Schagsr Courant
TWEEDE BLAD.
DE HOFDAME.
Staatsloterij.
De oorlog als etoisco en sociaal
proDleem.
ZATERDAG 8^ MEI 1915.
58ste Jaargang No. 5587.
Tegen de Vliegen.
Een ernstig woord van waarschuwing
•voor ieder die prijs steit op zijn
gezondheid.
De Centrale Gezondheidsraad maakt de volgende waar
schuwing bekend
Vliegen behooren tot de Voor ons menschen lastige,
Viezen voor onze gezondheid gevaarlijke dieren. Het
zijn de vuilste van alle insecten. Haar eieren leggen
ze in Vuil en mest. Uit de eieren sluipen maden, die
op haar beurt in en van vuil en afvalstoffen leven.
Komen zij van een mesthoop en gaan zij op uw
voedsel zitten, dan besmetten zij dit. Met versch vuil
en ziektekiemen, gehaald T>p den mesthoop, uit kwispe
door, privaat of een rottend kadaver, aan haar pooten
of op haar lichaam vliegen ze uw keuken binnen en
.strijken neer op uw eettafel. Zij zijn zoo gulzig, dat
zij haar, veelal besmette, lichaamsinhoud op de be
geerde lekkernijen uitwerpen om zich opnieuw te goed
te kunnen doen.
Gii loopt dus alle kans, dat die vuile, ziekteverwek
kende stoffen op uw voedsel terechtkomen en gij ze
tegelijk daarmede inslikt.
Er is echter meer.
De uitwerpselen ook de fluimen van lijders
aan tering, typhus en andere besmettelijke ziekten heb
ben Voor vliegen een bijzondere aantrekkelijkheid.
De daar opgedane smetstoffen brengen zij een oogen-
blik later over op het voor u bestemde voedsel, mis
schien wel op de lippen van uw slapend kind en
kunnen u en uw kinderen aldus tering, typhus, zomer-
diarrhee en nog andere ziekten bezorgen.
De steekvliegen kunnen bovendien door haar steken
bloedvergiftiging, steenpuisten, negenoogen en miltvuur
veroorzaken.
Komen zij met haar besmet lijf in aanraking met
melk of verdrinken ze daar in, dan bederft de melk
heel spoedig, want in de melk vermeerdert zich de
smetstof op schrikbarende wijze.
Zorgt daarom dat in uw huishouden de melk steeds
buitefn het bereik van vliegen blijft, door de kan
of het glas zorgvuldig te bedekkem. Bedenkt- dat het
hier kan gaan om het leven en de gezondheid van
u én uw kinderen.
Wat te doen om de vliegen kwijt te
rakep.
Zorgt ih de eerste plaats zooveel mogelijk dat ze
er niet kómen. Zooals gezegd, de vliegen vermeerderen
zich in mest- en vuilnishopen. Houdt deze daarom,
zoo het u eenigiszins mogelijk is, van de omgeving
uwer woning verwijderd.
Ein kunt gij een mest- of vuilnishoop niet uit uw
nabijheid weren, zorgt dan tenminste hem elke week
op te ruimen, en dekt de hoopen toe, b.v. met plaggen
of zoden. De larven der vliegen hebben ongeveer tien
dagen noodig om tot vlieg te worden. Worden mest
en vuil dus binnen de 10 dagen opgeruimd, dan wordt
de ontwikkeling van nieuwe vliegen belet.
Kunnen de mesthoopen niet worden weggeruimd,
begiet ze da,n met een ruime hoeveelheid kalkmelk
(versch te bereiden door één deel 'gebluschte kalk
te mengen met drie deelen water) of met een mengsel
van gelijke deelen petroleum-residu, paraffinc-olie of
eeh dergelijke stof en water (vóór het gebruik goed
te roeren!) .Goede middelen zijn ook ruwe obie en
saprol in een verdunning van 5 op 100 en daarvan
10 liter op iederen kubieken meter mest. Deze gaal
daardoor ih waarde niet achteruit.
