Sphanpp Tniipant
TWEEDE BLAD.
Het Borstbeeld.
VRIJHEIDSDRANG.
De dingen om ons heen.
Uuiiuijui uuuiunii
ZATERDAG 16 JANUARI 1915.
58sle Jaargang No. 5523.
I Hr t Fransche departement Gers is lang onder Bo-
napartistischen invloed gebleven. Tot kortelings nog
behaalde do candidaat aer imperiale reactie er in
ettelijke arrondissementen de meerderheid. En zelfs
nü nog zijn er plaatsjes, waar de gemeenteraad al
leen uit Bonapartisten bestaat.
Bij de vorige algemeene verkiezing werd het dorp
Pelougat, om in de taal der plaatselijke couranten
te spieken, „eindelijk aan de reactie ontrukt". Deze
groote gebeurtenis was toe te schrijven aan den
persoonlijken invloed van een zekeren heer Dela
touche, oen grooten brander en likeurstoker, die
zich kortelings in het land gevestigd had, waar hij
noch n et geld, noch rnet handjes geven zuinig was
geweest. De lieer Delatouche stond met het regee-
rmgspersoneel te Parijs in vriendschappelijke betrek
king. Door zijne bemiddeling ontving de gemeente
Peiougat, zoo bonapartistisch als zij was, vijfdui
zend lrans van den minister van eeredienst om hare
kerk te restaureeren, schoolkaarten voor hare schooi
,van den minister van onderwijs, en vijfduizend franc
voor hare verhagelde velden van den minister van
landbouw. Deze stortvloed van weldaden bracht de
Pelouga tanen tot inkeer en deed voor hen de ster
van Napoleon merkbaar verbleeken. Zij droomden
nu nog van een spoorweglijntje, dat bij uitnemend
heid geschikt zou zijn tot het vervoer van hunne
eieren, hoenders, vruchten en wijnen naar Parijs en
Bordeaux. Fn de heer Delatouche beloofde hun ook
dit spoorweglijntje,, als zij hem maar in den ge
meenteraad hielpen. Het resultaat was, dat hij met
een flinke meerderheid gekozen word, en met hem
de gonsche republikeinsche candidatenlijst. Men be
noemde hem tot burgemeester. Hij had tot eersten
adjunct een metselaarsbaas, Bergeot, en tot twee
den ndjunct den herbergier Nicasse.
Met kalmte en waardige voldoening redeneerden
de gouvernementeele bladen over .de bekeering van
Pelougat. De roaclionnaire pers daarentegen be
weerde, giftig, dat die slimme Pelougatanen slechts
hun spoorlijntje wilden, en dat zij, terstond na hun
eerste bezending producten geëxpedieerd te hebben,
hunne republikeinsche gezindheid weder over boord
zouden gooien. Inderdaad, behalve de maire, stond
de nieuwe gemeenteraad alles behalve vast in zijn
republikeinsche schoenen, en de meeste leden waren
met hunne nieuwe politieke geloofsbelijdenis wel"
wat verlegen. Een zeker incident deed dit hij de
eerste do beste raadsvergadering aan het licht ko
men.
Op den schoorsteenmantel van de vergaderzaal
prijkte namelijk een borstbeeld in pleister, geheel
vergeeld door den tijd. En dit borstbeeld was -
zou men het gelooven? van Napoleon III!.Ta,
van den keizer! Het konterfeitsel van den „tiran
was op den grooten vierden September ge
spaard gebleven, omdat het aan niemand in de ge
meente aanstort gaf. Men had het ook in het ver
volg eenvoudig laten staan waar het stond. En daar
IMougat rranr een heel klein en afgelegen dorpje
was, waar geen hoogere ambtenaar ooit heenkwam,
zoo had niemand ooit deze onbehoorlijkheid verklapt
Aldus geschiedde het, dat na een ruim vijf-en-
twintigjarig bestaan van de officiëele Republiek, het
beeld met het groote voorhoofd, den krommen neus,
de puntsnor en den bokkebaard van den derden
Bonaparte nog presideerde bij de municipale beraad
slagingen van een kleine gemeente van Frankrijk.
„Mijne heèren en waarde medeburgers," sprak de
heer.Delatouche, zoodra de zitting geopend was
„wij moeten, vóór alle dingen, deze stilzwijgende be-
leediging van onze dierbaarste overtuigingen doen
verdwijnen!"
