Schagsr Courant TWEEDE BLAD. DE HOFDAME. Staatsloterij. De oorlog als etoisco en sociaal proDleem. ZATERDAG 8^ MEI 1915. 58ste Jaargang No. 5587. Tegen de Vliegen. Een ernstig woord van waarschuwing •voor ieder die prijs steit op zijn gezondheid. De Centrale Gezondheidsraad maakt de volgende waar schuwing bekend Vliegen behooren tot de Voor ons menschen lastige, Viezen voor onze gezondheid gevaarlijke dieren. Het zijn de vuilste van alle insecten. Haar eieren leggen ze in Vuil en mest. Uit de eieren sluipen maden, die op haar beurt in en van vuil en afvalstoffen leven. Komen zij van een mesthoop en gaan zij op uw voedsel zitten, dan besmetten zij dit. Met versch vuil en ziektekiemen, gehaald T>p den mesthoop, uit kwispe door, privaat of een rottend kadaver, aan haar pooten of op haar lichaam vliegen ze uw keuken binnen en .strijken neer op uw eettafel. Zij zijn zoo gulzig, dat zij haar, veelal besmette, lichaamsinhoud op de be geerde lekkernijen uitwerpen om zich opnieuw te goed te kunnen doen. Gii loopt dus alle kans, dat die vuile, ziekteverwek kende stoffen op uw voedsel terechtkomen en gij ze tegelijk daarmede inslikt. Er is echter meer. De uitwerpselen ook de fluimen van lijders aan tering, typhus en andere besmettelijke ziekten heb ben Voor vliegen een bijzondere aantrekkelijkheid. De daar opgedane smetstoffen brengen zij een oogen- blik later over op het voor u bestemde voedsel, mis schien wel op de lippen van uw slapend kind en kunnen u en uw kinderen aldus tering, typhus, zomer- diarrhee en nog andere ziekten bezorgen. De steekvliegen kunnen bovendien door haar steken bloedvergiftiging, steenpuisten, negenoogen en miltvuur veroorzaken. Komen zij met haar besmet lijf in aanraking met melk of verdrinken ze daar in, dan bederft de melk heel spoedig, want in de melk vermeerdert zich de smetstof op schrikbarende wijze. Zorgt daarom dat in uw huishouden de melk steeds buitefn het bereik van vliegen blijft, door de kan of het glas zorgvuldig te bedekkem. Bedenkt- dat het hier kan gaan om het leven en de gezondheid van u én uw kinderen. Wat te doen om de vliegen kwijt te rakep. Zorgt ih de eerste plaats zooveel mogelijk dat ze er niet kómen. Zooals gezegd, de vliegen vermeerderen zich in mest- en vuilnishopen. Houdt deze daarom, zoo het u eenigiszins mogelijk is, van de omgeving uwer woning verwijderd. Ein kunt gij een mest- of vuilnishoop niet uit uw nabijheid weren, zorgt dan tenminste hem elke week op te ruimen, en dekt de hoopen toe, b.v. met plaggen of zoden. De larven der vliegen hebben ongeveer tien dagen noodig om tot vlieg te worden. Worden mest en vuil dus binnen de 10 dagen opgeruimd, dan wordt de ontwikkeling van nieuwe vliegen belet. Kunnen de mesthoopen niet worden weggeruimd, begiet ze da,n met een ruime hoeveelheid kalkmelk (versch te bereiden door één deel 'gebluschte kalk te mengen met drie deelen water) of met een mengsel van gelijke deelen petroleum-residu, paraffinc-olie of eeh dergelijke stof en water (vóór het gebruik goed te roeren!) .Goede middelen zijn ook ruwe obie en saprol in een verdunning van 5 op 100 en daarvan 10 liter op iederen kubieken meter mest. Deze gaal daardoor ih waarde niet achteruit. Vuilverzamelihgen, als van oud stroo, papier enz., moet men door verbranding vernietigen, alvorens zij den vliegen tot broeinest kunnen strekken; stort in riolen en