Alumni iitiis- DONDERDAG 7 JANUARI 1915. 58ste Jaargang. No. 5518. UitgeversTRAPMAN Co. HET LEVEN. SCHAGER COURANT. Dit blad verschijnt viermaal per weekDinsdag, Woensdag, Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 9 ure wor den ADYERTENKEN in het eerst uitkomend nummer geplaatst. SCHAGEN, LAAN D 5. - Int. Telepb. No. 20. Prijs per jaar f 8.Per post f 3.60. Losse nummers 5 cent ADYERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer 5 ct Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Zitting vaju Dinsdag 4 Januari 1915. EEN JAGERSMAN IN APPèL. Boeiend was het eerste zaakje, waarmede de lange reeks voor 1915 werd geopend, niet te noemen. Een onnoozel jaohtwetsovertredinkje gepleegd door een boe renman uit Wervershoof, die daarmede voor het Me- demblikker Kantongerecht eenige guldens boete had opgeloopen, dooi* gevangenisstraf te vervangen. En waar van sinjeur, Bools genaamd, thans in 'hooger beroep te recht stond, 't Was als veelal in, zulke zaakjes in jagendo houding met een geladen geweer over een of ander stuk bouwland! loopen, zonder schriftelijke ver gunning des rechthebbenden, op eens anders grond, zonder acte dn wat er dan eventueel nog meer bijbéhoort. Was de O. v. J. kort in zijn vragen van bevesti ging van het gewezen kantonrechterlijk vonnis, met inachtneming van eenige wijziging van de crualifi- catie heel anders was het met den verdediger Mr. Leesberg, dien beklaagde zich had aangeschaft. Lang en breed werden allerlei bizonderheidjes uit geplozen, die ons echter hoegenaamd geen belang hebben kunnen inboezemen. Pleiter drong ten slotte aan op vrijspraak. EEN ONBETROUWBAAR AGENT. De rubriek werkverschaffing werd nu ter sprake gebracht. Een vertegenwoordiger van een vereeni- ging tot werkverschaffing, gevestigd te Haarlem, on der directie van zekeren Boeddaerts, die directie en 't heele bestuur in zich vereenigde, stond heden als beklaagde terecht. Gornelis Appelman, zoo heet deze bêschuldigde, die vroeger te Hoorn en thans tc Haarlemmermeer woont, had ongeveer een jaar voor do zoogenaamde werkverschaffingsvereeniging als agent gewerkt en in Hoorn en misschien daar buiten in totaal een 86-tal leden gewonnen. De we- kelijkBcbe contributie bedroeg 6 cents en daarvan kreeg de agent een bepaald loon. Dat bestond in de volle contributie van de beide eerste weken, vor mende i2 cents, plus 1 cent van elke 6 cents weke- lijkscbe contributie. De na aftrek van dat loon aan de „vereeniging" af te dragen contributie moest dan feitelijk op een spaarbank worden belegd. Maar daar is nooit wat van gekomen. En beklaagde heeft, door „samenloop van omstandigheden" daartoe ge komen, do contributiegelden ten eigen bate aange wend. Deswege kwam Appelman nu op de bokken- bank terecht. Een stuk of wat Hoornsche meisjes, die lid van de vereeniging waren geworden, waren als getui gen gedagvaard en ook de directeur Boeddaert trad als getuige op. Uit zijn verklaring kon men geen hoog denkbeeld krijgen van de groote accuratesse, waarmede de zaak. werd beheerd. De directeur scheen zelfs op verscheidene guldens na niet pre cies te kunnen zeggen, hoeveel beklaagde nu eigen lijk nog precies moest afdragen. De boekhouding liet zeker wel 't een en ander te wenscben over. Hoe 'tzij. beklaagde was in zijn verplichtingen te kort geschoten en de O. v. J. eisehte deswege te gen hem, na met klem op de domheid van het