Dit debuut werd matig toegejuicht en onmiddel
lijk stemde men voor de verbanning van Napole-
on's borstbeeld naar de vliering van het raadhuis,
Maar toen de maire nu voorstelde de noodige gel
den toe te staan tot het aankoopen van een buste
der Republiek, stiet hij op een algemeene tegenkan
ting.
„Bon Diou! Honderd francs voor een pop van
pleister!"' riep Nicasse. „Daarvoor is de gemeente
niet rijk genoeg, moussu en dan nog wel na dien
hagelslag!"
„Als de regeering wil dat wij zoo'n pop in onze
vergadering hebben, dan moet zij ons er maar een
present doen!" liet Bergeot er op volgen.
Geprikkeld door dit verzet en wel ziende dat hij
het geld niet krijgen zou, eindigde de maire met te
verklaren, dat hijzelf, Delatouche, het borstbeeld uit
zijn eigen zak betalen zou. Hiermede had de gan-
sclie vergadering vrede.
Meu nocdigde den onder-prefect uit om persoon
lijk de inwijding van het beeld te komen bijwonen,
en men bestemde een som van vijftien francs om in
den avond van den feestdag het dorpsplein te illu-
mineeren'en de muziek te bekostigen, bij welke men
dansen zou. Het beeld werd onverwijld bij een Pa-
rijsche firma besteld, en iedereen was tevreden.
Des avonds kwam er van den onder-prefect het
volgende telegrafische antwoord op de uitnoodiging
van den burgemeester: „Het zai mij eene eer en een
genoegen zijn, met u te komen feestvieren in de
schoone gemeente Pelougat, die nu eindelijk aan de
klauwen van de reactie ontrukt is."
Ongeveer vijf dagen later kreeg de burgemeester
bericht, dat de kist, die het kostbare borstbeeld be
vatte, aan het naastbiigelegen station te Gabarret
was afgeladen. Van Pelougat naar Gabarret is der
tien kilometer. De burgemeester bood zijn adjuncten
zijn rijtuig aan, om de kist te halen. Zij gingen rnet
hun drieën.
Tc Gabarret aan het station gekomen, zagen zij
zich geplaatst voor een langwerpige kist, op welke
met leusachtige letters het woord „breekbaar" te
lezen stond. Reeds wilden zij die in het rijtuig la
den, toen de stationschef hun beleefdelijk in over
weging gaf, oor af eens den inhoud der kist te veri-
ficeeren, aangezien do maatschappij na aflevering
geen aansprakelijkheid daarvoor meer aanvaardde
Misschien werd de n.an daarbij slechts door een
licht verklaarbare nieuwsgierigheid gedreven. Mis
schien ook had hij een voorgevoel van een in de
lucht zwevend ongeluk. Hoe dit zij, men volgde zijn
raad op en opende de kist.
Zij bevatte een aanzienlijke hoeveelheid hooi en
papier, vermengd met een massa vormelooze brok
ken pleister. Hei beeld was bij het transport door
ruwe behandeling in honderd scherven gebroken. On
geschonden bleek slechts het voetstuk, versierd met
bet monogram R. F., in een halven lauwerkrans.
Nicasse was pijnlijk getroffen. Bergeot lachte in
zijn baard, in stilte zich over het ongeluk verkneu
kelend, want hij v as jaloersch op den burgemees
ter. De heer Delatouche echter zeide heel kalm:
„Dat komt terecht. De spoorwegmaatschappij is
aansprakelijk. Mijnheer de stationschef, ik verzoek u
eono verklaring op te maken."
Gedurende ae volgende acht dagen was Pelougat
het tooneel van levendige discussiën. De reactionnai-
ren jubelden. De pastoor deed, van den kansel, in
deze gel evrtenis den vinger Gods opmerken. Ber
geot wenschte heimelijk dat de maatschappij bezwa
ren zou maken en dat het beeld niet komen zou. Hij
weid echter teleurgesteld. Een vrachtbrief uit Ga-
bairet kondigde weldra de komst van een tweede
kist aan.
