Schager Courant. BRIEVEN VAN EEN ONBEKENDE. DE HOFDAME. ZATERDAG 3 APRIL 1915. 58s!e Jaargang No. 5567. TWEEDE BLAD. Zalig de ziel, die komt tot aanshouwing van, het Eeuwige licht. 1 Eckhart Al -zinkt mijn schip, het zinkt naar nieu we zeeën. Paaschgeloof "dat is uit den nacht tot het licht komen. Fr. Nauruann. Het is goed, dat, terwijl ik mij zet 'om mijne Paaschgedachten wneer Jte schrijven, het zonne tje heerschappij 'voert aan den -hemel, die blauwt. Het stond te vreezen, 'dat we „een -witte Paasch", zouden hebben, of misschien nog erger, een Pa- schen met groezelige, smeltende 'sneeuw op straten en wegen. En al is 't 'nog niet zeker, 'dat we daar aan ontkomen April doet immers nog wat hij wil! nu althans zit er een andere en betere -belofte in de lucht. Zoo straks heb ik een wandeling door'de weiden gemaakt en daarna nog een rondje door mijn tuin En overal meende ik -'den zachten wiekslag van iie Lente te hooren. Ze is in aantocht! Crocussen heb ben reeds lang hun vlaggen van paarsch en wit en oranje uitgestoken, om de blijde inkomste van lente te vieren. En in takken en twijgen is't-overal een wringen van -bruine knoppen om lente te zien en meteen haar met teergroen te verwelkomen. Lijs ters en spreeuwen en mijn roodborstje'en mijn win terkoninkje weten het allang en schetteren en jube len den geheelen dag hun blijdschap uit. Het is goed, dat het zoo is, nu we Paschen ver wachten en Paaschgedachten en -gevoelens onze harten beginnen te bestormen en Jte verwarmen Het is goed, dat lente n u komt. Maar 'ook goed, d t zij er nog niet i s. Dat is de-stemming van 't I'aaschfeest. Het schemert, de nacht is geweken, maar de dag nog niet gekomen. Paschen is t eer ste teere groene waas -'over de neg dorre struiken; het is een voorjaarsgevoel, ook al is -de lucht nog „schraal". Ik denk aan de wonderschoone opstandingsver- halen in Luc. -24 en Joh. 20, die beide vrouwen, die „op den eersten dag Mer week, zeer vroeg in den morgen" naar het graf gingen; en die beide man nen uit EmmaüSi_iii wier woning Jezus binnenging, i,want het was tegen 'den avond, en -de dag was reeds gedaald". Ligt daar over die verhalen ook-niet uitgespreid iets van dien schemer, die geen dag en -geen nacht i3, iets van dat vage, dat meer vermoede dan bewè- zone, dat wonderlijke, dat wij niet kunnen definiëe- ren, maar dat we toch zoo duidelijk voelen, en zoo vast' hopen en-zoo zeker verwachten. Neenl met redeneeren en -verstandeljik betoogen komen we met Paschen niet klarr. De hoop,- de blijdschap van Paschen vindt nimmer degeen, die allem maar een hoofd heeft, maar wien het aan ihart ontbreekt. Ja! de Paaschboodschap en -Paaschblijdschap dat is een hppen, een vermoedenzeen verwachten.... maar tegelijk een „van harte" verzekerd zijn, een innerlijk weten, gelijk van komende lente op eerste zonnedag. Paschen wil geloofd worden! En de mensch heeft dat geloof of hij heeft het niet. We kunnen het niet voor-mekaar-redenee ren; nog wijzelven, nog een ander. Waar wanneer wij het -Paaschgeloof hebben welk een stroom van-zegen! welk een->.ee van blijd schap. Het wekere warme gevoel: de lente komt! Maria's blijde ontdekking ,,'t was toch de Hove nier". Der Emmaüsgangers -'zielsverrukking: „De Heer is waarlijk opgestaan!" Kan dat ook onze blijde ervaring zijn? Ik meen daarvan iets te hebben verstaan.' Veler overtuiging -is in onzen tijd samengevat in het redelooze cd (wat erger -is) troostelooze „dood is dood" en „stof zijt gij en tot