goten carbol of chloorkalk; werpt in de trechters der privaten een carboloplossing van 5 pet.; rei mm kwispedoors dagelijks en giet ze gedeeltelijk vol met een vijfprocentige carboloplossing. Ruim ten slotte alles wat vuil en stof iS, zoo spoedig en zoo volledig mogelijk op. Op die wijze zult gij de vermeerdering der vliegen afdoende kunnen tegengaan. Wenschelijk is het al deze maatregelen aan te wen den, zoodra de eerste vliegen zich beginnen te ver plaats dah in uw vertrekken vlakke borden, waarin een slappe oplossing van formalinc (een theelepel op een bord water) of een aftreksel van kwassiehout met suiker; laten de vliegen zich verleiden om daarvan te snoepen, aan sterven zij den dood door vergiftiging. Wil men ze zeer snel uit -een vertrek verdrijven, zoo verbrande men op een test met gloeiende kolen insectenpoeder. De hierdoor veroorzaakte dampen be dwelmen de vliegen, zij vallen neer en moeten dan geveegd en verbrand worden. 'racht door de aangegeven middelen de vliegen in het bijzonde uit de ziekenkamer en van het bedje van uw kind verwijderd te houden. En vergeet voor de zindelijkheid niet: „Waar geen vuil is, zijn geen vliegen". Deze eerstelingen hebben overwinterd in warme reten of holten uwer woonvertrekken, en deze enkelingen, die zich in Mei plegen te vertoonen, zijn de stamouders van al de vliegen, die in den zomer ons zooveei last en gevaar berokkenen. Door toepassing van de hierboven aangegeven voor zorgen zal het zeer zeker mogelijk zijn de vliegenplaag aanmerkelijk te beperken, maar toch zal er geen zomer voorbijgaan, waarin wij zvan het bezoek dezer on welkome gasten geheel verschoond zullen blijven. Wat daartegen te doen? Begüi met de zich in het voorjaar vertoonende over winterende vliegen door vliegenpapier, plakstrooken en glazen vliegenvallen zooveel doenlijk weg te vangen. Krijgt ge er verder m den zomer weer last van, FEUILLETON. 21. Mijnheer Von Krochert zette zich zeer behageïijk in den hoek'van de leeren sofa. Hans Henning zat in een der leuningstoelen. Zijn gelaat bleef in den schaduw. De oude Krochert stopte zijn pijp en spoedig warreldlen dikke rookwolken omhoog. „Nu, wat scheelt''er aan, mijn jongen? •Vooruit, kom er -mee voor den dag. "Kom je als pachter tot me of als neef?" „Als neef." „Mij hoogst aangenaam. Bezoeken van paehters hebben steeds de heteekenis: vermindering van pacht." „Die heeft u laag genoeg gesteld oom. Ik zal die wel op kunnen brengen." „Maak je daar geen zorgen over, mijn jongen- Je weet toch wel hoe 'mijn scherts gemeend was? Wat wil je dus van mij?" „Beantwoordt mij eerst een vraag. Vindt ge het lichtzinnig wanneer ik in mijn positie aan trou wen denk?" Het gelaat van den ouden heer glansde. Hij schoof wat uit zijn hoek te voorschijn en legde zijn hand op de knie van zijn neef. „Ik zou zoo iets lichtzinnig Vinden, mijn jongen, wanneer je aan trouwen denkt? Je bent juist in den leeftijd daarvoor, den 'goeden leeftijd. In huis behoort een vrouw. Met een zuster leven, dat is niet het ware." „Ik kan mijn vrouw niet zoo heel veel aanbie den." „Dat schikt nog al: een ouden naamveen zorgen vrij huis en wanneer ik eenmaal dood ben, ben je heer en meester op Malchow. Wat zou zoo'n klein vrouwtje nog meer willen?"- Hans Henning greep de hand "van den ouden man. „Oom, versta mij niet verkeerd. -Mag ik dat bij mijn aanzoek zeggen?" ,»Wat zeggen?" 