Schaper Courant. TWEEDE BLAD. Bekendmakingen. Schetsen uit de Rechtzaal. FEUILLETON. DE HOFDAME. vriend wou houden, „laat ik er eens met de baro nes over spraken- 'Ik wed, dat zij Gijs te hulp komt" Toen had Teun den notaris z'n beide, dikke, grof- harige knuisten toegestoken. En hij kreeg tranen in z'n oogen. Dat was een ideel... De notaris was oen kerel uit duizenden. „Laat hot maar aan mij over," zei notaris, „ik maak dat zaakje wel voor je in orde. En jij geeft dus de hypotheek op 'dat huis in de stad.... Ja, Teun, hoor 's man, als Je me -nóg niet vertrouwt!" En de bopr had niet durven weigeren. Hij had dolgraag nog eerst eens zelf hot naadje uit de kous willen zoeken. Maar notaris zou li»m met Gijs helpen.... En Teun had toch nooit iets anders dan goeds van hem ondervonden.... „Nou, vooruit dan maar!" zei do boer, zich met den bonten zakdoek over schedel en -gelaat wrij vend. Van harte ging het niet. „Dus afgesproken," haastte notaris zich te zeggen, ,,'t Is een solide belegging, man. En dat beduidt tegenwoordig wat." Even nadat boertje vertrokken was, kwam can didaat-notaris, vertrouweling van chef, 't kan toor binnen. „Keeft-ie toegebeten?" vroeg-ie haastig. „Natuurlijk!" zei notaris, zich genoegdijk in de handen wrijvend, „ik had de vorige werk al met de barones gesproken -over dien Gijs. 't Heelfe bankjo van zestig voor bom gekregen. Anders zou 't nog een deun zijn geweest om den vent ertoe te brengen. Maar nu kon-ie niet anders, hé... Hij moest 't weten! Sapristi, Dalhof, die vent -moest 't eens weten!..." En notaris schaterdh het uit, haalde toen in de jolige stemming van -patent zaakje door hem in ordx! gebracht zooeven sigarenkoker uit bin nenzak en presenteerde candjüaat. Die van 't aan bod gebruik maakte zonder v e©l -complimenten. Zij kenden elkaar te goed chef en candidaatje om, wanneer er niemand bij was „erg offici eel" te doen. „Merci!" zei candidaat. En hij stak sigaar aan, zich in fauteuiltje zettend en dfe rookwolkjes naar den zolder puffend. Hij koek -naar de deur. „Er is toch geen menscb?" Notaris schudde, geruststellend. „Zou die Harmen te vertrouwen zijn?... -Tjonge, meneer, ten slotte hangjen die boeren elkaar toch aan. Gesteld «ons, dat ie...." „Amice," antwoordde notaris, z'n sluwe oogjes dichtknijpend, „ik heb alle respect voor je kennis en je doorzicht. Dat wet je. -Maai- de oude Don kers is ook niet van vandaag of gisteren...." „Neen!" riep candidaat, niet geheel zonder iro nisch toontje uit^„dat is mij bekend!" „Welnu dan,'""ging notaris voort, doende of hij 't steekje onder water niet snapte, „ik heb mijn voorzorgen genomen. Donk-je bijgeval, -dat düe Harmen „au courant" is?... Kun je bfegrijpenl Die verbeeldt zich in goede-trouw dat het zaakje puik is. Excellent prachtzaakjel... Ik heb er -een spe- cialen draai aan gegeven. Een aardige historie verzonnen van een confrère, dien ik een poets wil bakken, omdat die er mij eens heeft-laten invlie gen. O, kerel, een heelb roman!.... 