J
De Dood, die schertst
De eerste de beste.
n
it
Zaterdag 3u Aug. 1913.
57e Jaargang. No. 5233.
DERDE BLAD.
Wie zijn onze nieuwe Ministers?
Omtrent de loopbaan van de nieuwe ministers kan
het volgende worden medegedeeld
Mr. P. W. A. C o r t van der Linden, Kabinets
formateur, en als zoodanig tijdelijk voorzitter van den
-ministerraad, was in 1870 advocaat in Den Haag; ver
volgens vele jaren commies-griffier van de Tweede
Kamer der Staten-Generaalhoogleeraar in de rechtsge
leerdheid te Amsterdam en aan 'sRyks universiteit te
Groningen; van 1897—1901 minister van Justitie in het
Kabinot-Piorson. Hij is sedert 1902 lid van den Raad
van State. Als minister van Justitie heeft hij in 1901
als vertegenwoordiger dor burgerlijke overheid het
huwelijk voltrokken tusschen H. M. de Koningin en Z.
IK. H. den Prins.
Onder zyn bestuur van het departement van Justitie
werden de grondslagen gelegd voor de Kinderwetten,
|rader zyn opvolger ingevoerd.
1 J h r. d r. L o u d o n, minister van Buitenlandsche
Zaken, zoon van wijlen den oud-gouverneur-generaal van
Ned.-Indié, John Loudon, is 47 jaar oud. Hy promoveerde
te Leiden tot doctor in de staatswetenschap op een
proefschrift, getiteldde drie regelen van het tractaat
ran Washington. Hy ging dadelijk in de diplomatieke
tarrière en was, na een korten werktijd aan het minis
terie van Buitenlandsche Zaken, achtereenvolgens ge.
lantschapBattacbé te Londen en te Rome; legatie secre-
Ol&ris in laatstgemeld© standplaats, chef van het Kabinet
jan het ministerie van Buitenlandsche Zaken, secretaris
iy de gezantschappen te St. Petersburg en Londen,
;ezantschapsraad aldaar, later te Parijs, totdat hy in
905 benoemd werd tot gezant in Tokio, gevolgd in
<908 door zyn overplaatsing naar den gewichtigen post
e Washington, als opvolger van den aftredenden mi
nster van Buitenlandsche Zaken, jhr. mr. de Marrees
ran Swinderen, wien hy thans als hoofd van dat de-
jartement gaat vervangen. Behalve als kundig diplomaat,
Staat dr. Loudon bekend als een man met artistieken
in en kenner van de kunst.
Men meent te weten, dat de heer Loudon, zich be-
chikbaar stellende, gehoor gegeven heeft aan den
andrang om het departement van Buitenlandsche
laken door een lid van het diplomatieke corps beheerd
e zien.
Met hem telt het Nederlandsche gezantencorps op dit
ogenblik nog slechts één titularis, die de vrijzinnige
pginselen in toegedaan.
)0 Fmt. B. Ort, minister van Justitie, heeft alle ambten
an het Openbaai Ministerie doorloopen, in het begin
ls ambtenaar by' de kantongerechten te Oostburg—
|6rneuzen, later te Amsterdam. Vervolgens was hy
übstituut officier van justitie te 'Ziorikzee, Amsterdam
- fi 's Gravenhage; later officier van justitie te Winschoten
Amsterdam. In 1897 trad hy uit de rechterlijke
:ht en werd hy benoemd tot raadadviseur aan het
Bpartement van Justitie, in welke hooge betrekking
j is opgetreden by de voorbereiding en redactie van
dangryke wetten als daar zyn wijziging van het
argerlyk Wetboek betreffende onechte kinderen, de
iderlyke macht en voogdij, alsmede de hernieuwing
m het Wetboek van Strafvordering. Sedert 1901 tot
iden was hy advocaat-generaal by den Hoogen Raad
1 laatstelijk lid en voorzitter der Staatscommissie voor
hernieuwing van het Wetboek van Strafvordering,
>lke onlangs haar rapport heeft ingediend.