Opnieuw begaven zich de drie autoriteiten naar 't
station. Opnieuw werd de kist geopend. Toen men 't
hooi en het papier verwijderd bad, kon zelfs de
stationschef een kreet van bewondering niet onder
drukken. Het vrdieven borstbeeld verscheen, onge
rept, met het aangezicht hemelwaarts, verblindend
vau blankheid. Het. was niet een van de zoetsappige
Republieken, die, met een onnoozel gezicht, even
gced de vnjl.eid, cf den landbouw, of de stad Rou-
aan kunnen voorstellen. Neen, het was eene Repu
bliek met energieke gelaatstrekken, trillende neus
vleugels en glidnden mond. Zij droeg op haar
in oid de phrygische muts, en baar half geopende
pegluin liet een ronden boezem doorschemeren, die
scheen te zwellen van revolutionnaire geestdrift.
„Sakkerloot!" riep de stationschef wat een
mooie vrouw!"
De heer Delatouche triomfeerde zediglijk. Men
bedekte het beeld weer met papier en hooi, droeg
het in het rijtuig en transporteerde het naar de
raadszaal van Pelougat.
j Maar toen de burgemeester, in tegenwoordigheid
van oen ganschen raad, het beeld uit de kist haal
de, om het op den schoorsteenmantel te plaatsen,
I toon gebeurde er iets ongehoords, iets ontzettends.
Het beeld verdeelde zich onder zijn handen in drie
I stukken. Fijne scheuren, die niemand bemerkt had.
j doortrokken het pleister, de eene dwars over hei
i voorhoofd, de andere juist door den hals.
Roerloos en sprakeloos aanschouwde de heer De
latouche de drie fragmenten van zijne Republiek.
Welü een fataliteit was hier in het spel? En
wat te doen? De spoorwegmaatschappij zou
vergoeding weigeren. En bovendien, zou een derde
exemplaar het er beter afbrengen?... Het beste was
van de inwijding dan maar af te zien, aan den
onder-prefect te schrijven, de zaak te laten liggen
zooals zij lag.
Bergeot echter, de metselaarsbaas, die evenees he
beeld aandachtig beschouwde, krabde zich het hoofd
en zeide:
„Kijk als u mij liet begaan, dan zou ik dat wel
weer in oreb brengen.'
„Zou u dat kunnen doen, Bergeot?' riep de maire,
hem beide handm drukkende.
„Wel ja!... De stukken zijn kompleet. Er mankeert
er geen een... Ik zou ze tegen elkaar plakken, me:
een stokje van binnen, en er dan pleis ler in gieten.
Dan zou het ding nog steviger zijn dan tevoren."
Men gif bu het 1 osatb ed aan Bergeot, di; he. m e
naar huis nam. Dienzeifden avond nog kwam hij be
richten dat zijne operatie geslaagd was. D_* barsten
waren volmaakt onzichtbaar. Het beeld: werd tentoon
gesteld in de vestibule van het raadhuis, waar de gan-
sche gemeente het kwam aanstaren. De bewondering
der dorpenaren werd verdeeld tusschen den heer De-
FEUILLETON.
13.
Precies op den tijd, als de schilder verwacht had,
kwam de adjudant te Berlijn. Thuis was gedaan wat
mogelijk was, om een schandaal te voorkomen. Voor
loopig was Ella voor het dienstmeisje ziek; alleen
mevrouw Heller en Toni mochten bij haar komen.
Hot schoen nog niet noodig om een dokter te ha
len. Dan hadden moeder en zoon afgesproken, om
zoo het eenigszins mogelijk was, de geschiedenis
zoo Ie leiden, dat Ella dadelijk mee terugkwam,
Julius zou beginnen met zoo voorkomend mogelijk
tegen Ella te zijn, het overige zou dan later wel
terecht komen of als dat niet meer kon men
had op alle eventualiteiten gerekend dan wilde
men zich tenslotte toch bereid verklaren, om alles
roet den mantel der liefde te bedekken'. Het meisje
'zou men op verzoek naar München hebben laten
gaan. Maar daar moest dan ook werkelijk heengaan,
men nam l ocwei noodgedwongen het aanbod van
den schilder aan ja, het was wel zeer plotseling
opgekomen, een verre, vermogende bloedverwante
die zich opeens herinnerd had dat zij nog familie
had dat had men niet kunnen afwijzen en zoo
voorts. Dan was aan het voornaamste gebabbel den
kop ingedrukt. Gemompeld zou er natuurlijk toch
worden, maar daarvoor kon men allerlei uitvluchten
te haat nemen en voor de rest zou de tijd wel zor
gen. Ook nam min zich voor, om nog dit offer te
brengen, dat men over eenigen tijd Ella's bruiloft,
ten huizo der familie Heller zou vieren. De schilder
zou llaar toch vrij zeker huwen als zij dan 'ater
met den hongerlijder zou verhongeren, was dat haar
rechtvaardige straf. Eenige verplichting ten opzichte
van een uitzet of bruidsschat, had men in dit ge
val niet, en in den grond der zaak waren moeder
en zoon daar zeer tevreden over. Dat kon men spa
ren en daardoor Toni's vooruitzichten verbeteren.
