van een Dat was ie zelf. Woensdag 31 Dec. 1913. 57e Jaargang. N<x 5302. TWEEDE BLAD. XXVIII. Het jaar is uit en tenden geleefd: van al zijn oude ellenden en heeft den last het cns ontgeven. GEZE:LI<E. Gij stemme van strijd, gij* véélstemmig koor Verstomt toot een vojle nu 'k enkel hoor Hoog uit den toren plechtige klanken, Noodend om God. onzen Heer, te danken. CHR. NOORDEMA'. Ik zou boekhouden van mijn leven... Het meeste komt onder „Verlies'', De rost onder „Debet". En ik heb weinig pleizer ■van de administratie AR NE GARBORG. De brand der zielen is het morgenrood, Waaruit lichts lil zal dalen Hemelvrede. FR. v. EEDEN. Oudejaarsavond!! Wondere klank, die een wereld van ontroering, nu eens zoet-streelend, niet zelden bitter- sdhrijnend, in den mensch' weet te wekken. Oudejaarsavond! Vanwaar die geheimzinnige onweer staanbare macht? Gij zijt 'de avond van een das als anderen. Een dag is immers een dag! Zoo ook "Oude jaar. al mag dito dén bij;"onderlinge) afspraak het laat ste blaadje van uw kalender vormen. De zon gaat op gelijk andere dogen. De wind waait niet anders en drijft op gelijke wijze de wolken, voor zich uit. De boomrn staan even kaal en ziwart als voor een week. De mussdhen vechten even rumoerig om de kruimpjes, die Ik voor hen strooi M'n hond kwispelt met z'n staart precies zoo als andere diagen. En ook de mensahen hebben "dezelfde gezichten, spreken dezelfde taal doen hetzelfde werk; zijn in alles dezelfden die ze gisteren en eergisterén warén, die ze morgen en overmorgen 2ullen zijn. Is dat wel zoo? Dot van de zon, 'dé vind, de hoo rnen, de musschen ên m*n hond waarschijnlijk wc4. Maar dat van de menschen zeer zeker niet. Dezelfde gezichten? 't Kan zijhj maar als ge goed ziet ligt er op Oudejaar toch op menig gelaat een ietwat ernsiiger trek. En dezelfde taal? Zeker! 't fc hun taal van alle dag. marr misschien is 't u opgevallen, dat menigeen op Ou dejaar wat zuiniger is met z'n woorden. Waar meer wordt gezwegen, wordt dikwijls meer gedacht En dezelfde -arbeid? Ook waar maar dikwijls met wat meer toewijding. Maar dat Oudejaar oen dag Is als anderen dat is beslist onwaar. Want een dag is niet alleen een dosis tijd, maar ook 'n brok zonneschijn of 'n brok schaduw, 'n stuk deugd of 'n' stuk' zonde, 'n lustoord van gewetensrust of "'n woestenij* <v_an wroeging Ben dag fis een dag? En dan de dag, waarop ge vader de oogen toedruktet of moeder naar het graf bracht? En 'de dag waarop ge uw bruid éindelijk de uwe! over dien drempel van éigen „tehuis" ge leidde!? En de dag, waarop ge eindelijk de plaats bereikte!, waar eigen hartewensch' en de wenschen der uwen u zoo gaarne zagen? En die dag... neen! zoolang er nog verschil is tusschlen een nuensch' en een' hou ten paal. tusschen een mcmschënihart en een stuk gra niet, zoolang is 't niet waar, dat ..„een dag een dag is" Maar nietwaar? ik preek' voor bekeerden. We weten 't allen uit eigen ervaring, dat hr dag een ding is, dat ons aanziet met 'een gelaaten "de trekken vaiTdat gelaat zijn even veranderlijk als een méns chën- gezicht. En nu deze dag. Oudejaarsdag of liever Oudejaars avond want niet de laatste dag, maar 't laétste stuk van "de laatsle dag doet het ziet ons aan m)ef een gelaat, waarin vaak getrokken staan do strenge lijnen van weemoed en ernst En niemand kan van dat gelaat de oogen afhouden, omdat het nimmer de oogen van ons afwendt Lezergij"' hebt wel eens een plaat of portret ge zien, dat u bleef aanzien, onverschillig wélke positie gij ïnnaamt ten opzichte daarvan. Hat is mij het beeld ym Oudejaarsavond. 