't Is jammer, al zeg ik het zelf, dat ik mij niet op de schrijverij heb toegelegd in mijn -jonge dagen. Had een suc ces kunnen worden!" Candidaatje lag al-maar te turen naar het pla fond van kanto.or. Dikke, -rookwalmen uitpuffend. Hij dacht aan allerlei. Aan het risico, dat notaris, met diverse zaakjes, candüdaat tot in de fines ses bekendj liep. Aan -zijn eigen hachje, als vertrouweling en helper.... „Je bent vanjdaag stil," zei mpneer Donkers, zijn candidaat even beglurend. „Tocb niet. Ik bewonder u werkelijk, t Is geni aal. U hebt rijke fantasie, 't Is verbazend kranig. Kèn ook wel eens gevaarlijk worden!..." zei -can didaat zoo langs z'n nieus weg. Meneer Donkers schrok-op. Even flikkerde 't in zijn sluwe, grijze oogen. Kwam er trek van -woedé op zijn gelaat... Maar bij glimlachte dadelijk weer. „Ben je bang, amice?... Daar heb ik nooit iets van gemerkt bij je. En we werken-toch al een poos samen, hè?.... Een heel poosje!..." De twee mannen keken elkaar strak aan. In de oogen van notaris was nu spottende uitdrukking. En in den blik van candidaat was haat te lezen. Gesmoorde haat.... geprikkeld door angstgevoel, hem soms bekruipend. „Dat is iets fijns!" zei Harmen, het karaf je op de tafel zettend, in de keuken, waar hij en Teunis wel een dik kwartier immers „stammetje -had ge speeld". „Maar jij zorgt ten minste voor do suiker," voegde hij erbij, den boer lachend -aankijkend, „neen, vadertje-lief, dat valt jp tegen. Jij hadt ze ker gewild, dat ik nog suiker op den koop toé had meegebracht." „Spot maar," bromd'e Toufi, het potje te voor schijn halend!, ,,'t Is waarachtig geen tijd om met de suiker te smijten. Jij hebt -makkelijk pra ten!" En -voorzichtig deed hij nippertje van het kostelijk-witte goedje In de g laasjos. -Zij klonken. „Hoe smaakt-le?" vroeg Harmen. De boer had van het borreltje, dat-'m geen cent kostte, flinke teug! genomen. Nu kon 't lijden— Hij smakte -met de toog. „Bost!" zei Teun. En de pijpen werden gestopt. „Nou bad ik je," begon Harmen op-eens, -„cv** iets aparts willen spreken. Maar de muren hebben geen ooren hier?-. Want derden gaat het geen steek aan." De boer ging naar do deur deed z'n klompen aan 'en keek of er bijgeval iemand in de nabij heid was, Sloot de deur. Schonk gast en zichzelf -nog eens in. Gaapte eens, om vooral te verduidelijken, dat hij heele- maal niet nieuwsgierig was naar wat Harmen op 't hart mocht hebben. En de ander stak van wal. Boog zich naar Teun over. Ging wat dichter bij hem zitten, want hij praatte zachtjes. Vertelde, vertelde... Van 't heel speciale geval. Teun moest hem op handslag, op er-rewoord beloven, er met „geen sterveling" over te zullen praten. Zte-je Harmen vertrouwde hem als een bloecfcigi-tt broer. Ze kenden elkaar over de veertig jaar, hé? 't Liep al naar de vijftig. Barman kon een prachtzaakje doen. Met lijfrente. Een geval uit duizenden!... Hij kon de 12 percent per jaar gerust op zich nemen. De vent, die de lijfrente zou krijgen, leefde misschiten nog een jaar waarschijnlijk nog korter. 'Wou zijn neefjes en nichtjes een loer draaien. Notaris Don kers had 't hem ragfijn uitgelegd. Harmen vond er z'n geluk in. Maar... één dingetje lag er nog tus- schen. Hij moest een borg hebben. Waarom ze zulk een borg 'wilden van hem Harmen snapte er gepn zier van. Notaris Donkers had óók al ge zegd: ze lijken wel stapel-gek. Maar afijn: -niks aan te doien. Harmen kon zè toch, zwart op wit, aantoonen, dat er geen sprake van 't minste ge vaar was!... Teun wist toch óók,-hoe zwaar en hoe licht Harmen woog, hé? Nou z'n eenig -verzoek was: of Teun die. borg wou wezen. Hem dien vrien dendienst wou doen?... -Even z'n pootje zetten. Harmen zou m"t allo plezier zooveel „zekerheid" teruggeven, als Teun maar verkoos. Dat was de chose!.... Boertje had zitten luisteren, met half-diehtoekne pen oogjes, 'al-maar smakkend aan zijn pijpje. Har men had wel een half uur gepraat.