Luitenant Heiier kwam dus in een rustige stem
ming en een tot verzoening geneigd gemoed te Ber-
rlijn aan.
foen hij den portier naar mijnheer Paulsen vroeg,
was hij toch min of meer verbluft, toen deze hem
zeide: „Nummer zes-en-twintig, tweede verdie
ping mijnheer Paulsen verwacht u reeds, luite
nant."
„Dat is toch eigenlijk wel wat naïef maar, ten
slotte kon hij ook wel denken, dat ik zou komen,"
dacht de officier, terwijl hij, licht met de sabel rin
kelend. de trap opging. „Ella vind ik dan in ieder
geval niet meer bier."
M'H kletterende sporen ging hij door de gang en
klopte bij Ne 20 aan.
„Binnen
Hij trad binnen. De schilder, die in een' fauteuil
zat, wierp een Mik naar de deur, stond op, legde
een beek, waarin hij gelezen had en zijn sigaar
neer en trad den bezoeker tegemoet.
„Luitenant Heller, ik had u om het zoo te noe
men, verwacht, en het doet mij genoegen dat u ge
komen is. Wilt u plaats nemen?'"
De luitenant had bij het binnentreden toch een
sneller blik door de kamer geworpen, of hij zijn ont
vluchte nicht ook ergens kon ontdekken, maar da
delijk daarop moest, hij zichzelf bekennen dat zulk
een gedachte dwaasheid was. Hij deed nog een
paar 6chreden naar binnen, en zag den schilder
scherp aan. De uitnoodiging om te gaan zitten, liet
hij onbeantwoord op zoo vriendschappelijken voet
stonden zij toch waarachtig niet.
„Daar u mij verwacht hebt," begon hij, „zult u
wel niet onwetend zijn, waarom ik kom."
De schilder knikte toestemmend.
„Derhalve wilde ik eerst weten, waar ik mijn nicht
kan vinden."
„Juffrouw Wolfers is op het oogenblik in Leipzig.
Jawel in Leipzig. Tien minuten over zes is haar
trein daar aangekomen." voegde Paulsen erbij, in
antwoord op don verbaasden blik van den luitenant.
„Dezen nacht reist zij door naar München, waar ik
juffrouw Schmidt telegrafisch heb gewaarschuwd."
„Hoo moet ik dat begrijpen?" vroeg de luitenant.
Dat de geschiedenis zich zoo snel ontwikkelen zou,
had hij niet kunnen verwachten.
„Zouden we niet liever gaan zitten?" herhaalde
de schilder zijn uitnoodiging.
Maar weer weigerde de ander. Ella was dus wer
kelijk gevloden zij kon niet meer terug! Hij beet
zich op de lippen.
„Welnu, dan zullen wij staande onderhandelen,"
vervolgde Paulsen op wat kouder toon. „Het aanbod,
dat ik gisteren uw moeder deed, was volkomen ern
stig geineend, ofschoon ik tevoren wist, dat het zou
afgewezen worden door uw moeder. Maar des te
meer was ik er van overtuigd, dat uw nicht het
zou aannemen."
„Mijnheer
„Ik verzoek u mij aan te hooren, tot ik ten einde
ben met wat ik u te zeggen heb. Op mijn- woord I
latouche, die het kunstwerk betaald, en baas Bergeot,
die het gerepareerd had. Alleen maakte men de opmer
king, dat het verschc, in he inwmdi/se van het masker
gegoten pleister een zonderling zwavelachügen geur ver
spreidde.
„Zij riekt niet lekker, die Republiek van u", ver
klaarde schamper de pastoor.
Den volgenden dag was die geur verdwenen. Maar
tecen den avond bespeurde men een wonderlijk ver
schijnsel. Het aangezicht en da boezem der Republie.
bleken geheel doorkruist van talloooao kleine barst
ies, die langzamerhand grooter werden. De secretaris,
hevig ontsteld, ging Bergeot halen.
