Schap Courant De Kerstvloed van 1717. ln Heidehoeve. HOE SEPP DEN DOOD BEDWINGT. tsop«t TWEEDE BLAD. Zaterdag 18 Februari 1916. 59ste Jaargang No. 5748. FEUILLETON. ju bet Nieuwsblad van het Noorden lezön wö: „Wat de wateren vermogen De hooge w atervloedebvam de laatste dagen bren- berinneringen aan vroegere stormvloeden wöër uaar voren vooral van den beruohtetn Kerstvloed. Men schreef December 1717. aeeds oenige dagen lang woei er en stëvigë wind. tegen het Kerstfeest al meer ën mëër ln hëvig- beid toenam. Hoog voebde hij heit zeewater op tee- gea onzen dijk in 't noorden, ep kolossale golven, yergeïeld van groot» vlokken schuim, sloegen on ophoudelijk over de zeewering het land in. Op den avond van den 24sten Decejnber1 steeg de vloed verbazend hoog; men vreesde) het ergste, maa ge'ukkig, de dijk wist weerstand te bieden. iut isschen groeide) de storm aan, werd geweldiger en geweldiger, werd een orkaan Zwaar had de dijk het te verantwoorden de zwakste plaatsen waren dan ook reeds bijna vol slagen breuken geworden: hiejr en daar stroom de bét woedende© zeewater rëeds zegëvierend als overwinnaar naar binnen. ...hoor, hoor, wat schrikbre vlagen.... golven. De menschep waren daar meest in de ker ken gevlucht en deze stonden nog al 'hoog. Men werd daar ook niet zoo door heit water overrompeld, men was verder van de zee verwijderd. Uit ceze dorre opsomming blijkt reede, welk een onbeschrijflijke ellende de Kerstvloed in ons ge- weet bracht. De geschiedschrijver Outhof, die ooggeutige was van de'en geweldigen 'watervloed, eb die zelf nauw- lijks z'a leven redde, schrijft: „MIJ dunkt, ik hoor nog het bruisen der baren, net gekraak der instortende huizen, zolders eb da ken en het erbarmelijk geschrei en noodgeketrm dër ellendig in de( golven stortende menschen, het gëhuil van tedere vrouwen en kinderen, die hiër ondër balken verpletterd werden of daar op hun bedden 't water versmoorden, of ginds door de golven half naakt in het water her- en derwaarts werden geslingerd, waarvan de meesten in den vloed omkwe men, terwijl slechte weinigen lang omdrijven, behou den werdon." rrefi?nde bijzonderhedn ovër deze gereddën mogfn hier een plaats vinden: len man te Vierhuizen verloor vrouw, vijf kinderen en .een schoonzuster in de go'ven Hij zelf weef op epn stuk van het huis verder tot Ulrum, tot de buurt Hugt gebaamd. Hier klom hij in esn boom, maar de golven beukten dezen zoo ge weldig, tot de arme man 'er uit geslingerd werd, over de gracht hepn tot |in den hof. Hier pakte hij w eer een boom en wist .zoo z"n léven te rëddlen. Z'n leven zal echter voor hem, nu vrouw em vijf 'ieve k:i,dtrtjes verzwolgen waren, niet veel waardë meer g»»had hebbenf Te Pieterburen was éen, zekere Abel Jacobs mët vrouw, vijf kinderen, knecht en me#d op den zolder geklommen. Men voelde dat de zolder befcon te wag- gëlen. 'In z'n doodsangst wist Jacobs al gauw een gat boord, of hot huis weW door 'de golven omver ge haald. Wat waren de menschen blij, gered te zijn. Het schip dreef verder. Op den molenberg geraak te het vast. Den volgenden morgen zette de kapitein de reddingboot uit eb redde hiermee nog een veer tigtal mënschen. boedo Ubbens, z'n vrouw en vier kinderen, dreven op een brok stroo en een gedeeltë van hun huis van Warfhuizen over de troebel© watervlakte Het woeste weer noodzaakte hen te 'schelden den dood voor oogen drukten ze elkaar de hand tot eeuwigen afscheid. De- vrouw en de vier kinderen verdronken, de man bleef behoudt^. Doch genoeg.... Welk een ontroering, toen de zep zich weer terug trok. Onbeschrijflijk groot de ellende. Hcele velden als bezaaid met verdronken menschen endieren. In de boomen zaten en hingen menschën an koudi en honger omgëkomën. In dé geheel© pro- Inde kwamen 2276 menschen om het leven3200 marden; 11666 stuks'hoornvee; 21214 schapen, '1305 ■arkens, terwijl totaal 1560 