4de TREKKING, 4e KLASSE. HOOGE PRIJZEN, f 25000:1 7715. f 200: 8842 9560 17228. 1 Prijzen - van f 65. 94 1780 3925 7139 9891 '12353 16041 18324 196 809 4096 239 10238 444 1 86 334 210 835 153 320 293 501 774 554 626 2355 319 589 369 591 474 503 634 507 534 780 730 13166 "17017 619 670 755 1 707 8083 971 346 73 19341 852 795 755 90 11660 465 231 366 1056 3020 5382 604 720 14524 375 457 81 400 910 878 943 859 790 513 109 624 6222 9431 12134 15694 829 611 157 687 628 805 141 677 18203 20034 251 853 7073 832 224 855 212 76 Fouten -4e klasse, 3e trekking: 6566 moet zijn 6565; 17520 moet zijn 17530. In het Nutsgebouw te Amsterdam, heeft Woensdag avond prof. mr. S. R. Steinmetz voor de Amsterdamsche Sludentenvereenigihg voor sociale lezingen gesproken over „De Oorlog als ethisch en sociaal probleem". Het verslag, door ons aan de Nieuwe Courant ont leend, bevat o.i. een beschouwing, die ook bij' onze lezers wel belangstelling zal hebben. In den aanvang zegt spr., dat hij zich tevoren heefl afgevraagd, waarom hij nu eigenlijk wilde spreken over den oork>g. Spr. weet over 't algemeen niet veel sympathie te vinden voor zijn opvattingen. Want om werkelijk te 'overtuigen, is zoo heel veel noodig. Men 1s zoo gauw klaar met zijn opinie zonder over, een zaak dieper te hebben nagedacht. De opinie nu van 't publiek beschouwt spr. als een minieme rem op al die bruisende machten, die thans werkende zijn. Onder de motieven nu die spr. bewogen hebben tot deze lezing zijn deze, dat er veel geschreven is over den oorlog, ook weer in den laat- sten tijd, en ook dat spr. weer een drang, een inner lijke behoefte heeft om zich uit te s_preken. Spr. zegt voorts een realist te zijn, een vijand van frases en etiquette; hij heeft 't land aan Leëge din gen. Dezen oorlog voelt spr. met zooveel gevoel en me delijden als maar mogelijk is, want hij heeft daar van veel gelezen en gezien, namelijk ook heeft hij een reis door België gedaan, om alle ellende op zich te doen inwerken. Daarom zal spr. de zaak behandelen met volle hart. En dan ziet nij den oorlog als een allerreëelste, zwaarste inspanning. Van allen worden geëischt de zwaarste offers. Wij, Nederlanders, zoo zegt spr.. voelen den oorlog in 't algemeen totaal verkeerd: zooals een genoeglijk troepje menschen een catastrofe beschouwt, en voelt met medelijden en verontwaardiging. Zoo weinig sporen van het gevoel voor die ontzaglijke geweldige worsteling als een daad, een allergrootste daad vol beleekenisl Die woorden als misdaad, moord, schandaal, zijn het bewijs van dat gemis van het groote gevoel en daarom hebben spr. ook zooveel woordvoerders geërgerd. Spr. had die schrijvers, die de zaak zoo betitelden, wel willen „trappen uit de tijdschriften, die verwaande domkoppen, zooals spr. ze noemt. Thans is er een oorlog, tusschen de hoogste volken gevoerd, met volle overtuiging en geestdrift. Dat is het groote wonderbare feit. Aan de Duitsche zijde ziet men hoe compleet, hoe harmonisch deze oorlog wordt gevoeld door het ge- heele volk als hun oorlog. Als men den oorlog een waanzin noemt, dan is het een waanzin van vele volken, een waanzin, waardoor wij ook vaak in Indië werden aangegrepen. Andere groote machten als Christus, de Kerk, de Paus. con gressen, hebben niet vermoogd die macht van den oorlog te overwinnen. Geen feit is dus bestand tegen dat groote feit, den oorlog. Hoe komt het dat een land als Italië, ondanks het de ellende van den oorlog ziet, toch erover denkt, den oorlog ook aan te durven?