J De Dood, die schertst De eerste de beste. n it Zaterdag 3u Aug. 1913. 57e Jaargang. No. 5233. DERDE BLAD. Wie zijn onze nieuwe Ministers? Omtrent de loopbaan van de nieuwe ministers kan het volgende worden medegedeeld Mr. P. W. A. C o r t van der Linden, Kabinets formateur, en als zoodanig tijdelijk voorzitter van den -ministerraad, was in 1870 advocaat in Den Haag; ver volgens vele jaren commies-griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaalhoogleeraar in de rechtsge leerdheid te Amsterdam en aan 'sRyks universiteit te Groningen; van 1897—1901 minister van Justitie in het Kabinot-Piorson. Hij is sedert 1902 lid van den Raad van State. Als minister van Justitie heeft hij in 1901 als vertegenwoordiger dor burgerlijke overheid het huwelijk voltrokken tusschen H. M. de Koningin en Z. IK. H. den Prins. Onder zyn bestuur van het departement van Justitie werden de grondslagen gelegd voor de Kinderwetten, |rader zyn opvolger ingevoerd. 1 J h r. d r. L o u d o n, minister van Buitenlandsche Zaken, zoon van wijlen den oud-gouverneur-generaal van Ned.-Indié, John Loudon, is 47 jaar oud. Hy promoveerde te Leiden tot doctor in de staatswetenschap op een proefschrift, getiteldde drie regelen van het tractaat ran Washington. Hy ging dadelijk in de diplomatieke tarrière en was, na een korten werktijd aan het minis terie van Buitenlandsche Zaken, achtereenvolgens ge. lantschapBattacbé te Londen en te Rome; legatie secre- Ol&ris in laatstgemeld© standplaats, chef van het Kabinet jan het ministerie van Buitenlandsche Zaken, secretaris iy de gezantschappen te St. Petersburg en Londen, ;ezantschapsraad aldaar, later te Parijs, totdat hy in 905 benoemd werd tot gezant in Tokio, gevolgd in <908 door zyn overplaatsing naar den gewichtigen post e Washington, als opvolger van den aftredenden mi nster van Buitenlandsche Zaken, jhr. mr. de Marrees ran Swinderen, wien hy thans als hoofd van dat de- jartement gaat vervangen. Behalve als kundig diplomaat, Staat dr. Loudon bekend als een man met artistieken in en kenner van de kunst. Men meent te weten, dat de heer Loudon, zich be- chikbaar stellende, gehoor gegeven heeft aan den andrang om het departement van Buitenlandsche laken door een lid van het diplomatieke corps beheerd e zien. Met hem telt het Nederlandsche gezantencorps op dit ogenblik nog slechts één titularis, die de vrijzinnige pginselen in toegedaan. )0 Fmt. B. Ort, minister van Justitie, heeft alle ambten an het Openbaai Ministerie doorloopen, in het begin ls ambtenaar by' de kantongerechten te Oostburg— |6rneuzen, later te Amsterdam. Vervolgens was hy übstituut officier van justitie te 'Ziorikzee, Amsterdam - fi 's Gravenhage; later officier van justitie te Winschoten Amsterdam. In 1897 trad hy uit de rechterlijke :ht en werd hy benoemd tot raadadviseur aan het Bpartement van Justitie, in welke hooge betrekking j is opgetreden by de voorbereiding en redactie van dangryke wetten als daar zyn wijziging van het argerlyk Wetboek betreffende onechte kinderen, de iderlyke macht en voogdij, alsmede de hernieuwing m het Wetboek van Strafvordering. Sedert 1901 tot iden was hy advocaat-generaal by den Hoogen Raad 1 laatstelijk lid en voorzitter der Staatscommissie voor hernieuwing van het Wetboek van Strafvordering, >lke onlangs haar rapport heeft ingediend. Kapitein ter zee J. J. Rambonnet, minister van Jïrine, is nog geen 50 jaren oud, was als luitenant ter i le klasse offiicier-instrurteur m stoomwerktuigkunde aan het Kon. Marine-Instituut en in Indië