Kapitein ter zee J. J. Rambonnet, minister van
Jïrine, is nog geen 50 jaren oud, was als luitenant ter
i le klasse offiicier-instrurteur m stoomwerktuigkunde
aan het Kon. Marine-Instituut en in Indië chef van j
i afd. materieel by het departément van Marine te
Itaviawaarn. hoofd van het vak van uitrusting by
■Ryks werf te Amsterdam en voerde sedert 1911 als
■pitein ter zee het bevel over Hr. Ms. pantserschip
"vertsen" te Nieuwediep. De kolonel is ridder 4e kl.
T Militaire Willemsorde wegens zyn ferme leiding als
nmandant der landingsdivisie op het eiland Floresin
|04. Hy was in 1912 lid van de toenmalige technische
■mmissie tot het adviseeren omtrent verschillende
jstukken in zake marinebeleid.
heer A. E. J. Bertling, minister van Financiën'
Kon. besluit van 23 Mei 1882 aangesteld tot surnu-
ferair der registratie en domeineD, werd in 1886 benoemd
1b ontvanger der registratie en domeinen te Nykerk en
j 1893 in gelyke betrekking te Goes. Achtereenvolgens
yd hy in 1893 en 1905 benoemd tot inspecteur dier
Jddelen te 's-Hertogenbosch en te Leiden. Tot zyn
fctstelyk vervulde betrekking van directeur der registra-
1 en domeinen te Leeuwarden, werd hy benoemd in
£>e gep. kolonel der artillerie N.Bosboom,minister
"Bi Oorlog, als jongeling Dy de instructie-compagnie te
hoonhoven in militairen dienst getreden, is in den
teren tyd meer bekend geworden door zyn brochure-
courantenartikelen, waarin hy voor en tijdens de
handeling van de l9ger-reorganisatieplannen van
minister Colyn daartegenover zyn z.g. „vordubbelings-
stelsel" verdedigde* In zijn officiersloopbaan was by als
Ie luit. gedurende eenigen tyd werkzaam gesteld onder
de bevelen van den chef van den generalen staf. Als
kapitein was hij 5 jaren by den generalen staf werkzaam
o a. in de stolling van Amsterdam. Over de approvian
deering van dat centraal reduit in oorlogstijd heeft hy
een verhandeling geschreven. In 1905 commandeerde
bij als hoofdofficier het corps rijdende artillerie en van
11910—1912 was hy commandant van hot 2e reg. veld-
artillerie te 's Gravenhage. In den loop van 1912 verliet
j kolonel Bosboom den militairen dienst met pensioon.
Hy was adviseerend lid der Legercommissie van 1910 en
werd na zijn pensionneering tot lid dier commissie
benoemd.
I D r. C. L e 1 y (Minister van Waterstaat) treedt voor
de derde maal als hoofd van dat Departement op. Hy
was 't eerst van 1891—1894 in het Kabinet Tak van
Poortvliet, daarna van 1897—1901 in het Ministerie
Pierson en heeft nu met dezelfde portefeuille in bet
Kabinet Cort van der Linden zitting. Vóór zijn eerste
ministerschap was hy civielingenieur en als zoodanig
bekend door de leiding van het onderzoek betreffende
de droogmaking der Zuiderzee, voor welk vraagstuk hy
als Minister oen staatscommissie aanstelde, wier voor
stellen tot dusver nog niet in daden zyn omgezet. Na
oen korten tyd lid van den Haagschen Gemeenteraad te
zyn geweest, waaruit dateert de motie-Lely tegen goed
keuring van stratenplannen zonder uitbreidingsplan,
werd de oud-Minister Lely onder het Ministerie-Kuyper
benoemd tot gouverneur van Suriname. Na beëindiging
van deze functie in het Moederland teruggekeerd, her
kreeg de heer Lely inmiddels door de Technische
school te Delft benoemd tot doctor honoris cauaa van
de kiezers in 's Gravenhage III z'n mandaat als lid van
den Gemeenteraad. Kort daarop koos de Raad hem tot
Wethouder, als hoedanig hy d9 afd. Openbare Werken
beheerde. Onder zyn energiek bestuur bracht Wethou
der Lely voor de gemeente tot standhet uitbreidings
plan. eerst dezer dagen door de afgetreden regeering
met belangrijke benoemingen goedgekeurd, den aankoop
van uitgestrekte grondcomplexen en de ver keer s verbe
tering O.-W. en Z.-N.
