverbouwers in geen vriendelijke herinnering. Overal
kon men in 1912 de opmerking hooren: „Het is vani
't jaar een „krullerig" jaar
Ook het feit. dat pas ingevoerde poters uit Fries-
lahd. waar zooals bekend is, de aardappelkeuringent
voor de levering van pootgoed beter dan overal elders
in den lande zijn georganiseerd, in Noordholland vaak
het eerste jaar krulvrij zijn, doch het tweede jaar dik
wijls even sterk de ziekte vertoonen als de inheenr-
sche.
Al slaat het zonder twijfel vast. dat ook in Fries
land krul inheemsch is, en alleen door nauwkeurige
selectie onder den duim wordt gehouden, toch wijst
dit er op. dat.klimaat en grond invloed hebben.
Lijkt dit alles weinig bemoedigend, aan den ande
ren kant is op te merken, dat het waarschijnlijk iSj
dat er onder de afzonderlijke planten uit een aard
appelveld ook moeten voorkomen, die nimmer krul
zieke nakomelingen leveren en derhalve den. aanleg
er voor absoluut niet bezitten.
Wie zonder veel zorg altijd eigen poters kiest eni
nimmer zuiver pootgoed betrekt, ziet gewoonlijk de
krul onder zijn aardappelen geweldig toenemen. De
oorzaak er van is licht op te sporen, aangezien ida
krulstammen percentsgewijze de moeste poters leve
ren. Elke landbouwer, die bij de keuze van potersi
geen rekening houdt met de "eigenschap van den stoet!
waarvan de poter afkomstig is, volgt eigenlijk uitslui-
lend deze redeneering„Een poter is een aardappel
van die en die grootte, de afkomst doet niets Jeir
zake!"
Dat. gezien de erfelijkheid van krul, een methode
hierop gebaseerd, de uitbreiding der ziekte in de handi
moet werken, voelt ieder.
Eigenaardig "is echter, dat vereenigingen en perso
nen. die al jaren lang „uitsluitend voortk wecken met
poters* van de beste stammen, ^altijd nog krul in des
aardappelen hebben. Ook hiervoor is ;le oorzaak ge
woonlijk niet vei" te zoeken. Wanneer men twee per-
ceelen beplant met poters van dezelfde afkomst, het
eene matig, het andere echter flink bemest, dan ver
toont het eei-ste perceel percentsgewijze meer krul dam
hel andere. Mogen op het zwaarst bemeste perceel bij:
nauwkeurige beschouwing ook al iets meer zieke plan
ten gevonden worden, aan bij gewoon oppervlakkig»
waarneming, toch blijft 'dit perceel schijnbaar, ook tem
opzichte van het voorkomen van krul, de beste indruk
maken. Onder de zeer gunstige grociomstandigheders
zijn er ongetwijfeld altijd planten, die de krul ..onder
de leden" houden, ze a.h.vv verbergen, die een flinke
opbrengst geven, maar later krulstammen voortbrengen.
Wie zijn aardappelen ten opzichte van krul gaed wü
beoordeelen. moet ze niet te weelderig doen gro^ien.
Naar onze meening is slechts dón succes te ver
wachten. als men van een aantal gvzonde planten de
aardappelen stam voor stam afzonderlijk uitplant. .Mem
beoordeelt van eiken stam. jvaarvan men uitgaat, de
productiviteit, de zuiverheid en het vrij zijn van eem
der vormen van krul en eveneens van de nakomelingen-
Het eerste jaar zal blijken, dat oogenschijnlijk gezonde
gen."
„U hebt'zich gewond zelf gewond?" vroeg op
langzamen toon de dokter.
„Uit onvoorzichtigheid. De revolver, een. speelding^
kreeg ik in handen en ik wist niet meer dat het ge
laden was, en onvoorziens ging het schot af."
„Kan ik het wapen ook zien?"'
Over Palmer's gelaat trok bij deze vraag van der*
dokter een gele schijn. „Ik geloof dat ik het ding:
heb laten vallen. Misschien is het onder een meubel
geschoven."
Toep trad mevrouw Jutta langzaam naar voren. „Ik
heb.de revolver opgeraapt en haar daar in de schuif
lade gelegd."
Haar blik vestigde, zich rustig op Fo.hrenback. Door
de trotsche houding van de dame, kwam er onwille
keurig wat respect in den toon van den dokter.
„U was er blij tegenwoordig,toen het ongeval ge
schiedde?" vroeg hij.
„Ik was tegenwoordig, maar ik zag het niet. Toen
het schot viel, stond ik wat terzijde met uw nicht
te praten. De arme was zoo kolossaal in de war vajs
den schrik, dat zij is weggeloopen om hulp te halen."
Helder en beslist sprak zij, haalt, de lade open ei^
grijpt er de revolver uit en reikt haar aan den dok
te:- over. „Dit is het wapen."
Het is Leone's revolver, die hij uit honderden da
delijk zou hebben herkend- De hand van den doktor
beeft, als bij het wapen aangrijpt, opheft en naar de
kleine schietopening staart.
„Een schande, dat een man met zulk een ding niet
heter kan omgaan, niet waar?"
Palmer brengt deze woorden aarzelend uit en zijp
woorden gaan vergezeld van een lach. die Fohrenbacl
er toe brengt de revolver haastig neer te leggen cl
zich over den gewonde heen te buigen. Nu ziet h*
eerst met welk een inspanning deze tegen de steedi
sterker opkomëndë zwakte zich verzet
Haastig geeft Fohrenback den bediende, die waj
terzijde staat, en elk der gesproken woorden met zeei
groote belangstelling heeft gehoord, een aanwijzing,
die hem haastig de kamer doet verlaten.
Toen doet Palmer de vraag, die hem steeds op de
lippen heeft gebrand: „Is zij thuis gekomen?"
„Ja." zegt de dokter, verder niets. En dan be
gint hij door den teruggekomen, bediende onder
steund. het onderzoek.
De kogel schijnt diep doorgedrongen, te zijn, maar
door het pijn,lijke van de wond en het bloedverlies,
moet elk verder onderzoek achterwege blijven en
daarom legt, de dokter het eerste verband aan.
Toen dit alles had plaats gehad, slaat Palmer, die
alles met opeengeknepen lippen en dichte oogen had!
ondergaan, de oogen op en, zijn blik gaat zoekend rond
En toen hij slechts Fohrenback en niet meer den
bediende en mevrouw Jutta ziet, zegt hij: „Dokter