van een
Dat was ie zelf.
Woensdag 31 Dec. 1913.
57e Jaargang. N<x 5302.
TWEEDE BLAD.
XXVIII.
Het jaar is uit en tenden geleefd:
van al zijn oude ellenden en heeft den
last het cns ontgeven.
GEZE:LI<E.
Gij stemme van strijd, gij* véélstemmig koor
Verstomt toot een vojle nu 'k enkel hoor
Hoog uit den toren plechtige klanken,
Noodend om God. onzen Heer, te danken.
CHR. NOORDEMA'.
Ik zou boekhouden van mijn leven...
Het meeste komt onder „Verlies'',
De rost onder „Debet".
En ik heb weinig pleizer
■van de administratie
AR NE GARBORG.
De brand der zielen is het morgenrood,
Waaruit lichts lil zal dalen Hemelvrede.
FR. v. EEDEN.
Oudejaarsavond!! Wondere klank, die een wereld van
ontroering, nu eens zoet-streelend, niet zelden bitter-
sdhrijnend, in den mensch' weet te wekken.
Oudejaarsavond! Vanwaar die geheimzinnige onweer
staanbare macht? Gij zijt 'de avond van een das als
anderen. Een dag is immers een dag! Zoo ook "Oude
jaar. al mag dito dén bij;"onderlinge) afspraak het laat
ste blaadje van uw kalender vormen. De zon gaat op
gelijk andere dogen. De wind waait niet anders en
drijft op gelijke wijze de wolken, voor zich uit. De
boomrn staan even kaal en ziwart als voor een week. De
mussdhen vechten even rumoerig om de kruimpjes, die
Ik voor hen strooi M'n hond kwispelt met z'n staart
precies zoo als andere diagen.
En ook de mensahen hebben "dezelfde gezichten,
spreken dezelfde taal doen hetzelfde werk; zijn in
alles dezelfden die ze gisteren en eergisterén warén,
die ze morgen en overmorgen 2ullen zijn.
Is dat wel zoo? Dot van de zon, 'dé vind, de hoo
rnen, de musschen ên m*n hond waarschijnlijk wc4.
Maar dat van de menschen zeer zeker niet.
Dezelfde gezichten? 't Kan zijhj maar als ge goed
ziet ligt er op Oudejaar toch op menig gelaat een ietwat
ernsiiger trek.
En dezelfde taal? Zeker! 't fc hun taal van alle dag.
marr misschien is 't u opgevallen, dat menigeen op Ou
dejaar wat zuiniger is met z'n woorden. Waar meer
wordt gezwegen, wordt dikwijls meer gedacht
En dezelfde -arbeid? Ook waar maar dikwijls
met wat meer toewijding.
Maar dat Oudejaar oen dag Is als anderen dat
is beslist onwaar. Want een dag is niet alleen een
dosis tijd, maar ook 'n brok zonneschijn of 'n brok
schaduw, 'n stuk deugd of 'n' stuk' zonde, 'n lustoord
van gewetensrust of "'n woestenij* <v_an wroeging
Ben dag fis een dag? En dan de dag, waarop ge
vader de oogen toedruktet of moeder naar het graf
bracht? En 'de dag waarop ge uw bruid éindelijk de
uwe! over dien drempel van éigen „tehuis" ge
leidde!? En de dag, waarop ge eindelijk de plaats
bereikte!, waar eigen hartewensch' en de wenschen der
uwen u zoo gaarne zagen? En die dag... neen! zoolang
er nog verschil is tusschlen een nuensch' en een' hou
ten paal. tusschen een mcmschënihart en een stuk gra
niet, zoolang is 't niet waar, dat ..„een dag een dag
is"
Maar nietwaar? ik preek' voor bekeerden.
We weten 't allen uit eigen ervaring, dat hr dag een
ding is, dat ons aanziet met 'een gelaaten "de trekken
vaiTdat gelaat zijn even veranderlijk als een méns chën-
gezicht.