Vuilverzamelihgen, als van oud stroo, papier enz.,
moet men door verbranding vernietigen, alvorens zij
den vliegen tot broeinest kunnen strekken; stort in
riolen en goten carbol of chloorkalk; werpt in de
trechters der privaten een carboloplossing van 5 pet.;
rei mm kwispedoors dagelijks en giet ze gedeeltelijk vol
met een vijfprocentige carboloplossing. Ruim ten slotte
alles wat vuil en stof iS, zoo spoedig en zoo volledig
mogelijk op.
Op die wijze zult gij de vermeerdering der vliegen
afdoende kunnen tegengaan.
Wenschelijk is het al deze maatregelen aan te wen
den, zoodra de eerste vliegen zich beginnen te ver
plaats dah in uw vertrekken vlakke borden, waarin
een slappe oplossing van formalinc (een theelepel op
een bord water) of een aftreksel van kwassiehout met
suiker; laten de vliegen zich verleiden om daarvan te
snoepen, aan sterven zij den dood door vergiftiging.
Wil men ze zeer snel uit -een vertrek verdrijven,
zoo verbrande men op een test met gloeiende kolen
insectenpoeder. De hierdoor veroorzaakte dampen be
dwelmen de vliegen, zij vallen neer en moeten dan
geveegd en verbrand worden.
'racht door de aangegeven middelen de vliegen in
het bijzonde uit de ziekenkamer en van het bedje van
uw kind verwijderd te houden.
En vergeet voor de zindelijkheid niet:
„Waar geen vuil is, zijn geen vliegen".
Deze eerstelingen hebben overwinterd in warme reten
of holten uwer woonvertrekken, en deze enkelingen,
die zich in Mei plegen te vertoonen, zijn de stamouders
van al de vliegen, die in den zomer ons zooveei last
en gevaar berokkenen.
Door toepassing van de hierboven aangegeven voor
zorgen zal het zeer zeker mogelijk zijn de vliegenplaag
aanmerkelijk te beperken, maar toch zal er geen zomer
voorbijgaan, waarin wij zvan het bezoek dezer on
welkome gasten geheel verschoond zullen blijven.
Wat daartegen te doen?
Begüi met de zich in het voorjaar vertoonende over
winterende vliegen door vliegenpapier, plakstrooken en
glazen vliegenvallen zooveel doenlijk weg te vangen.
Krijgt ge er verder m den zomer weer last van,
FEUILLETON.
21.
Mijnheer Von Krochert zette zich zeer behageïijk
in den hoek'van de leeren sofa. Hans Henning zat
in een der leuningstoelen. Zijn gelaat bleef in den
schaduw. De oude Krochert stopte zijn pijp en
spoedig warreldlen dikke rookwolken omhoog.
„Nu, wat scheelt''er aan, mijn jongen? •Vooruit,
kom er -mee voor den dag. "Kom je als pachter tot
me of als neef?"
„Als neef."
„Mij hoogst aangenaam. Bezoeken van paehters
hebben steeds de heteekenis: vermindering van
pacht."
„Die heeft u laag genoeg gesteld oom. Ik zal die
wel op kunnen brengen."
„Maak je daar geen zorgen over, mijn jongen-
Je weet toch wel hoe 'mijn scherts gemeend was?
Wat wil je dus van mij?"
„Beantwoordt mij eerst een vraag. Vindt ge het
lichtzinnig wanneer ik in mijn positie aan trou
wen denk?"
Het gelaat van den ouden heer glansde. Hij schoof
wat uit zijn hoek te voorschijn en legde zijn hand
op de knie van zijn neef.
„Ik zou zoo iets lichtzinnig Vinden, mijn jongen,
wanneer je aan trouwen denkt? Je bent juist in
den leeftijd daarvoor, den 'goeden leeftijd. In huis
behoort een vrouw. Met een zuster leven, dat is
niet het ware."
„Ik kan mijn vrouw niet zoo heel veel aanbie
den."
„Dat schikt nog al: een ouden naamveen zorgen
vrij huis en wanneer ik eenmaal dood ben, ben je
heer en meester op Malchow. Wat zou zoo'n klein
vrouwtje nog meer willen?"-
Hans Henning greep de hand "van den ouden man.
„Oom, versta mij niet verkeerd. -Mag ik dat bij
mijn aanzoek zeggen?"
,»Wat zeggen?"
4de TREKKING, 4e KLASSE.