Met het wethouderschap vereenigde hij het lidmaat
schap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, daartoe
in 1910 door de Staten van Friesland verkozen op een
compromis tusschen de linksche groepen, inbegrepen de
sociaal-democratische.
Sedert 1908 is hy ook voorzitter van den Mijnraad.
Onder zy'ne ambtgenooten in het nieuwe ministerie is
dr. Lely de meest geprononceerde Liberale Unie-man.
Voor zyn wethouderschap was hy eenige jaren voorzitter
van de vrijzinnige kiesvereeniging „'s Gravenhage". Tot
1907 was hy ettelijke jaren lid der Tweede Kamer voor
Amsterdam II.
Mr. M. W. F. T r e u b, minister van Landbouw,
Ny verheid en Handel, verwierf na zjjn promotie ook het
radicaal van candidaat-notaris. Zyn belangstelling in
het notariaat en zyn studiën op dit gebied maakten hem
tot vertrouwensman der Broederschap van candidaat-
notarissen, in welke vereeniging hy vele jaren het
voorzitterschap vervulde. Als lid van den Raad en als
Wethouder van Financiën en Bedrijven behartigde hy
een reeks van jaren de belangen der gemeente Amster
dam. De overneming van de particuliere bedrijven in
handen der gemeente in het algemeen is zyn werk
geweest.
Na zyn aftreden is hy niet lang als hoogleeraar aan
de Universiteit te Amsterdam werkzaam geweest. Als
een der voornaamste mannen in de vrijzinnig democra
tische party, werd hem weldra een zetsl in de Tweede
Kamer aangeboden, waar ny tot September a s. voor
bet district Assen zitting had. Hy trok zich vrijwillig
uit het parlement terug op grond van zy'ne van dé
vrijzinnige concentratie afwijkende meening omtrent het
staatspensioen. In de jongste 5 jaren was hy voorzitter
van de staatscommissie betreffende de werkloosheid,
wier rapport onlangs verschenen is, van 1909—1911 lid
van den gemeenteraad van 's Gravenhage voor het
grillige district I. Als particulier was hy president
commissaris van de Maatschappij tot Zakerheidsstelling.
M r. P1 e y fc minister van Koloniën, vroeger advocaat
te Semarang in associatie met het tegenwoordige Ka
merlid mr. Van Deventer, heeft de reputatie van een
welsprekend pleitbezorger; hy is commissaris van het
dagblad „De Locomotief te Semarang en medebestuur
der of adviseur van tal van Indische Cultuuronderne
mingen. Hy is voorzitter van den Raad vo >r de
Scheepvaart en was by de jongste Juni-verkiezingen
voor de Tweede Kamer candidaat van de tot de con
centratie toegetreden vrijzinnig-democratische party in
district IX van Amsterdam. N. Ct.
Sar dl ii is che schets.
Een rij ossenwagens, die 'door hun eigenaardige be
kleeding, beslaande uit zakken, lakens en ruw tent
doek veel geleken op ambulanle "hutjes, verbrak' met
zwaar wielgeratel de stilte en de eenzaamheid van
den Julinacht. 1) Op deze door ossen getrokken kar
ren bevond zich een karavaan Sardin.iërs, die zich
naar zee begaf, om te baden. Reeds uren en uren
waren zij onderweg. Een dikke laag stof bedek le de
ossen, de wielen, de menschen in de wagens, de huis-
houd-artikelen, die de baders met zich voerden^ de drij
vers en de honden die den sloet volgden.
Na een warmen dag, was eindelijk een fiissche en
heldere nacht gekomen; de hemel leek blank door
de talrijke schitterende sterren; de breede weg liep
Feuilleton.
J32
0 steenen weg, dien, Jutta en haar metgezel nu
-3 liepen, was te smal, dat,er twee naast elkap-
konden loopen. Ellendig te moede gaat Jutta
>raan, onrustig gaan haar blikken van, links naar
ïhts, en alen niet anders dan cactus-heggen,, die
ar spitse stekels van zicih afstaken als scherpe
lezen. Maar in haar rug welde zij nog scherper
blikken van den ander.
jOp een hoogte verdeelde idé weg zi,ch in j drie
htingen. Diep en, moeilijk ademend bleef Jutta
tan, de lippen geopend. j
jHardinger stond naast haar. „Waarheen verder?"
>&g hij en zijn arm,wees dien weg reeds aan.