„Wees maar gerust!" zeide de metselaarsbaas. „Da
komt door het pleistor van binnen, dal bij hel drogen
wat uitzet. Laat het maar zitten, tot hef heelemaa.
droog is. Dan zal ik de scheuren wel dichtstoppen
De mare van het ongeval verspreidde zich door de
gemeente on do Bonapartisten zwollen van leed ver
maak.
„Hun Republiek kraakt al!" zeide de pastoor, zich
de handen wrijvende. „Ze zullen haar niet inwijden'
Intusschen hield Bergeot zijn woord. Het onheil werd
spoedig hersteld. Wel hieven er op het gelaat eenig'
zonderlinge lijnen zichtbaar, maar ow<r h«'t
en niet ai te zeur op den keper bekeken, haa men
nu eene zeer aannemelijke Republiek. De dag der in.
wijding werd bepaald op den volgenden Zondag. Ten
einde deze plechtigheid te indrukwekkender te maken
bedekte men voorloopig hel borstbeeld met een witte,
doek. De onderprefect zou het eigenhandig onthullen
Maar op den morgen vóór de plechtigheid kwam
Bergeot, nog niet geheel gerust, den burgemeester op
zoeken
„Het zou toch niet kwaad zijn, als wij onze Re
publiek nog eens bekeken, mo'ussu zeide hij. „Mis
schien zijn er nog enkele scheurtjes in gekomen
De heer Delatouche verklaarde zich bereid, en me
hun beiden begaven zij zich naar de raadzaal en ver
wijderden den doek.
Een afgrijselijk schouwspel bood zich aan hunm
oogen. Het gansche gelaat der Republiek, haar hals
haar boezem en hare phrygische muts, waren overdek
met zwarte vlekken en groenachtige puis'en. Het leel
wel eene figuur uit een anatomisch kabinet, dat een
vorm van hevig en huiduitslag voorstelde.
De burgemeester en zijn adjudant keken elkaar me
vervaarde blikken aan*
„Kan er dat niet af?' 'vroeg de heer Delatouche
„Onmogelijk", antwoordde Bergeot, „Dat komt v«i
binnen, net als bij een vochtigen muur".
„Maar, sacrebleu. dan zitten wij aan den grond
Wij kunnen toch zulk een monster niet inwijden'
Dat zou al te belachelijk zijn!... Het is alles uv
schuld, Bergeot! U hebt het mooie beeld 'o'aal ver
knoeid' Nu is er geen üjd meer om een nieuw te be
stellen 1"
Bergeot keek droevig op zijn neus. Maar eensklap
kreeg hij een inval.
„Wat die Republiek betreft, hebt u gelijk, moussu
Daarmee is niets meer aan te vangen.. Maar ÓL-
wij eens dat andere portrét van den zolder haalde"
dat van den keizer zaliger?... Dat is nog best in
orde hoor!"
„Het borstbeeld' van den keizer? Bent u dol9
Wilt u een borstbeeld van Napoleon III laten in
wijden door een onder-prefect van de Republiek9"
„Wel neen toch, wel neen toch! U laat mij nie
uitpraten... Ik zou dien keizer wel opknappen II
zou hem zijn sik en snorren afnemen en hem een wol
len muts op zijn hoofd zetten, zooals deze... Dat zou
ik wel klaarspelen 1"
De burgemeester maakte bezwaren. Hij had geen ver
trouwen meer in het talen' van Bergrot.
„Hoe kan ooit het borstbeeld van Napoleon, z~lf
njet een phrygische muts op, gelijken op een borstbeeld
van de Republiek?"
„Wel. bon Diou!'" antwoordde Bergeot „wie heef
haar ooit in levenden lijve gezien, aie Republiek? L".
of ik, of de onder-prefect? Eene Republiek kan
toch elk gericht hebben, dat men maar wil".
Ten einde raad. gaf de heer De'a'ouche zijne toestem
ining. Alleen drukte hij Bergeot een strikte geheimhou
ding op het hart.
En Bergeot ging nu aan den arbeid Den san
schen dag fatsoeneerde hij het borstbeeld van keizer
Napoleon III tot een borstbeeld van de Republiek.
Des avonds was hij klaar, ging naar den burgemeester
en toonde hem het werk zijner handen.