HOOGE PRIJZEN,
f 25000:1 7715.
f 200: 8842 9560 17228.
1 Prijzen - van f 65.
94 1780 3925 7139 9891 '12353 16041 18324
196 809 4096 239 10238 444 1 86 334
210 835 153 320 293 501 774 554
626 2355 319 589 369 591 474 503
634 507 534 780 730 13166 "17017 619
670 755 1 707 8083 971 346 73 19341
852 795 755 90 11660 465 231 366
1056 3020 5382 604 720 14524 375 457
81 400 910 878 943 859 790 513
109 624 6222 9431 12134 15694 829 611
157 687 628 805 141 677 18203 20034
251 853 7073 832 224 855 212 76
Fouten -4e klasse, 3e trekking: 6566 moet zijn
6565; 17520 moet zijn 17530.
In het Nutsgebouw te Amsterdam, heeft Woensdag
avond prof. mr. S. R. Steinmetz voor de Amsterdamsche
Sludentenvereenigihg voor sociale lezingen gesproken
over „De Oorlog als ethisch en sociaal probleem".
Het verslag, door ons aan de Nieuwe Courant ont
leend, bevat o.i. een beschouwing, die ook bij' onze
lezers wel belangstelling zal hebben.
In den aanvang zegt spr., dat hij zich tevoren heefl
afgevraagd, waarom hij nu eigenlijk wilde spreken
over den oork>g. Spr. weet over 't algemeen niet veel
sympathie te vinden voor zijn opvattingen. Want om
werkelijk te 'overtuigen, is zoo heel veel noodig. Men
1s zoo gauw klaar met zijn opinie zonder over, een
zaak dieper te hebben nagedacht.
De opinie nu van 't publiek beschouwt spr. als
een minieme rem op al die bruisende machten, die
thans werkende zijn. Onder de motieven nu die spr.
bewogen hebben tot deze lezing zijn deze, dat er veel
geschreven is over den oorlog, ook weer in den laat-
sten tijd, en ook dat spr. weer een drang, een inner
lijke behoefte heeft om zich uit te s_preken.
Spr. zegt voorts een realist te zijn, een vijand van
frases en etiquette; hij heeft 't land aan Leëge din
gen.
Dezen oorlog voelt spr. met zooveel gevoel en me
delijden als maar mogelijk is, want hij heeft daar
van veel gelezen en gezien, namelijk ook heeft hij een
reis door België gedaan, om alle ellende op zich te
doen inwerken. Daarom zal spr. de zaak behandelen
met volle hart. En dan ziet nij den oorlog als een
allerreëelste, zwaarste inspanning. Van allen worden
geëischt de zwaarste offers.
Wij, Nederlanders, zoo zegt spr.. voelen den oorlog
in 't algemeen totaal verkeerd: zooals een genoeglijk
troepje menschen een catastrofe beschouwt, en voelt
met medelijden en verontwaardiging. Zoo weinig sporen
van het gevoel voor die ontzaglijke geweldige worsteling
als een daad, een allergrootste daad vol beleekenisl
Die woorden als misdaad, moord, schandaal, zijn het
bewijs van dat gemis van het groote gevoel en daarom
hebben spr. ook zooveel woordvoerders geërgerd.
Spr. had die schrijvers, die de zaak zoo betitelden,
wel willen „trappen uit de tijdschriften, die verwaande
domkoppen, zooals spr. ze noemt.
Thans is er een oorlog, tusschen de hoogste volken
gevoerd, met volle overtuiging en geestdrift. Dat is het
groote wonderbare feit.
Aan de Duitsche zijde ziet men hoe compleet, hoe
harmonisch deze oorlog wordt gevoeld door het ge-
heele volk als hun oorlog.
Als men den oorlog een waanzin noemt, dan is het
een waanzin van vele volken, een waanzin, waardoor
wij ook vaak in Indië werden aangegrepen. Andere
groote machten als Christus, de Kerk, de Paus. con
gressen, hebben niet vermoogd die macht van den
oorlog te overwinnen. Geen feit is dus bestand tegen dat
groote feit, den oorlog.