-En toen-ie klaar was met zijn verhaal, klopte Teun z'n pijpje lang en met harde tikken leeg. De stijf-opeëngeperste lip pen gingen eindelijk open. 1 „Nog voor geen duizend gulden sta ik borg," zei Teun, „al was je mijn eigen broer. Nog voor geen vijfduizend!" Harmen hield nog aan. Zinspeelde, op een lapje van tweehonderd, dat 't hem desnoods dan waard zou zijn. Teun Was onvermurwbaar. Smul de met welbehagen van de versnapering, die Har men gehaald had. légde eindelijk z'n hand "op den arm van gast. En zei grinnekend: „Harmen-buur, man, 'doe nou geen moeite meer. Wil-jo graag een spatje hebben vooruit!,Dan zal ik nog wat halen. Maar lvan borg-wezen..." „Dank-je," riep de 'ander, kwasi-woedend, „zuip jij mijn jenever 1 maar alléén verdjer uit. Ik 'weet nou wat je voor 'n vriend bent. Ik zal 't onthou den I Adjuus, hoor!" En Harmen liep weg met bon kende, woedende stappen. Maar toen hij Teun den rug had toegedraaid, kwam er een uïtdtukking van „Ik heb hem beet, hoezee!" op z'n gezicht. En Teun zat nog 'n aardig poosje alleen aan de tafel. De ander dacht aan wat notaris hem be loofd had, wanneer Teun zou toebijten. -Notaris, die best wist, dat Harmen-boer geen centjes ge noeg had voor de prachtige lijfrente-transactie. En Teun wikte en woog: zou-ie morgen naar no taris gaan? MorgeD?... Neen, van-avond nogl-'t Kon beet zijn, dat Harmen toch nog een borg vond... En toen "t donker was geworden, schelde Teun bij notaris aan. Kreeg dn 'boodschap, dat meneer 't erg druk had nu. Of-ie niet morgen-middag te rug kon 'komen? Maar hij hield 'aan. Werd op kantoor gelaten. Notaris zat heel druk te schrijven. De spiegelgladde schedel van meneer Donkers glom in felle lamplicht. Wat knorrig— o, notaris had kostelijke gaven voor het toomeiplWat ont stemd keek hij 'op. Presenteerde niet eens een stoel. „Is ter zoo'n haast bij, Verhoef?" zei hij tegen Teun, de wenkbrauwen fronsend. „Een oogenblikje astublieft!" rei -boer, zijn ver legenheid overwinnend door /de zucht om fijn winstje te maken. „Ga dan maar even zitten, -maar ik heb 't fa meus druk. 'Je moet niet kwalijk nempn!" Toen vertelde Teunis. Eigenlijk bekende hij f mocht-i© er niet over praten.... Maar -Uarimen kon 't toch niet doen. Van |die lijfrente, bedoelde-iK Wanneer dat. w erkelijk'zoo mooi was.... „Beste manl" riep notaris uit, „kom-je nu daar- ZATERDAG 3 JULI 1915. 58ste Jaargang No. 5618. MILITIE. Ondierzowk betreffend)© voorgeoofiendhetd. De Burgemeester der Gemeente Sehagon mankt be kend, dat in do maand Juli a.s. zal plaats hebben liet onderzoek lot het verwerven van het bewijs betref- fcado het voldoen aan de eischen van voórgooefesijdlieid, bedoeld in art 70 der Militiewet Het bezit van dat bewijs geeft ia goval van toewijzing aan de Infanterie, de Vesting-Artillerie of de Genietroepen aanspraak op een twee maanden kor'.eron o2rste-oefeningsliidvoorts geeft het bewijs aanspraak op inlijving bij het korps en in het garnizoen ter keuze van den dienstplichtige, voor zoover hij voor zoodanige inlijving geschikt is en deze met de belangen van den dienst is overeen te bVcngen. Bedoelde eischen rijn vastgesteld bij "Koninklijk be sluit van 17 Juni 1912 (Staatsblad 110. 