chef van j i afd. materieel by het departément van Marine te Itaviawaarn. hoofd van het vak van uitrusting by ■Ryks werf te Amsterdam en voerde sedert 1911 als ■pitein ter zee het bevel over Hr. Ms. pantserschip "vertsen" te Nieuwediep. De kolonel is ridder 4e kl. T Militaire Willemsorde wegens zyn ferme leiding als nmandant der landingsdivisie op het eiland Floresin |04. Hy was in 1912 lid van de toenmalige technische ■mmissie tot het adviseeren omtrent verschillende jstukken in zake marinebeleid. heer A. E. J. Bertling, minister van Financiën' Kon. besluit van 23 Mei 1882 aangesteld tot surnu- ferair der registratie en domeineD, werd in 1886 benoemd 1b ontvanger der registratie en domeinen te Nykerk en j 1893 in gelyke betrekking te Goes. Achtereenvolgens yd hy in 1893 en 1905 benoemd tot inspecteur dier Jddelen te 's-Hertogenbosch en te Leiden. Tot zyn fctstelyk vervulde betrekking van directeur der registra- 1 en domeinen te Leeuwarden, werd hy benoemd in £>e gep. kolonel der artillerie N.Bosboom,minister "Bi Oorlog, als jongeling Dy de instructie-compagnie te hoonhoven in militairen dienst getreden, is in den teren tyd meer bekend geworden door zyn brochure- courantenartikelen, waarin hy voor en tijdens de handeling van de l9ger-reorganisatieplannen van minister Colyn daartegenover zyn z.g. „vordubbelings- stelsel" verdedigde* In zijn officiersloopbaan was by als Ie luit. gedurende eenigen tyd werkzaam gesteld onder de bevelen van den chef van den generalen staf. Als kapitein was hij 5 jaren by den generalen staf werkzaam o a. in de stolling van Amsterdam. Over de approvian deering van dat centraal reduit in oorlogstijd heeft hy een verhandeling geschreven. In 1905 commandeerde bij als hoofdofficier het corps rijdende artillerie en van 11910—1912 was hy commandant van hot 2e reg. veld- artillerie te 's Gravenhage. In den loop van 1912 verliet j kolonel Bosboom den militairen dienst met pensioon. Hy was adviseerend lid der Legercommissie van 1910 en werd na zijn pensionneering tot lid dier commissie benoemd. I D r. C. L e 1 y (Minister van Waterstaat) treedt voor de derde maal als hoofd van dat Departement op. Hy was 't eerst van 1891—1894 in het Kabinet Tak van Poortvliet, daarna van 1897—1901 in het Ministerie Pierson en heeft nu met dezelfde portefeuille in bet Kabinet Cort van der Linden zitting. Vóór zijn eerste ministerschap was hy civielingenieur en als zoodanig bekend door de leiding van het onderzoek betreffende de droogmaking der Zuiderzee, voor welk vraagstuk hy als Minister oen staatscommissie aanstelde, wier voor stellen tot dusver nog niet in daden zyn omgezet. Na oen korten tyd lid van den Haagschen Gemeenteraad te zyn geweest, waaruit dateert de motie-Lely tegen goed keuring van stratenplannen zonder uitbreidingsplan, werd de oud-Minister Lely onder het Ministerie-Kuyper benoemd tot gouverneur van Suriname. Na beëindiging van deze functie in het Moederland teruggekeerd, her kreeg de heer Lely inmiddels door de Technische school te Delft benoemd tot doctor honoris cauaa van de kiezers in 's Gravenhage III z'n mandaat als lid van den Gemeenteraad. Kort daarop koos de Raad hem tot Wethouder, als hoedanig hy d9 afd. Openbare Werken beheerde. Onder zyn energiek bestuur bracht Wethou der Lely voor de gemeente tot standhet uitbreidings plan. eerst dezer dagen door de afgetreden regeering met belangrijke benoemingen goedgekeurd, den aankoop van uitgestrekte grondcomplexen en de ver keer s verbe tering O.-W. en Z.