Inderdaad was het een merkwaardig grnotneuzige
Republiek, die Bergeot daar zoo gefabriceerd had.
Maar de phrygische muts. die precies naar het mo
del was, 'redde gelukkig alles. De burgemeester
sloeg een gat in de lucht.
„Wel, kijk!" riep hij: „dat is volstrekt niet kwaad
uitgevaren! Je hebt talent, Bergeot! Ik maak je
mijn kompliment!"
„Een mensch doet wat hij kan." gaf Bergeot be
scheiden ten antwoord, en tegelijkertijd stopte hij
den burgemeester een in papier gewikkeld pakje in
de band.
„Bewaar dat maar, moussu lou maire. Dat kan ons
misschien nog wël eens dienen."
„Wat is er in?" vroeg de beer Delatouche ver
wonderd.
„Wel, de snorren en de sik van den keizer, mous
su. Die heb ik er voorzichtig met een scheermes
afgenomen. Want ziet u als bij geval eens de
tegenwoordige Republiek op hare beurt naar den
van eer geef ik u de verzekering, dat geen enkele
afspraak tusschen uw nicht en mij heeft bestaan.
Innerlijke betrekkingen gaan niemand iets aan. Juf
frouw Wolfers verslond de roepstem, die tot haar
kwam, en ging hierheen. Ik ben slechts op ridder
lijk-beleefde wijze tot haar genaderd."
„Daar begrijp ik niets van. Geen afspraak? Dat
geloof ik niet. En innerlijke betrekkingen een
mooie uitvlucht."
„Ik moet u verzoeken, luitenant ik wil het
laten pa°secren, dat u mij beticht van een onwaar-
held. U is begrijpelijkerwijze wat uit uw humeur,
voelt u overrompeld of wat dan ook, ofschoon u met
open oogen had kunnen zien. Innerlijke betrekkin
gen echter, zooals ik mij heel nuchter uitdruk, kunt
u evenwel nauwelijks begrijpen, want u is een rea
list, door en door. Daarom kan ik u ook niet ver
klaren, waarom alles zoo gebeurd is en zoo komen
meest. U zoudt het voor haarkloverij houden. Ten
gevolge daarvan kan ik u slechts zeggen, dat ik juf
frouw WMfers als mijn bruid beschouw, ook, al is
het beslissende woord nog niet gevallen met
een bepaalde bedoeling is dat nog niet geschied, wanl
wel met 'n vreemde jongedame, maar niet met mijn
bruid ik dénk op dit punt zeer streng kon
ik tot uitvoering brengen, wat ik gedaan heb. Te
München zal ii< het jawoord balen, waar juffrouw
Wolfers onder de bescherming van mijn moederlijke
vriendin staat. Dan zullen wij ook graag uw moe
dei goed 1 urgerlijk om haar zegen vragen en zal
ik meedeelen hoeveel mijn vermogen bedraagt, dat
wel niet veel meer zal zijn als we ons ingericht heb
ben maar waarvoor ik zorgen kan en zorgen zal aan
de zijde van e< n vrouw als Ella Wolfers, zoo dat
het wel voor dc huishouding van twee personen
voldoende is."
Wat hij hoorde ging den neef ongeveer als een
molenrad door het hoofd. Was dat ernst of scherts
moest hij alleen maar gehoond worden? De boos
heid beving hem weer, maar hij bedwong zich nog.
„Mijnheer, ik begrijp u niet. Uw woorden wel, maar
anders
„Daarvan ben ik overtuigd," zeide Paulsen rustig.
„Ik heb het u immers reeds gezegd: u kunt hier
werkelijk niet:: begrijpen."
„Moet ik dat als een beleediging opvatten?"
„In bet geheel niet," verzekerde de schilder be
leefd, „alleen maar de constateering van het feit,
dat aan de eene zijde juffrouw Wolfers en mijn
nederig persoontje, en aan de andere zijde uw fami
lie van te uiteen'oopende natuur zijn, om zich óóit
mot elkander te kunnen verstaan, te begrijpen."
kolder ging, en als men kan niet weten de
Bonaparjtes er weer bovenop kwamen, wel, wat
doe ik dan?.... Dan neem ik doodeenvoudig v»n dit
portret de slaapmuts af, ik plak de sik en de
snorren er weer aan en ziedaar!! dan
heb ik mijn keizer weer regelrecht op zijn schoor
steenmantel, zonder dat het aan de gemeente een
centime gekost heeft!" N. R. CL
FLNAXCIëEL UITSTAPJE.