publiek, dat in zooiets deelneemt, te hebben ge wezen, een maand gevangenisstraf. EEN PAAR HELDERSCHE DAMES. Nu kwam aan de beurt een Heldersche dame, ge naamd Catbarina Maria Yesters, huisvrouw van Al- bertus Hoonhout. Zij leeft, ondanks het scheiden van bet oude jaar nog lang niet in zoeten vrede en stille eendracht met haar stadgenoote mejuf frouw Wilhelmina de Wijn, echtgenoote van Jan Langerak. Beider eebtgenooten vertoeven in de Oost, dcch dc dames, allebei 37 jaren oud en dus nog in volle praatkracht, kunnen het zonder mannelijke hulp voorloopig nog best af, om de rechtbank weer 'ejpns een werkje te bezorgen. Was 't onlangs beurtelings, dat deze twee netjes en stemmig in 't zwart uitgedoste dames als getuige en als beklaagde moesten pareeren thans was 't gauwer afgeloopen. Juffrouw Vesters was thans beklaagde, beschul digd juffrouw De Wijn te hebben beleedigd door eenige uitlatingen van onvervalscht Helderschen aard. Mejuffrouw De Wijn, de echtgenoote van den heer Langerak, was er, zooals onder de vijandige verhouding van partijen te denken valt, als de kip- fietjes bij, om er baar tegenpartij secuur bij te appen. 't Liep nu echter voorloopig nogal zacht af, al keek klaagster de beschuldigde op onheilspellende wijze aan. Catharina Vesters verzocht, dat de zaak een woek of drie zou worden uitgesteld, daar zij eorst gisteren met de dagvaarding had kennisge - maakt, naar haar familie in Amsterdam was ge weest enz. Zij bracht het zoover, dat de rechtbank in raad kamer ging over haar verzoek en na een poosje schorsing haar verzoek toestond, dat ten doel heeft, haar in de gelegenheid te stellen, een tweetal ge tuigen alsnog in deze zaak te doen hooren, en wel een visscher Jacob Gieling en mej. Groenewoudt geboren Elsacker. Daarmede waren we voor van daag van 't zaakje af. VERVOER VAN CONTRABANDE. Nu volgde Jacob Molenaar, beurtschipper te Zijpe, die zich moest verantwoorden wegens het vervoe ren van een partijtje anthraciet uit het gebied van de stelling Amsterdam en bestemd voor dokter De Geus te 't Zand. Rijksveldwachter Van Keulen, ge- sta tionneerd te Akersloot, had de motorschuit met bemanning opgemerkt en werk van de zaak gemaakt. Ter zitting verklaarde Jacob Molenaar echter zelf op dien bewusten Octoberdag niet op zijn motor- schuil te hebben gevaren. Zijn zoon en de knecht doden dat. De rijksveldwachter Van Keulen gaf thans toe, den verkeerde te hebben in verhoor ge nomen do O. v. J. vroeg vrijspraak voor be klaagde Jacob Molenaar en zoo was ook dit zaakje weer Afgeloopen. DIE WAS KORT AANGEBONDEN. De beklaagde Willem Jacobus Visser, schoenma ker. geboren te Amsterdam en thans zwervende, was heden absent als beschuldigde. Hij kwam den 2den December jl. op een van zijn zwerftochten door Lim men en o.a. ook voorbij de boerderij van Arie Schermer. Hij had dorst en begaf zich op Scher mers erf met het doel, water te vragen. Hij mor relde wat aan de achterdeur en de dienstbode, een krasse meid van drie zesjes, had hem wel in de gaten, doch had niet veel trek om den sjofel uit- zienden zwerver „er in" te halen. Zij beduidde hem dat hij kon opstappen en dat deed Visser dan ook tenslotte. Toen hij vóór kwam, zag hij de rijzige Anna weer voor de ramen staan, de roode handen in de zijde, weer naar hem kijken. Gevoelig als ook zóó iemand kan zijn, werd hij nijdig, nam een steen en smeet dien door de ruiten. Daarmee