-N. Met het wethouderschap vereenigde hij het lidmaat schap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, daartoe in 1910 door de Staten van Friesland verkozen op een compromis tusschen de linksche groepen, inbegrepen de sociaal-democratische. Sedert 1908 is hy ook voorzitter van den Mijnraad. Onder zy'ne ambtgenooten in het nieuwe ministerie is dr. Lely de meest geprononceerde Liberale Unie-man. Voor zyn wethouderschap was hy eenige jaren voorzitter van de vrijzinnige kiesvereeniging „'s Gravenhage". Tot 1907 was hy ettelijke jaren lid der Tweede Kamer voor Amsterdam II. Mr. M. W. F. T r e u b, minister van Landbouw, Ny verheid en Handel, verwierf na zjjn promotie ook het radicaal van candidaat-notaris. Zyn belangstelling in het notariaat en zyn studiën op dit gebied maakten hem tot vertrouwensman der Broederschap van candidaat- notarissen, in welke vereeniging hy vele jaren het voorzitterschap vervulde. Als lid van den Raad en als Wethouder van Financiën en Bedrijven behartigde hy een reeks van jaren de belangen der gemeente Amster dam. De overneming van de particuliere bedrijven in handen der gemeente in het algemeen is zyn werk geweest. Na zyn aftreden is hy niet lang als hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam werkzaam geweest. Als een der voornaamste mannen in de vrijzinnig democra tische party, werd hem weldra een zetsl in de Tweede Kamer aangeboden, waar ny tot September a s. voor bet district Assen zitting had. Hy trok zich vrijwillig uit het parlement terug op grond van zy'ne van dé vrijzinnige concentratie afwijkende meening omtrent het staatspensioen. In de jongste 5 jaren was hy voorzitter van de staatscommissie betreffende de werkloosheid, wier rapport onlangs verschenen is, van 1909—1911 lid van den gemeenteraad van 's Gravenhage voor het grillige district I. Als particulier was hy president commissaris van de Maatschappij tot Zakerheidsstelling. M r. P1 e y fc minister van Koloniën, vroeger advocaat te Semarang in associatie met het tegenwoordige Ka merlid mr. Van Deventer, heeft de reputatie van een welsprekend pleitbezorger; hy is commissaris van het dagblad „De Locomotief te Semarang en medebestuur der of adviseur van tal van Indische Cultuuronderne mingen. Hy is voorzitter van den Raad vo >r de Scheepvaart en was by de jongste Juni-verkiezingen voor de Tweede Kamer candidaat van de tot de con centratie toegetreden vrijzinnig-democratische party in district IX van Amsterdam. N. Ct. Sar dl ii is che schets. Een rij ossenwagens, die 'door hun eigenaardige be kleeding, beslaande uit zakken, lakens en ruw tent doek veel geleken op ambulanle "hutjes, verbrak' met zwaar wielgeratel de stilte en de eenzaamheid van den Julinacht. 1) Op deze door ossen getrokken kar ren bevond zich een karavaan Sardin.iërs, die zich naar zee begaf, om te baden. Reeds uren en uren waren zij onderweg. Een dikke laag stof bedek le de ossen, de wielen, de menschen in de wagens, de huis- houd-artikelen, die de baders met zich voerden^ de drij vers en de honden die den sloet volgden. Na een warmen dag, was eindelijk een fiissche en heldere nacht gekomen; de hemel leek blank door de talrijke schitterende sterren; de breede weg liep Feuilleton. J32 0 steenen weg, dien, Jutta en haar metgezel nu -3 liepen, was te smal, dat,er twee naast elkap- konden loopen. Ellendig te moede gaat Jutta >raan, onrustig gaan haar blikken van, links naar ïhts, en alen niet anders dan cactus-heggen,, die ar spitse stekels van zicih afstaken als scherpe lezen. Maar in