stof zult gij weder- keeren". Reeds ons verstand 'komt ■'daartegen in opstand. Er meer dan een verstandsargun ent vóór on sterfelijkheid, al mag dan geen enkel dier argu menten een afdoend bewijs -Keveren. Hoe zouden wij met aardsche oogen het geestelijk leven kunnen doorzien? Maar wanneer ons hart de Paaschboodschap ver staan heeft, dan grijpen we met den forschen greep des geloofs over alle -Verstandsargumenten heen, en het juicht in ons''vast verzekerd: „De Heer is waarlijk opgestaan! Daar is een leven na dit levenl Daar is eeuwig-leven! Neen! werklijkheid, ernst is het menschelijk leven, En 't vindt in den dood noch zijn doel, -noch zijn FEUILLETON. 12. „Zeker," antwoordde Hans Henning gedwongen be leefd. „Ik begrijp niets van Ilse nu, op den be grafenisdag van vader!" Hij haalde de schouders op. „En wat zou dat!" begon de oude Bodenhausen. „*t Behoeft toch nog niet-publiek te worden? Naar feestelijkheden hebben wij zeker geen van allen ver langen, en bovendien Hij hield gelukkig de tact- looze woorden binnen, die hem wilden ontglippen. Allen waren eindelijk verlicht toen hij met het rijtuig het slotplein 'verliet. „Als jij je toestemming niet geeft," fluisterde Hil- de haar broeder toe, „kan dat huwelijk niet plëats vinden." „Ach kind hij streek zich vermoeid over het voorhoofd„ik moet blij zijn, dat zij verzorgd is. Geloof mij, wij hebben'het zwaarste nog voor, niet achter ons." 1 „Het zwaarste'nog voor ons, nadat wij vader ver loren hebben?" vroeg Hilde verwijtend. „Ja, hem hebben wij verloren en het ouaer- lijk huis verliezen wij ook!" antwoordde Hans Hen- n:ng dof, ging in -den leunstoel van den overledene zitten en hield de hand voor de oogen. Hilde knielde naast hem neer-en leunde met haar voorhoofd tegen zijn arm. Toen zij door het halfgeopende venster Ilse's helle stem hoorden, schrokken zij op. Klonk dat niet als een lachen? Hans Henning stond op en zag Hilde vragend aan. Zij hield de oogen neergeslagen. „Vandaag reeds I" zeide zij zacht, nauwelijks hoorbaar. Maar hij -ver stond he.t nochtans. Hij sloot het venster. De bloeiende-tuin met zijn rozengeuren, het vogelgekweel en het jonge .liefdes geluk bleef buiten. i HOOFDSTUK 6. Men vond geen testament-of andere aanwijzingen onder de nalatenschap van'den gestorvene niets dan de voor jaren vluchtig neergeschreven wensch, grens. Uit stof naamt gij oorsprong, tot 'Stof zult gij -kie ren Werd gesproken van 't lichaam, maar niet van den Mensch. En als dan de 'dood bij dien mensch aanklopt en hem misschien "t dierbaarste ontrukt, dau zal hij bedroefd zijn en weenen, maar de troost zal niet ontbreken, omdat hem uit het harte gegrepen is, wat de dichter Ten Kate eens zong: „Sl-aap zacht in den schemer der graven. Gij stoff'lijk omhulsel des braven! Hijzelf groet den eeuwigen 'morgen: 't Is 't reiskleed alleen wat wij borgen. Hoor!! 't ruischt door het gras van de zoden: „Omhoog, niet beneén zijn uw dooden, Het graf is een hemelsche poorte, I Het sterven een wedergeboorte!" Ja, de'Paaschboodschap is wel een zegenrijke bood schap; en Paaschblijdschap, Paaschgeloof geon ver werpelijk goed. Ook neg terwille hiervan. Ik denk eraan, hoe de booze machten: Saddu ceeërs, Farizeeërs, Judas, Kajafas, Pilatus, hebben samengespannen tegen Jezus. En deze booze machten der wereld hebben niet gerust, aleer het doel bereikt was: „Christus aan het'kruis gedood". Nog zijn ze niet rustig, nog voe len ze zich niet veilig. Hoort, hoe zijn moorde naars tot-Pilatus