't Helpt niet of de mcnsch zegt; „Een dag is een dag", of hij doet als andere dagen, spreekt als posteren en eergisteren. Hij* moet zien naar die strenge lij nen- Hij""moet erover denken en luisteren, wat zij hem hebben te zeggen. En die het ginsche jaar geen rust heeft gekend, zit nu in gepeins verloren. En die het geheele jaar luchlig als een vlinder is doorgefladderd, zit met de hand onder het hoofd, of verbergt misschien het gelaat in z'n handen. En op wion woorden van ernst nimmer vat hadden hij diept nu op uil z'n herinnering menig gewijd woord, dat troost en heelt en sterk maakt. En die, geheel opgaand in den strijd om het dagelijksch brood, hert gnasche jaar door on verschillig aan het bedehuis is voorbijgegaan, zoekt nu de oude, bijha vergeten plaats weer op inet een ziel, hongerend naar „de spijze dio niet vergaat"., Oudejaarsavond1! Oudejaarsavond! welke -wonderen weet gij toch tot stand to brengen in een menschenzicl Menschen, die nauwelijks weten, dat zij zooiets als 'n ziel in zich omdragen, maakt "gij tot eraslige verzorgers van hun zielen. Oudejaarsavond'I kimt gij" deze wonderen doen, om dat gij "door iedere menschenzicl doet ruischen hel lied van „komen en gaan" het Jiod van weemoed; het lied van da uren, dtagenv maanden., jaren, die als een schaduw henen vlieden, en van „de weg. waar geen voetstap beklijft"? Maar dat is toch immers geen nieuw lied, dat Oudejaar ons zingt En de waarheid erin verborgen, is ons een oude bekende, die we dagelijks ontmoeten in de bloem, tlio bloeit ai verdort; in de haren, die grijzen en willen; in de gelaatstrekken van onze medemenschcn en van eigen spiegelbeeld. 't Is waar maar nooit klinkt dat liecï zoo mach tig door onze ziel; nooit zijn we ér zoo ontvan kelijk voor; nooit grijpt die oude bekende waarheid ons zoo sterk aan als op Oudejaarsavond. En de menscli kan daarbij;"geen vrede inden. Hij kan bet laatste woord niet géven .aan „komen en gaan maar moet rusteloos -zoeken naar wat blijft in 't voorbijgaande, naar het eeuwige in den tijd. En dat zoekt hij overal, •maar vindt het niet, totdat hij het gevonden heeft in den Eeuwige, die "is en was en wezen zaL „Rust mijn ziel, Uw God is Koning!". Oudejaarsavond'! welke wonderen weet gij""tot stand 1e brengen in een menschen zielMenschen, die altijd voor anderen of bij tendéren „thuis" zijn, omdat zij" miet geleerd hebben, zich bij zidhzelven „thuis" te voelen, legt gij hp de lip]>en hei woord van Jonathan uit „Waarheid en Droomm Heden voor niemand thuis. Judith!" En dat kimt gij, omdat gij ieder mensch? in de handen legt (of desnoods in de handen drukt) het boek'van dien zelfden Jonathan met het opschrift: „Pïai memorial pareutum omicorum" (Gewijde herin neringen aan familieleden en Vrienden). Paulus heeft eens gezegd „Eén ding doe ik, verge tende dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat vóór is." In sommige levensomstandigheden is hei een goed voorbeeld, dat Paulus den mensch' daar geeft. Maar op Oudejaarsavond kunnen we dat "niet; en wil len we 't ook niet. Nu is het de avond om sterk te zijn en einze dooden te herdenken. O! op een avond als deze zien oogen, waarin de glans reeds lang verdoofd r>. ;ons weer aan; en stemmen, die reeds lang verstom den, hooren we weer. Op een avond ais deze worden