Hoe komt het dat een land als Italië, ondanks het
de ellende van den oorlog ziet, toch erover denkt, den
oorlog ook aan te durven?/'
De pacifisten zien, zooals spr. meent, slechts een
deel van de menschheid.
i De oorzaken van den oorlog zijn positieve en
bevoel van medelijden voor den vijand is klaar
blijkelijk niet heel sterk.
Ieder gezond, krachtig levend volk heeft behoefte
zich uit te breiden, evenals een "krachtige persoonlijk
heid streeft naar roem, eer, in 't algemeen groei
Dat gevoel van „Ik" en ,.niet-Ik" leeft dus ook m
een volk en is een normaal, nuttig gevoel. Daardoor
is de voortdurende mogelijkheid, de realiteit van den
oorlog in de volken.
Oppervlakkige menschen vinden de nafnur der men
schen Veranderd, maar de diepe onderzoeker ziet, dat
de aard van het „diertje" nog vrijwel hetzelfde is als
die van vóór duizend jaren geleden.
Spr. meent tc mogen concludeeren, dat daarin in de
eerste duizend jaren verandering niet komen zal. Hij
mans meent, dat er verbetering van het menschelijk
gemoed te verwachten is van het huwelijk, doch er
worden, aldus spreker, zoo eigenaardige huwelijken
gesloten, dat er nog wel heel lang getrouwd zal moe
ten worden, eer het menschelijk gemoed verbetert.
Hartstochtelijk graag wilde spr. het anders gelooven,
maar als niet-illusionair beoordeelaar der menschheid
kan spr. tot geen andere conclusie komen.
Er zijn zoo vaak machten gekomen tegen dst groote
wereldgebeuren als de oorlog, maar al die machten
knapten af, wanneer zij uitgegroeid waren.
Onder de tegenmachten van den oorlog behandelt spr.
vervolgens het kapitalisme, het cosmopolitisme, het fe
minisme,. het socialisme.
Het kapitalisme is in principe niet gebaat bij den
oorlog. Ziet maar eens naar ae beurs, wanneer men
van oorlogsgerueht hoort.
Het cosmopolitisme, zich uitend o.a. in het gezellige
reisjesmaken is in oorlogstijd totaal machteloos en
een mislukking gebleken ten oppichte van het doel:
verbroedering der volken.
Het socialisme is gebleken eveneens machteloos, want
ziet hoe alle socialisten hebben meegestreden en nog
strijden. Het socialisme is niet vijandig aan een groo-
ten geweldstrijd. Waint waarom zouden onderwerpers niet
kunnen profijt trekken van een productief onderworpen
land.
Het feminisme ten slotte. Vrouwen, qua 'tales
zijn niet tegen den oorlog. Hoe menige vrouw eou
gaarne meegestreden hebben 'om de Zuid-Afrikaan-
sche Boeren te hulp te komen. 1
De vrouwen zijn geen 'aparte menschen, ze Voe
len als baar heele volk, zij hebben dezelfde belan
gen, dezelfde idealen. Van het pacifistisch feminis
me verwacht spr. !<niet veel.
Dit zijn de rider tegenmachten van den oorlog,
aldus spr., die in afzienbaren -tijd den oorlog wel
niet zullen onmogelijk'maken. 1
Eerst wanneer de anti-oorlogsmachten 'elemen
tair universeel zouden-zijn geworden, zou de oorlog
facto onmogelijk zijn. 1
Voorloopig'komen alle collectiviteiten'in de maat
schappij met elkanider 'in botsing, door 'jaloezie,
liefdestrijd, naijver.
De socialisten wilden dien strijd doen'luwen, even
als de pacifisten.
Maar de pacifisten 'erkennen bet toelaten van
naijver onder de individuen, waardoor zij bronnen
van onmetelijke ellende openlaten, want zij me enen
wel, dat diezelfde naijver niet behoeft te 'bestaan
onder de volken, doch in werkelijkheid is onder de
volken mogelijk en een noodzakelijk feit wat on
der de individuen mogelijk'en noodzakelijk blijft.