188). Inlich tingen omtrent deze eischen rijn te verkrijgen ter Secre tarie dezer Gemeente. Het onderzoek zal aanvangen op Dinsdag 27 Juli eerstkomende en, zoo noodig, op twee of meer volgende dagen worden voortgezet Het wordt gehouden in de volgende garnizoensplaat sen Amsterdam, Den Helder, :s-Gravenhage, Gorin- nheni, Breda, Venlo, Arnhem, Kampen, Leeuwarden. Assen en Utrecht Aan het onderzoek kunnen deelnemen de dienstplich tigen, die bestemd zijn om voor de lichting van he' volgend jaar bi; do militie te worden ingelijfd De dienstplichtigen, die aan het onderzoek wenschen deel te nemen, moeten zich vóór 9 Juli 1915 aanmel den bij den Burgemeester der Gemeente, waar rij voor de militie zijn ingeschreven. Zij moeten hij 'de aanmelding opgeven in welke Ge meente rij aan het onderzoek wenschen deel te nemen. Zij, die niet verblijf houden in de Gemeente, waar rij aan hel onderzoek wenschen deel be nemen, moeten bovendien te kennen geven, of rij. gedurende hel on derzoek voor Rijksrekening legering en voeding wen schen te genieten. Aan de dienstplichtigen, die rich voor het onderzoek aanmelden, wordt, voor zooveel rij1 ter inlijving be- •deind rijn, later bericht gevonden van de j>lan»s 'loka liteit1'', waar on van het uur, waarop rij rich' voor deel neming nnn het onderzoek moeten vervoegen. Schagcn, den 28 Juni 1915. De Burgemeester voornoemd J d>. W. VAN DOORN PREMIE. „..ZOO'N FIJNE MAN! „Nou, woet je wat!" zei Harmen, nadat zo een dik kwartier tegenover elkaar hadden gezeten in het keukentje en Teunis al-maar met het lepeltje zatte roeren in het glaasje, waar klare in was geweest, „weet je wat?... Ik geef een rondje. Geef mij rnaar een flesch of zoo, dan haal om den hoek bij dikke Jan, 'n spatje, ik had je tóch nog ovér iets willen spreken." En de boex" was al aan 't zoeken. In een kast, of daar al-temet iets was te vinden van z'n gading. Maar Harmen was al klaar, nam het karafjfe van tafel. „Zoo gaat het best!" zei hij. -En zette zijn pet op. „Wees voorzichtig," zei 'Teunis, ,,'t is fijn goedje. Als je 't breekt..." „Geen nood!" stelde de ander gerust. En hij verschoof de pruim'in z'n mond, dat Teun niet be merken zou, hoe hij in 'een lach schoot. Boer Teun was bekend om zijn schraperigheid. Wie hem te 'vriend wilde houden, moest van zijn centjes af blijven. Hij hield zich arm, maar zo wisten in het dorp wel beter. En 'de. notaris wel het allerbest van ieder. Maar die verstond de kunst tem met Teun om te springen. Den vorigen winter, toen Gijs, hiet keuterboertje, die van Teun gepacht had, er zoo ellendig bijstond... Doodi-zifeke vrouw, -niet verze kerd vee gestorven, en nog meer misère, was Teun onvermurwbaar geweest ,.'t Ban niet, notaris!" had-ie verzekerd, en zoo'n ongelukkig gezicht erbij getrokken, dat do notaris zich even omdraaide én in wat stukken bladerde, om, net zooals Harrnen nu deed, te verbergen dat gierig boertje hem amuseerde, „ik kan me toch niet uitklec'den voor die 'menscbenl Ik heb zelf al m'n verplichtingen, 't Zijn er nog al tijdon naar om uitstel vau pacht te geve.nl... Neen, meneer, dan moet Gijs maar..." 9 „Weel-je wat," zei notaris toen, die Teun te 36. Hans 'Henning zag zéér bezorgd, maar vermoedde niets van het gevaar waarin Sitta verkeerde. Haar onwolzijn bood den erfprins een gunstige gelegen heid om op zijn voorstel van dien morgen terug te komen, maar Hans Henning wees dit, evenals Sitta reeds gedaan had, met hartielijken dank af. Het verzoek van den erfprins vervulde hij