zeggen: „Heer, we weten, dat deze bedrieger gezegd heeft, dat 'hij na drie dagen zou opstaan. Laat dus het graf bewaken. Misschien zou den zijn leerlingen het lijk stelen en-het volk wijs maken dat hij opgestaan was. Dan werd de zaak nog bedenkelijker." Pilatus zet dan soldaten op wacht bij het graf. En voor alle zekerheid wordt het graf nog verze geld. Nu is hij toch wel voorgoed onschadelijk ge maakt. Maar God spot met al-deze voorzorgsmaatregelen; 't is armzalig menschenwerk, dat Zijn werk en Zijn wil niet kan verijdelen. Want God zendt zijn 'enge len neer; en -straks is het zegel verbroken en de steen afgewenteld en het Jgraf ledig: „De Heer is waarlijk pgestaan!" Zoo luiden die wonderbaarlijke overleveringen, die daar uit het verre verleden tot ons komen. En 't is nog niet anders als in die oude tijden. 'De booze machten der wereld, zijn nog niet voorgoed over wonnen. Het mocht wat! Ze werken en wroeten en graven als soldaten -in verborgen mijngangen, die straks dood 'en verderf zullen brengen. Christus wordt nog alle dagen wreed gekruisigd op velerlei wijze. Wanneer-ik zoo over de wereld uitzie: blau we luchten en groenende weiden en zwellende knop pen en 't goud van de zon -'over dat alles dan zeg ik: „Mijn God, wat is de wereld schoon!" Maar wanneer ik bedenk, wat menschen daarvan hebl en gemaakt, wanneer 'ik hoor en zie, van hoeveel leo lijks zij die-schoone wereld hebben vervuld: elkan der haten en ledriegen; elkander doodconcurreeren en 't brood niet in den mond en 't licht niet -in de oogen gunnen: hier medemenschen 1. ten omkonen van ellende; daar anderen -'verloren Jaten gaan in weelde; voer ongerechtigheid en eerzucht, triomf- pcerten bouwen, en 't recht versmoren en adel des geestes in 't duister -'duwen dan wordt het wel eens moeilijk gen aakt om de wereld nog schoon te zien. En nu vooral, nu de haat, als een «ehrooiend vuur door de wereld rondgaat, nu een hel van won den, 1 leed, tranen, verwoestingen martelt en pijnigt; nu een vloedgolf van laster, leugen, en van-haat- ziedende taal ?1 het -goede, moeizaam opgebouwd, dreigt te verzwelgen wie kan anders dan zuchten en klagen? 't Is nog als in oude dagen: Christus overal be spot, gehoond, mishandeld, aan 't kruis; en wegge stopt in duister 'graf en zware steenen ervoor, en zegels erop en soldaten erbij. Geen kans meer voor 't goede! De booze machten der - wereld nemen wèl hun voorzorgsmaatregelen. Zou het zoo zijn? 't Schijnt dikwijls wel zoo. N u wel heel zeker. Maar de Paaschmorgen wil daarvan niet weten. Die brengt een andere,-een hlijdere -tij ding vol vertrouwen, vol belofte: „De lente komt! Onherroepelijk zeker, Ook al geeft het een witten Paasch of groezelig-smeltende sneeuw. „Wat zoekt gij de levende bij de dooden? Hij is niet hier! De Heër is waarlijk opgestaan!" Zware steenen keeren dat niet. Zegels evenmin. En schildwachten kunnen dat niet voorkomen. Wat vermogen menschen tegen God?'Zelfs de geweldige hellekrachten, die in onze dagen zijn losgebroken. Dat is Paaschgeloof en Paaschhoop en Paaschver- trouwen. En dat is-vertroostend geloof, dat ons ver mag op te heffen uit diepten van twijfel en wan hoop. En dat hebben we-noodig. Allen op hun tijd. Vooral nu. En dat geloof maakt'blij en slerk. En ook dat hebben we noodig, vooral 't laatste, vooral n u. Want het zijn heele zware steenen. die weggewenteld, -en heel sterke zegels, die verbroken moeten worden. En vele waakzame schildwachten willen dat werk verijdelen. Maar