/' De pacifisten zien, zooals spr. meent, slechts een deel van de menschheid. i De oorzaken van den oorlog zijn positieve en bevoel van medelijden voor den vijand is klaar blijkelijk niet heel sterk. Ieder gezond, krachtig levend volk heeft behoefte zich uit te breiden, evenals een "krachtige persoonlijk heid streeft naar roem, eer, in 't algemeen groei Dat gevoel van „Ik" en ,.niet-Ik" leeft dus ook m een volk en is een normaal, nuttig gevoel. Daardoor is de voortdurende mogelijkheid, de realiteit van den oorlog in de volken. Oppervlakkige menschen vinden de nafnur der men schen Veranderd, maar de diepe onderzoeker ziet, dat de aard van het „diertje" nog vrijwel hetzelfde is als die van vóór duizend jaren geleden. Spr. meent tc mogen concludeeren, dat daarin in de eerste duizend jaren verandering niet komen zal. Hij mans meent, dat er verbetering van het menschelijk gemoed te verwachten is van het huwelijk, doch er worden, aldus spreker, zoo eigenaardige huwelijken gesloten, dat er nog wel heel lang getrouwd zal moe ten worden, eer het menschelijk gemoed verbetert. Hartstochtelijk graag wilde spr. het anders gelooven, maar als niet-illusionair beoordeelaar der menschheid kan spr. tot geen andere conclusie komen. Er zijn zoo vaak machten gekomen tegen dst groote wereldgebeuren als de oorlog, maar al die machten knapten af, wanneer zij uitgegroeid waren. Onder de tegenmachten van den oorlog behandelt spr. vervolgens het kapitalisme, het cosmopolitisme, het fe minisme,. het socialisme. Het kapitalisme is in principe niet gebaat bij den oorlog. Ziet maar eens naar ae beurs, wanneer men van oorlogsgerueht hoort. Het cosmopolitisme, zich uitend o.a. in het gezellige reisjesmaken is in oorlogstijd totaal machteloos en een mislukking gebleken ten oppichte van het doel: verbroedering der volken. Het socialisme is gebleken eveneens machteloos, want ziet hoe alle socialisten hebben meegestreden en nog strijden. Het socialisme is niet vijandig aan een groo- ten geweldstrijd. Waint waarom zouden onderwerpers niet kunnen profijt trekken van een productief onderworpen land. Het feminisme ten slotte. Vrouwen, qua 'tales zijn niet tegen den oorlog. Hoe menige vrouw eou gaarne meegestreden hebben 'om de Zuid-Afrikaan- sche Boeren te hulp te komen. 1 De vrouwen zijn geen 'aparte menschen, ze Voe len als baar heele volk, zij hebben dezelfde belan gen, dezelfde idealen. Van het pacifistisch feminis me verwacht spr. !<niet veel. Dit zijn de rider tegenmachten van den oorlog, aldus spr., die in afzienbaren -tijd den oorlog wel niet zullen onmogelijk'maken. 1 Eerst wanneer de anti-oorlogsmachten 'elemen tair universeel zouden-zijn geworden, zou de oorlog facto onmogelijk zijn. 1 Voorloopig'komen alle collectiviteiten'in de maat schappij met elkanider 'in botsing, door 'jaloezie, liefdestrijd, naijver. De socialisten wilden dien strijd doen'luwen, even als de pacifisten. Maar de pacifisten 'erkennen bet toelaten van naijver onder de individuen, waardoor zij bronnen van onmetelijke ellende openlaten, want zij me enen wel, dat diezelfde naijver niet behoeft te 'bestaan onder de volken, doch in werkelijkheid is onder de volken mogelijk en een noodzakelijk feit wat on der de individuen mogelijk'en