huizen geheel verwoest of beschadigd waren. De legeering der stad Qroningensteldej alle mo gelijke pogingen in "t werk om d'e ellëndë të vër- achtën. Al de in deze stad aanwefzige schuiten en schepen werden volgeladen met brood, bier, versch water, enz. enz., en mannen meest schippers werden ër aangewezen, die dit moesten brengen naar de noodlijdenden, die zich bevonden op daken, op zol- Gelijk de Maasbalg van een smidse loeit d'orkaan - Of reuzenvuisten in hun 'toorn 't aambeeld s'aan, in het dak te werken. Hier kropen ze door, om zoo Zoo raast het op de kust" Den volgenden morgen den'eersten Kerstmorger 't moet ongeveer zes uur geweest zijn, 'bezwëëk de dijk, de kapitale zeedijk. Op ettelijke plaatsen was hij doormidden gebroken, geheels brokken wa ren als door reuzenhanden zoo'maar eventjes op zij gëschovrn door den alles overweldigenden vijand; 't ziedende water der verbo'gen zee. Wüd. woéH als vers cheurende dieren t tuimelden en rolden de zeegolven het land in. niets ontelënd, buëkënde tegen de buizen en buis jee der eenvoudige landlieden. Wat een angst! Welk een ontzetting! Klagend, jammerend noodgeschrei van vrouwen en kinderen vermengde zich met 't onheilspellend golfgeloei en 't luide meeuwengekrijschl Men begreep direct, welke groote ramp er gebeurd was. Hun dijk, hun trouwe aijk, hij was bezweken voor den razenden vijand. Hoe kon het ook anders. Vluchten I Vluchten was het wachtwoord. Vluchten 1 Zeker maar waarheen? Velen vluchtten in allerijl met vrouw en kinderen op den zolder, meenende, d&&r althans voor 't alles vernielende zeewater beveiligd te zijn. Helaas! hce werden ze in hun hoop bedrogen, de ongeluk- kigen. Anderen vluchtten op de hoogten in de dorpen, of klommen, aan wanhoop ten prooi, in hooge Doo rnen, waar ze den wreeden verkleumingsdood von den Ontzettend 1 wat een ramp. Onder geweldig gekraak sprongen de vloeddeuren van de Schaphalsterzijl van elkaar, het zeewater drong naar binnen, een groote hoeveelheid drijf goed met zich meevoerende. Dit drijfgoed zette zich vast voor de brug tusschen Winsum en Obergum tot een dam, zóó vast, dat menschen er over liepen. Tegen den middag op dien noodlottigen Kerstdag stond het water reeds voor de poorten van Gro ningen. X ooral Hunsingo werd zwaar geteisterd: daar ver dronken alleen 1942 menschen, 6610 stuks hoornvee, 1812 paarden en 13774 schapen. Te Uithuizen verdronken 67 menschen en te Uit hui zermeeden 208, te Usquert 44,te Pieterburen 172, te Eenrum 126, te Leens 182, te Rottum (dorp) 5, te Warfiura 63, te Ulrum 73, te Hornhuizen 117, te Apijk 53, te Bierum 67, te 't Zand 47, enz. He» Oldambt leed veel mnider; wel leden de Dol'arc)dijken heel wat schade maar men had er slechts 22 meooschenlêvens te betreurep, waarbij alleen uit Nieuwolda 13. lu Fivelingo was de "schade en het verlies ook groot Voora' Delfzijl had veel geleden. In vele hui len daar waren groote ga»en gewaaid. 'Het water stroomde Delfzijl binnen, men vluchtte op zolders en doku. Met booten werden de menschen flater van die rëdplaatsen weggehaald. lp de kerk stond het water 8 voeten hoog, d.i. tot midden 'aan den preek stoel. Zelfs verden graven in de kerk door 't wa ter opengewerkt, zoodat een „allerlaatste menschn- hulsje" in dé kerk ronddreef In geheel Fivelingo verdronken 311 menschep, 3874 stuks hoornvee, 1103 paarden, 6421 schapen. Er wer den 536 huizen weggespoeld, te| Siddeburen alleen 45 Het Westerkwartier kwam er nog al tamelijk goed af. Slechts een mensch vond daar den dood in de op 't dak te klauteren. Nauv'ijks waren man, vrouw en knecht op het dak n staken ze de handen uit om de anderen Om hoog te tuiten, of daar stortte het huis mat 'n doffen cireuu in. ide vijf kinderen en de meid meesleurende in het klotsende water. Welk een beproeving voor die arme ouders. Het dak, dat nu loe-drijvende was, wejrd door den wind oortgeatuwd