God, d'Almaohtige wil het. Wil het zonder 'of anders met ons. Liefst 't laatste. Wij Zijne medearbeiders. Ja! zoo willen we de Paaschboodschap verstaan! Zoo zal Paschen ons vinden: Blij om datgene wat gaat komen en sterk om het te helpen geboren wor den. Ziel Straks als de Paaschmorgen zal zijn aan gelicht, dan zal in 'Jeruzalem in het bedehuis der Grieksch-Katholieken het Taaschvuur uit het altaar opvlammen. En aan dat Paaschvuur zullen duizen den bedevaartgangers hun kaarsen ontsteken. En die brandende kaarsen zullen zij zorgvuldig met zich mededragen naar hun woonsteden, om er in hun bedehuizen weer kaarsen aan te ontsteken. Zoo moet hef zijn met ons. Paaschgeloof en Paaschblijheid en Paasch sterkte, door God in ons ontstoken, moeten wij brandende houden en uitdragen in-de wereld, opdat anderen cr weer hun'licht aan zullen-kunnen ontsteken. En als h et zoo met ons -"is, dan is het goed met ons. want dan is het voor ons 'eerst waar Paaach- feëst, Opstandingsfee8t! 1 Ontwaak mijn ziel 1 De psalmen rijzen, De Paaschzon straalt 'in reine pracht. Het licht dat u den 'weg blijft wijzen. Zie, 't overwint den somb'ren nacht! Zoo schept uw God het nieuwe leven, Waar 't al ten doode scheen gedoemd. U wil Hij d'eeuw'ge vreugde geven. Ontwaak, mijn hart! Zijn trouw geroemdI Ingezonden Stukken. dat Hans Henning Roode-bosch zou overnemen en de zusters .'haar erfdeel, waarvan het bedrag was aangegeven, zou uitbetalen. Het kapitaal van hun .moeder zat 'eveneens in Roode bosch, en als "het moeilijkheden gaf om -'het kapitaal er uit te krij gen, moesten zij zich met-de rente tevreden stellen. Hans Utnning lachte bittor toen hij deze toevoe ging las, dat werd door 'de tegenwoordige omstan digheden geheel overbodig, ja onmogelijk. De oom bood zich -aan, om bij de regeling der nalatenschap 'te helpen en 'Hans Henning nam dit aanbod dankbaar aan.-De oude heer-was ervaren in dergelijk soort zaken. Hij deed in de helft van den tijd meer dan Hans Henning. Ook konden zij-nu, nu alle papieren en bescheiden voor hen ter inzage -la gen, 'n beteren kijk over de zaken 'krijgen. Het re sultaat was zoo ongunstig als men zich -maar voor stellen kan.'Roode bosch was ver boven de waarde met schulden belast. Slechts -een zeer gunstige ver koop kon het uitbetalen'der schulden mogelijk-ma ken en de rest moest nog worden gedekt uit de op brengst van den zeer kostbaren inventaris van Roo de bosch. Hans Henning 'had zich in de laatste dagen 'reeds op een dergelijke uitkomst geprepareerd. IJilde- gard en Ilse waren evenwel sprakeloos van 'schrik, toen Iieinrich von -Krochert haar den waron staat van zaken-blootlegde. Zij stonden-dus na verkoop van de bezitting geheel zonder middelen van be staan? Ilse was het gemakkelijkst met dezen staat van zaken verzoend, vóór haar lag een nieuw leven vol hoop en verwachting. 'Zij vergoot tranen bij de ge dachte, dat haar geliefd thuis in andere, vreemde handen zou overgaan, maar het was een kort oogen- blik van droefheid, spoedig scheen-bij haar de zon weer. „Het spreekt 'vanzelf, dat jelui bij mij in -Mal- chow een thuis hebt," zeide oom Heinrich. Hij legde do hypotheekpapieren alle zorgzaam op de eene zijde van de schrijftafel. „Ik zou ook Hans Henning- een toereikende toelage kunnen geven, opdat hij verder in dienst zal kunnen blijven, maar i.k denk dat die afhankelijkheid voor u allen ezer bitter zou zijn. Ik heb daarom een anderen voorslag te doen, beste kinderen." Hans Henning hief