be- nadoolde hij echter boer Schermer, die hem niets had misdaan. De benadeelde deed aangifte en de O. v. J: eisehte tegen het vernielzuchtige wegsohaapje een maand gevangenisstraf. HIER KREEG JAN GEEN STANDJE. Jan Leegwater, een visschertje uit Broek op Lan- gendijk, had voor het kantongerecht te Alkmaar een vonnisje opgeloopen wegens vissclfen met ver boden want. Daarvan was hij in verzet gekomen, maar hij had nogal „grommeles" gehad van de kan- tongerechtheeren, die boos waren over dat in ver zet komen van Jan. Nu vroeg de President hem nog 't een en ander, of Jan dat ook voor 't kantongerecht ter veront schuldiging had aangevoerd. Maar Jan zei van niet, want de heeren waren zoo slecht te spreken geweest en hij had zoo'n geduchten uitbrander moeten slik ken, dat Nu is u hjer maar troost komen zoeken, omdat u hier g e e n'uitbrander krijgt, vulde de President gemoedelijk aan. Nou dat wist Jan nou ook zoo recht nietDat moest trouwens ook immers nog blijken. Want men moet nooit den dag voor den avond prijzen, niet waar Intusschen, hij kreeg geen uitbrander, maar de Officier vroeg bevestiging van het gewezen von nis. En dan ben je toch voorloopig nog even ver van huis. VANDALISME. Jaap Mantel, een 18-jarige boerenjongen uit Grootebroek, moest terechtstaan wegens mishande ling en vernieling gepleegd op kastelein Piet Jon ker en diens cafe aldaar. Men zal zich herinneren, hoe onlang® eenige Groo- tebroeker jongelui een Reus, een Rijne en hoe ze meer mogen heeten, wegens hun bar optreden in den huize Jonker, hier voor de rechtbank nogal flin- ko straffen opliepen. De heeren schijnen daarvan in hooger beroep te willen, althans zij zijn te dien einde, vergezeld van Jaap Mantel, die niet tot de gestraften behoorde, naar deurwaarder Jongbloed te Enkhuizen geweest en -op den terugtocht moest 't nog ereis gebeuren. 't Was 3 December en Jonker had een verkoo- ping gehad op Lutjebroek, waarvan hij huiswaarts keerde in gezelschap van gemeenteveldwachter v. d. Veen en rijksveldwachter Broer uit Enkhuizen. Weldra was Jonker zijn gezelschap, dat bij v. d. Veen binnenging, kwijt en toog hij alleen op zijn cafe aan, waar hij Jaap Mantel en Reus en con sorten meende te zien. Hij ging binnen, vermoeden de dat er wel wat gebeuren zou en had zich daarin niet bedrogen. Want nauwelijks was hij in zijn cafe ofbom, daar kwam een biervat door een der ramen binnenrollen. De betrokken glasruiten hadden zich daarbij natuurlijk aan de wetten der deelbaarheid moeten onderwerpen. Jonker stoof naar buiten en kwam den dader Mantel op de hie len. die zich omdraaide en hem vastgreep. Jonker echter, een stevig kereltje, gaf h'em een geweldigen klap en wist los te komen. Dat werd tijd ook, want Rijne, Reus enz. waren ook al in aantocht, dus het had er bedenkelijk uitgezien als Jonker niet bijtijds zich voor hun wraakzucht had kunnen bergen. Mantel stond thans terecht. De mishandeling was niet bewezen, maar wegens de vernieling liep hij een eisch op tot 4 maanden gevangenisstraf. BELEEDIGEVG DER POLITIE. Jop Halff, kastelein te Egmond aan Zee, had in zijn eigen cafe onlangs den Egmondschen rijksveld wachter Boer en gemeente-veldwachter De Wit be leedigd, mede naar aanleiding van een bekeuring van zijn schoonzoon wegens jachtwetsovertreding;, door gemelde politiemannen. Halff trok daarbij dui delijk het „getrouw aan den eed" van de politie in twijfel, ten