over de wijde, onstuimige waterv'akte ln devote houding zich overgevende aan tkd zat het drieetal op het dak; de moeder als zinneloos turend naar de plek, waar haar vijf dlerl are, efcit spanden achterbleven.... Men dreef vorder in de richting van Rasquert. Dó, raenscl en daar op de hooge wierde zagen het wrak naderei, ze brachten 't radeloos ouderpaar melt den knecht aan land. Dit zou men vermoeden he, maar neen, Abe' Jacobs zelf werd niet gejred, vermoedelijk is hij ongemerkt van 't dak gevallen; misschien wel heeft rij in z'n ijlkoorts z'n* kinderen Jnog terug wiHen halen Een zekere Dreeuwee, ook van Pieterburen, dreëf met vrouw, schoonmoeder en de beide diejnstbodn op oën deel \an 't stukgeslagen huis over de onmete lijke watervlakte. Ook zSj dreven, jzooals vanzelf spreekt, den wind in 'aanmerking genomen, in de richting Baflo. Bij de burcht van Freule van Dries brak het drijvende wrak, h<jt grootste stuk, 'waarop I>eeuwes zat, b'eef drijvende terwijl al de anderen, in de zilte golven omkwamen. De vrouw worstelde mët den dood, ze greep nog naar het dak, waarop haar man zich bevond. Deze stak haar reeds de reddend! hand toe, maar de knecht, eveneens in doodsstrijd, pakte de vrouw bij de rokkefc én beiden verdwe nen in de diepte- De man bleef alleen achter. De wind koerste z'n toevlucht verder voort, Baflo helaas voorbij. Al ver der dreef de ongelukkige, tot aan het trekpad tus schen önderdendam en Winsum. Het brokje dak was inmiddels al kleiner en kleiner al zwakker en zwakker geworden. Niet lang meer zou het hem kunnen torsen. Juist gelukkige spe ling van het .toeval kwam er een stevige plank aandrijven. Deize werd gegrepen, waarop hij nu plat ging liggen. Zoo zwalkte hij verder voort, over het trekd.iep, hij dreef tegen een dampaal, dien hij Ste vig vasthield. Later bereikte hij den Woldijk, waar hij ziel; eerst „veilig gered" kon noemen. Een zekere IGaassens, van Westermeland, dreef met vrouw en vier kinderen op een hoop hooi tot Bedum. Een man van Saaksumhuizen, met z'n kinderen op een brokstuk van het huisdak ronddrijvende, landde bij een watermolentje nabij Thesinge. Dit wa termolentje werd hun een veilige schuilplaats, ze ble ven ei' drie etma'en toen ee(rst werden ze vërlost. Een ingezeten van Tinallinge dreef met vrouw en drie kinderen tot aan Kolham. Te Kloosterburen werd e$n schip van 40 a 50 lasten door den storm over den dijk gedreven. Hst kwam ln 't dorp terecht bij het huis van den schoen maker. In dit huis, dat elk oogenblik dreigde in te storten, bevonden zich tiéh menschen. Toen ze hét vaartuig ontdekten, bestegffa ze het in hun doods angst direct. Ternauwernood waren ze alle'tien aan 1. HOOFDSTUK I. stefk priemde hém doog hM hart» Hij liet het veg- weerd-beenige hoofd in de dorre bruine hand zak ken, en zijn door tallooze voren doorgroefd gelaat vertrok, als in zware bekommering. Zooals hij daar ineengezonken neerzat, zag men hëm dën man dë jaren aan, die het e bijna nog zwarte haar van hoofd en baard niet He* vermoeden, ln het ineen gedrongen, taaie lichaam vin het sterven aan. Na een poos knarste beneden de deur delr hut, em lichte schreden kwamen de krakende trap op. Een jong meisje trad bij Sepp binan. Hët was ëën aardig blond ding. slank en frisch, maar met een triestige uitdrukking in de blauwe oogen. Met een brief in de hand kwam zij naar denoudenman toe. Er is wat voor u gekomen, zqi ze zacht» Bijna onverschillig bleven de diepliggende oogen van den oude op de brief rusten. Toen zei hij moeizaam: Lees het me voor. Het meisje brak het couvert open en begon: Aan Joseph Renner, berggids. Wij zijn voornemens, op de eerste gewestelijke tëntoonstelling in dit jaar een groep van de viefr meest vertrouwde gidsen der streek in Yolle uitrus ting in te zenden; natuurlijk moogt gij daarbij niet ontbreken. We verzoeken u, indien dit weer aan