echter, om aan den ouden hofarts te Glücksftadt te 'tele- grafeeren. IJiJ venschte zelf oens een autoriteit te hooren. Daar deze dokter Sitta indertijd aau het hof behandeld had, was zijn oordeel van vieel -ge wicht. Ondanks da dringende beden van mevrouw Van Hoogendal liet de erfprins zich niet terughouden, maar bepaalde zijn vertrek op dienzelfden avond. Hao" Hr-nning voelde zich daardoor ze>or verlicht, want bij zijn zorg voor Sitta ook nog den vriende lijker, voorkomenden gastheer te moeten spelen, was verschrikkelijk. Het afscheid was zeer hartelijk. De erfprins on derdrukte met moeite zijn ontroering, toen hij in het rijtuig steeg. Hij zag het kleine, eenvoudige huis niet de rozen in den tuin, het donker© den- nenbo8ch achter zich wel nooit weder. De vroolijke dag van gisteren, de zwaarmoedige wandbling naai en door'hot bosch, rijn overhaast vertrek, zij boden grillige contrasten. Sitta lag in baar bed uitgestrekt. Zij boorde te et geluid van den wegrollenden wagen en begreep wie haar huis verliet, om het nooit weer te betreden. Maar zij voelde noch ontroering, noch smart1 bij die gedachte hoogstens renige verlichting. De vreeselijka lichamelijke afgematheid verlamde haar cielelijdvn. Wat b'eteekende het, dat de erfprins haar oogensohijnlijk vergeten, of tenminste zijn lief de voor haar volkomen overwonnen had? Zoo was het goed heel goedl Zij wilde alleen maar wat lucht hebben om te kunnen ademen 'meer niet. Zij moest op bevel van, den dokter 'zoo plat mo gelijk blijven liggen. Welke ziekte bij zulk een be nauwdheid, huur had aangegrepen, begreep nie mand. 1 De vorph -carter, 'oio onmiddellijk uit lde naaste, stad was oniboden, schoof haar ieder paar minuten een klein stukje ijs in den mond. Sitta verslikte zich dikwijls bij het liggen. Het hoesten deed haar zoo'n pijn, alsof'alles in haar borst gewond en ver scheurd was. Mevrouw "Van Hoogendal kwam in haar ruischend zijden kleed binnen en boog rich over htet bed. „Mijn 'arm Sittatje! Wat treft het ongelukkig samen, dat je juist nu ziek moest worden. De erf prins was zoo beminnelijk. Hij verzocht mij je zijn groeten over te brengen en wenseht je fvn spoe dige beterschap toe. Alsfje weer gezond bent, komt hij beslist nog eens terug. Het is hem, ondanks de eenvoud, hier zeer goed bevallen." „Hij zendt mij zijn groeten." herhaalde Sitta langzaam. Met groote moeite slechts kon zij nog «enig geluid voortbrengen. „Mevrouw mag niet spreken!" vermaande i de verpleegster. Zij zat dicht naast het b^d, de han den over den slijfgestreken schort gevouwen. De stompe onverschilligheid in het gezonde, brfeede ge zicht onder de witte muts ergerde Sitta. het klee- derruischen van haar moeder, haar parfum, de ge maakt teedere zorg in haar stem, bet alles kwelde Sitta zeer. Zij wendde het hoofd af. „Zoek je iets, Sitta?" „Ik wil mijn kind!" De plaats naast het bed, waar anders de wieg stond, was leeg. „Heini is bij Hilde. Die wil yoorloopig hier blij ven. Alles wat van bet kind was heeft zij in haar kamer laten brengen. Ik moet zeggen, dat die schoonzuster terdege bij de band is; tegenover mij is zij ook zeer voorkomend." „Mijn kind ik 1 wil mijn kind hebben!" Sitta hief onrustig het hoofd op. Haar -handen klemde zij ineen. De verpleegster stond op. „Mevrouw mag zich niet zoo opwinden I" Sitta strekte haar teedbre, vermagerde hand naar haar uit. „Ga ga nu mijn kind halen!" De