Herhaaldelijk wordt in de Laats.e maanden de finan-
cieele kracht der vursdiiltemte landen ter sprake ge
bracht.
Niet alleen die der oorlogvoreiwlo naties, waarop
dan een beloog gebaseerd wordt, boe lang zij een
*r>jg „nog wel' of „nog maar zouden kunnen vol
houden, doch eveneens die der neutrale s aten, o«n
up grond der verkregen gegevens te komen tot een
nasis om te voorspellen, op welke wijze en in welke
mate zij de thans geleden en nog te lijeten schade zullen
kunnen te boven komen.
Het sproekt van zelf. dat zulke cijfers en dus de
.-cdeneering, die men er op baseert, alleen dan van
waarde kunnen zijn, wanneer vaststaat, wat men „tinón-
cieele kracht" noemt. Zoolang dit begrip vaag is, hangt
natuurlijk elke redeneering in de lucht.
Dc neus van Piet is groot, zegt A. En B. beweert,
dat die van Klaas klein is. Het is mogelijk hieruit een
oncJusie te trekken, wanneer A en B hetzelfde begrip
lebben omtrent de maal die een gewone, normale
icus moet hebben. Doch als A zelf een heel klem, stomp
.vipneusje heeft en B gezegend is met een reukorgaan,
vaarin een halve snuifdoos tegelijk oen garage vindt,
is het duidelijk, dat wat A groot noemt, voor B eigen-
ijk gezegd heel gewoon en wat B kléin vindt, voor
v n<>g reusachtig kan zijn.
Wat moet men dus verstaan onder „fmanckda
;racht" van een land? De rijkdom van al rijn burgers
te zaïnen?
Wij gclooven van niet en zeker niet wanneer het
zoo verkregen cijfer zou moeten dienen als grondslag
eener vergelijking. Want die gezamenlijke rijkdom kan
samengesteld zijn uit zoo verschillende factoren, dat
een nulhoen. bij het eene land totaal verschil 1 van
:en millioeu. bij het andere. Een voorbeeld: Streek A
heeft zich langen tijd toegelegd op he! voortbrengen
van een artikel, waartoe bodem of klimaat zich bij
zonder leenen, laten wij zeggen: wijn. In gewone om-
landigheden brengen de verkregen producten vijf mil-
lioen netto-winst op en zou men dus ruw weg
altoos de waarde van die streek op circa hondera
tnHüoen mogen schatten. Door en omstandigh.kloor
log, financieele crisis of iels anders neemt de vraag
af en blijft dus de streek met het product zitlen of
moet hel onder de gewone waarde opruimen. In beide
gevallen is dus dé financieele kracht der-streek afge
nomen.
Streek B daarentegen fabriceert een artikel, dal een
levensbehoefte uitmaakt en normaal een gelijke netto
winst geeft. Door dezelfde oms_andighedeii wordt de
koopkracht van het publiek minder. Het kan voor alles
te riunen minder bestoden, doch. het ar ikel B moet
het toch hebben. Resultaat is een stijging van winst.
!>och het is duidelijk dat de rijkdom van slre.-k A
niet achteruit en die van B niet vooruitgegaan is, al
heeft het netto-inkomen een verandering ondergaan.
De rijkdom der burgers kan zelfs afnemen terwijl dio
van den staat toeneemt. Neem bijvoorbeeld de Nedcr-
tancfische Staatsschuld, de 3 pet. Icening. Oorspronke
lijk leende het land duizend gulden en vergoedde daar
voor 30 gulden huur per jaar. Doo" allerlei omstan
digheden, die buiten het bestek van dk artikel liggen,
daalde de prijs van het schuldbewijs ter grootte van
duizend gulden, zoodat men thans zulk oen papier
voor even zevenhonderd zestig gulden koopen kan. Ilij,
die dus bij uitgifte zulk een stuk kocht, heeft bijna
25 pet. verloren. Als hij het niet behoeft je verkoopen,
is rijn inkomen onveranderd gebleven, doch verreweg
de meeste obligaties zullen in den loop der jaren van
eigenaar ver.inderd zijn, zoodat bier wc! degelijk van
een aanzienlijk verlies voor de houders mag worden
gesproken. De rijkdom der burgers is a hieruit gegaan,
doch die van den Staat steeg belangrijk. Wamt om
het schuldbewijs dat eerst duizend guldu bedroeg weer
in te lossen, behoeft de staat thans slechts 7G0 gul
den neer te leggen.