noodzakelijk blijft. Scheidsgerecht voor de geheele wereld acht spr. vooralsnog niet mogelijk. Men zou moeten uitroeien alle nationaliteitsgevoel; 'alle menschen zouden ide ale cosmopolieten moeten worden. Deze middelen lijken spr. verkeerd,'want het uitroeien van het na tionaliteitsgevoel en het 'staatsbewustzijn zou met zich brengen het dooden van het Mndivijduëele be wustzijn en de menschen maken tot ideale cosmo polieten noemt spr. een totale utopie.' Ondanks alle ellenden van den oorlog blijft spr. er bij, de menschheid -'niet te noemen krankzinnig en baar niet als bedrogen en -misleid te beschou wen door de ministers in geval Van een oorlog. De vele staten op aarde ziin de'hoogste realiteiten op deze wereld en deze willen zich uitbreiden, groeien. Spr. vraagt, waarom de 'pacifist psychisch leed mmder bejammert dan bet physieke leed. 't Heet altijd „het heilige bloed, dat'vergoten wordt", maar is psychisch lijden dan onmogelijk, wanneer de oor log er niet 'meer is? Spr. beschouwt individueel© leedloosheid niet £ls het'ideaal. Zoolang de menschheid haar 'aard behoudt, zoo lang staten en volken hun reëel egoïsme behouden en dus bun nationale belangen willen behartigen, zoolang zal de oorlog een feit blijven. De oorlog zal niet vervangen kunenn worden'door uiterlijke mid delen, als internationale vredesraad, internationale politie, etc. Een radicaal ingrijpen 'met onze han den acht spr. onmogelijk 'en tegen het belang der menschheid. Men houde toch in 't oog, hoe de menschheid en met welke middelen en welke dui delijkheid de mensch kan en wil 'komen- tot het groote feit, den oorlog. Zoolang de mensch zijn aard en karakter behoudt, Jzal dit feit mogelijk en de oorlog reëel blijven. Daarna werden door verschillende aanwezigen vragen gesteld, welke door den 'inleider werden be antwoord. f De voordracht werd o.m. bijgewoond door den oud-minister Staal 'en vice-admiraal Tydeman. „Dat ik eenmaal de erfgenaam van Malchowzal zijn? Staat dat vast?" - - „Bewaart in mijn 'testament, bekrachtigd en be zegeld. Malchow blijft aan de'Krocherts, verkoopen kunnen zij het nooit meer. Daar heb ik voor ge zorgd." „Hpe zal 'ik u daarvoor danken, •ooml? „Dat hoeft niet. Dat 'komt vanzelf wel •terecht. Waarom heb ik dan gedurende mijn jeugd gewerkt als een paard? Toch zeker alleen om Malchow weer aan de 'Krocherts te kunnen -'nalaten. En daar ik geen zoon heb, krijg jij-het en daarmee uit." Hans Henning zweeg 'een poos. „Malchow -zal bij mij in goede haaiden zijndat beloof ik u plech tig," zeide hij dan. „Dat weet ik, mijn jongen." „Dus uw toestemming tot dit huwelijk heb ik?" „Die heb je, Hans Henning. Wil zij je ook heb ben? Zal ik een woordje meespreken?" 'De oude trok een sluw gezicht.'„Of ben je heel -onbezorgd?" „Niet geheel. Maar ik hoop „lin ik weet het, mijn jongen. Zoo mal is geen meisje op de wereld-" „Ik 'zal een der 'volgende dagen dan op reis gaan." „Op reis?" De oude keek hem verward aan. „Waarheen? Wat bedoel je "daarmee?" „Naar juffrouw 'Van Hoogendal, oom, of liever naar haar moeder. Sitta-woont, sedert zij geen hof dame meer in Glückstadt is, bij haar moeder in het stift. Maar wat scheelt u nu, 'oom?" De oude Krodhert sprong zoo heftig van-de 'sofa in de hoogte, dat al -'zijn knoken kraakten. „Wat zeg je danr? -Met wie wil je'trouwen?" „Met juffrouw Van Hoogeindal, met wie ik in Glückstadt