het hoofd op. In zijn oogen schitterde een straal van hoop. '„Oom zou u -mij Geachte - Redactie. Ondergeteekende verzoekt beleefd plaatsing in uw geëerd blad voor het hierna volgende. Bij voorbaat mijn donk. Toen ik in uw blad van 31 Maart jl. het 'Raads- verslag der gemeente St. -'Maarten doorlas, wekte dit, in het laatste 'gedeelte, mijn verbazing tevens wTevel op. Ik bedoel bier de vraag gedaan door bet raadslid Glas, in verband met het rondbrengen der vergoeding aan de vrouwen der militie- en land - weerplichtigen. In de eerste plaats wil ik door deze den beer Glas vragen:, waarom deze vraag in de openbare vergadering gedaan? en ten tweede: waar om, zoo uw Vraag door voorzitter met j a wordt be antwoord, aan het slot daarbij toe te voegen, dat u het ei g vindt, dat Heneweer het niet kosteloos doet, maar hiervoor 10 cent verlangt; -en ook of er geen bezwaar is dat de politie het kosteloos-doet. Waarom mij dit niet gevraagd, toen 'ik verleden week bij u 'was? of, wanneer u het ongepast vindt om als raadslid met'den gemeenteveldwachter te spreken, waarom dan den Burgemeester niet in -een particulier gesprek of in de comite-vergadering hiernaar gevraagd? Weet wel, dat hetgeen u hier in het openbaar behandelt, ver klinkt, en ook, om dan daarbij openlijk uw minachting uit te spreken, dat komt hier gansch niet van pas en ik ontzeg u daartoe dan ook alle recht. Wat de heer Glas persoonlijk over mij denkt, Iaat mij totaal koud, d'ch, om als autoriteit zich zoo uit te laten is al eens heel -ongepast, daar het in deze geheel van den 'persoon zijn vrijen -wil of goedheid afhangt om de centen voor niet te -doen bezorgen. Ik zou den heer Glas gaarne den raad geven, om, zoo hij met deernis over het lot dier vrouwen is vervuld, zelf een mannetje aan te stellen of mij een vergoeding-hiervoor te geven; zoo erg is het geloof ik, niet bij u -'gesteld of dat kan er nog wel af. Door te handelen als u hier gedaan hebt, is 't juist of ik 'er op uit ben om die menschen de centen uit den zak te kloppen en ik durf te zeggen en ik geloof van velen met-mij, datwdit toch niet het geval is. Wanneer men al een-half jaar lang be langeloos heeft uitbetaald en -hiervoor van velen een bedankje, van enkelen niet eens zelfs nog een standje heëft 'opgeloopen en weer bij een ander bij de achterdeur wordt opgevangen, plus het vele ge mopper van enkele vrouwen, die -meenden, in ver gelijking met anderen, te kort te ontvangen, dan ge loof ik mijzelf te mogen feliciteeren, dat ik het zoolang gratis heb gedaan. Eu wanneer dit het eenigste werk was, maar in den beginne heb ik-ook ettelijke malen de gemeen te door geweest voor wissewasjes, -'de vergoeding betreffende, waartoe ik ook niet verplicht was, doch in het belang dier vrouwen deed, voeg daarbij het andere overtollige werk, welke de mobilisatie voor den bode meebrengt en deze wel verplicht is te doen, dan wilt u zeker wel gelooven, dat dit grapje mij wel oen paar fietsbanden heeft gekost, zonder te spreken van de moeite en de natte pakjes welke'ik in dien regcnachtigen tijd-heb opgeloopen. Dat u medelijden met de armen heeft, vind ik mooi doch geloof mij vrij, dat At van deze vrouwen van die 10 cent niet zullen hinken, daar hujj positie ge lukkig niet zoo armoedig is als u meent: ik zou nog wel n et velen willen ruilen. En daar komt nog bij. dat zelf6 zij, -die in het dorp wonen, zich het geld op 2 na laten thuis bezorgen; voer die zou het toch zeker geen moeite zijn-om even