haar rug welde zij nog scherper blikken van den ander. jOp een hoogte verdeelde idé weg zi,ch in j drie htingen. Diep en, moeilijk ademend bleef Jutta tan, de lippen geopend. j jHardinger stond naast haar. „Waarheen verder?" >&g hij en zijn arm,wees dien weg reeds aan. Zij knikte stom, wachtte, dat hij haar zou voorbij- an en gaat achter hem den nu effen weg, die a poos door bloeiende tutnen voert. Rozen geuren witte lelies, die op hooge .stengels wiegen vvrouw Jutta's lievelingsbloemen. Hardinger draait zich om, kijkt haar aan en een ihja speelt er om zijn mondhoeken. Denkt hij aap, witte leliies, die hij; eens geeondlen heeft - rtien jaar geleiden? Veinie stappen verder, waar de weg naar Arco turale afbuigt, biedt een herberg verfrisschingen. Mevrouw Jutta, bibberend en toch doodaf door broeiende lucht, blijft staan en wenkt den her- rgier. Deze zet op een tafeltje voor de hut sinaas- ?elen en een flesch vurige jMalthawijn. Kardinger vult de glazen. 'Terwijl hij het doet, 't Jutta toeschijnen, als beeft zijri hand daarbij, deren zoo de herinneringen door zijn versteende I, herinneringen aan de uren, toen zij uit den aeenseiuippelijken beker des levens den gloeiend- 1 drank hadden gedronken? Ook zij beeft. Daar t hij zijn glas op en zijn gelaat wendt zïdh naar het fantastische woud. Dan leegt hij het tot den bodem. Hoe terugstootend is hij hoe angstaanjagend. Mevrouw Jutta voelt ha,ar taktiek, om hem steeds I te ignoreeren, wankelen, evenals het glas in haar hand. Zij beglpt te spreken van de schoonheid) der om geving, over iets anders dat haar in den zin komt. Hij antwoordt beleefd, maar wanneer zijn glim - mende oogen daarbij op ha,ar gelaat gevestigd zijn, kan zij het gevoel maai* niet! los worden, als zat een roofdier voor haar, dat zicli worl den sprong ge reed houdt. Een klein stukje loopen'zij verder. Daar schalt plotseling door de lucht een langgerekt geluid, als van een signa,alfluit. Luisterend buigt Jutta 't hoofd naar voren. „De Shirokko komt," zegt hij. „Waarom ben je bang Jutta?" „Ik ben niet hang," antwoordde zij aarzelend en kijkt rondom zich. Hooge stofwolken jagen achter hen aan. Eri nergens is een mensch te zien. Zij zou wel willen omkeeren en toch ook weer piet. Zij is bang om verder te gaan en, bang om terug te keeren. En andermaal achter haar dat fluitende gehuil van den storm. En in de grijze, doode rotsenwoestepij beneden, eep geraas, bersten, en rollen, steenen dde de storm loswoelt ep naar de zee jaagt, d'e zee die niets teruggeeft.I Mevrouw Jutta gaat snel verder,alsof zij vleugels aan haar voelen heeft, haar lippen zijn koud en heven, de witte tanden schitteren, de oogen gloeien. Haar hand wijst naai* de Aroo Naturale. „Waar gij lieepgaat, daar zal ik ook heengaan! Zooals gij ziet, bijbelvast ben ik ook gebleven," zegt Horst JHardinger ep lacht daarbij. En verder loopen zij op het scherpe pad. De wonderbare, majestueuze rotsendeur, die het natuurgeweld zich in de rotsen heeft gehouwen, daagt voor hen op als de verpersoonlijking van het oergeweld. Door de beide groote vensters, die in de rots zijn I als oen grij'zd streep door het duistere donker van liet hoogland, aan net eind waarvan een muur vair borgen .oprijzende als reuzenkasteeien met tinnen, de zee verborg voor het oog. Een geur van stoppels, van veraf zijnde biezen en van door de nachtlucht bevochtigde brem werd soms aangedragen met een gol ving van 'den wind. Geen levend wezen werd gezien. Slechts tegen het vallen van den avond was in de verte van hel landschap