Scheidsgerecht voor de geheele wereld acht spr.
vooralsnog niet mogelijk. Men zou moeten uitroeien
alle nationaliteitsgevoel; 'alle menschen zouden ide
ale cosmopolieten moeten worden. Deze middelen
lijken spr. verkeerd,'want het uitroeien van het na
tionaliteitsgevoel en het 'staatsbewustzijn zou met
zich brengen het dooden van het Mndivijduëele be
wustzijn en de menschen maken tot ideale cosmo
polieten noemt spr. een totale utopie.'
Ondanks alle ellenden van den oorlog blijft spr.
er bij, de menschheid -'niet te noemen krankzinnig
en baar niet als bedrogen en -misleid te beschou
wen door de ministers in geval Van een oorlog. De
vele staten op aarde ziin de'hoogste realiteiten op
deze wereld en deze willen zich uitbreiden, groeien.
Spr. vraagt, waarom de 'pacifist psychisch leed
mmder bejammert dan bet physieke leed. 't Heet
altijd „het heilige bloed, dat'vergoten wordt", maar
is psychisch lijden dan onmogelijk, wanneer de oor
log er niet 'meer is? Spr. beschouwt individueel©
leedloosheid niet £ls het'ideaal.
Zoolang de menschheid haar 'aard behoudt, zoo
lang staten en volken hun reëel egoïsme behouden
en dus bun nationale belangen willen behartigen,
zoolang zal de oorlog een feit blijven. De oorlog zal
niet vervangen kunenn worden'door uiterlijke mid
delen, als internationale vredesraad, internationale
politie, etc. Een radicaal ingrijpen 'met onze han
den acht spr. onmogelijk 'en tegen het belang der
menschheid. Men houde toch in 't oog, hoe de
menschheid en met welke middelen en welke dui
delijkheid de mensch kan en wil 'komen- tot het
groote feit, den oorlog. Zoolang de mensch zijn
aard en karakter behoudt, Jzal dit feit mogelijk en
de oorlog reëel blijven.
Daarna werden door verschillende aanwezigen
vragen gesteld, welke door den 'inleider werden be
antwoord. f
De voordracht werd o.m. bijgewoond door den
oud-minister Staal 'en vice-admiraal Tydeman.
„Dat ik eenmaal de erfgenaam van Malchowzal
zijn? Staat dat vast?" - -
„Bewaart in mijn 'testament, bekrachtigd en be
zegeld. Malchow blijft aan de'Krocherts, verkoopen
kunnen zij het nooit meer. Daar heb ik voor ge
zorgd."
„Hpe zal 'ik u daarvoor danken, •ooml?
„Dat hoeft niet. Dat 'komt vanzelf wel •terecht.
Waarom heb ik dan gedurende mijn jeugd gewerkt
als een paard? Toch zeker alleen om Malchow weer
aan de 'Krocherts te kunnen -'nalaten. En daar ik
geen zoon heb, krijg jij-het en daarmee uit."
Hans Henning zweeg 'een poos. „Malchow -zal bij
mij in goede haaiden zijndat beloof ik u plech
tig," zeide hij dan.
„Dat weet ik, mijn jongen."
„Dus uw toestemming tot dit huwelijk heb ik?"
„Die heb je, Hans Henning. Wil zij je ook heb
ben? Zal ik een woordje meespreken?" 'De oude
trok een sluw gezicht.'„Of ben je heel -onbezorgd?"
„Niet geheel. Maar ik hoop
„lin ik weet het, mijn jongen. Zoo mal is geen
meisje op de wereld-"
„Ik 'zal een der 'volgende dagen dan op reis
gaan."
„Op reis?" De oude keek hem verward aan.
„Waarheen? Wat bedoel je "daarmee?"
„Naar juffrouw 'Van Hoogendal, oom, of liever
naar haar moeder. Sitta-woont, sedert zij geen hof
dame meer in Glückstadt is, bij haar moeder in
het stift. Maar wat scheelt u nu, 'oom?"
De oude Krodhert sprong zoo heftig van-de 'sofa
in de hoogte, dat al -'zijn knoken kraakten. „Wat
zeg je danr? -Met wie wil je'trouwen?"
„Met juffrouw Van Hoogeindal, met wie ik in
Glückstadt samen ben geweest," antwoordde Hans
Henning bedaard.
„Die hofdame? Ben je nu -heelemaal krankzinnig,
Hans Henning?"
„Waarom?"