aanhoore van talrijke bezoekers en van de betrokken politiedienaren zelf. Deswege was Halfl in rechten vervolgd geworden en de O. v. J. eisehte tegen hem wegens eenvoudige beleediging van dienst doende ambtenaren thans f 25 boete subsidiair 10 dagen hechtenis. ALWEER EEN PAAR UIT DEN OOSTHOEK. Een paar jongens uit Obdam, Willem Zwart en J'ihannes Bijvoet, waren met een timmermansknecht uit Hoogwoud, Willen Luiken genaamd, den 13den November te Obdam geweest in de herberg „Admi raal Obdam". Daar was toen aanbesteding van het woonhuis, te bouwen voor den nieuwen Burgemees ter, den EA. heer N. Dekker. Er werd een stevig glas wijn gedronken, steviger dan sommige bezoe kers zelf. Kees Schoenmaker althans lag weldra in kennelijken staat langs de straat en werd door Schouten in dat stadium „rijp" geacht voor het arrestlokaaltje. Maar Zwart, Luiken en Bijvoet dach ten cr anders over, voerden tegen Schouten een hoog woord en betoogden, dat Kees niet met hem mee zou en niet in „de kast" moest en meer van dien aard. Bij woorden lieten ze het niet, doch ze verhinderden met vereende krachten het voorgeno men transport, al manoeuvreerde Schouten nog zoo ijverig met zijn gummistok. De wetsdienaar moest dus noodgedwongen wel van de overbrenging van zijn arrestant afzien. Maar hij kalkte de weder- spnnnig/en op en de O. v. J. eisehte thans tegen elk der beklaagden een maand gevangenisstraf. Nu trad de pauze in, waarna nog een zaakje be handeld werd, een kinderwettenzaakje tegen een Egmondschen jongen, waar we niet bij mochten zijn, omdat het met gesloten deuren werd behandeld. Uitspraken over 8 dagen. Schets door MYTHA. Ik bezit genezing voor geleden smarl, voor leed dat nog voortduurt en voor toekomstige ellende... ik ken het poleis voor de rust en de kalmte... men noemt mij de Onverschilligheid. JEAN LOKKAIN. Toen (ik dje verheven godin met de halssnoer van opalen inriep, etn naar smeekte mij 'te voeren naar ■biel kasteel van het geluk, naar het kasteel der ver getelheid, Loen verscheen mij een wezen, ixlêék van wangen, krachtig van lichaam en allerzonderlingst ge tooid. met de meest uileenloopende kieedingslukkjan. Ik zou onwaarheid spreken, indien ik niet erkende, dat er een eigenaardige schoonheid was in haar woesten blik en haar machtige armen. Doch ruw greep zij mij aan, eer ik haar goed had kunnen opnemen. „ik ben liet Leven, gij behoort mij toe", riep zij. Te gelijk bemerkte ik, dal haar handen in weer haken uilhepea; die sloeg zij in mijn vleesch, en door ploegde mij daarmede' het hart. ik stiet haar van mij en om hulp, doch zij wierp mij ter aarde en zette haar knie op mijn borst. „Tracht niet mij te ontsnappen", riep zij, „ik zal u altijd welen te vinden". Die vrees elijke bedreiging deed mij het bewustzijn verliezen. Toen ik weer tot mijzelf kwam, was ik al leen op een grooten, onbekenden weg. 'Gewond len bloedend, angstig ais een .verdwaald kind, dat niet weet, waarheen het zijn schreden zal richten, vouwidle ik de handen, en smeekte: „O! welk rijk en moedig heor, welke edele, verhevén vrouw zal mij verlossen van net wreede Leven, datt mij als prooi hoeft gekozen?" Nauwelijks had ik de woorden geuit, of 'drie vrou welijke geslallen deden zich voor aan mijne oog en De perste droeg een violet kleed, en eén -doornén- kroon op het hoofd; haar voeten, wit van het stof van den. wieg, warm geschoeid met sandalen; een