een herder ontwaard, die zijn kudde bewaakte. Nadat een der karren-leiders, een oude boer% uit den stand der sterrenbeelden Groote Beer em Draak, had opgemaakt dat het opgeveer tien uur moest zijn, zwegen alle reizigers jn hunne wagensook de Iweé zuigelingen zwegen, nag nog een weinig geschreeuwd tc hebben, en sliepen in aan den boezem der jonge moeders. Builen de ossendrijvers was tante Are ca 5$), eene rijke 3) „tachtigjarige grondbezitster, de eenige die in haar wagen hiel sleep, waar ze voor de zooveel dui zendste maal in haar 'leven haar rozenkrans opnieuw bad 1 "Hocvetel jaren op jaren sliep ze reeds niet! Zij kon zich niet moer indenken wat een ware, een diepe slaap eigenlijk wasslechts tegen den morgenstond overviel haar leen lichte sluimering, onder wier sluier zij echter evengoed de smarten voelde van haar zieke, half verlamde lichaam. Tante Areca bevond zich' alleen in. haai* tot een bed! herschapen wagen, die alle anderen voorafging ter ver mijding van het slof, en die geleid weid "door den dienstknecht Antonio Maria, leen ,prachlig-jongo Her- cufes, het hoofd mlet kroeshaar^ dicht bezet als "*n wilde struik, het gelaat baardeloosv dik„_ ros en bruin als een granaatappel. Antonio Maria was wegénttèn! iacp* oud hij was een beschermeling van tante Areca. die hem reeds langen tijd in haar dienst had, en allen befiijdden hem, maar meenden toch, dat hij aan de oude gehecht was. Nu en dan tilde hij het tentdoek! op, en vroeg aan de zieke .of zij ook iets verlangde. iAls u toch niet slaapt, waarom roept u dan uw kleindochter Rosa niet hier., om u gezelschap te hoüden r Er is hier in den wagen plaats voor twee personen. Ik heb gezlelschap, antwoordde het oudje, en schudde met die niet verlamde hand haar rozenkrans. «Waar zijn we nu ris ze nog ver, die zee?... O, heel vier I antwoordde ruw de jonge man en •Strekte den arm naar den gezichteinder uit. t Nog.'n heel, heel eind. hoor^ voor dat we. T zijn! Heilige Moeder Godsf zuchtte de oude. Ik kan niet meer: die wagen rammelt mij heelemaal door elkanderhet lijkt wel of ik ïn een koekepan gebakken word. De zwarte oogen van den jongen man schitterden,' met een katachligen sprong wipte hij op den rand, van den vagen en Ix^gon te spreken óp gedemplen, maar vlijmenden toon Des te erger voor u r Waarom bent u dan ook' meegegaan i Ik heb het u wel gezegd, ouwe stijfhoofd, als u onderweg niet dood gaat, dan zult u toch zeker sterven zoodra we aangekomen zijn. Weet u dan niet, dat het baden gevaarlijk is, .zelfs voor jongen en ge zonden r U gaat doodu zal 't zien, u gaat dood..., We moeten allemaal dood gaan.'We zijn geboren om te sterven. Maak je maar niet ongerust. Als ik sterf, welnu, dan sterf ik. na alle middelen beproefd! te hebben. Ik meende, dat de zeebaden mij gcèd zullen doen f Verleden jaar, ging de andere onverstoord) verderv zijn er twee oudjes in zee verdronken^ twee oudjes net zoo stijfhoofdig als u. En ook nog de oude pastoor Nugheddu.. die toovenaar: Die i£. ïn i het bad gegaan, en men heeft nooit meer iets van hem gezien; zelfs zijn lijk "werd niet teruggevonden, Dc duivel zal hem hebben meegenomen. 