naar het kantoor te gaan. Hoe bet dus;komt, dat de-heer Glas dit erg vindt is mij een raadsel. Ik heb van den heer Glas ook nog niët -zooveel van zijn goeddoen of menschliovendheid gehoord of gezien, dat hem eenigszins -recht kon geven om nu in den Raad Jzoo te schetteren. Ook hij presteert niet gaarne voor niet zijn dienst, getuige de her haalde aanvrage voor vergoeding voor zijn echtge- noote. Of zij moet-het noodig zijn? Wat betreft het bezwaar, om het kosteloos -rond te brengen, mag .ik toch zeker niet denken, dat de heer Glas dwang maatregelen (zoo deze gebezigd 'konden worden) wilde zien-toegepast. Dit kan ik ten eenenmale niet donken, daar ik eerst meende den -beer Glap als ijverig mar d'-r S.D.A.R meende te kennen, waar ik mis in bleek te zijn, daar hij zich als-vrijzinnig heeft laten f-an- didaat stellen voor lidmaatschap van don Raad. la elk geval, toch een man van vrije beginselen, welke het ten eenenmale niet in het hoofd mag krijgen, om iemand te dwingen iets te doen of te laten wat hij gansch niet verplicht is. Voor mijzelf meen ik te moeten gelooven, dat deze vraag is gedaan in-de openbare vergadering om van daar uit blijk te geven, dat -de heer Glas beslist beschermend wil optreden tegenover de verdruk ten. Nu, ik kan het niet anders dan goedkeuren, doch verzoek u beleefd, als het weer eens zoo komt, dit niet te doen ten koste van mij, daar ik op geen ver dachtmaking ben gesteld. Nobeler was het geweest, -zoo er een voorstel was gekomen om dit uit de gemeentekas te -betalen, dan Varen die huisvrouwen van die verschrikkelijke belasting vrij. Dan zou-ik daar qpn paar banden om de fiets voor kunnen leggen Jen had deze niet uit mijn huishouding te doen bezuinigen, -want het is bij mij ook terdege mobilisatie. Wil, of moet de heer Glas weer eens wat ter spra ke brengen, dan zag ik dit gaarne op een rechtma tige w; ze geschieden, want weet ywel, als een au toriteit, al is i het ook de bode afkeurt, hij het in dit geval de politie doet. Een geval als dit hierboven kan de politie onverdiend 'gehaat maken en een ge haat politieman is een politieman -zonder gezag. En ik meen, dat een raadslid als gemeentelijk autori teit het gezag moet steunen en helpen 'bevorde ren. Uw dw. dr. J. HENEWEER, Gemeentebode. Brieven uit Engeland. het geld kunnen leenen, om te probeeren om Roo de bosch te behouden?" „Neen, mijn jongen. Dat geld zou ik in een bodem- loozen put werpen. In-een paar jaar zou het er hier weer zoo voorstaan als op dit oogenblik, alleen met dit verschil, dat je-dan van schuldeischers zou heb ben verwisseld. Roode bosch kan alleen door een zeer rijk man worden gekocht, wiens bestaan onaf hankelijk is of dit landgoed de eerste jaren rente afwerpt of niet. Mislukte oogst, overstrooming, die' moesten kalm gedragen kunnen worden. Zoo kan het met jou hier nooit gaan, dat blijft steeds eenJmis- rekening. Een' edelman kan hier niet leven als een vorst, daaraan is je vader ten gronde gegaan." „Wat voor een -voorstel hebt u ons dan te doen, oom?" vroeg Hilde snel.