„Een hofdame met luimen, allerlei eischen, die
hier niets goed genoeg -'zal vinden die geen
huishouden zal kunnen voeren. Groote hemel,
wat moet dat?" De oude heer zweeg verward stil.
Voor geen geld van de 'wereld had hij de ware
V"erschillende Oorlogsberichten.
HET KOOKBOEK Di TREK.
De Weensche correspondent der N. R.'CL.schrijft:
Op bet oogenblik behoort bet kookboek tot de
meest begeerde literatuur. Er zijn nieuwe uitgaven
verschenen, voorschriften -hoe men met surrogaten
goed en goedkoop kokerfkan en schotels - zonder
yleesch kan bereiden die lekker 'smaken, 't Brood
is tegenwoordig een delicatesse; een snee brood
van wat beter kwaliteit dan het gewone kost 30
netter (r 0.15) en dat -"gewone is zoo moeilijk te
verteren, dat 'menschen met zwakke 'magen het
niet kunnen verdragen. Gisteren hoorde ik iemand
dat brood arrest* nt©«brnr>d" ""emen. Ik vroeg
hem, of hij het brood kende wat aan de gevange-
nen_wordt uitgereikt? En -bij zei ja. De paarden
voor de omnibussen zijn door gebrek aan haver zoo
mager en zwak, dal zij onderweg niet meer mogen
stilstaan tot het opnemen van "passagiers, maar al
leen aan de halten, omdat ze niet sterk genoeg zijn
om de zware wagen telkenmale weer in beweging
te 'brengen. Paardenvleefecb kost -tegenwoordig 2
kronen per kilo.
Zoo lijden mensch en dier door den-oorlog. Wee-
nen is niet meer de 'vroolijke stad der Phasaken,
zooals Schiller haar noemde, waar de heele Idag ge
geten wordt.
1NEY1LNG TEGEN TYPHUS.
De onderminister Tennant deelde cijfers mede
aangaande de inenting tegen -typhus bij het Engel-
sohe ezpeditieleger.1
Er zijü in het geheel '963 gevallen voorgekomen,
waarvan '780 zijn geanalyseerd. Er zijn ;142 geval
len voorgekomen'bij mannen die ten volle, met twee
doses, zijn 'ingeënt. Tien zijn er van hen aan ge
storven, d.i. 7 pet. Er zijn 157 gevallen geweest
bij 'mannen die ten deeïe, met oen dosis, zin inge
ënt. Tien zijn er gestorven, d.i. -6.36 pet. Er rijn
•481 gevallen geweest bij nieb-ingeënte mannen. Hon
derd rijn er van hen gestorven, d.i. 20.79 pet.
Vrijwillig hebben zich 90 pet. van het legqr laten
inenten, en onder hen zijn er 299 pevallen en 20
dooden geweest. En bij 10 bet. van het leger, nl.
de oningeënten,'481 gevallen met 100 dooden.
Geen wonder, dat deze statistiek bij de voorstan
ders van de inenting gejuich uitlokte
DE VUURDOOP.
Dc correspondent der N. R. Ct schrijft uit Weenen:
Tegenover mijn huis staat een particulier hospitaal
voor gewonden. Ik ontmoette daar een ouwe kennis,
kort geleden nog journalist, thans een op krukken strom
pelend gedecoreerd officier. Hij had eerst in Gaiicië en
later in de Karpathen gevochten en heeft 4 wonden op-
geloopen.
Ik vroeg hem boe het In zoo'n gevecht wei toegaat
en wat hij Voelde toen de eerste kogels vielen. Hij zei:
de meesten 'van ons hadden nog nooit gevochten en
.de spanning was groot. Maar het duurde lang voor
dat de nieuwsgierigheid bevredigd werd. Wij moesten
zeer lapg marcheeren voor dat wij de eerste vijand^
Jijke schoten hoorden. Toen gingen wij in tirailleurlinie
en het geschut bqgon te donderen. Ook de geweren
kwamen aan het woord en do kogels floten zoo om
ons heenj dat onze hoofden onwillekeurig voortdurend
in beweging waren om ze te ontwijken. Iedereen voel
de daarbij wat anders. De een dacht uitsluitend aan
lijfsbehoud, de andere werd woedend en wou zoo spoe
dig mogelijk dicht bij den vijand komen, een derde
hoopte dat de kogel hem niet zou treffen. Ik dacht
aan niets, maar mijn temperament sleepte mij mee
tegen den vijand. Aan mijn leven dacht ik niet. Een
tijd lang schoten onze kanonnen alleen, en wij 'dachten:
waar blij yen de "Russen? Eindelijk begonnen zij ook
te schieten. En ik hoorde de granaten door de lucht
suisen en achter mii ontploffen. Ik keek eens om, om
de uitwerking er van te zien, en zag toen een groot
gat in den straatweg, alsof een mijn gesprongen was.