En nu deze dag. Oudejaarsdag of liever Oudejaars
avond want niet de laatste dag, maar 't laétste
stuk van "de laatsle dag doet het ziet ons aan m)ef
een gelaat, waarin vaak getrokken staan do strenge
lijnen van weemoed en ernst En niemand kan van
dat gelaat de oogen afhouden, omdat het nimmer de
oogen van ons afwendt
Lezergij"' hebt wel eens een plaat of portret ge
zien, dat u bleef aanzien, onverschillig wélke positie
gij ïnnaamt ten opzichte daarvan. Hat is mij het beeld
ym Oudejaarsavond.
't Helpt niet of de mcnsch zegt; „Een dag is een
dag", of hij doet als andere dagen, spreekt als posteren
en eergisteren. Hij* moet zien naar die strenge lij
nen- Hij""moet erover denken en luisteren, wat zij
hem hebben te zeggen. En die het ginsche jaar geen
rust heeft gekend, zit nu in gepeins verloren. En die
het geheele jaar luchlig als een vlinder is doorgefladderd,
zit met de hand onder het hoofd, of verbergt misschien
het gelaat in z'n handen. En op wion woorden van
ernst nimmer vat hadden hij diept nu op uil z'n
herinnering menig gewijd woord, dat troost en heelt
en sterk maakt. En die, geheel opgaand in den strijd
om het dagelijksch brood, hert gnasche jaar door on
verschillig aan het bedehuis is voorbijgegaan, zoekt
nu de oude, bijha vergeten plaats weer op inet een
ziel, hongerend naar „de spijze dio niet vergaat".,
Oudejaarsavond1! Oudejaarsavond! welke -wonderen
weet gij toch tot stand to brengen in een menschenzicl
Menschen, die nauwelijks weten, dat zij zooiets als 'n
ziel in zich omdragen, maakt "gij tot eraslige verzorgers
van hun zielen.
Oudejaarsavond'I kimt gij" deze wonderen doen, om
dat gij "door iedere menschenzicl doet ruischen hel
lied van „komen en gaan" het Jiod van weemoed; het
lied van da uren, dtagenv maanden., jaren, die als een
schaduw henen vlieden, en van „de weg. waar geen
voetstap beklijft"? Maar dat is toch immers geen nieuw
lied, dat Oudejaar ons zingt En de waarheid erin
verborgen, is ons een oude bekende, die we dagelijks
ontmoeten in de bloem, tlio bloeit ai verdort; in de
haren, die grijzen en willen; in de gelaatstrekken van
onze medemenschcn en van eigen spiegelbeeld.
't Is waar maar nooit klinkt dat liecï zoo mach
tig door onze ziel; nooit zijn we ér zoo ontvan
kelijk voor; nooit grijpt die oude bekende waarheid
ons zoo sterk aan als op Oudejaarsavond. En de menscli
kan daarbij;"geen vrede inden. Hij kan bet laatste
woord niet géven .aan „komen en gaan maar moet
rusteloos -zoeken naar wat blijft in 't voorbijgaande,
naar het eeuwige in den tijd. En dat zoekt hij overal,
•maar vindt het niet, totdat hij het gevonden heeft in den
Eeuwige, die "is en was en wezen zaL
„Rust mijn ziel, Uw God is Koning!".
Oudejaarsavond'! welke wonderen weet gij""tot stand
1e brengen in een menschen zielMenschen, die altijd
voor anderen of bij tendéren „thuis" zijn, omdat zij"
miet geleerd hebben, zich bij zidhzelven „thuis" te
voelen, legt gij hp de lip]>en hei woord van Jonathan uit
„Waarheid en Droomm Heden voor niemand thuis.
Judith!" En dat kimt gij, omdat gij ieder mensch?
in de handen legt (of desnoods in de handen drukt)
het boek'van dien zelfden Jonathan met het opschrift:
„Pïai memorial pareutum omicorum" (Gewijde herin
neringen aan familieleden en Vrienden).
Paulus heeft eens gezegd „Eén ding doe ik, verge
tende dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat
vóór is."