ei- zoovele tranen gestort, zoo véle zuchten geslaakt zeo- vele oude wonden opengereten, zoovele dierbare héiin- ne: ingen opgehaald I Maar ook Gcde zij" dank worden er zoovele-beden van dank gedacht of gefluisterd; zoovele milde regens van vertroosting brengen lafenis aan door smart verschroeide harten; en zoovelen, die bp deze Pro'estanlsohe Allerzielendag het heiligdom van gewijde heiinneiing binnentreden, keeren terug, ver rijkt mot den zegen, dia er onafscheidelijk verbonden, is aan het betreden van „heiligen g«ond" „De Heer heeft gegeven, de' Heer hééft genomen; de naam des Hoeren zij geloofd' Oudejaarsavond! welke wonderen kunt gij tot stand brengen in een menscihenharL Menschen, die nooit anders den reohter spelen dan over anderen, (en dat dikwijls met groote graagte!)'laten nu die anderen onge^ moelid en spannen de vierschaar over zichzelven. Gij- doet hen verstaan wat ze géén anderen dag van het jaar willen weten dat we niet in de eerste plaats met anderen te doen hebben, maar met onszelven en..... onzen God. V Oudejaarsavond herinnenngsdag! Ja, maar als we ons herinneren, wie we waren in 't verleden, dan wordt het een gei ictïtsdag. Wie ontkomt er aan op Oudejaarsavond? Wie weet zich van den hals te schui ven de zware plicht, om over zichzelven het „schuldig" uit te spreken, te-vellen het vonnis: „Gewogen en in vele dingen te licht bevonden". Wie ervaart dan niet. dat de gelijkenis van de talenten, in 't bizonder het „Gij booze en luie dienstknecht" op den Oudejaarsavond bizonder actueel is? Ik weet wel, alle dagen des jaars staan we steeds klaar onze medemenschen onze levens omstandigheden, onze geestelijke aanleg, jaj zelfs de leer van. de onvrij heia van de menschelijke wil- te Feuilleton. maken tot dingen met breede ruggen, waarop we een goed deel van verantwoordelijkhcïl en schuld kunnen Iaden. We konden niet anders! Aan wie de schind? Kan ecu Moor zijn huid afleggen, een uubot zijn viek- Met die kluitjes, lukte 't ons menigmaal ons zeiven in 't riet ie sturen, 't Bleken menigmaal vadoo\ingsini<f- delen. die hun werk goed deden. Maar op Oudejaars avond falen zij'; hun kracht Is gebroken. Het givoel van veranlwoordelij kheid en sohu.d schiet dan op als Jona's wonderboom. Psychologisch moge er geen grond to vinden zijn voor de wilsvrijheid Oudejaarsavond spot met allo psychologie en doet ons de vrijheid om te kiezen tusschen goed en kwaad ervaren als een ouionv stootelijke, dikwijls ontzettende 'werkelijkheid En zoo dwingt dio avond ons door te gaan onder het juk van schuldbesef. Maai' dat juk kan voor ons - worden een koninklijke poort tot ingaing in heerlijkheid. Echter alleen als we er onder door gian met gebogen hoofd ai ziel. „Want" zegt Arhe Garborg in „De verloren Vader", „daar fc verzoening in een tuchtiging, wanneer men die hanvaardt, en ze draagt als een boete, vast en vrijwillig". OudejaarsavondI nu zegenen wij' u, omdat wo ons door u gezegend weten. Nu zijt ge ons niet alleen een wonderdoener, maar In uw wdhderen een weldoener. „Wat gij" doet, handel met wijsheid, en let op het einde'. Ziedaarl een wijsheid der oudheid. Welnu! we willen dezen wenk ter harte nemen; mot wijsheid handelen, door de weldaden van Oudejaar 'niet af te wijzen, maar te zoeken. Ook, nu we weten, dat ze alleen te vinden zijn op de lichtende hoogte, die slechts door een duister dal is te bereiken: hel duistere (dal van schuldbesef. En op het eind willen we letted; vooral opletten, dat het eind goed zij? Want 'dat beslist voor een goed deel of het Nieuwe begin een goed begin zal zijn. i En een goed beginnen hebben we nooaig. Immers („een goed begin is 't halve werk." Nieuwjaar! Een nieuw lied, maar 'dan ,jden Heer 'een nieuw lied". Ja, zoo moet het zijn! Den Heer een nieuw lied! Dat is: nieuwe arbeid, nieuwe strijd, nieuwe idealen, nieuwe hoop, nieuw geloof, nieuwe liefde! En. daarvoor zijn noodig „nieuwe menschen". 