Wij moesten vooruit, eensklaps kwam Veer een
donderslag, gevolgd door brandende hitte en een ge
fluit als van honderden vogels. Een granaatkartets
was over ons 'gesprongen en had ingeslagen. Het
luide kermen om mij heen bewees dat velen ge
wond waren. Ik schrok, bet koude angstzweet 'pa
relde op mijn gezicht en mijn 'haren rezen mij ta
berge. Maar sterken dan dit alles, "werkte toch nog
het commando „voorwaarts". En toen hoorde 1 ik
sommigen, die misschien 'sinds hun jeugd het bid
den verl- erd hadden, in hun'angst hardop bidden.
Ik zoog nerveus 'aan mijn sigaret. 'Nu en dan
hoorde ik een gil of een "plof en dan lag een ka
meraad tegen den grond. Aarzelden wij een oogen
blik, dan dreef het commando van den 'officier ons
weer voorwaarst. En dat ging al maar zoo voort,
totdat ik eindelijk totaal onverschillig -werd over
dat wat met mij gebeuren kon. Ik had het 'gevoel
vau in een groote machine te zitten, die mij beet
gepakt had en mij meesleepte. Het gevoel van
angst verdween. In de reusachtige spanning, waarin
ik verkeerde, verloor ik elk ander gevoel, dan al
leen het bewustzijn dat ik 'vooruit moest. Waar
schijnlijk boorde ik daarom, onder het helsch la
waai van den slag, steeds wanneer vuur gecom
mandeerd werd, Of bet blinde tucht was of ge
woonte eie mij aan het bevel van mijn officier
deed gehoorzamen, weet ik niet, alleen wist ik, dat
ik in de schipbreuk van mijn denkvermogen de
commando's „vuur" en „voorwaarts" steeds hoor
de en-als een automaat erop los liep.
„GOTT STRAFE ENGLAND".
In het „Hamburger Fremdenblatt" van 26 April
jl. is 't volgende 'doodsbericht te vinden:
Am 24. April starb stolz, seit vielen Monatenge-
schmückt mit dem Eisernen Kreuz, den Heldentod
für Kaiser und Reich und seine liebe Heimat mein
üher alles 'geliebter Mann, der -treue Vater meiner
kleiner Annelise, unser'einziger Sobn
Dr. phil.
GOTTFRIED KUHLMANN,
Leutnant d. Res.'und Kompagnieführer.
Wir betten Ihn in fremde Erde, eine heilige Saat
für Deutschlands Grosse und Zukunft.
Gotl strafe England!
Tm Namen der trauernden Hinterbliebenèn:
Hannah Kuhlmann. 1
Hamburg, v. Zt Lilie, den 24.TAprfl 1915.
reden van rijn teleursteHing eil boosheid willen
t00?.®n- Dat was hij aan Karola schuldig.
..wel, als zij niets van huishouden kent, zal zij
het leeren, antwoordde Hans Henning-bedaard. „Ik
heb'hier ook moeten leeren. Bovendien heeft juf
frouw Van Hoogendal niet zooveel pretenties, zoo
als u meent." 1 i
„Nu, dat soort ken ik "anders," bromde de 'oude.
Zijn goede luim was geheel ïn het tegendeel over
geslagen. „Niets willen zij probeeren, zij kennen
het verschil niet tusschen een paard en een koe
geen gans van een kip onderscheiden. Komen zij
een veestal 'voorbij, dan houden 'ze hun neus dicht.