In sommige levensomstandigheden is hei een goed
voorbeeld, dat Paulus den mensch' daar geeft. Maar
op Oudejaarsavond kunnen we dat "niet; en wil
len we 't ook niet. Nu is het de avond om sterk te zijn
en einze dooden te herdenken. O! op een avond als
deze zien oogen, waarin de glans reeds lang verdoofd
r>. ;ons weer aan; en stemmen, die reeds lang verstom
den, hooren we weer. Op een avond ais deze worden
ei- zoovele tranen gestort, zoo véle zuchten geslaakt zeo-
vele oude wonden opengereten, zoovele dierbare héiin-
ne: ingen opgehaald I Maar ook Gcde zij" dank
worden er zoovele-beden van dank gedacht of gefluisterd;
zoovele milde regens van vertroosting brengen lafenis
aan door smart verschroeide harten; en zoovelen, die
bp deze Pro'estanlsohe Allerzielendag het heiligdom van
gewijde heiinneiing binnentreden, keeren terug, ver
rijkt mot den zegen, dia er onafscheidelijk verbonden,
is aan het betreden van „heiligen g«ond"
„De Heer heeft gegeven, de' Heer hééft
genomen; de naam des Hoeren zij geloofd'
Oudejaarsavond! welke wonderen kunt gij tot stand
brengen in een menscihenharL Menschen, die nooit
anders den reohter spelen dan over anderen, (en dat
dikwijls met groote graagte!)'laten nu die anderen onge^
moelid en spannen de vierschaar over zichzelven. Gij-
doet hen verstaan wat ze géén anderen dag van het
jaar willen weten dat we niet in de eerste plaats
met anderen te doen hebben, maar met onszelven
en..... onzen God. V
Oudejaarsavond herinnenngsdag! Ja, maar als
we ons herinneren, wie we waren in 't verleden, dan
wordt het een gei ictïtsdag. Wie ontkomt er aan op
Oudejaarsavond? Wie weet zich van den hals te schui
ven de zware plicht, om over zichzelven het „schuldig"
uit te spreken, te-vellen het vonnis: „Gewogen en in
vele dingen te licht bevonden". Wie ervaart dan niet.
dat de gelijkenis van de talenten, in 't bizonder het
„Gij booze en luie dienstknecht" op den Oudejaarsavond
bizonder actueel is? Ik weet wel, alle dagen des jaars
staan we steeds klaar onze medemenschen onze levens
omstandigheden, onze geestelijke aanleg, jaj zelfs de
leer van. de onvrij heia van de menschelijke wil- te
Feuilleton.
maken tot dingen met breede ruggen, waarop we een
goed deel van verantwoordelijkhcïl en schuld kunnen
Iaden. We konden niet anders! Aan wie de schind?
Kan ecu Moor zijn huid afleggen, een uubot zijn viek-
Met die kluitjes, lukte 't ons menigmaal ons zeiven
in 't riet ie sturen, 't Bleken menigmaal vadoo\ingsini<f-
delen. die hun werk goed deden. Maar op Oudejaars
avond falen zij'; hun kracht Is gebroken. Het givoel
van veranlwoordelij kheid en sohu.d schiet dan op als
Jona's wonderboom. Psychologisch moge er geen grond
to vinden zijn voor de wilsvrijheid Oudejaarsavond
spot met allo psychologie en doet ons de vrijheid om
te kiezen tusschen goed en kwaad ervaren als een ouionv
stootelijke, dikwijls ontzettende 'werkelijkheid
En zoo dwingt dio avond ons door te gaan onder
het juk van schuldbesef. Maai' dat juk kan voor ons
- worden een koninklijke poort tot ingaing in heerlijkheid.
Echter alleen als we er onder door gian met gebogen
hoofd ai ziel. „Want" zegt Arhe Garborg in „De
verloren Vader", „daar fc verzoening in een tuchtiging,
wanneer men die hanvaardt, en ze draagt als een boete,
vast en vrijwillig".
OudejaarsavondI nu zegenen wij' u, omdat wo
ons door u gezegend weten. Nu zijt ge ons niet
alleen een wonderdoener, maar In uw wdhderen
een weldoener.
„Wat gij" doet, handel met wijsheid, en let op
het einde'. Ziedaarl een wijsheid der oudheid. Welnu!
we willen dezen wenk ter harte nemen; mot wijsheid
handelen, door de weldaden van Oudejaar 'niet af te
wijzen, maar te zoeken. Ook, nu we weten, dat ze
alleen te vinden zijn op de lichtende hoogte, die slechts
door een duister dal is te bereiken: hel duistere (dal
van schuldbesef.