verpleegster bleef besluiteloos staan. „Wees haar toch tierwille!" Mevrouw Van Hoo gendal goot eau de cologne tep haar zakdoek en reikte dezen Sitta toe. Maar ril schudde onwillig het hoofd. „Laat mij laat mij met rustl" Met wijdgeopende oogen zag zij naar de deur. 1 „Juffrouw Von Krochert komt direct," meldde de terugkeerende verpleegster. -Zij behoorde, tot de ontzettende goor* van menschen, dij© geen ongeluk, geen lijden van anderen uit hun gewone doen, uit hun doffe onverschilligheid brengt. Hilde kwam binnen. Zachtjes ging zij naar 't bed. Sitta, die hoopvol hot hoofd ophief, liet het weer moedeloos zinken. Hilde's arm was loeg, zij bracht het zoo vurig verlangde kind niet. „Heini bEjft hij mij, SiUa," reide zij rustig. „De dokter wenseht, dat je volkomen rust hebt.'' „Neen neen, ik moet den baby bij mij heb ben! Ik kan zonder Heini niet slapen," vleidB Sitta. „Wees verstandig, Sitta ik-geef je mijn woord, dat ik het kind niet uit het oog zal verliezen. 'Fie- ken is te jong mij kun je hem wel toevertrou wen." „Ik wil hem terughebhen het'is mijn kind!" Sitta's stem klonk heesch, nauwelijks verstaanbaar. Thans bemerkte men zeer duidelijk aan welke ziek te zij leed. f „Ik zal Hans Henning roepen, die kan Sitta wel geruststellen!" Mevrouw Van Hoogendal wildenaar do deur gaan, maar Hilde. hield baar vast. Zij wist te goed, dat Hans Henning onmiddellijk zou beslis sen, den wil van Sitta geheel te volbrengen on verschillig of dit het kind zou-schaden of niet. Dal moest vermeden worden. 1 Zij boog zich weer over de zieke heen. „Lieve Sitta ik hpb den dokter straks alleen gespro ken," zeide zij ernstig. „Hij wil niet-alleen terwille van jo.u, maar ook om het kind zelf deze scheiding." „Waarom?" Sitta richtte rich op de ellebogen op! Mevrouw Van Hoogendal wenkte Hilde tever geefs. „Omdat je een lichte, longaandoening hebt, gmg Hilde onvervaard verder, „jjet -kind zou dat ook kunnen krijgen, er mee besmpt worden. Het is dus voor de gezondheid van Heini Beter, dat hij niet bij je is." Sitta zonk in haar 'kussens terug. „Het is voor zijn gezondheid beter, dat Heini niet bij -mij is," herhaalde zij langzaam. „Ik ben dan wel zeer ziek." Haar blikken gingen van dé een naar de ander. Plotseling kwam daar een 'groote angst in. Mevrouw Van Hoogendal brak in tranen uit. „U hebt het gedaan!" riep zij Hilde toe. „Men zegt zulke dingen niet tegen een zieke. Mijn arme lieve Sitta!" Sitta antwoordde niet. Zij klopte met de hand op het dek, draaide het hoofd heen en weer in dulde- looze pijn. „Zoo heet zoo verschrikkelijk heet..." zij: wees op haar borst. Plotseling zonk haar hoofd achterover. Epn golf donkerrood,'schuimend, bloed kwam-over haar lip pen. r Hilde :s tormde de deur uit, om Hans Henning te roepen. Mevrouw Van Hoogendal wierp zich jamme rend over het bed. 1 De verpleegster hieJd Sitta's hoofd omhoog. „Dat komt van het spreken en oprichten," meende zij in groote gemoedsrust. voor me storen Daar heb ik al drie liefhebber® voor!... Ja, dat zal waar zijn!.... Bovendien, je vriend Harmen is 't eerst aan bodl'Dta zal nog wel een borg vinden." 