Zij knikte stom, wachtte, dat hij haar zou voorbij-
an en gaat achter hem den nu effen weg, die
a poos door bloeiende tutnen voert. Rozen geuren
witte lelies, die op hooge .stengels wiegen
vvrouw Jutta's lievelingsbloemen.
Hardinger draait zich om, kijkt haar aan en een
ihja speelt er om zijn mondhoeken. Denkt hij aap,
witte leliies, die hij; eens geeondlen heeft -
rtien jaar geleiden?
Veinie stappen verder, waar de weg naar Arco
turale afbuigt, biedt een herberg verfrisschingen.
Mevrouw Jutta, bibberend en toch doodaf door
broeiende lucht, blijft staan en wenkt den her-
rgier. Deze zet op een tafeltje voor de hut sinaas-
?elen en een flesch vurige jMalthawijn.
Kardinger vult de glazen. 'Terwijl hij het doet,
't Jutta toeschijnen, als beeft zijri hand daarbij,
deren zoo de herinneringen door zijn versteende
I, herinneringen aan de uren, toen zij uit den
aeenseiuippelijken beker des levens den gloeiend-
1 drank hadden gedronken? Ook zij beeft. Daar
t hij zijn glas op en zijn gelaat wendt zïdh
naar het fantastische woud. Dan leegt hij het tot
den bodem.
Hoe terugstootend is hij hoe angstaanjagend.
Mevrouw Jutta voelt ha,ar taktiek, om hem steeds
I te ignoreeren, wankelen, evenals het glas in haar
hand.
Zij beglpt te spreken van de schoonheid) der om
geving, over iets anders dat haar in den zin komt.
Hij antwoordt beleefd, maar wanneer zijn glim -
mende oogen daarbij op ha,ar gelaat gevestigd zijn,
kan zij het gevoel maai* niet! los worden, als zat een
roofdier voor haar, dat zicli worl den sprong ge
reed houdt.
Een klein stukje loopen'zij verder. Daar schalt
plotseling door de lucht een langgerekt geluid, als
van een signa,alfluit. Luisterend buigt Jutta 't hoofd
naar voren.
„De Shirokko komt," zegt hij. „Waarom ben je
bang Jutta?"
„Ik ben niet hang," antwoordde zij aarzelend en
kijkt rondom zich. Hooge stofwolken jagen achter
hen aan. Eri nergens is een mensch te zien.
Zij zou wel willen omkeeren en toch ook weer piet.
Zij is bang om verder te gaan en, bang om terug
te keeren.
En andermaal achter haar dat fluitende gehuil van
den storm. En in de grijze, doode rotsenwoestepij
beneden, eep geraas, bersten, en rollen, steenen dde
de storm loswoelt ep naar de zee jaagt, d'e zee
die niets teruggeeft.I
Mevrouw Jutta gaat snel verder,alsof zij vleugels
aan haar voelen heeft, haar lippen zijn koud en
heven, de witte tanden schitteren, de oogen gloeien.
Haar hand wijst naai* de Aroo Naturale.
„Waar gij lieepgaat, daar zal ik ook heengaan!
Zooals gij ziet, bijbelvast ben ik ook gebleven,"
zegt Horst JHardinger ep lacht daarbij.
En verder loopen zij op het scherpe pad.
De wonderbare, majestueuze rotsendeur, die het
natuurgeweld zich in de rotsen heeft gehouwen,
daagt voor hen op als de verpersoonlijking van het
oergeweld.
Door de beide groote vensters, die in de rots zijn
I
als oen grij'zd streep door het duistere donker van
liet hoogland, aan net eind waarvan een muur vair
borgen .oprijzende als reuzenkasteeien met tinnen, de
zee verborg voor het oog. Een geur van stoppels,
van veraf zijnde biezen en van door de nachtlucht
bevochtigde brem werd soms aangedragen met een gol
ving van 'den wind. Geen levend wezen werd gezien.
Slechts tegen het vallen van den avond was in de verte
van hel landschap een herder ontwaard, die zijn kudde
bewaakte. Nadat een der karren-leiders, een oude boer%
uit den stand der sterrenbeelden Groote Beer em Draak,
had opgemaakt dat het opgeveer tien uur moest zijn,
zwegen alle reizigers jn hunne wagensook de Iweé
zuigelingen zwegen, nag nog een weinig geschreeuwd
tc hebben, en sliepen in aan den boezem der jonge
moeders.