En op het eind willen we letted; vooral opletten,
dat het eind goed zij? Want 'dat beslist voor een goed
deel of het Nieuwe begin een goed begin zal zijn.
i En een goed beginnen hebben we nooaig. Immers
(„een goed begin is 't halve werk."
Nieuwjaar! Een nieuw lied, maar 'dan ,jden Heer
'een nieuw lied". Ja, zoo moet het zijn! Den Heer
een nieuw lied! Dat is: nieuwe arbeid, nieuwe strijd,
nieuwe idealen, nieuwe hoop, nieuw geloof, nieuwe
liefde!
En. daarvoor zijn noodig „nieuwe menschen".
'Welnu! dit wensch ik u en mij toe: „Dat het Nieuwe
Begin ons mag vinden .^tangedaain hebbende den nieu
wen mensch." Zoo zij'hèt!
X.
Sherreaf kwam zoo haastig het kantoor van de
Pianet binnenhollen, dajt hij bijna over Thompson
viel. die juist bij den, ingang stond. Hij was laat en
vreesde, dat de redacteur reeds naar hem zou ge
vraagd hebben. Hij wan nog maar kort aan 't nieuws
blad verbonden, anders zou hij stellig zoo'n haast
niet gemaakt hebben.
Ik zeg je, riep Thompson uit, Sherreaf bij de*n
arm grijpend, dat 't een prachtig' zaakje voor Cham-
bers is.
Wat? vroeg Sherreaf, ik heb de courant nog
niet gezien.
Wel, de Miil's verdwijning, riepen er eenigen
door elkaar. Dat hadt je toch moeten lezen.
Sherreaf greep 't ochtendblad en zette zich voor
zijn schrijftafel. Onmiddellijk viel zijn oog op het
bewuste artikel. Het besloeg nagenoeg twee kolom
van het eerste blad. Het was het verhaal van de
verdwijning van Alice Mills, het eenig kind! van een
der rijkste mannen in Londen, uit haar woning in
het WestiEnd. Drie dagen geleden was de jonge
dame in kwestie vroeg in den middag uitgegaan en
daarmee eindigde elk verder spoor. Zij had haar
kamenier gezegd, dat zij waarschijnlijk een paar uur
ult 'zóu blijven. Maai' toen "haar vader 's avonds thuic
kwam, was zij neg niet teruggekeerd. Hij dacht, dat
zij een vriendin had ontmoet of door detze of gene
was opgehouden. Hij gebruikte alleen zijn diner
hij wa$ reeds lang weduwnaar en ging daarna
naar zijn studeerkamer. Zjjn dochter had voor dien
avond een uitnoodi'ginig aangenomen en toen de tijd
voor de partij was aangebroken en zij nog niet
thuis was, begon mr. Mid.ls ongerust te worden. "Hij
telefoneerde naai* verscheidene kennissen bij wie hij
vermoedde, dat zij) kon zijn- Niemand had haar ech
ter gezien, zoodat hij tenslotte doodelijk ongerust
zijn rijtuig liet voorkomen en naar New-Sootlapd Yard
reed..
De hoofdinspecteur was er nog. Hij was een oud
vriend van den welgestelden bankier, en voor mr.
Mills nog een kwartier in 't gebovw was, waren
reeds een half dozijn van de bekwaamste detectives
voor hem aan 't werk gezet. Na twee dagen had
den zij nog niet de geringste aanwijzing gevonden.
Tot dien tijd had mr. Mill de zaak nog zooveel mo
gelijk geheim gehouden, maar toen ook de detecti
ve n faalden, het hij de verdwijning bekend maken.
Sherreaf lap het verhaal met groote belangstelling.
Chajnbers was wel de meest geschikte persoon van
Toen het bekend wend, dat de prinses in Green-
wich was aangekomen, vroeg Brajpdow mij: „Wie en
wat ter wereld is deze Mary toch, dat er van haar
zooveel ophef wordt gemankt? Het heet dat zlj; van
daag thuis zal komen het hof schijnt volkomen
gek geworden te zijn. Ik hoor alleen, maar: Mary
komt! MajTy komt! Mary, Mary! 't Lijkt wel of
Buckingham tot over zijn ooren op haar verliefd is
en zooveel ik weot heeft die man toch een vrouw,
en is hij oud genoeg om de vader van MaTy to
zijn."
k bevestigde dit en Brandow gihg voort: „Een
man, die om een vr.ouw zulke dwaasheden begaat, i
is jammerlijk zwak. Die hovelingen moeten tO|Ch arm- I
zalige schepsels zijn."