1 De hebzucht in Teun 'wer<J al-meer geprikkeld. „Als 't dan werktelijk zoo prachtig is.... Als is. dat zwart op wit en zoo meer te zien kan krijgen» bedoel ik natuurlijk... Ja, notaris.... Desnood* Desnoods zou ik dan 'een kwart, of ern achtste percenijo,meer willen geven-. Misschien..." „In de condities," zei mpneer Donkers koel-on- verschillig, „behoeft geen verandering te worden gebracht. En zoo ooit, dan is 't hier: graag of nie.L Maar, zooals ik zeg je hebt geen kans,1 Teun. Er is vooreerst Harmen Bovenkerk, je buurman en vriend en dan,zijn er drie andore liefheb bers 1..." 1 „Maar als notaris nou eens," hield Teun aan.... „Ik;bedopl, als, uit dankbaarhpad, inehivr notaris nu cons..." „Wat bed oei-ja, Verhoef?" „Nou,... ziet u... Zaken zijn zaken, hé?... Ik mag toch wel renextra-postje voor dfe vriendelijkheid, ren exlra-percp.ntje voor •mebej'r notaris...?" „Als ik .nipt al jaren lang zaken voor je regelde, Verboef," stoof menrer Donkers op, „als oik niet wist, besefte, dat 'Je niet begrijpt, hoe je mij nu beleedigt... Weet-je wel, man, dat ik je dan op staanden voet mijn huis voor altijd verbieden zou? Voor wat zie-jfe notaris Donkers aan?..." En dn oogen van notaris vlamden -Van veront waardiging en gekrenkt eerlijkheidsgevoel. Dat Teun Verhoef er er$ beduusdr van 'was. Excuses stameld»... Vergiffenis vroeg voor de belepdiging. Nu eerst recht begreep, wat -'n „fijne man" no taris Donkprs was... En meneer liet zich vermur wen. Besloot dan maar ren uurtj» later dien nacht te zullen doorwerken.-Praatte, overlegde met Teun. Explicrerde hem alles. Toonde hem papieren, be scheiden, brieven, bewijsstukken, 't Was overstel pend I... ai de zucht om dat prachtezaakje te kun nen doi-n werd tot hartstochtelijke beegeerte in hot hart van goudlievend b oertje.... En tore hij, «anderhalf uur na zijn komst, ein delijk 't huis van notaris verliet, besefte Teun dat 't hem lukken zou. O, hij wist met notaris zoo goed om ite springen. Maar hij moest erkennen: een patente kerel was notaris. Dat extra-percentje had meneer Donkers toch maar finaal afgeslagen!... 'Zoo- iets doen niet vrel menschen. Dat blijk van onbaat zuchtigheid trof Teun nog 't meest, 't allersterkst! ...Bij den „débftcle", den „krach" van notaris en al wat daaraan vastzat, waren allerlei dingen tot ver buiten de streek v an 't dorp uitgelekt. Een jaar ongeveer nadat Teun de prachtige lijfrente had gekregen, was 't bekend géwordén: hoe hij aan de .twaalf percentjes per jaar lekker vastaat. Als e°n muur zoo vast... Gren verwrikken aan. En notaris die tal van menschen op satanisch-siu- welwijzfi had bedrogen met ragfijn-gesponnen net ten van leugen en verdichtsel had ook Teun met de lijfrente een „strop" bezorgd. En wat voor een!....! De „twaalf percentjfes" van Teun Vrehoef wa ren iu 't dorp spreekwoordelijk geworden. Bij do eerstvolgende kermis,was er een liedje op gemaakt. En bij, Verhoef, hoorde 't zingen .door langs zijn woning hossende troepjes. „Teunis z'n centjes... Twèlef pere^ntjes, Wie lust er van die krentjes?..."" Dien kermisavond zat hij in het keukentje, waar Harmen hem indertijd over pracht-zaakje was kamen spreken. In het donker. Sinds het ijselijke van notaris' vlucht, het verlies van haast de helft van wat-ie in de wereld bezat, zuinigede Teun 't zells op de petroleum uit al was 't stikdonker. Daar kwamen zb weer aanhossei. joelen. Een bonsde tegen een ruit van cL keuken. „Hei. TeunL. Waar rijn de percent; 'f' „Waar rijn je krentjes!?" gilde een ander. Toen is hij naar builen gevlogen, nadat Teun ge grepen had, wat hein 'teerst voor de hand kwam. Ilenile hij de jongens en melden achterna In razernij van ziedende woede. Terwijl