Builen de ossendrijvers was tante Are ca 5$), eene
rijke 3) „tachtigjarige grondbezitster, de eenige die in
haar wagen hiel sleep, waar ze voor de zooveel dui
zendste maal in haar 'leven haar rozenkrans opnieuw
bad 1 "Hocvetel jaren op jaren sliep ze reeds niet! Zij
kon zich niet moer indenken wat een ware, een diepe
slaap eigenlijk wasslechts tegen den morgenstond
overviel haar leen lichte sluimering, onder wier sluier
zij echter evengoed de smarten voelde van haar zieke,
half verlamde lichaam.
Tante Areca bevond zich' alleen in. haai* tot een bed!
herschapen wagen, die alle anderen voorafging ter ver
mijding van het slof, en die geleid weid "door den
dienstknecht Antonio Maria, leen ,prachlig-jongo Her-
cufes, het hoofd mlet kroeshaar^ dicht bezet als "*n
wilde struik, het gelaat baardeloosv dik„_ ros en bruin
als een granaatappel. Antonio Maria was wegénttèn!
iacp* oud hij was een beschermeling van tante Areca. die
hem reeds langen tijd in haar dienst had, en allen
befiijdden hem, maar meenden toch, dat hij aan de
oude gehecht was. Nu en dan tilde hij het tentdoek!
op, en vroeg aan de zieke .of zij ook iets verlangde.
iAls u toch niet slaapt, waarom roept u dan
uw kleindochter Rosa niet hier., om u gezelschap te
hoüden r Er is hier in den wagen plaats voor twee
personen.
Ik heb gezlelschap, antwoordde het oudje, en
schudde met die niet verlamde hand haar rozenkrans.
«Waar zijn we nu ris ze nog ver, die zee?...
O, heel vier I antwoordde ruw de jonge man
en •Strekte den arm naar den gezichteinder uit. t
Nog.'n heel, heel eind. hoor^ voor dat we. T zijn!
Heilige Moeder Godsf zuchtte de oude.
Ik kan niet meer: die wagen rammelt mij heelemaal
door elkanderhet lijkt wel of ik ïn een koekepan
gebakken word.
De zwarte oogen van den jongen man schitterden,'
met een katachligen sprong wipte hij op den rand,
van den vagen en Ix^gon te spreken óp gedemplen,
maar vlijmenden toon
Des te erger voor u r Waarom bent u dan ook'
meegegaan i Ik heb het u wel gezegd, ouwe stijfhoofd, als
u onderweg niet dood gaat, dan zult u toch zeker
sterven zoodra we aangekomen zijn. Weet u dan niet,
dat het baden gevaarlijk is, .zelfs voor jongen en ge
zonden r U gaat doodu zal 't zien, u gaat dood...,
We moeten allemaal dood gaan.'We zijn geboren
om te sterven. Maak je maar niet ongerust. Als ik sterf,
welnu, dan sterf ik. na alle middelen beproefd! te
hebben. Ik meende, dat de zeebaden mij gcèd zullen
doen f
Verleden jaar, ging de andere onverstoord)
verderv zijn er twee oudjes in zee verdronken^
twee oudjes net zoo stijfhoofdig als u. En ook nog
de oude pastoor Nugheddu.. die toovenaar: Die i£. ïn i
het bad gegaan, en men heeft nooit meer iets van
hem gezien; zelfs zijn lijk "werd niet teruggevonden,
Dc duivel zal hem hebben meegenomen.
'Maar, gelooft u dan aan den duivel r
Wel, wie zou daar nu niet aan gelooven r Er
beslaat niets zekerders dan de duivel.
En gelooft u, dat de duivel "iemand met ziel en
lichaam meeneemt r vroeg de verschrikte Jongen, op
nadrukkclijken toon.
Mijn zoon. antwoordde het oudje zachtjes.
de duivel neemt ieder mee die in zijn leven zijn
plicht niet vervult.