-Elk verwijt tegen haar va der gericht deed haar pijn. „Ik houd er niet van dat iemand zijn halve le ven officier is, om dan plotseling een landgoed te moeten besturen," zoo ging Heinrich von Krochert voort. „Dat mag misschien vroeger gekund hehbpn toen waren hooge prijzen en lage loonen de beste steun voor zulke nietsweters. Nu is de landbouw 'n studie, die een mensch-zoowel in praktijk als the orie volkomen heheerschen moet, wanneer men het tot iets wil brengen. Tk stol je daarom voor Hans Henniug, neem je ontslag. Hinrichshagen, een land goed naast Malcbow, geef ik 'dan aan jou over. Het eerste jaar kan je bij 'mijn ouden inspecteur de landbouw leeren. Dat is het leerjaar. In het volgend jaar betaal je mij een overeengekomen pacht, Hilde Iblijft bij-je en bestuurt je-huishouden. Wanneer ik zie, dat je aanleg en lust hebt, maak ik je tot eige naar van Malchow. Mijn privaat vermogen erft mijn stiefdochter. Je zult later dus als bezitter van Mal chow geen t ijk man zijn, maar met Gods hulp een echt Marksch edelman, die eenvoudig leeft en ijve rig werkt. Dat heeft steeds nog zegen gebracht De kleine Il«e geef ik 'een speldegeld, opdat zij niet geheel van het dichten van haar man afhangt, als zij zich eens een 'nieuwe japon wil koopen - Wat ik je verzoeken mag, antwoordt mij niet dade lijk op mijn voorstel, denk eerst eens kalm over alles na. Vooreerst blijf ik nog hier en help 'je aan bet verkoopen, anders 'trekken ze je nog het vel 'over de 'ooren.'" „Oom, uw dochter is zoo alleen op Malchow, zoudt u ze niet hierheen doen komen?" vroeg Hilde. „Wij Londen, 27 Maart 1915. In. mijn brieven uit Engeland neb ik, zooais som migen mijner lezers zich uusscnien zuLen tiennncieo. nogal eens een en ander aangehaald uit het weekblad Everymaii. Dit blad is nog niet oud. He! laat.ste num mer, verschenen 213 Maart j.I., is pas hei 128sle. De redacteur its Charles Sarolea, die misschim thans door zijn vele geschrillen over den oor mg. voornamelijk over den locs and in Beljii-, ook ia .Nederland niet ge heel onbekend is. Sa rol ca is een Belg van geboorte, en ver.o-[de bij het uitbreken van den oorlog in zijn va derland. Geruimen tijd is hij daar nog gebleven na den beruchlen 2den Augustus, heeft een boek geschre ven, geii.eld „The Ang.o-Gerinan Prooiem dat door Koning Al bert van Belgic geprezen word. als een ,,pro- phe.isdi boek", heeft ui zijn terugkomst in alle il.x-.en van Engeland lezingen gehouden over den. oorlog, en onder meer in zijn blad een Belgian Reliëf i und geopend, dal op dit oogenblik 48131. 15 stilling en 9 pence heeft opgebracht, of in Hollarid->ch geld f577G17.45. Was Sarolea vóór Augustus 1911 aan v len bekend als de redacteur van Evc-ryinan, hij is ;hans aan zoo goed als ieder in Engeland bekend a.s de onver moeide strijder voor de rechten van België. Zooals ik reods zeide, is de naam van het week blad Evcryman door mii in mijn brieven meer dm eens genoemd. Ik leert net blad trouw en heb dit, mei een enkele ui zondering, s.eeds met plei/i r gedaan. Dat ik evenwel dit laatste nummer no. 128 van 26 Maart met pleizier zou hebben gelezen, wil ik niet beweren. Het tegendeel is waar, en dat nog wel door ecu artikel van Sarolea zelf, ge iteldLost Empires of Modern Tines: Verloren Rijken van den i'egun- woordigen Tijd. In dit ar.ikel, het eerste van een serie, spreekt Sa rolea over Portugeesche, Holiandsche en Spaanschd kolonisatie. Het is niet over de eerste of over de laat ste, dat ik wil schrijven, doch een en ander over heigeen hij van ons vertelt, wensch ik hier aan te halen. Dal de lectuur heel aangenaam £al zijn, durf ik niet beloven. „Het kolonisatiewerk van de Hollanders is onein dig minder belangwekkend dui dal der Por ug.