de dol-makende pijn over z'n ^erloren goeidjo hem overweldigde... Heeft hii met het dikke stuk hout dat-ie om klemd hield, met üijn ip.et rijn schoppende, trappende voeten er op los geslagen, gestompt... Do jonge boer, dien iiij'beet had, güae om hulp. Brulde van ipij11- Eindelijk hoorde men niets meer. Uit 't dorp kwamen ze -aanvliegen. De veldwachter boeide Teun. De dokter was geroepen. Trok beden kelijk gezicht De aangevallen jongen moest onmid dellijk vervoerd worden... Den hoelen nacht liep in 't dorp het gerucht dat Teun er een vermoord had... Zóó erg was 'tniet Maar 'thad toch maar weinig gescheeld. En ze lieten Teun voorloopig niet weer op vrije voelen... Het O. M. is clement geweest een maand vor derend. De mishandeling was inderdaad „zwaar". Maai er Jiad ^provocatie plaats gehad. En bovendien.... wie het oude, suffige mannetje zag staan in dc bank dor beklaagden hij begreep dat men met een "^'grens geval" te doen had. De jolige sluwheid van vroeger* En nu heerschte er in huis dediepste stilte, er werd alleen fluisterend gesproken, de ziekenkamer was schemerachtig verlicht. D« hofarts, uit Glückstadt onderzocht, voor zoo ver aat bij den toestand der 'zwaarzieke mogelijk was, de longen. Hij sprak hoopvoLle, opbeurende troostwoorden aan het ziekbed. -In de kamer er naast echter, op den zachtsten fluistertoon, reide hij den echtgenoot en de moeder de waarheid. De longen zijn bijna geheel vernietigd. 'Zij zou nooit bebben mogen trouwen, in rustige omgeving on milde 'ucht moeten-leven dan was misschien nog redding mogelijk gewast." „En wanneer ik haar nu in ren ziekenwagen naar het Zuiden bracht?', vroeg Hans Henning, terwijl tnj den arm van den ouden dokter krampachtig omklemde. „Het is te laat, mijnheer Von -Krochert. Indien dit maanden gei eden was gpbeurd misschien. Nu kimt u niets andere voor haar doen, dan haar een opgewekt gezicht tconen, opdat zij niet bemerkt hoe ernstig haar toestand is. Zoo jong en zoo ge lukkig sterft men nipt graag. Een zoo spoedig ein de had ik zeker niet verwacht. Er -moeten wel vele ongunstige omstandigheden hebben medegewerkt." „Natuurlijk!" snikt'- mevrouw Van Hoogendal. „Natuurlijk was alles ongunstig dit jammerlijke huis hier, het zware huishouden geringe mid delen. Mijn zwakke Sitta bevft in den'kelder moe ten staan I Had ik haar maar nooit lalen trouwen." Hans Henning overtuigde zich dat de deur naar de ziekenkamer goed gesloten was. Dan wendde hij zich nog eens tot den art». „Kan cr niets voor haar gedaan worden ook al moet 't duizenden kos ten?" Zijn 3tem brak. Hij drukte den gebalcten vuist tegen het voorhoofd. De bofart<s schraapte de keel. Tegenover dit hartverscheurend verdriet stond hem het 'weenen ook na. „Ja, nu kan natuurlijk alles gebeuren!" Mevrouw van Hoogendal's stem klonk meer kijvend dan treu rig. „Thans, nu niets meer helpen kan! Ik heb 't reeds lang zien aankomen hoe kon Sitta zulk een leven uithouden? Zij hreft rich -opgeofferd." Zij wrong de handen. Do dokter 'lette verder niet op haar. Hij gaf Hans Renning eenige voorschriften, die deze zwij gend aanhoorde. Nadat de dokter was heengegaan'ging Hans Ban ning naar rijn kamer. Hij ging op een stoel voor zicli uit zitten staren. Nog kon hij het niet begrij pen of zich indenken, het ontzettende dat hem bedreigde. Sitta moest sterven, ieder oogenblik kon

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5