houdt, u aanstaandën Zondag, des namiddags te twee ure gereed te houdem, op welk uur eën onzër mëdëwërkëta in uw woonplaats de opname zal uit voeren. Hoogachtend, Fotografische Inrichting te Onder het lezen was Sepp opgesprongen. Elke dors, in torens, enz. Zooals vanzelf spreekt, nam mën spier aan het pezige, dorre lijf spande zich. Nu op de terugreis die ongelukkige slachtoffers mee naar de stad. Veertien dagen latng was men bezig menschen, dieren, huisraad, enz. aan te halen. Ovejr- a' werden de dieren gestald, zelfs de Academie werd als bergplaats voor koeien ingëricht. Ten behoeve der noodlijdende bevolking werd in de stad een collecte gehouden, die f 13000 opbracht. Deze ede'e daad der Groninger stadsregeering werd door de Regeering des lands nagevolgd. Grooi was de nood. Er was gebrek aan geld uist, nu men 'zooveel noodig had voor het herstel der 1 dijken. In Hunsingo en Fivelingo bleef den eter- sten tijd de dijk zooals hij was. Op sommige plaateei was-hij zoo geteisterd, dat hij nauwlijks meer' den naam dijk kon dragen. Ónder Uithuizermeeden warei 27 kolken gespoeld terwijl al de dijkbreuken onder deze gemeente samen meetr dan 1700 roödën lang warër». u 1718 begon men den zómerkadijk den tegep- woo^digen middeldijk te verfwaren. Ieder jaar werd bij hooger gemaakt, totdat in 1732 de dijk ge reed was. D© doorgebroken aloude zeedijk nog hier iep daar bekend onder dien naam „Oldiek" werd dus in 1717 niet meer hersteld. T. Naar het Duitsch van ERNST ZAHN, door J, H. J. ROEL. c (Uit de Haagsche Nieuwe Crt.) De oude Sepp zat in zijn zwartberookt, laag ver trek voor de eersté maal in den deftigen stoel, die zoo weinig bij de overige plompe meubelen paste. Dat Sépp op klaarlichten dag in huis 'blepf, was een veeg teeken; een nog slechter, dat hij 'in dën stoel zart- Die was sedert twee jaren zijn eigelndom en 'het nieuwjaarsgeschenk van 'n ouden Engelsc'hman, met wie Sepp vele jaren lang, alken zomer in 't gebied dër rotsen en gletschers a' klauterend had rondge zworven. „Aan zijn eigen oude knokken had hij gevoeld, dat h«t zoetjes aan noodig 'werd, er zijn gemak van te nemen", had „Mijnheer" indertijd geschrever ën ,,in den moiUgen leuningstoel moeet Sepp f zijn ruimschoots verdiende rust genietep." Toen had de oude gids schamper 'in zichzelf ge grimlacht, den leunstoel met een ruk tegen dep muur geschoven, èn zich met des te meer ijver aan het werk gi zet. Wind noch weer deerden hem, en op zijn zep-en- zevëntigjarigen, nog maar even gekromdten rug toréte hij de zwaarste lasten. Den stoel gebruikte hij nooit. Vandaag, op eens. had hij er zich, half weérbarsïïg in neergezet, want hij dacht aan den dood. Door de niet al te helde)re, kleine vensterruiten lachte de stralende winterdag. Dei sneeuwglans verlichtte zelfs het sombere vertrek van den oudën man. Die zat te staren naar den blanken, machtigen gletseber, waarop 'zilveren schichten flitsten, en waaromheen de "pitsen en totems 'der hergen van zijn p-pbrortegrord star oprezen. Geen ejnkele daar- bij, of hij had hem, dozijnen koeren, overwon nen. Sepp dacht aan zijn Jongenstijd. In helt hoog gebergte had niemand het hem nagedaan, éq geen ridsennaam, \ef in het rond, had 'zulk een goedën k'ank als de zijne. Bij de herinnering greejp 'plotse lins: de eerzucht hetp aan. Sedert een paar iarep Rorak geen mensch meer van Renner-Sepp. Een In de Leipzigerstraat te Berlijn ligt het huis van den. kapper Anatal Goldammer. Hij was gedoopt met den ni Antnm maar hij gaf de voorkeur aan Anatal. Zijn «>aL- ging schitterend, liij had -een paar groote uitstalkasten met spiegelglazen, waar achter donzen met parfumerien. flesschen, naaiTollen en allerlei re- cWoeluljettezi. Het huis behoorde aan den bewoner zelf, een ïjvenge man. Naast de uitstalkast was de huisdeur en daarnaast hing een uitstalkast van een fotograaf. En boven op het dak zag