En waarom hebt u dan uw plicht niet gedaan f
Oude stijfkop, waarom maakt u geen testament r U
zuil zien, dat wil zeggen "dat u het eigenlijk nooit
zelf zult zien, dat direct na uw dood. al die roof
vogels daar en hij: wees op de wagens die volg
den. zich op' uw goederen zullen werpen en den
heel en boet in een oogwenk verslindenen Rosa, die
haar geheele jeugd voor u heeft opgeofferd, Rosa krijgt
niet dót. Maak uw testament toch, ouwe stijfkop. Ze
zeggen dat er bij hef bad een notaris woont.
Als daar een notaris is, iaat hem daar dan
maar stilletjes baden! Ik denk nog biet aan sterven.
De dood is in Gods hand, en ik' zal mijn plicht
doem, als ik hem niet reeds gedaan hebv zonder .dat
zoo'n aangekleede pompoen als jij bent, mij' dien be
hoeft te foereh I
Excuseer mij.. antwoordde Antonio Maria,
alsof hij spijl had van zijne woorden. Neem het mij
niet kwalijk kis ik u zoo toespreek; ik doe het voor
uw bestwil. Uw familie heeft u doöh vertrekken, "om
dat ze naar uw dood verlangtdaarom zeg ik, pas
op, wanneer ze u in het bad zullen brengen. (Men
kari nooit weten f
Heb geen vrees. Rosa zal mij i„n het bad helpen.
Goed. maar zelfs af ""doet Rosa het. wees toch
voorzich igHet zecwaler is valsch; .er komt ectn golf
etn draagt u weg. Het schijnt soms de duivel wel.
En al zou het tje duivef zijn, laat me toch' i^bt'
rust. Ik deink pou aan geen duivel.
Oude stijfkop.'
De wageins vervolgden hun langen, ëentonigen weg;
ectnige honden sloegen aan ia de stilie van den nacht,
eon enkel licht hiar en daar verscheen esn verdweeA In
de verte; de muur vatn hergen, die de zee verborgen
hield, kwam langzaam fels nader.
Antonio Maria lichtte af en toe het tentdoek
on koek of tante Areca sliep; maar dc oude bad
zuchtte etn dacht aan haar zevenlig koeien en aa
haar dragende merrie^ thufc.
Wanneer wij van Itel bad teriigkeercn, da,
ze vind ik het veulentje. Hoe zaf net zijn r Kastanje-
bruin met zwarten staart en manen.' A's het dry*
jaar oud is zal ik het verkoopen voor dertig daalders.-
Heilige Moeder Gods, waar blijft toch de zeer'Komt
ze dan nooit f
Éindelijk, met het ochtendkrieken, sluimerde zij in^
doch zij hoorde evengoed het ratelen van den wagen
en het blaffen der honden en voelde liet rukken van
't tentdoek, geschokt door den wind; de zeere plek
die hare linkerlende schrijnde, brandde haar meer dan
gewoonlijk en haar gehoele zijde klopte van pijn;,
en nochtans zag ze het veulen, bruin en zwart, r.n
droomde ze., dat ze in 'tbad stond: het water was
y-arrn. dn fïet strand, beschenen door de zon.. 'eeH
vab goud. Plotseling kwam een 'golf, hoogschuimemi en
wild als 'n jeugdige, schertsende duivels èn bedolf wel
het pudje. doch sleurde haar niet mede, omdat gff
•haar krach tétn had weergevonden en flink ftecrstan.a
ko'n bieden.
Toen meende zij een gedempt lachen te hoomx
en het klinken van kussen, achter het söherm dat aari
hare voetetn was neergelaten.
Maar dat Ls Rosa.*" Rosa met An ton La Mnr.h?
Ja, ja. ze hadden dus gelijk die mij zeiden dat rtió
twee sametn vrijen. Ook ik, toen ïk nog twintig Jaar
was, verborg mij friet Predu Maria achter den mum?
van het binnenhof..
Heilige Moeder Gods, vergeef toch'"de jeugd...
Hot lachen deed zich niet meer hooren, doch ster
ker daarentegen klonk het regelmatig küsgelufidHeilige
Moeder Gods vergeef... niaar „die twee'* weten van
geeri ophouden.
Tante ^reca werd ernstig kwaad.
Die kerel heeft Rosa van haar wagen geroepen
onder voorwendsel, dat ik haar spreken jvil. Eix nu
zitten ze hier, voor op den wagen ên zoenen elkaar.