Spreekt men hen van slachten en -doodmaken, dan
vallen ze al flauw. 'Je loopt blindelings -'met zulk
een vrouw je ongeluk in Hans Henning. Denk er
nog eens kalm over na." i
„Oom, ik heb Sitta lief "gehad vanaf het 'eerste
oogenblik, dat ik haar heb ontmoet, zoolang zij
leeft zal ik geen andere liefhebben," antwoordde
Hans Henning eenvoudig.
„Zoo-zoo. «Ja, dan is er Vel niets meer aan te
veranderen." De oude- beer "zag er zoo treurig uit,
als iemand die zijn innigs ten 'wensch onvervuld
ziet blijven en van wien zoo juist 'een lieve hoop
vernietigd wordt.-
Hans Henning stond op. „Wilt u mij geen -geluk
wenscben, oom?" verzocht bij en bood zijn oom de
hand.
De oude drukte die vast -tusschen rijn harde,
bruine handen. „Jongen, wanneer je geluk zult
hebben, hoop ik dat zij neen zegt," riep hij uit.
„Maar dat zou al te .mooi zijn zoo ietsgebeurt
niet. Die afgedankte hofdames willen allemaal zoo
erg graag trouwen."-
„Oom, wanneer u haar -'ziet, zult u daar spoedig
anders over denken. Zij is immers zoo mooi als
een engel."
„En kan geen soep koken, geen -kousen stoppen
en loopt steeds met lange slepen door het huis.
„Ik zie dat alles reeds duidelijk voor mij het
heele ongeluk. Maar wat 'komen moet, dat -komt.
En dat andere, dat zou ook al te mooi geweest
zijn."
„Wat bedoelt u, oom?" 1
„Nu, wanneer jij getrouwd had, die ik zoo'graag
had willen hebben," flapte de oude heer er 'uit.
„Maar ga nu maar heen en houd Je niet langer
op. Zeg aan Hilde, 'wanneer zij met haar aanstaan
de schoonzuster niet samen wonen -wil, dat zij dan
naar hier mag komen." 1
„Ik zal het haar meedeelen, 'als het zoo 'ver is
u is zeer goed oom."
„En jij zeer mal, Hans Henning. Dat komt er
van als een mensch zoolang aan het hof blijft. Daar
van blijven de sporen achter. En dat stijfkoppige dat
is een Krocherts erfdeel. JDaar kunt ge niets aan
doen. Wij-Krocherts willen in het leven nu toch
eenmaal met het hoofd door den 'muur, en later
hébben wij ons heele 'leven daar nog een blauwe
plek van. Je zult nog "dikwijls aan deze woorden
denken, mijn jongen. God beware 'je."
Hans Henning reed in een eenigszins ontnuch
terde stemming den hof 'uit en de oude Krochert
zette zich in een heel slechten luim aan het mid-<
dagmaal. Het eten smaakte hem-vandaag heelemaal
niet. Karola schudde verbaasd 'het hoofd, toen hij
zijn lievelingsgerecht: varkenslapjes met aardappe
len-puree bijna niet aanroerde.
„Zeg mij nu eens, vadertje, wat -scheelt u toch,
begon zij na het eten vleiend. Zij zat op den arm
van zijn leunstoel en streelde de mouw van het
ruwe jachtbuis van den oude. Zij klopte hem op
den schouder, zooals men het een 'onrustig paard
zou doen. „Hans Henning was bij u, wat 'wilde hij
van u?"
„Die domme Jongen 1" voer de 'oude toornig uit.
„Nu nu waarom dat?" vroeg Karola.
„Hij wil trouwen, de schaapskop," 'riep de oude
woedend uit.
Karola speelde met 'een van de knoop en van de
jas "van den oude. Haar hoofdje bleef gebogen. Hij
kon slechts bet lokkige kopje 'en een deel van
haar blank'voorhoofd zien. „Vindt u -dat zoo dom,
dat hij trouwen wil?" vroeg rij blozend. „U meent
dat hij aan Hilde genoeg'moest hebben?"
„Dom tuig een zuster kan nooit de plaats van
een vrouw innemen. Dat weet ik zelf. Ik had mij
verheugd als een kind over zijn verloving, wanneer
hij maar niet -zulk een «dwaze keus had gedaan."