samen ben geweest," antwoordde Hans Henning bedaard. „Die hofdame? Ben je nu -heelemaal krankzinnig, Hans Henning?" „Waarom?" „Een hofdame met luimen, allerlei eischen, die hier niets goed genoeg -'zal vinden die geen huishouden zal kunnen voeren. Groote hemel, wat moet dat?" De oude heer zweeg verward stil. Voor geen geld van de 'wereld had hij de ware V"erschillende Oorlogsberichten. HET KOOKBOEK Di TREK. De Weensche correspondent der N. R.'CL.schrijft: Op bet oogenblik behoort bet kookboek tot de meest begeerde literatuur. Er zijn nieuwe uitgaven verschenen, voorschriften -hoe men met surrogaten goed en goedkoop kokerfkan en schotels - zonder yleesch kan bereiden die lekker 'smaken, 't Brood is tegenwoordig een delicatesse; een snee brood van wat beter kwaliteit dan het gewone kost 30 netter (r 0.15) en dat -"gewone is zoo moeilijk te verteren, dat 'menschen met zwakke 'magen het niet kunnen verdragen. Gisteren hoorde ik iemand dat brood arrest* nt©«brnr>d" ""emen. Ik vroeg hem, of hij het brood kende wat aan de gevange- nen_wordt uitgereikt? En -bij zei ja. De paarden voor de omnibussen zijn door gebrek aan haver zoo mager en zwak, dal zij onderweg niet meer mogen stilstaan tot het opnemen van "passagiers, maar al leen aan de halten, omdat ze niet sterk genoeg zijn om de zware wagen telkenmale weer in beweging te 'brengen. Paardenvleefecb kost -tegenwoordig 2 kronen per kilo. Zoo lijden mensch en dier door den-oorlog. Wee- nen is niet meer de 'vroolijke stad der Phasaken, zooals Schiller haar noemde, waar de heele Idag ge geten wordt. 1NEY1LNG TEGEN TYPHUS. De onderminister Tennant deelde cijfers mede aangaande de inenting tegen -typhus bij het Engel- sohe ezpeditieleger.1 Er zijü in het geheel '963 gevallen voorgekomen, waarvan '780 zijn geanalyseerd. Er zijn ;142 geval len voorgekomen'bij mannen die ten volle, met twee doses, zijn 'ingeënt. Tien zijn er van hen aan ge storven, d.i. 7 pet. Er zijn 157 gevallen geweest bij 'mannen die ten deeïe, met oen dosis, zin inge ënt. Tien zijn er gestorven, d.i. -6.36 pet. Er rijn •481 gevallen geweest bij nieb-ingeënte mannen. Hon derd rijn er van hen gestorven, d.i. 20.79 pet. Vrijwillig hebben zich 90 pet. van het legqr laten inenten, en onder hen zijn er 299 pevallen en 20 dooden geweest. En bij 10 bet. van het leger, nl. de oningeënten,'481 gevallen met 100 dooden. Geen wonder, dat deze statistiek bij de voorstan ders van de inenting gejuich uitlokte DE VUURDOOP. Dc correspondent der N. R. Ct schrijft uit Weenen: Tegenover mijn huis staat een particulier hospitaal voor gewonden. Ik ontmoette daar een ouwe kennis, kort geleden nog journalist, thans een op krukken strom pelend gedecoreerd officier. Hij had eerst in Gaiicië en later in de Karpathen gevochten en heeft 4 wonden op- geloopen. Ik vroeg hem boe het In zoo'n gevecht wei toegaat en wat hij Voelde toen de eerste kogels vielen. Hij zei: de meesten 'van ons hadden nog nooit gevochten en .de spanning was groot. Maar het duurde lang voor dat de nieuwsgierigheid bevredigd werd. Wij moesten zeer lapg marcheeren voor dat wij de eerste vijand^ Jijke schoten hoorden. Toen gingen wij in tirailleurlinie en het geschut bqgon te donderen. Ook de geweren kwamen aan het woord en do kogels floten zoo om ons heenj dat onze hoofden onwillekeurig voortdurend in beweging waren om ze te ontwijken. Iedereen voel