Brandow had nog veel te leeren met betrekking tot
de macht der vrouw. Niets ter wereld is tegen de j
vrouw bestand ik kan daarover meespreken^ j
„Wacht tot je haar ziet en je zult ook tot die j
armzalige schepselen gerekend moeten worden Wan-i
neer het zoo ver komt, wil ik je een uur lang tijd j
laten, om je tot over je ooren op haar te verlievdn,
terwijl het bij gewone stervelingen in den, regel j
maar het zestigste deel duurt. Je slot, ik reken al
heel wat op jouw standvastigheid."
„Onzin," viel Brandow in. „Denk je soms dat ik I
mijn \erstand in Suf folk heb gelaten? Ik weet toch
dat het de zuster des kondngs is, begeerd dooi', ko
ningen en keizers. Ik kan evenzoo goed op een
eter ver lieven, die daar hoog aan den hemel staat.
En bovendien, ik heb mijn hart in bedwang. Je
moet mij voor een dwaas houdeh, een arme. eenvou
dige dwaas, zooals welnu, zooais een van die Bn-
gelsche edellieden. Stel mij niet op een lijn niet
jezelf., Caskaden, wanneer je mijn vriend blijveja
wilt
Wij hadden heiden plezier met deze manier van
plagen.
Wat ons verder verband waren onze politieke
denkbeelden omtrent meer gelijkheid onder de men-
schen.. En wij waren er vast van overtuigd, dat
deze denkbeelden siteedis meer en nieer in onze staat
kunde zou doordringen. Maar verstandig, hielden
wij deze, onze lievelingsdenkbeelden voor ons. Wat
nut had het, te strijden over de gelijkheid van de
mensehen, met denj hoogmoedigen monarch, die alle
menschen ver hemden zich achtte en over wier wel
en wee hij zonder eeniige inmenging: meende temo
gen beschikken.
Zooals gezegd, het heele hof jubelde over Mary s
terugkomst én ik was ijverig bezig, haar met Bra{i>-
dow bekend te maken en zoo mogelijk tevens goede
vrienden te doen worden. Bij mijn vriendschappelij
ke batrekkingen t©t Mary kon dat geen moeilijk
heden hebben. Wel is waar was Brandow niet van
adel, niet eens een Engeischa ridder, terwijl ik bei
den was, maar. hij stamde af uit een der oudste ge
slachten waarop Engeland roemen kon en was nauw
verwant aan het edelste bloed van het land. Hun
samentreffen, had spoediger plaats dan ik verwacht
had, en ha^bij^a, .een heel onnan&e«nam eind ge
kregen.
Het waa op 'den tweeden morgen na Mary s
terugkomst in Green wiek. Brandow en ik wandeldén
in den slottuin,; toen Jane one ontmoette. Ik greep
deze gelegenheid aan om mijn twee beste vrienden
aan elkaar voor te stellen.
„Goeden dag, mijnheer Branjdow," zeide lady
Jane en reikte hém haar kleine blanke hond. „Ik heb
reeds veel ovex'u gehoord van Edwin, zoodat ik
vreesde dat hij mij het genoegen om u te leeren
kennen verre zou houden. Ik hoopte u te ontmoe
ten en aan mijn gebiedster te kunnen voorstellen."
Daarbij schitterden haar oogen boosaardig, alsof zij
zeggen wilde: „Wederom een die spoedig het hoofd
zal worden °P hol gemaakt,'"
Brandow was beleefd' genoeg -om met haar wensch
instemming te betuigen en nadat er nog enkele woor
den gewisseld waren, zeide Jane. dat haar meeste
res aan het andere einde van den tuin wachtte.
Dan liep zij lachend weg en verdween achter eën
groep boschjes.;
Spoedig daarop kwamen wij bij bet tuinhuis in de
nabijheid van den marmeren steiger, waar de ko
ningin met eenjge har er dames het overige deel van
het gezelschap stonden af te wachten voor een spele
vaart. Velen vak des konings vrienden verheugden
zich in een groote vertrouwelijkheid) met het hof.
zonder dat zij door een cxffideele voorstelling daar
toe eigenlijk gerechtigd wapen.