Die bedriegers, die leelijke onbeschaamde vlegels! Die-
denken heelemaal niet aan de zonde, die denTcen hee
lemaal niet aan het uur van den dood! Maar ials ik
mijn krachten herwin, dan zal ik ze ais kinderen kastij
den.
n.
Eindelijk had het gezelschap de ^zeekust achter da
bergruggen bereikt.
Vlak bij het strand rees een groot nieuw gebouw
dat tot het uiterste hoekje reeds opgepropt yol was met
burgerlijke badgastenVerderop strekte zich uit een
lange rij hutjes van takken en loof, die werden bewoond
door de meest zieke boeren.
Allen namen de baden in de open lucht; een Üjde
was voor de vrouwen, de andere voor de mannen
bestemd. De schaduw der bergen bedekte het heer
lijk-mooie strand,, bezaaid met turkooisbiauwe klip
pen de effen zee verschoot telkens van kleur onder het!
wonderlijk blauw van den hemel.
In een oogwenk had de familie van tapte Areca
zes hutjes gevlochten van takken en Ioof;.de Vrouwen
haalden van de karren de dekens en huishoud-ar'ikelen'
en weldra was het kampement gereed. Tante Areca
wilde direct in het water worden gedompeld.
Waar zijn ze nu, die reusachtige golven, Üie
duivels der zee.*" vroeg ze den knecht op schertsenden
toon. Kijk de zee lijkt wel een kleed van blauw
achtig fluweel.
O, u zult ze wel zien, die reusachtige golvenze
zullen u levend verslinden, zooals u_daar bent
En Anlonio-Maiia opende den mond en maakte eer*
beweging van vraatzuchtig slokken.
Rosa, die hem nauwelijks reikte tot de borst, verhief
het gebruinde..vórigs gelaat: zij keel^hem aan met hare.
groote, zwarte, gek ringde oogen,. waarvan een ietwat
loenschle..en ze lachte.
Duivelsche jongen, wacht maar, laat ik eerst
maar genezen, dan reken ik wel met je af.. dreigde
grappig /hot vrouwtje. En nu, vooruit* ik wil in
het bad.
Maar u bent vermoeid, op. die manier zult U da
delijk doodgaan, oude stijfkop.
Als ik dood' ga, <lan Iaat je me maar rustig
sterven; antwoordde -zij; en dadelijk, na het eer-
s'e bad .verklaarde zij zich ^pef "beter te gevoelen^
Haar werd het meest geriefelijke hutje aangewezen,
uit welks opening zij de zee zag. waarop haar blik
bleef dwalen met een min of meer teeder gevoel.
Antonio Maria moest met de andere ossendrijvers
naar zijn dorp lerugkeeren.
Liefste. zeide hij 1ot Rosa, denk er aan
haar sleeds te spreken „van den dood, anders, je zult
het zien, vergeet zij yast haar testament je maken en
op een mooien morgen vindt je haar dood in k
bed, hard, als een onrijpe .peer t En wij. wal moeun
wij dan doen r Het levenis lang, en oni ie leven is er
heel "Vat noodig!
De diensiknecht vertrok met de wagens en n#t
de andere leidas; de vrouwen, de kinderen en een
grijsaard bleven achter. De gezonde mannen hadden
geen behoefte om zich te baden, zelfs niet om zich
te jvasschen!
III.
Tien dagen later keerde Antonio Maria terug met
een paard belast met levensmiddelen. Bij het zien zijner
oude meesteres, overviel hem een vreemde ontmoédi-
ging; de oogen van tante Areca, vroeger gesluierd met
eep troebelachtig floers,- waren klaar en vol leven;
haar gelaat, eerst bruin., leek thans bijna zwart, ge^-
bronsd als het was door de zeelucht, doch het scheen
minder gerimpeld en minder vies dan gewoonlijk.
Ilce gaat het, tante Areca 'i
gehouwen'en wcartegerfi anders de wijde zee blauwt,
als een licht gordijn, ziet nu het oog in een grauw-
schemcrenöe zee van lucht. Die lucht echter klinkt
en zuoht van bovenaardsche geluiden. Nu eens als
van brulschende jubelzangen, dan weer als van kla
gende sterfliederen,.