'Welnu! dit wensch ik u en mij toe: „Dat het Nieuwe Begin ons mag vinden .^tangedaain hebbende den nieu wen mensch." Zoo zij'hèt! X. Sherreaf kwam zoo haastig het kantoor van de Pianet binnenhollen, dajt hij bijna over Thompson viel. die juist bij den, ingang stond. Hij was laat en vreesde, dat de redacteur reeds naar hem zou ge vraagd hebben. Hij wan nog maar kort aan 't nieuws blad verbonden, anders zou hij stellig zoo'n haast niet gemaakt hebben. Ik zeg je, riep Thompson uit, Sherreaf bij de*n arm grijpend, dat 't een prachtig' zaakje voor Cham- bers is. Wat? vroeg Sherreaf, ik heb de courant nog niet gezien. Wel, de Miil's verdwijning, riepen er eenigen door elkaar. Dat hadt je toch moeten lezen. Sherreaf greep 't ochtendblad en zette zich voor zijn schrijftafel. Onmiddellijk viel zijn oog op het bewuste artikel. Het besloeg nagenoeg twee kolom van het eerste blad. Het was het verhaal van de verdwijning van Alice Mills, het eenig kind! van een der rijkste mannen in Londen, uit haar woning in het WestiEnd. Drie dagen geleden was de jonge dame in kwestie vroeg in den middag uitgegaan en daarmee eindigde elk verder spoor. Zij had haar kamenier gezegd, dat zij waarschijnlijk een paar uur ult 'zóu blijven. Maai' toen "haar vader 's avonds thuic kwam, was zij neg niet teruggekeerd. Hij dacht, dat zij een vriendin had ontmoet of door detze of gene was opgehouden. Hij gebruikte alleen zijn diner hij wa$ reeds lang weduwnaar en ging daarna naar zijn studeerkamer. Zjjn dochter had voor dien avond een uitnoodi'ginig aangenomen en toen de tijd voor de partij was aangebroken en zij nog niet thuis was, begon mr. Mid.ls ongerust te worden. "Hij telefoneerde naai* verscheidene kennissen bij wie hij vermoedde, dat zij) kon zijn- Niemand had haar ech ter gezien, zoodat hij tenslotte doodelijk ongerust zijn rijtuig liet voorkomen en naar New-Sootlapd Yard reed.. De hoofdinspecteur was er nog. Hij was een oud vriend van den welgestelden bankier, en voor mr. Mills nog een kwartier in 't gebovw was, waren reeds een half dozijn van de bekwaamste detectives voor hem aan 't werk gezet. Na twee dagen had den zij nog niet de geringste aanwijzing gevonden. Tot dien tijd had mr. Mill de zaak nog zooveel mo gelijk geheim gehouden, maar toen ook de detecti ve n faalden, het hij de verdwijning bekend maken. Sherreaf lap het verhaal met groote belangstelling. Chajnbers was wel de meest geschikte persoon van Toen het bekend wend, dat de prinses in Green- wich was aangekomen, vroeg Brajpdow mij: „Wie en wat ter wereld is deze Mary toch, dat er van haar zooveel ophef wordt gemankt? Het heet dat zlj; van daag thuis zal komen het hof schijnt volkomen gek geworden te zijn. Ik hoor alleen, maar: Mary komt! MajTy komt! Mary, Mary! 