De koningin zag ons en zond mij direct weg om
den koning te halen. Dan vroeg zij of iemand ook da
prinses had gezien en Brandow deelde haar mee,
zooeven van lady Jan® gehoord te h »en, dat de
prinses aan hert. andere einde van den '„.in was. Hare
Maje?tr'' ';ht Branjdow daarop de prinses te
zoel. r te zeggen, dat er op haar gewacht
werd.
Brandow giag dajdeldjk op weg en, ontdekte spoedt
onder de schaduw van een eik een schaar jonge
meisjes. -lig met bloemkransen tQ vlechten, ifijho"
de prL --••ooit gezien.; maar h herkende hij
de Pianet voor dat soort werk- HU was alle omstoa
digheden nauwkeurig nagegaan, maar ook al zijl
pogingen liepen op niet» uit. Sherreaf vroeg zich vo
verlangen af, hoe lang het duren zou. voor htf hd
zoover gebracht bad als Ghambers. Hij was nauwe
lljks vjjf maanden bij de PJanet Hij zag nog del
glimlach op het gelaat van den directeur, toon deze
hem op zijn verzoek naar werk had geantwoord:
„Uw gebrek aan ervaring Je voor ons geen bezwaar,
mr. Sherreaf. Wij hebben veel liever onervaren Jon
gelui, want dan kunnen wij zo naar onze zienswijze
leeren en er goede Pianetmannen van maken. Als ko
op die wijze wilt beginnen, zouden wij u wellicht
een plaatsing kunnen bezorgen, en binnen een paar
maanden kunnen zeggen of er een Pianetman in u
steekt. Wij zullen dar uw salaris wat vernoogen
en verder is 't enkel een kwestie van ontwikkeling.
Maar met flink werken, een goeden, wil en lust in
het vak, zult ge ongetwijfeld slagen.
Sherreaf had zijn best gedaan, maar tot nu toe
wan er zelfs nog geen toespeling op bevordering ge
maakt. Wel hacL men meermalen zijn werkijver ge*
prezen, maar wat gaf dat. als men zijn bekwaam
heid niet wilde erkennen. Do zaak Mills was een
groot mysterie. Vier dagen lang waren de nieuwabla-
den er vol van en werkten, de meest ervaren man
nen van Londen eraan- Men ging stap voor stap het
leven van het jonge meisje na, maar niemand was
in staat een leiddraad voor haar verdwijning te vin
den. Zoover men kon nagaap, leidde zij hetzelfde ge
noeglijke leven als de meeste rijke meisjes. Zij deel
de in de gebruikelijke zomer- en wintervermakelijk
heden en had veel buitenslands gereisd. Maar hoe
haar vader ook peinsde en peinsde, hij kon niets
vinden, dat eenig licht in de duisternis vermocht te
werpen.
Na een week moest dit geval plaats maken voor
andere belangrijke berichten in de Pianet en na een
dag of tien vertelde men eenvoudig met een paar
regels, dat het meisje nog niet gevonden was.
Op een avond dat de uachtafdeeling wachtte op
haar werk, riep de redacteur Sherreaf bij zich.
„Wij wilden, dat gij de zaak Mills dezen avon#i
op u naamt, Sherreaf, zei hij. Gij zult niet veel an
ders behoeven te doen, denk ik, dan mr. Milla op
zoeken.
Sherreaf boog en vertrok. Bij den uitgang trofhft
Ghambers, die hem vroeg waar hij ging dóneeren.
Thuis, antwoordde Sherreaf.
Ga liever met Brlnjtlow en mij mee, hernam
Chambers. Wij, gaan een nieuw Eransch eetpaleis in
Fulton Street probeeren,
Wat hebt ge opgekregen, Brinklow? vroeg
Chambers, toen zij een poosje bijeen zaten.
Een anarchisten-meeting, antwoordde Brinklow.
En gij, Sherreaf? vervolgde Chambers.
De Mill®' verdwijning.
- Daar valt weinig aan ite doen, zeide Chambers.