de daarbij wat anders. De een dacht uitsluitend aan lijfsbehoud, de andere werd woedend en wou zoo spoe dig mogelijk dicht bij den vijand komen, een derde hoopte dat de kogel hem niet zou treffen. Ik dacht aan niets, maar mijn temperament sleepte mij mee tegen den vijand. Aan mijn leven dacht ik niet. Een tijd lang schoten onze kanonnen alleen, en wij 'dachten: waar blij yen de "Russen? Eindelijk begonnen zij ook te schieten. En ik hoorde de granaten door de lucht suisen en achter mii ontploffen. Ik keek eens om, om de uitwerking er van te zien, en zag toen een groot gat in den straatweg, alsof een mijn gesprongen was. Wij moesten vooruit, eensklaps kwam Veer een donderslag, gevolgd door brandende hitte en een ge fluit als van honderden vogels. Een granaatkartets was over ons 'gesprongen en had ingeslagen. Het luide kermen om mij heen bewees dat velen ge wond waren. Ik schrok, bet koude angstzweet 'pa relde op mijn gezicht en mijn 'haren rezen mij ta berge. Maar sterken dan dit alles, "werkte toch nog het commando „voorwaarts". En toen hoorde 1 ik sommigen, die misschien 'sinds hun jeugd het bid den verl- erd hadden, in hun'angst hardop bidden. Ik zoog nerveus 'aan mijn sigaret. 'Nu en dan hoorde ik een gil of een "plof en dan lag een ka meraad tegen den grond. Aarzelden wij een oogen blik, dan dreef het commando van den 'officier ons weer voorwaarst. En dat ging al maar zoo voort, totdat ik eindelijk totaal onverschillig -werd over dat wat met mij gebeuren kon. Ik had het 'gevoel vau in een groote machine te zitten, die mij beet gepakt had en mij meesleepte. Het gevoel van angst verdween. In de reusachtige spanning, waarin ik verkeerde, verloor ik elk ander gevoel, dan al leen het bewustzijn dat ik 'vooruit moest. Waar schijnlijk boorde ik daarom, onder het helsch la waai van den slag, steeds wanneer vuur gecom mandeerd werd, Of bet blinde tucht was of ge woonte eie mij aan het bevel van mijn officier deed gehoorzamen, weet ik niet, alleen wist ik, dat ik in de schipbreuk van mijn denkvermogen de commando's „vuur" en „voorwaarts" steeds hoor de en-als een automaat erop los liep. „GOTT STRAFE ENGLAND". In het „Hamburger Fremdenblatt" van 26 April jl. is 't volgende 'doodsbericht te vinden: Am 24. April starb stolz, seit vielen Monatenge- schmückt mit dem Eisernen Kreuz, den Heldentod für Kaiser und Reich und seine liebe Heimat mein üher alles 'geliebter Mann, der -treue Vater meiner kleiner Annelise, unser'einziger Sobn Dr. phil. GOTTFRIED KUHLMANN, Leutnant d. Res.'und Kompagnieführer. Wir betten Ihn in fremde Erde, eine heilige Saat für Deutschlands Grosse und Zukunft. Gotl strafe England! Tm Namen der trauernden Hinterbliebenèn: Hannah Kuhlmann. 1 Hamburg, v. Zt Lilie, den 24.TAprfl 1915. reden van rijn teleursteHing eil boosheid willen t00?.®n- Dat was hij aan Karola schuldig. ..wel, als zij niets van huishouden kent, zal zij het leeren, antwoordde Hans Henning-bedaard. „Ik heb'hier ook moeten leeren. Bovendien heeft juf frouw Van Hoogendal niet zooveel pretenties, zoo als u meent." 1 i „Nu, dat soort ken ik "anders," bromde de 'oude. Zijn goede luim was geheel ïn het tegendeel over geslagen. „Niets willen zij probeeren, zij kennen het verschil niet tusschen een paard en een koe geen gans van een kip onderscheiden. Komen zij een veestal 'voorbij, dan houden 'ze hun neus dicht. Spreekt men hen van slachten en -doodmaken, dan vallen ze al flauw. 