'Maar, gelooft u dan aan den duivel r Wel, wie zou daar nu niet aan gelooven r Er beslaat niets zekerders dan de duivel. En gelooft u, dat de duivel "iemand met ziel en lichaam meeneemt r vroeg de verschrikte Jongen, op nadrukkclijken toon. Mijn zoon. antwoordde het oudje zachtjes. de duivel neemt ieder mee die in zijn leven zijn plicht niet vervult. En waarom hebt u dan uw plicht niet gedaan f Oude stijfkop, waarom maakt u geen testament r U zuil zien, dat wil zeggen "dat u het eigenlijk nooit zelf zult zien, dat direct na uw dood. al die roof vogels daar en hij: wees op de wagens die volg den. zich op' uw goederen zullen werpen en den heel en boet in een oogwenk verslindenen Rosa, die haar geheele jeugd voor u heeft opgeofferd, Rosa krijgt niet dót. Maak uw testament toch, ouwe stijfkop. Ze zeggen dat er bij hef bad een notaris woont. Als daar een notaris is, iaat hem daar dan maar stilletjes baden! Ik denk nog biet aan sterven. De dood is in Gods hand, en ik' zal mijn plicht doem, als ik hem niet reeds gedaan hebv zonder .dat zoo'n aangekleede pompoen als jij bent, mij' dien be hoeft te foereh I Excuseer mij.. antwoordde Antonio Maria, alsof hij spijl had van zijne woorden. Neem het mij niet kwalijk kis ik u zoo toespreek; ik doe het voor uw bestwil. Uw familie heeft u doöh vertrekken, "om dat ze naar uw dood verlangtdaarom zeg ik, pas op, wanneer ze u in het bad zullen brengen. (Men kari nooit weten f Heb geen vrees. Rosa zal mij i„n het bad helpen. Goed. maar zelfs af ""doet Rosa het. wees toch voorzich igHet zecwaler is valsch; .er komt ectn golf etn draagt u weg. Het schijnt soms de duivel wel. En al zou het tje duivef zijn, laat me toch' i^bt' rust. Ik deink pou aan geen duivel. Oude stijfkop.' De wageins vervolgden hun langen, ëentonigen weg; ectnige honden sloegen aan ia de stilie van den nacht, eon enkel licht hiar en daar verscheen esn verdweeA In de verte; de muur vatn hergen, die de zee verborgen hield, kwam langzaam fels nader. Antonio Maria lichtte af en toe het tentdoek on koek of tante Areca sliep; maar dc oude bad zuchtte etn dacht aan haar zevenlig koeien en aa haar dragende merrie^ thufc. Wanneer wij van Itel bad teriigkeercn, da, ze vind ik het veulentje. Hoe zaf net zijn r Kastanje- bruin met zwarten staart en manen.' A's het dry* jaar oud is zal ik het verkoopen voor dertig daalders.- Heilige Moeder Gods, waar blijft toch de zeer'Komt ze dan nooit f Éindelijk, met het ochtendkrieken, sluimerde zij in^ doch zij hoorde evengoed het ratelen van den wagen en het blaffen der honden en voelde liet rukken van 't tentdoek, geschokt door den wind; de zeere plek die hare linkerlende schrijnde, brandde haar meer dan gewoonlijk en haar gehoele zijde klopte van pijn;, en nochtans zag ze het veulen, bruin en zwart, r.n droomde ze., dat ze in 'tbad stond: het water was y-arrn. dn fïet strand, beschenen door de zon.. 'eeH vab goud. Plotseling kwam een 'golf, hoogschuimemi en wild als 'n jeugdige, schertsende duivels èn bedolf wel het pudje. doch sleurde haar niet mede, omdat gff •haar krach tétn had weergevonden en flink ftecrstan.a ko'n bieden. Toen meende zij een gedempt lachen te hoomx en het klinken van kussen, achter het söherm dat aari hare voetetn was neergelaten. Maar dat Ls Rosa.*" Rosa met An ton La Mnr.h? Ja, ja. ze hadden dus gelijk die mij zeiden dat rtió twee sametn vrijen. Ook ik, toen ïk nog twintig Jaar was, verborg mij friet Predu Maria achter den mum? van het binnenhof.. Heilige Moeder Gods, vergeef toch'"de jeugd... Hot lachen deed zich niet meer hooren, doch ster ker daarentegen klonk het regelmatig küsgelufidHeilige Moeder Gods vergeef... niaar „die twee'* weten van geeri ophouden. Tante ^reca werd ernstig kwaad. Die kerel heeft Rosa van haar wagen geroepen onder voorwendsel, dat ik haar spreken jvil. Eix nu zitten ze hier, voor op den wagen ên zoenen elkaar. Die bedriegers, die leelijke