Dan kun je wel eerst met mij naar den schouwburg
gaan; desnoods kun je op weg daarheen even bi|
mr. Mills aanloopen..
Sherreaf stemde toe en toen zij de woning van
mr. Mills naderden, zeide Chambers:
Ik heb mr. Mills in lang niet gezien, als 't je
dus niet kan schelen, zou ik wel mee willen gaan,
Ik zou 't zelfs heel prettig vinden, klonk Sher-
reaf's antwoord, wellicht zegt hij jou meer dan mij.
Als je eens ajlecn ging? Ik wacht dan hier wei
op je,
Chambers ging haar binnen, maar kwam al zee*
spoedig weer terug.
Geen bijzonder nieuws voor de couranten, is
al wat ik van mr. Mills weet mee te deel en.
Na de voorstelling scheidden, öe twee mannen, dq
een om naar zijn woning, de ander om naar 't kan
toor te gaan.
Dae schrijverij van jou zal ook niet lang duren,
lachte Chambers.
Langer dan je denkt, hernam Sherreaf geheim
zinnig, en meteen sprong hij. op een voorbij komen
den omnibus.
Het was nog geen twaalf uur, toen Sherreaf het
kantoor van, de Pianet betrad. De nachtredacteur zat
voor de lessenaars, druk bezig met de Kamerver
slagen,
Wel? zei hij vragend, toen SJ >rreaf naast zijn
lessenaar stond.
Ik heb de zaak Mills, zei de reporter.
Dat weet ik, hoever staat ge er mee?
Ik heb het meifcje gevonden, antwoordde Sher
reaf.
Wat! riep de redacteur, haar gevonden!
Js-, zeker, hernam de reporter, ik ontmoette
kaar laat in den namiddag en weet; de geheels ge
schiedenis.
-Waar is zij.? vroeg de redacteur haastig.
In haar huis, antwoordde Sherreaf.
O, klonk het teleurgesteld uit, den mond van
den redacteur, dan weet morgen iedereen het?
Neen, njet bepaaJó, zeide Sherreaf. Zij is niet
in haar vaderts huis. ZIJ is in haar eigen woning.
Zij is getrouwd.
Dacht ik 't niet, lachte de chef. Ik heb Cham
bers wel gezegd, dat er een man bij in 't spel was.
Wie is hij?
baar dadelijk bij den eersten blik. Men zou haar on
der duizenden hebben berkend.
Doch een zekere eigenzinnigheid dreef hem ertoe,
niet laten bemerken, dat hij de prinses herkende*
Alles wat hij over haar wonderbaarlijke mocht over
da mannen geboord bad en over baar wispelturigen
aard, had in hem dadelijk een gevoel van trots en
tegenstand opgewekt. Hij nam zich voor, zieb tegen
over haar te pantseren en zajch niet gevangen te
geven aan haar duizenderlei voortreffelijkh'eden, die
bepaald overdreven moesten zijn' voorgesteld. Hij
zou haar behandelen met al de'^eerbewijzen die
haar rang vereischte.
't Was of het haar schuld! f wóé,\ dh,t God haar
tot het schoonste schepsel op aaftfe ha!d gemaakt en
dat elk mannelijk wezen onder waar bekoring ge
raakte. Zij deed niets om de ménnen tot zich te
t.rekken en was beslist geen coguette. Ik ben, over-
tulgd dat de prinses gaarne al' de haar gebrachte
hulde ontbeerd had en rustdg had. gewacht tot de
ware Jozef verscheen.
Toen Brandow hij de groep dame^ aankwam, nam
hij zijn hoed af en zeade met een diepe buiging,
waarbij hem de lokken over het gelaat vleien„Heb
ik de eer, prinses Mary onder deze dames te vin
den? In naam van, Hare Majesteit de koningin zou
ik melden, dat deze op de prinses wacht,"
Mary antwoordde, zonder hem het gelaat toe te
wenden: ,„Is prinses Mary een persoonlijkheid, van
zoo weinig beteekenis aan bet hof, dat zij dooreen
hoofdman der garde niet herkend wordt?"