't Lijkt wel of Buckingham tot over zijn ooren op haar verliefd is en zooveel ik weot heeft die man toch een vrouw, en is hij oud genoeg om de vader van MaTy to zijn." k bevestigde dit en Brandow gihg voort: „Een man, die om een vr.ouw zulke dwaasheden begaat, i is jammerlijk zwak. Die hovelingen moeten tO|Ch arm- I zalige schepsels zijn." Brandow had nog veel te leeren met betrekking tot de macht der vrouw. Niets ter wereld is tegen de j vrouw bestand ik kan daarover meespreken^ j „Wacht tot je haar ziet en je zult ook tot die j armzalige schepselen gerekend moeten worden Wan-i neer het zoo ver komt, wil ik je een uur lang tijd j laten, om je tot over je ooren op haar te verlievdn, terwijl het bij gewone stervelingen in den, regel j maar het zestigste deel duurt. Je slot, ik reken al heel wat op jouw standvastigheid." „Onzin," viel Brandow in. „Denk je soms dat ik I mijn \erstand in Suf folk heb gelaten? Ik weet toch dat het de zuster des kondngs is, begeerd dooi', ko ningen en keizers. Ik kan evenzoo goed op een eter ver lieven, die daar hoog aan den hemel staat. En bovendien, ik heb mijn hart in bedwang. Je moet mij voor een dwaas houdeh, een arme. eenvou dige dwaas, zooals welnu, zooais een van die Bn- gelsche edellieden. Stel mij niet op een lijn niet jezelf., Caskaden, wanneer je mijn vriend blijveja wilt Wij hadden heiden plezier met deze manier van plagen. Wat ons verder verband waren onze politieke denkbeelden omtrent meer gelijkheid onder de men- schen.. En wij waren er vast van overtuigd, dat deze denkbeelden siteedis meer en nieer in onze staat kunde zou doordringen. Maar verstandig, hielden wij deze, onze lievelingsdenkbeelden voor ons. Wat nut had het, te strijden over de gelijkheid van de mensehen, met denj hoogmoedigen monarch, die alle menschen ver hemden zich achtte en over wier wel en wee hij zonder eeniige inmenging: meende temo gen beschikken. Zooals gezegd, het heele hof jubelde over Mary s terugkomst én ik was ijverig bezig, haar met Bra{i>- dow bekend te maken en zoo mogelijk tevens goede vrienden te doen worden. Bij mijn vriendschappelij ke batrekkingen t©t Mary kon dat geen moeilijk heden hebben. Wel is waar was Brandow niet van adel, niet eens een Engeischa ridder, terwijl ik bei den was, maar. hij stamde af uit een der oudste ge slachten waarop Engeland roemen kon en was nauw verwant aan het edelste bloed van het land. Hun samentreffen, had spoediger plaats dan ik verwacht had, en ha^bij^a, .een heel onnan&e«nam eind ge kregen. Het waa op 'den tweeden morgen na Mary s terugkomst in Green wiek. Brandow en ik wandeldén in den slottuin,; toen Jane one ontmoette. Ik greep deze gelegenheid aan om mijn twee beste vrienden aan elkaar voor te stellen. „Goeden dag, mijnheer Branjdow," zeide lady Jane en reikte hém haar kleine blanke hond. „Ik heb reeds veel ovex'u gehoord van Edwin, zoodat ik vreesde dat hij mij het genoegen om u te leeren kennen verre zou houden. Ik hoopte u te ontmoe ten en aan mijn gebiedster te kunnen voorstellen." Daarbij schitterden haar oogen boosaardig, alsof zij zeggen wilde: „Wederom een die spoedig het hoofd zal worden °P hol gemaakt,'" Brandow was beleefd' genoeg -om met haar wensch instemming te betuigen en nadat er nog enkele woor den gewisseld waren, zeide Jane. dat haar meeste res aan het andere einde van den tuin wachtte. Dan liep zij lachend weg en verdween achter eën groep boschjes.; Spoedig daarop kwamen wij bij bet tuinhuis in de nabijheid van den marmeren steiger, waar de ko ningin met eenjge har er dames het overige deel van het gezelschap stonden af te wachten