onbeschaamde vlegels! Die- denken heelemaal niet aan de zonde, die denTcen hee lemaal niet aan het uur van den dood! Maar ials ik mijn krachten herwin, dan zal ik ze ais kinderen kastij den. n. Eindelijk had het gezelschap de ^zeekust achter da bergruggen bereikt. Vlak bij het strand rees een groot nieuw gebouw dat tot het uiterste hoekje reeds opgepropt yol was met burgerlijke badgastenVerderop strekte zich uit een lange rij hutjes van takken en loof, die werden bewoond door de meest zieke boeren. Allen namen de baden in de open lucht; een Üjde was voor de vrouwen, de andere voor de mannen bestemd. De schaduw der bergen bedekte het heer lijk-mooie strand,, bezaaid met turkooisbiauwe klip pen de effen zee verschoot telkens van kleur onder het! wonderlijk blauw van den hemel. In een oogwenk had de familie van tapte Areca zes hutjes gevlochten van takken en Ioof;.de Vrouwen haalden van de karren de dekens en huishoud-ar'ikelen' en weldra was het kampement gereed. Tante Areca wilde direct in het water worden gedompeld. Waar zijn ze nu, die reusachtige golven, Üie duivels der zee.*" vroeg ze den knecht op schertsenden toon. Kijk de zee lijkt wel een kleed van blauw achtig fluweel. O, u zult ze wel zien, die reusachtige golvenze zullen u levend verslinden, zooals u_daar bent En Anlonio-Maiia opende den mond en maakte eer* beweging van vraatzuchtig slokken. Rosa, die hem nauwelijks reikte tot de borst, verhief het gebruinde..vórigs gelaat: zij keel^hem aan met hare. groote, zwarte, gek ringde oogen,. waarvan een ietwat loenschle..en ze lachte. Duivelsche jongen, wacht maar, laat ik eerst maar genezen, dan reken ik wel met je af.. dreigde grappig /hot vrouwtje. En nu, vooruit* ik wil in het bad. Maar u bent vermoeid, op. die manier zult U da delijk doodgaan, oude stijfkop. Als ik dood' ga, <lan Iaat je me maar rustig sterven; antwoordde -zij; en dadelijk, na het eer- s'e bad .verklaarde zij zich ^pef "beter te gevoelen^ Haar werd het meest geriefelijke hutje aangewezen, uit welks opening zij de zee zag. waarop haar blik bleef dwalen met een min of meer teeder gevoel. Antonio Maria moest met de andere ossendrijvers naar zijn dorp lerugkeeren. Liefste. zeide hij 1ot Rosa, denk er aan haar sleeds te spreken „van den dood, anders, je zult het zien, vergeet zij yast haar testament je maken en op een mooien morgen vindt je haar dood in k bed, hard, als een onrijpe .peer t En wij. wal moeun wij dan doen r Het levenis lang, en oni ie leven is er heel "Vat noodig! De diensiknecht vertrok met de wagens en n#t de andere leidas; de vrouwen, de kinderen en een grijsaard bleven achter. De gezonde mannen hadden geen behoefte om zich te baden, zelfs niet om zich te jvasschen! III. Tien dagen later keerde Antonio Maria terug met een paard belast met levensmiddelen. Bij het zien zijner oude meesteres, overviel hem een vreemde ontmoédi- ging; de oogen van tante Areca, vroeger gesluierd met eep troebelachtig floers,- waren klaar en vol leven; haar gelaat, eerst bruin., leek thans bijna zwart, ge^- bronsd als het was door de zeelucht, doch het scheen minder gerimpeld en minder vies dan gewoonlijk. Ilce gaat het, tante Areca 'i gehouwen'en wcartegerfi anders de wijde zee blauwt, als een licht gordijn, ziet nu het oog in een grauw- schemcrenöe zee van lucht. Die lucht echter klinkt en zuoht van bovenaardsche geluiden. Nu eens als van brulschende jubelzangen, dan weer als van kla gende sterfliederen,. Zwijgend staat Juitta, buigt het hoofd vóórover èn" luistert. En zwijgend staat