Bliksemsnel volgde het antwoord: „Ik kan onmoger
lijk zeggen welke beteekenis de persoon van prin
ses Mary aan het hof heeft, cok komt mij niet heft
recht toe dit vast te stellen- Maar ik ben er wel
van overtuigd, dat de prinses hier niet aanwezig is,
waut zij had op een boodschap van de koningin zon
der twijfel een gepast antwoord gegeven. Ik zal
dus verder zoeken."
Daarbij draaide hij zich om, om heen te gaan
en <3e dames, ook Jane, die miji later het, voorgeval
lene vertelde, verwachtten een uitbarsting van het
onweer, dat zij in Mary's oogefa zagen aankomen,
Mary sprong snel op en riep in een hevige opwel
ling van toorn: „Onbeschaamde rekel, ik ben
priDses Mary en wanneer Je een boodschap hebt,
breng die dan direct over en scheer je dan weg."
Hoe opgewondener de prinses werd, des te kal
mer bleef Brandow. Terwijl bij de prinses bijna den
rug toedraaide, zeide hij tot Jane: „Wilt u Hare
Hoogheid zeggen, dat Hare Majesteit de koningin
op han aan den marmeren steiger wacht?"
„Ni icodiig. mij deze boodschap te herhalen,
Jane," riep prinses Mary, „ik heb zelf wel oorejnom
j ta hooren." Dan wendde zij zaje-h weer tot Brandow:
„Wanneer uw waardigheid het toelaat, om van een
nederige persoonlijkheid als de zuster des konings
is, een boodschap in ontvangst te nemen, zeg «te™
tot Hare Majesteit, dat ik dadelijk zat komen."
Wederom wendde Brandow zach met een buiging
tot Jane: „Nog zou ik Uwe Genade wel willen ver
zoeken, de prinses te zeggen, dat ik oprecht betreur
aJs ik mij aan een onbeleefdheid heb schuldig ge
maakt. Hoe zou ik de prinses kunnen, herkennen,
daar het mij nog nooit vergund is geweest, mij te
warmen in den glans harer! tegenwoordigheid. Na
eenig nadenken zal de prinses wel erkennen dat niet
ik de onhoffelijke en njet-beminnenswaardigé ben ge
weest."
Nogmaals buigend ging! Brandow snel/ weg.
„Die brutale knaap!" piep een dame.
„Hij moet in de gevangenis," zeide eeü ander.
„Niets dergelijks." viel de verstandige en moedi
ge Jane in; „naar mijnie meening heeft prinses Ma
ry ongelijk. Hij kon haar zoo zonder meer niet her
kennen,"
„Jan© heeft gelijk." riep Mary uit, wier slechte
loim even snel vervloog, als zij was gekomen, -daar
haar goed hart haar weder den goeden weg toon
de, want hapn gebréken, waren meer een gevolg van
opvoeding, dan vax( natuurlijken aanleg.; „Jane heeft
gelijk, ik heb bet zoo verdiend, want ik sprak zeer
voorbarig. Hij handelde als een man en verdedigde
zich ook als zoodanjg. Voor de eerste maal heb ik
nu eens een man ontmoet. Jij Jane, sohijnt hem te
kennen. Wie is hij? "Viertel ons eens, wat of ge
weet. De koningin mag wachten."
Zoo vertelde Jane over Brandow'g verschrikkelij*
ken tweekamp met. Judson, over zijn dapperheid; el
zijn avonturen in den oorlog, van de grootmoedige
schenking aan zijn zusters. „En," voegde zij er bij
,-Sir. Edwin zegt, dat het de meest belezen, man aai
het hof is en het edelste en moedigste hart dei
Christenheid."
Daarop begaven de dames zich eindelijk naar dc
marmeren steiger en een toeval voerde haar weer
op den weg van Brandow. Snel wilde hij een an
dere richting inslaan, maar prinses Mary had hem
gezien en, droeg; Jane op hem te halen.
„Master Brandow," riep deze hem toe, „de prinT
ses wenscht u te spreken.'" Schelmsch lachend ging
zij voort: „ditmaal zal het u slim vergaan, zulk
een behandeling is onze prinses niet gewoon. Doch
heerlijk was het, zooaJs u de beleediging hebt
antwoord. Gewoonlijk laten, de mannen, zich al let,
chend welgevallen, wanneer zij. door de prinses ge
tuchtigd worden,"
Wordt vervolgd.