-ezen, omdat het niot wend geinspireerd door een ideaal van beschaving, en uitsluitend uil een handels oogpunt werd begonnen. De Hollanders, die zooveel recht hebben op onze bewondering en onze sympathie in den held- haï igen strijd tegen, de Spaansche onderdrukking, boe zemen ons slechts antipathie en weerzin in door hun koloniale ondernemingen. Zelden is kolonisatie zoo uitsluitend roofzuchtig geweest. Zij heeft tot geen en kele heldhaftige daad aanleiding gegeven, tol geen blad zijde van roemrijke geschiedenis, :ot geen regel poëzie. De Hollanders offerden geldgewin op aan geen enkel ideaal. Enkel en alleen om een grojp kooplui te ver rijken. exploiteerden zij de verschillende deden dei- wereld. Multafuli's meesterwerk joont met opvallende helderheid de hardheid en ruwe zelfzucht waarmee de Hollanders hun ondernemingen ten ui voer bi ach ten, zelfs in deze tijden. De Max Havelaar i> meer dan een letterkundig meesterwerk, het is een historisch do cument (Saroleo zegt„a historie and requisitorv do cument", maar ik weet niot, wat hij met ..requi ïtory' bedoeltin de diclionnaire van Annandale komt het niet voor, en volgens hel grootc woordenboek van Websten is het een „zeldzaam' woord, dat „verlangd, neëischt", beteekent); het is voor de inboorlingen van de Neder- landsche kolonie, wat de Negerhut (Lncle Toms Cabin) is voor de vrijmaking san de negers, en Amcs Morles san Goyol voor de bevrijding san de slaven. Degenen onder ons, die de ruwheid (brutali y) be'reuren, waar zouden haar zoo graag leeren kennen." Heinrich von Krochert knikte zijn nicht vriende lijk toe. Zijn gelaat straalde steeds-als hij van zijn dochter sprak. „Karola verveelt zich niet, die voert de huishou ding als een oude ofschoon zij nog maar pas ze ventien jaar is."-zoo beweerde hij trotsch. „In haar vrijen tijd dresseert zij verschillende paarden. Ik zeg je, dat meisje kan rijden en-van den bok af met vier, als de Leste hofkoetsier. Nu jelui zullen de deern nu spoedig te zien komen." Hans-UenDing was nu juist niet al te zeer verrukt over het schilderij, dat oom van nichtje ophing. Waarschijnlijk was dat geliefde dochtertje half keu kenmeid, half staljongen, 't Was om te rillen, Lrr! Een lieve verschijning zou het zijn. „Heeft u geen portret van Karola?" vroeg Ilse. Zij nam op den leuning van den stoel van haar oom plaats. Een geliefkoosde pose van de kleine. „Jawel, zeker heb ik een portret maar het is al enkele jaren oud." Heinrich von Krochert haalde een fotografie uit zijn 'zak te voorschijn. Ilse bewonderde het lieve, ronde kindergezicni, dat met een krans van blonde vlechten omringd, de kijkster trouwhartig toelachte. Hans Henning deed het onaangenaam aan, dat Ilse zoo lichtzinnig van het ernstig gesprek afsprong cn nu op de me: st on verschillige wijze over allerlei onschuldige dingen babbelde. Hij stond op. „Ik ga rijden, oom ën zal u van avond mijn besluit meedeelen." Heinrich von Krochert knikte. „Doe dat, mijn jongen en neem den tijd. Roode bosch verkoop ik bepaald dat kan niet anders.-Ik schrijf aan die vennootschap, waarover de oude Bodenhausen ge sproken heeft" Hilde sloeg haar beide handen voor het gelaat. Hans Henning liep met -'stijf opeengeknepen lippen de kamer uit f 1 De rijknecht liep reeds met het paard op en neer in den tuin. Hans Henning nam hem de teugels uit de hand en zat weldra te paard. In stap reed hij het dorp door. De menschen die van het veld kwamen, wezen naar hun pet of als ze die niet ophadden naar de plaats, waar or een kon zitten. De kleine kinderen knikten. Hij knikte hun vriendelijk terug. Het was alsof hij e k huis,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5