naast haar Horst Har- dinger stijf, stil en 'onverschillig^ Zoo kijkt hij naar beneden, naar de diepte die voor hen gaapt, in den loodgrauwen vlood, waarop de storm zich heeft geworpen en een schuimende watermassa omhoog jaagt. Voelt hij, hoe Jutta's oogen hem plotseling be loeren, hoe uie oogen gloeien van haat en hem dwin gen: „Ga tocli ga toch een paar schreden nog waar!" i I-Iaar blik (glijdt over de rotsen heen, ep blijft plot seling strak op ëen punt hapgen. En langzaam, lang zaam komt.'er om den mond van mevrouw Juttaeen lachje. Tred «voor tred schuiven haar voeten voor waarts, magnetisch aangetrokken door dat wat haar blik gevangen, wat 'p duiVelsch lachje om haar j lippen heeft getooverd. Daarterzijde, boven, waar de weg ophoudt, waar I do steenen afbrokkelen, op pauwelijks een, voetbreed vap den rand des afgronds, op rotspunten, op een hoogte, dat juist nog een mar. met opgeheven arm ze grijpen kon, staan, bloeiende struiken. „Myrtep, bloeiende myrten ip deze wildernis." Dat is weer die kinderzoete stem, die tot in ver- j rukking verlangend roept. Tot Horst Hardinger waait die stem over, die bijna als een "zingen klinkt, I als huisden daar in de rotsen heden nog van die lokkende sirenen. Hij stapt paar haar toe en ^vraagt met vreem- den, donkeren klank in zijn stem: ..Myrten Jut- l ta? Wilt go je hier een bruidskrans vlechten? Dan ie bet wei de plicht van den bruidegom om dien voor je te halen bloeïendef myrten van den kant van den afgrond, op dat daardoor het bewijs geleverd wordt, dat hij niet duizelig mag zijn, die mevrouw Juttp vrijen wil." Hi| treedt op de smalle rotspunt toe, heft den arm op. grijpt niet energieken greep eenige bloeien de planten vast en draait met een bliksemsnel wen den van den hals, den blik naar mevrouw Jutta om. Die is hem gevolgd, staat achter hem, dicht ach ter hem op hot. gevaarlijke pad. en haar hand '3 opgeheven tegen Horst Hardinger en in haar woon sten blik is de wilde, duivelsche wensch: naar be néden naar beneden! Hij ziet haar vast in de oogen. Een spottend lachje speelt er om zijp lippen. Daar struikelt haar voet. Haar opgeheven hand vindt geen steun. Zij wankelt. Een doffe kreet van ontzetting voor het gevaar waarin hij haar ziet. ontwringt zich aan zijn lip pen. „Blijf blijf sfaanü" Zij hoort slechts het geluid, het dreigend© ge luid, «iet slechts de hapd, die naar haai* grij-pen wii dé lvand vap den wreker. Plet wordt zwart vooi haajt oogen, haar armen slaan in de ijle lucht el zonder een kreet te uiten, stort Juttai naar benedei in de gapende diepte over de hard© klippen ii de razende zee. Met ontzetting staart Horst- Hardinger haar np zijn, hand die haar had willen grijpep en in de leegt luebt heeftgegerepen, is nog opgehevep. Ook vanaf ,'andere punten is de val opgemerkt. Schreeuwend en gesticuleerend dringen de men schen samen eu ijlen paar de plapts van het on geluk. Hardinger staat nog steeds op dezelfde plaats en staart naar de menschen die hem toewenken. Eindelijk geeft.hij gevolg aap hun roepen en geeft uitkomst, zoover hem dat mogelijk is. Een paar bosjes myrten, aae zijn vingers nog omklemmen., helpen hem daarbij Dus bij het bloemenplukken naar beneden geval len, Dat was immers niets nieuws op Capri. Dio vreemdelingen zijn immers zoo dwaas-moedig, voor al de dames. In het hotel heerscht groote opgewondenheid. De vreemd ilicg. in wiens gezelschap de dame veron gelukt is, wordt omringd, napr ajles gevraagd, of

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1913 | | pagina 9