sluier verborg haar gelaat, en zij sprak lot mij: „Ik ben de Godsdienst!" Het gewaad dra- tweede was een stralende regenboog en haar lange, golvende haren schenen beurtelings ravenzwart en goudblond. Haar stem was een 'liefko zing. „Mentnpemt mij de Poëzie", sprak zij op welluidendcn toon. De laatste was gekleed in een lijkwade; haar bloote armen, die uit het witte weefsel te voorschijn kwa men, waren <be van.' een geraamte; toch lag er eén be- loovering ifi haar' holte oogen, die ik slechts kon vergelijken bij de aantrekkingskracht, die do afgrond op ons hpeft. Zij noemde haar naam nieit. „Gij kent mij w^", zeide rif, ^want gij hebt inij meer dan eens ontmoet aan het sterfbed uwer 'dierba ren". Ik boog heft hpöftf. Op mijn roepstem waren zij gekomen, de goede feeën, die mij zouden troosten en bevrijden van het leven. „Zie", sprak nu de Godsdienst tot jniji Zij sloeg haar wijd gepiooiden, violetten mantel open. en aan mijn Wik vertoonden zich' de drie hemetsche zusters: Geloof, Hoop en liefde, en ik hoorde een ,Koml tot mij, gij dié beladen rijt,, ik 'zal u-ruste geven". De stem vervolgde: „Hier legt men 's levens lasten af, hier 'doet men afstand van rijn wol. Komt de vreugde smaken der offerande en der verloochening van al het aardsche". Ik trachtte eenige schreden te doen tpt de verheven troosteres. Zij stond jap een steilén heuvel; het pad dat tot haar voerde, was bezaaid met scherpe keistee- nen en begroeid met "distels. ✓Weldra was ik buiten adem en moedeloos, en moest ik afzien van <eene on derneming. die mijn krachten te "boven ging. Nu wendde Sc mijn blik naar de Poërie. Aain haar schouders ontplooiden zich vleugelen, en rij zweefde zoo hoog, dat Ik 'haar niet kon bereiken. Met haar zangerige stem fluisterde rij mij toe: „Ik ben de harmonie, die de harten in slaap wiegt, en de illusie, die ze verleidt. Door mij zult gij de reine zielsverheffing en de begeerten Zonder voorwerp leé- ren kennen; gij ?ult de eenzaamheid, 'de schoonheid en de tranen gaan liefhebbén. Hoe vaak ik u zal ver verraden, gijzult mij ^beminnen om wat ik 'u heb beloofd, en Om hetgeen ik u niet gegeven heb, om de hoop, waarmede ik u altijd vertroosten ral; gij zult mij Liefhebben pan mijn kwijnende onverschilligheid, om mijn droefheid en om mijn liederen. Ik zal u voeren naar het ideale rijk der droomen, waar gij uw her- senschdmmën zult omhelzen". Doch hoe verlokkend de Poërie njij toelachte, en mij .met blik en gebaar aanmoedigde, de mantel der werkelijkheid, die mij over de schouders hing, was te zwaar.- en het Leven had mij te wreed verwond, dan dat "ik mij van de aarde had kunnen opheffen. En rij wilde niet 'tot hiij nederdalen om mij de hand te reiken, hoe vurig ik' haar ook smeekte. Toen fluisterde de Dood mij in "het oor, want of schoon rij yer van mij verwijderd was kwam het mij voor. alsof rij vlak naast mij stond: ,,Ik ben dè eenige, die u overblijft! Ik ben de eeuwige» vergetelheid, de eindelooze rust, de slaap, waar op geen ontwaken volgt. Kom slapen!" De weg die tot haar leidde, was een zachte helling, omzoomd met waterleliën en papaver?. Een gevoel van vermce'dheid overmeesterde mij. Slap en machte loos wilde ik mij neervlijen; mijn hart, dat bezweek ond°T den last van mijn droefheid, trok 'mij naar den Dood. Opeens meende ik kille aanraking te voelen van de beerderige armen der fee, en den geur te ruikén van haar