Hieris dus het finanüeel belang van, staat en bur
gerij lijnrecht het tegenovergestelde.
Wij moeten de financieele kracht van een staat dus
op andere wijze trachten te vinden. Geeft de Staats
schuld soms een vingerwijzing? Slechts gedeeltelijk De
Aimanach Hachette van 1910 vergeleek de staatsschul
den van 21 landen en de vermeerdering of vermindering
in elk tusschen de jaren 1890 en 1909. Voor het laatste
jaar staat ons land1 op dat lijstje met 39 milliocn voor
jaarlijksche kosten, a.w.z. driemaal zooveel aLs Zwe
den, ruim zooveel als Bulgarije en Griekenland, samen
bijna één elfde van Duitschland, een negende van
Groot-Britaïuiië. Valt uit zulke cijfers nu iets to con
cludeer en Immers neen. Het verschil in berit moet zeer
zeker ook in aanmerking worden genomen en even
eens de wijze waarop de schuld ontstaan. Wanneer b.v.
groote bedragen worden geleend voor werken van al
gemeen nut, voor he'. droogmaken dor Zuiderzee b.v.,
aanleg van spoorwegen, havens of kanalen, woningbouw
voor staatsindustrie en dergelijke, staat tegenover de
De adjudant tastte hoe langer meer in het duis
ter, hij begreep er totaal niets van. De man voor
nem moest krankzinnig zijn, kompleet gek. En aan
hem zou zijn nicht ten offer vallen, het mooie, lieve
meisje, die heel wat andere partijen kon krijgen,
J'ij zou zijn familie, die hoog aangeschreven stond,
u- voorwerp yan spot en gebabbel maken, voor
altijd. Fijne familie, zou het heeten. de nicht ver-
,J nn('kt eB ontij met een landlooper,
„Mijnheer, u bazelt," sprak hij in opkomende
woede.
„AJoet ik dat als 'n beleediging beschouwen?" her-
naaide de schilder spottend de woorden van den
luitenant, van zooeven.
„Dat laat ik ter beslissing aan u over." De oogen
van den adjudant schoten vonken.
„Luitenant." antwoordde de schilder zeer rustig,
„het was misschien toch niet goed. dat u geen stoel
helt genomen. Als men zit, wordt men niet zoo spoe
dig warm, en wij wilden toch rustig onderhandelen."
„Wilt u mij de les lezen?"
„Ik leer zelf altijd nog graag," sprak Paulsen hem
dit wapen uit de hand slaand. ..Overigens kent u nu
de feiten. Zij zijn ongewoon, doch niet met de eer
m strijd. Met eenigen goeden wil, zult ge er gemak
kelijk en zonder opzien te baren, mee tevreden zijn,
dat juffrouw Wolfers binnen enkele dagen mijn ver
loofde en na een paar maanden mijn vrouw zal
worden."
„Als /ij de toestemming daartoe krijgt," zeide
de luitenant grof.
..I'ie is niet noodig, hoewel wij er prijs op stellen,
die to hekomeu. Ik zeg: wij -ik veronderstel na
melijk bij inijn toekomstige bruid dezelfde meening.
J< ifrouw Wolfers is meerderjarig, en behoeft dus
niemand? toestemming om te huwen."
De officier dacht na. Hier was niets meer te be
ginnen, elke macht was hun eenvoudig ontnomen.
Men had .alleen te doen, wat de voor hem staande
man beliefde. Hij had het spel geheel in handen.
Krankzinnig was bij niet, neen, zelfs zeer sluw. Hoe
mooi was dat alles afgesproken, ofschoon hij het
pp zijn woord van 'eer loochende. Maar had zoo
iemand wel eergevoel? En telkens kwam de vraag
terug: waarom toch zoo? Hij had toch, zooals het
behooide, om Ella's hand kunnen vragen. Ja, als zij
bcm geweigerd was, als hij dan zulke 'maatre
gelen bad genomen? Maar nu was alles volkomen
onbegrijpelijk. De man moest toch krankzinnig zijn.
Of was alles wat hij hier gezegd had. over bruid
en vrouw, maar elleidig gezw ets? Steeds meer ver
warde zich alles in bet hoofd van den luitenant, en