voor een spele vaart. Velen vak des konings vrienden verheugden zich in een groote vertrouwelijkheid) met het hof. zonder dat zij door een cxffideele voorstelling daar toe eigenlijk gerechtigd wapen. De koningin zag ons en zond mij direct weg om den koning te halen. Dan vroeg zij of iemand ook da prinses had gezien en Brandow deelde haar mee, zooeven van lady Jan® gehoord te h »en, dat de prinses aan hert. andere einde van den '„.in was. Hare Maje?tr'' ';ht Branjdow daarop de prinses te zoel. r te zeggen, dat er op haar gewacht werd. Brandow giag dajdeldjk op weg en, ontdekte spoedt onder de schaduw van een eik een schaar jonge meisjes. -lig met bloemkransen tQ vlechten, ifijho" de prL --••ooit gezien.; maar h herkende hij de Pianet voor dat soort werk- HU was alle omstoa digheden nauwkeurig nagegaan, maar ook al zijl pogingen liepen op niet» uit. Sherreaf vroeg zich vo verlangen af, hoe lang het duren zou. voor htf hd zoover gebracht bad als Ghambers. Hij was nauwe lljks vjjf maanden bij de PJanet Hij zag nog del glimlach op het gelaat van den directeur, toon deze hem op zijn verzoek naar werk had geantwoord: „Uw gebrek aan ervaring Je voor ons geen bezwaar, mr. Sherreaf. Wij hebben veel liever onervaren Jon gelui, want dan kunnen wij zo naar onze zienswijze leeren en er goede Pianetmannen van maken. Als ko op die wijze wilt beginnen, zouden wij u wellicht een plaatsing kunnen bezorgen, en binnen een paar maanden kunnen zeggen of er een Pianetman in u steekt. Wij zullen dar uw salaris wat vernoogen en verder is 't enkel een kwestie van ontwikkeling. Maar met flink werken, een goeden, wil en lust in het vak, zult ge ongetwijfeld slagen. Sherreaf had zijn best gedaan, maar tot nu toe wan er zelfs nog geen toespeling op bevordering ge maakt. Wel hacL men meermalen zijn werkijver ge* prezen, maar wat gaf dat. als men zijn bekwaam heid niet wilde erkennen. Do zaak Mills was een groot mysterie. Vier dagen lang waren de nieuwabla- den er vol van en werkten, de meest ervaren man nen van Londen eraan- Men ging stap voor stap het leven van het jonge meisje na, maar niemand was in staat een leiddraad voor haar verdwijning te vin den. Zoover men kon nagaap, leidde zij hetzelfde ge noeglijke leven als de meeste rijke meisjes. Zij deel de in de gebruikelijke zomer- en wintervermakelijk heden en had veel buitenslands gereisd. Maar hoe haar vader ook peinsde en peinsde, hij kon niets vinden, dat eenig licht in de duisternis vermocht te werpen. Na een week moest dit geval plaats maken voor andere belangrijke berichten in de Pianet en na een dag of tien vertelde men eenvoudig met een paar regels, dat het meisje nog niet gevonden was. Op een avond dat de uachtafdeeling wachtte op haar werk, riep de redacteur Sherreaf bij zich. „Wij wilden, dat gij de zaak Mills dezen avon#i op u naamt, Sherreaf, zei hij. Gij zult niet veel an ders behoeven te doen, denk ik, dan mr. Milla op zoeken. Sherreaf boog en vertrok. Bij den uitgang trofhft Ghambers, die hem vroeg waar hij ging dóneeren. Thuis, antwoordde Sherreaf. Ga liever met Brlnjtlow en mij mee, hernam Chambers. Wij, gaan een nieuw Eransch eetpaleis in Fulton Street probeeren, Wat hebt ge opgekregen, Brinklow? vroeg Chambers, toen zij een poosje bijeen zaten. Een anarchisten-meeting, antwoordde Brinklow. En gij, Sherreaf? vervolgde Chambers. De Mill®' verdwijning. - Daar valt weinig aan ite doen, zeide Chambers. Dan