immortelen, den fiauwen "geur, dien ik niet kon verdracen, en ik nam de vlucht, terwijl ik uitriep: „Wij hebben nog tijd genoeg om kennis te maken ik weet zeker, dat ik u weder zal ontmoeten, en dat gij, sombere verleidster, niet zult veranderen. Tk verkies iedere smart boven den doodscben kus van uw Tippen". En daarom ofschoon de feeën op mijn roepen verschenen foef ik nog pltijd op den grooten, onbe kenden weg. en wacht totdat het Leven 53I Voorbij komen. mij opeischen, al doorploegen de nagels der fee mij daarbij" ook het hart. Hdbld. 1 Binnenlandsch Nieuws. BROODZETTING. Nu de nood der tijden de overheid dwingt op al lerlei wijze in het maatschappelijk leven in te grij pen en daar, waar wij bet reeds lang ontwend wa ren, regelend op te treden, keeren toestanden uit lang vervlogen dagen terug. Dus brengt dr. Joh. C. Been in het maandblad van Amstelodamum in her innering, hoe door de overheidsbemoeiingen met het bakkersbedrijf, het vaststellen van den prijs en 't gewicht van het brood feitelijk het overoude insti tuut der broodzetting herleeft, dat sinds zestig ja ren te Amsterdam was afgeschaft. De broodzetting mag terecht een overoude instel ling genoemd worden. De schriftelijke overlevering dienaangaande gaat voor Amsterdam meer dan vier en een kwart eeuw terug, tot het jaar i-479; doch niet onwaarschijnlijk zal de Amsterdamsche magi straat nog wel vroeger eenig toezicht op het brood, het voornaamste volksvoedsel, hebben uitgeoefend. Het eerste spoor van overheidsbemoeiing te dezer zake vinden wij in een keur van 4 Mei 1479, waar bij bepaald werd dat een roggebrood niet duurder mocht worden verkocht dan voor een braspenning of 20 penningen, wat overeenkomt met 6^4 cent van onze tegenwoordige munt. De bakkers waren met deze prijsbepaling het volstrekt oneens en besloten tot staking. In den ochtend van 7 Mei werd daarna afgekondigd, dat iedere bakker nog voor zonsondergang een oven vol brood moest heb ben gebakken, op straffe van anders „zijn leven dage" van het bedrijf te worden uitgesloten en een boete van f 25 te moeten betalen. Dit zal wel geholpen hebben, doch nu gingen de bakkers het brood lichter maken: weshalve in den loop van den zomer de zwaarte van het roggebrood door de re- geering op 12 pond werd gesteld. In 1481 tijdens den oorlog met Utrecht, was er groote duurte: men bepaalde toen den prijs van een roggebrood op 2 stuivers. Weigerachtige bakkers werden weder be dreigd en den voke werd velrkondigd: „een iegelijk die brood koopen wil, zal 2 stuivers op 't venster (wij zouden zeggen: de toonbank) leggen, en een roggebrood daarvoor naar zich nemen mogen." In 1484 is voor het eerst sprake van broodwegers, tevens keurders, vier „goede mannen" met name Gerrit Gerst, Goossen Pietersz, Claas Klein en Jan Pielersz. Zij moesten wekelijks op straffe van zelf i-eboet te worden bij de bakkers rondgaan het brood wegen en den prijs bepalen. Deze werd dan aan de deuren der beide parochiekerken, de Oude en de Nieuwe Kerk, aangeslagen. Ieder bak ker moest zijn brood merken; men mocht tarwe-, rogge-, gerste- en haverbrood bakken, doch deze granen niet vermengen. Ten stadhuize werden twee „buidels" opgesteld, om het meel „door te slaan", naar welker groote de bakkers zich kondeD richten. In 1530 was het reeds een oud gebruik dat op Sint JTubertusdag, 3 November, twee broodwegers werden gekozen, uitde bakkers