Zwijgend staat Juitta, buigt het hoofd vóórover èn"
luistert. En zwijgend staat naast haar Horst Har-
dinger stijf, stil en 'onverschillig^
Zoo kijkt hij naar beneden, naar de diepte die
voor hen gaapt, in den loodgrauwen vlood, waarop
de storm zich heeft geworpen en een schuimende
watermassa omhoog jaagt.
Voelt hij, hoe Jutta's oogen hem plotseling be
loeren, hoe uie oogen gloeien van haat en hem dwin
gen: „Ga tocli ga toch een paar schreden nog
waar!" i
I-Iaar blik (glijdt over de rotsen heen, ep blijft plot
seling strak op ëen punt hapgen. En langzaam, lang
zaam komt.'er om den mond van mevrouw Juttaeen
lachje. Tred «voor tred schuiven haar voeten voor
waarts, magnetisch aangetrokken door dat wat haar
blik gevangen, wat 'p duiVelsch lachje om haar j
lippen heeft getooverd.
Daarterzijde, boven, waar de weg ophoudt, waar I
do steenen afbrokkelen, op pauwelijks een, voetbreed
vap den rand des afgronds, op rotspunten, op een
hoogte, dat juist nog een mar. met opgeheven arm
ze grijpen kon, staan, bloeiende struiken.
„Myrtep, bloeiende myrten ip deze wildernis."
Dat is weer die kinderzoete stem, die tot in ver-
j rukking verlangend roept. Tot Horst Hardinger
waait die stem over, die bijna als een "zingen klinkt,
I als huisden daar in de rotsen heden nog van die
lokkende sirenen.
Hij stapt paar haar toe en ^vraagt met vreem-
den, donkeren klank in zijn stem: ..Myrten Jut-
l ta? Wilt go je hier een bruidskrans vlechten?
Dan ie bet wei de plicht van den bruidegom om
dien voor je te halen bloeïendef myrten van den
kant van den afgrond, op dat daardoor het bewijs
geleverd wordt, dat hij niet duizelig mag zijn, die
mevrouw Juttp vrijen wil."
Hi| treedt op de smalle rotspunt toe, heft den
arm op. grijpt niet energieken greep eenige bloeien
de planten vast en draait met een bliksemsnel wen
den van den hals, den blik naar mevrouw Jutta om.
Die is hem gevolgd, staat achter hem, dicht ach
ter hem op hot. gevaarlijke pad. en haar hand '3
opgeheven tegen Horst Hardinger en in haar woon
sten blik is de wilde, duivelsche wensch: naar be
néden naar beneden!
Hij ziet haar vast in de oogen. Een spottend
lachje speelt er om zijp lippen.
Daar struikelt haar voet. Haar opgeheven hand
vindt geen steun. Zij wankelt.
Een doffe kreet van ontzetting voor het gevaar
waarin hij haar ziet. ontwringt zich aan zijn lip
pen. „Blijf blijf sfaanü"
Zij hoort slechts het geluid, het dreigend© ge
luid, «iet slechts de hapd, die naar haai* grij-pen wii
dé lvand vap den wreker. Plet wordt zwart vooi
haajt oogen, haar armen slaan in de ijle lucht el
zonder een kreet te uiten, stort Juttai naar benedei
in de gapende diepte over de hard© klippen ii
de razende zee.
Met ontzetting staart Horst- Hardinger haar np
zijn, hand die haar had willen grijpep en in de leegt
luebt heeftgegerepen, is nog opgehevep.
Ook vanaf ,'andere punten is de val opgemerkt.
Schreeuwend en gesticuleerend dringen de men
schen samen eu ijlen paar de plapts van het on
geluk.
Hardinger staat nog steeds op dezelfde plaats en
staart naar de menschen die hem toewenken.
Eindelijk geeft.hij gevolg aap hun roepen en geeft
uitkomst, zoover hem dat mogelijk is. Een paar
bosjes myrten, aae zijn vingers nog omklemmen.,
helpen hem daarbij
Dus bij het bloemenplukken naar beneden geval
len, Dat was immers niets nieuws op Capri. Dio
vreemdelingen zijn immers zoo dwaas-moedig, voor
al de dames.
In het hotel heerscht groote opgewondenheid. De
vreemd ilicg. in wiens gezelschap de dame veron
gelukt is, wordt omringd, napr ajles gevraagd, of