kun je wel eerst met mij naar den schouwburg gaan; desnoods kun je op weg daarheen even bi| mr. Mills aanloopen.. Sherreaf stemde toe en toen zij de woning van mr. Mills naderden, zeide Chambers: Ik heb mr. Mills in lang niet gezien, als 't je dus niet kan schelen, zou ik wel mee willen gaan, Ik zou 't zelfs heel prettig vinden, klonk Sher- reaf's antwoord, wellicht zegt hij jou meer dan mij. Als je eens ajlecn ging? Ik wacht dan hier wei op je, Chambers ging haar binnen, maar kwam al zee* spoedig weer terug. Geen bijzonder nieuws voor de couranten, is al wat ik van mr. Mills weet mee te deel en. Na de voorstelling scheidden, öe twee mannen, dq een om naar zijn woning, de ander om naar 't kan toor te gaan. Dae schrijverij van jou zal ook niet lang duren, lachte Chambers. Langer dan je denkt, hernam Sherreaf geheim zinnig, en meteen sprong hij. op een voorbij komen den omnibus. Het was nog geen twaalf uur, toen Sherreaf het kantoor van, de Pianet betrad. De nachtredacteur zat voor de lessenaars, druk bezig met de Kamerver slagen, Wel? zei hij vragend, toen SJ >rreaf naast zijn lessenaar stond. Ik heb de zaak Mills, zei de reporter. Dat weet ik, hoever staat ge er mee? Ik heb het meifcje gevonden, antwoordde Sher reaf. Wat! riep de redacteur, haar gevonden! Js-, zeker, hernam de reporter, ik ontmoette kaar laat in den namiddag en weet; de geheels ge schiedenis. -Waar is zij.? vroeg de redacteur haastig. In haar huis, antwoordde Sherreaf. O, klonk het teleurgesteld uit, den mond van den redacteur, dan weet morgen iedereen het? Neen, njet bepaaJó, zeide Sherreaf. Zij is niet in haar vaderts huis. ZIJ is in haar eigen woning. Zij is getrouwd. Dacht ik 't niet, lachte de chef. Ik heb Cham bers wel gezegd, dat er een man bij in 't spel was. Wie is hij? baar dadelijk bij den eersten blik. Men zou haar on der duizenden hebben berkend. Doch een zekere eigenzinnigheid dreef hem ertoe, niet laten bemerken, dat hij de prinses herkende* Alles wat hij over haar wonderbaarlijke mocht over da mannen geboord bad en over baar wispelturigen aard, had in hem dadelijk een gevoel van trots en tegenstand opgewekt. Hij nam zich voor, zieb tegen over haar te pantseren en zajch niet gevangen te geven aan haar duizenderlei voortreffelijkh'eden, die bepaald overdreven moesten zijn' voorgesteld. Hij zou haar behandelen met al de'^eerbewijzen die haar rang vereischte. 't Was of het haar schuld! f wóé,\ dh,t God haar tot het schoonste schepsel op aaftfe ha!d gemaakt en dat elk mannelijk wezen onder waar bekoring ge raakte. Zij deed niets om de ménnen tot zich te t.rekken en was beslist geen coguette. Ik ben, over- tulgd dat de prinses gaarne al' de haar gebrachte hulde ontbeerd had en rustdg had. gewacht tot de ware Jozef verscheen. Toen Brandow hij de groep dame^ aankwam, nam hij zijn hoed af en zeade met een diepe buiging, waarbij hem de lokken over het gelaat vleien„Heb ik de eer, prinses Mary onder deze dames te vin den? In naam van, Hare Majesteit de koningin zou ik melden, dat deze op de prinses wacht," Mary antwoordde, zonder hem het gelaat toe te wenden: ,„Is prinses Mary een persoonlijkheid, van zoo weinig beteekenis aan bet hof, dat zij dooreen hoofdman der garde niet herkend wordt?" Bliksemsnel volgde het antwoord: „Ik kan onmoger lijk zeggen welke beteekenis de persoon van prin ses Mary aan het hof heeft, cok komt mij niet heft recht toe dit vast te stellen- Maar