'Je loopt blindelings -'met zulk een vrouw je ongeluk in Hans Henning. Denk er nog eens kalm over na." i „Oom, ik heb Sitta lief "gehad vanaf het 'eerste oogenblik, dat ik haar heb ontmoet, zoolang zij leeft zal ik geen andere liefhebben," antwoordde Hans Henning eenvoudig. „Zoo-zoo. «Ja, dan is er Vel niets meer aan te veranderen." De oude- beer "zag er zoo treurig uit, als iemand die zijn innigs ten 'wensch onvervuld ziet blijven en van wien zoo juist 'een lieve hoop vernietigd wordt.- Hans Henning stond op. „Wilt u mij geen -geluk wenscben, oom?" verzocht bij en bood zijn oom de hand. De oude drukte die vast -tusschen rijn harde, bruine handen. „Jongen, wanneer je geluk zult hebben, hoop ik dat zij neen zegt," riep hij uit. „Maar dat zou al te .mooi zijn zoo ietsgebeurt niet. Die afgedankte hofdames willen allemaal zoo erg graag trouwen."- „Oom, wanneer u haar -'ziet, zult u daar spoedig anders over denken. Zij is immers zoo mooi als een engel." „En kan geen soep koken, geen -kousen stoppen en loopt steeds met lange slepen door het huis. „Ik zie dat alles reeds duidelijk voor mij het heele ongeluk. Maar wat 'komen moet, dat -komt. En dat andere, dat zou ook al te mooi geweest zijn." „Wat bedoelt u, oom?" 1 „Nu, wanneer jij getrouwd had, die ik zoo'graag had willen hebben," flapte de oude heer er 'uit. „Maar ga nu maar heen en houd Je niet langer op. Zeg aan Hilde, 'wanneer zij met haar aanstaan de schoonzuster niet samen wonen -wil, dat zij dan naar hier mag komen." 1 „Ik zal het haar meedeelen, 'als het zoo 'ver is u is zeer goed oom." „En jij zeer mal, Hans Henning. Dat komt er van als een mensch zoolang aan het hof blijft. Daar van blijven de sporen achter. En dat stijfkoppige dat is een Krocherts erfdeel. JDaar kunt ge niets aan doen. Wij-Krocherts willen in het leven nu toch eenmaal met het hoofd door den 'muur, en later hébben wij ons heele 'leven daar nog een blauwe plek van. Je zult nog "dikwijls aan deze woorden denken, mijn jongen. God beware 'je." Hans Henning reed in een eenigszins ontnuch terde stemming den hof 'uit en de oude Krochert zette zich in een heel slechten luim aan het mid-< dagmaal. Het eten smaakte hem-vandaag heelemaal niet. Karola schudde verbaasd 'het hoofd, toen hij zijn lievelingsgerecht: varkenslapjes met aardappe len-puree bijna niet aanroerde. „Zeg mij nu eens, vadertje, wat -scheelt u toch, begon zij na het eten vleiend. Zij zat op den arm van zijn leunstoel en streelde de mouw van het ruwe jachtbuis van den oude. Zij klopte hem op den schouder, zooals men het een 'onrustig paard zou doen. „Hans Henning was bij u, wat 'wilde hij van u?" „Die domme Jongen 1" voer de 'oude toornig uit. „Nu nu waarom dat?" vroeg Karola. „Hij wil trouwen, de schaapskop," 'riep de oude woedend uit. Karola speelde met 'een van de knoop en van de jas "van den oude. Haar hoofdje bleef gebogen. Hij kon slechts bet lokkige kopje 'en een deel van haar blank'voorhoofd zien. „Vindt u -dat zoo dom, dat hij trouwen wil?" vroeg rij blozend. „U meent dat hij aan Hilde genoeg'moest hebben?" „Dom tuig een zuster kan nooit de plaats van een vrouw innemen. Dat weet ik zelf. Ik had mij verheugd als een kind over zijn verloving, wanneer hij maar niet -zulk een «dwaze keus had gedaan."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5