zei ven. In 1557 werd echter besloten „luyden van fatsoen" aan te wijzen uit de vroedschap of uit de voornaamste ingezete nen. Later ontstond een college van acht personen „tol het zetten en het wegen van brood"; het was samengesteld uit vier graanhandelaars en vier bak kers. In de 17e eeuw kwamen deze heeren eiken Zaterdagmiddag, ten Stadhuize bijeen om prijs en gewicht vast te stellen: hun besluiten werden ver nield op vier biljetten, die aan het Stadhuis, de Oude en Nieuwre Kerk en op de korenmarkt wer den aangeplakt. Sinds 1689 ontvingen de bakkers zulk een biljet aan huis,waarvoor zij een stui ver moesten betalen. In 1741 werd bepaald, dat dit „biljet van de zetting" duidelijk zichtbaar in den winkel moest worden opgehangen, terwijl bovendien op de toonbank een schaal met gewichten aan wezig moest zijn, opdat ieder kooper zijn gekochte waar zou .kunnen wegen. Het was streng verboden de bakkers voor de nadering der broodwegers te waarschuwen; met niet minder dan oen boete van f 30t' werd dit misdrijf bedreigd. Dezelfde boete stond op het verkoopen van brood onder de zetting, terwijl bovendien een bakker, die dit deed, gedu rende zes weken zijn winkel moest sluiten. Op het „qualijck toespreken, beletten of misdoen"' van de broodwegers stond een boete van zes gulden, die in 1689 tot f 50 en bij herhaling tot f 100 werd verhoogd 1 In tijden van groote duurte werd d<x>r de stedelijke regeeringen het brood voor o'nverraogentlen beneden den bij zetting vastgestelden prijs beschikbaar 'gesteld!; het verschil werd aan de bakkers vergoed. Dit college, tot het zetten en. wegen bleef bestaan tot 30 September 1811, toén bet gesplitst werd en er vier broodwegers optraden, op een salaris van 400 francs, en daarnaast onbezoldigde commissarissen tot dc zet ting werden aangesteld. Ia 1823 trok het provinciaal bestuur hel toezicht .op de zetting aan zich, zoodat de stedelijke commissarissen "wegvielen, totdat bij' besluit van B. en W. van 12 October 1847 weder een commis sie tot regeling van den prijs der zetting van het brood in het leven werd geroepen. Onder den invloed der .economische begrippen van dien tijd stelde deze commissie zelve in 1852 voor om de broodzelting te doen vervallen; 11 Augustus van dat jaar benoemde de gemeenteraad een commissie tot onderzoek dezer aangelegenheid. 9 Maart 1853 besloot de Raad met ,26 tegen 4 stemmen tot afschaffing. Aan gezien echter om tot vaststelling eener verordening op de qualiteit van het brood te kunnen komen, een koninklijk besluit van 1843 gewijzigd moest worden, duurde het tot 14 Juli 1854 eer de afschafflng werkelijk plaats had. Op den prijs van hef "brood oefende de afschaffing van de zetting aanvankelijk* geen invloed. Terwijl toch de prijs van een kilogram gebuild tarwebrood; m de eerste helft van 1854 -wisselde tusschen 37^/s en 35tya cent, liepen .de schommelingen na de afschaffing van 35U, tot 38. In December was de prijs 38 cent, terwijl volgens de berekening, die bij de zetting gold, slechts 35$ cent had betaald moeien worden; „zoodat de geheel vrij .gelalen concurrentie zeggen Ben W. in bét gemeenteverslag aanvankelijk niet die ge volgen heeft gehad, welke sommigen rich daarvan had den voorgesteld. PRTTEKEN IN HET FRIESCH. Zondag is in de Hervormde Kerk te Tzum een preek in het Friesch gehouden, ditmaal door een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 1