ik ben er wel van overtuigd, dat de prinses hier niet aanwezig is, waut zij had op een boodschap van de koningin zon der twijfel een gepast antwoord gegeven. Ik zal dus verder zoeken." Daarbij draaide hij zich om, om heen te gaan en <3e dames, ook Jane, die miji later het, voorgeval lene vertelde, verwachtten een uitbarsting van het onweer, dat zij in Mary's oogefa zagen aankomen, Mary sprong snel op en riep in een hevige opwel ling van toorn: „Onbeschaamde rekel, ik ben priDses Mary en wanneer Je een boodschap hebt, breng die dan direct over en scheer je dan weg." Hoe opgewondener de prinses werd, des te kal mer bleef Brandow. Terwijl bij de prinses bijna den rug toedraaide, zeide hij tot Jane: „Wilt u Hare Hoogheid zeggen, dat Hare Majesteit de koningin op han aan den marmeren steiger wacht?" „Ni icodiig. mij deze boodschap te herhalen, Jane," riep prinses Mary, „ik heb zelf wel oorejnom j ta hooren." Dan wendde zij zaje-h weer tot Brandow: „Wanneer uw waardigheid het toelaat, om van een nederige persoonlijkheid als de zuster des konings is, een boodschap in ontvangst te nemen, zeg «te™ tot Hare Majesteit, dat ik dadelijk zat komen." Wederom wendde Brandow zach met een buiging tot Jane: „Nog zou ik Uwe Genade wel willen ver zoeken, de prinses te zeggen, dat ik oprecht betreur aJs ik mij aan een onbeleefdheid heb schuldig ge maakt. Hoe zou ik de prinses kunnen, herkennen, daar het mij nog nooit vergund is geweest, mij te warmen in den glans harer! tegenwoordigheid. Na eenig nadenken zal de prinses wel erkennen dat niet ik de onhoffelijke en njet-beminnenswaardigé ben ge weest." Nogmaals buigend ging! Brandow snel/ weg. „Die brutale knaap!" piep een dame. „Hij moet in de gevangenis," zeide eeü ander. „Niets dergelijks." viel de verstandige en moedi ge Jane in; „naar mijnie meening heeft prinses Ma ry ongelijk. Hij kon haar zoo zonder meer niet her kennen," „Jan© heeft gelijk." riep Mary uit, wier slechte loim even snel vervloog, als zij was gekomen, -daar haar goed hart haar weder den goeden weg toon de, want hapn gebréken, waren meer een gevolg van opvoeding, dan vax( natuurlijken aanleg.; „Jane heeft gelijk, ik heb bet zoo verdiend, want ik sprak zeer voorbarig. Hij handelde als een man en verdedigde zich ook als zoodanjg. Voor de eerste maal heb ik nu eens een man ontmoet. Jij Jane, sohijnt hem te kennen. Wie is hij? "Viertel ons eens, wat of ge weet. De koningin mag wachten." Zoo vertelde Jane over Brandow'g verschrikkelij* ken tweekamp met. Judson, over zijn dapperheid; el zijn avonturen in den oorlog, van de grootmoedige schenking aan zijn zusters. „En," voegde zij er bij ,-Sir. Edwin zegt, dat het de meest belezen, man aai het hof is en het edelste en moedigste hart dei Christenheid." Daarop begaven de dames zich eindelijk naar dc marmeren steiger en een toeval voerde haar weer op den weg van Brandow. Snel wilde hij een an dere richting inslaan, maar prinses Mary had hem gezien en, droeg; Jane op hem te halen. „Master Brandow," riep deze hem toe, „de prinT ses wenscht u te spreken.'" Schelmsch lachend ging zij voort: „ditmaal zal het u slim vergaan, zulk een behandeling is onze prinses niet gewoon. Doch heerlijk was het, zooaJs u de beleediging hebt antwoord. Gewoonlijk laten, de mannen, zich al let, chend welgevallen, wanneer zij. door de prinses ge tuchtigd worden," Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1913 | | pagina 5