men een glaaan uitbouw, dat was het ate lier van den fotograaf en hoog boven het uithang bord yam den kapper prijkte het schild waarop den Mam: „Emile LiobreAch. fotograaf", in reuzenletters. lm de uitstalkast naast de huisdeur trekt vooral de teada&t het zich In het midden bevindend cabinetr- portoet. Het is een mooi, jong meisje, ia een wit japonnetje, met een stroohoed op, bloemen in de bann. t Is alsof ze met lachende oogen eiken voorbijgang^1 groet. Zoo nu en stapt jr eens een heer den kappers winkel binnen, koopt wat en vraagt zoo terloops Laai het mooie meisje, wier portret buiten in de kast hangt. UoRohiedt dit aan een fijn kereltje, de zestienjarige zoon van den huiseigenaar, Florian Goldammer. zoo bloost deze vrooi ij k, werp t zijn blonde lokken vlug achterover, slaat zijn blauwe oogen dweepend op ein fluistert: „het Is de eenige dochter yan den fotograaf, mejuffrouw Manie Liebradh. Maar het is reeds een jaar geleden gemaakt, zij is nu nog veel mooier' Na dat gehoord te Jiebben, denkt menige bezoeker „Ik moest hier mijn portret maar eens laten maken maar als men dit plan heeft uitgevoerd, komt men m den regel van Jtmrie niet veel te zien, daar deze Meestal in haar keuken Is. Op de derde verdieping, <boh ouder het atelier, woont de fotograaf Emil Lie- brodh Hij is sedert een paar jaar weduwnaar en leeft met zijn achttienjarige dochter, die zeer geschikt zijn huishouding bestuurt, en eveneens het leven zonnig niaaki voor den ouden neef Hans Assel, die een "hulp van den fotograaf is, en levens graveur van zijn vak. schoof hij den stoel achteruit, dat het kraakte, en stond, in een oogwenk, rechtop, midden in het ver trek, Lees 't nog eens, zei hij heelsch, toen het meisje geëindigd had. Gewillig 1 egon ze van voren af. En de oude prevelde binnensmonds: De meest vertrouwde! jij mag niet ont breken jij, Sepp. Zeg? viel hij zichzelf in de rodel en eën droog vrëëmd gëgichel steeg uit zijn borst op. Zeg, Bronl, ze denken toch nog aan mé, de heeiren? Broui, een verre bloëdvrwante van Sepp, die mot haar moede' tegenover hem woonde, en zijn hut voor hem in orde hield, knikte werktuiglijk. De tranen storden haar in de oogen. Midden in zijn opwinding bemerkte Sepp het. Wat is er gebeurd? bromde hij. Het meisje lag hein na aan het hart, voor s ftVer iemand den gierigen, slechts aan zijn beroep gerech ten bergbewoner liel kon zijn. Bij zijn vraag was Broni geheel onder den indruk van baar leed gekomenn. Al snikkende vertelde ze in afgebroken zinnen: Eergisteren is daar ginder in het gehucht Furrer-Tord zijn huis en schuur afgebrand. En we hadden willen trouwen samen. En ik hield zoo veel van hem En nu is hij diep ongelukkig, en hij imoet vu zijn hoeve af en als arbeider gaan dienen. En va trouwen komt niets en Ze kon niet verder; ze liet zich op een stoel bij den tafl neervallen 1 en verborg het gézicht in öe armen. Op dat oogenblik schoot E Sepp eefn gedachte door het brein. De vreugde, over den briéf had die ver wekt. Onder zijn bed in 't zijkamertje stond een houten kist. lu dié kist lag genoeg, om voor Broni's vrijer niot t in, maar wel twee., huizejn tebohwen. Mët zijn geld kon bij immers doen, wat hij wou, en Broni was bij slot van rekening ee|n goed meisja Het ging niemand aan, wanneer hij haar meer toebe deelde dan do overige familie. Maar Daar werd zijn vrekkigheid hem weer de baas. Zoolang hij leefde, gaf hij het geljd niet uit de haar den. 1 Ik kan er niets aan doen, zei hij norsch. Het meisje oroogde haar tranen al. Een groote moedeloosheid lag in haar trekken. Den oude schoot de brief en de eerstvolgëndë Zondag weer të leunen. In zijn leden voelde hijnog de iooden zwaarte, waardoor hij eooeven aan den dood had moeten denken; maar de krachtige wil, die hen» zijn leven lang voor geen epkeletaak, voor gëënörlëi gevaar had doen terugschrikken, was in hem ontwaakt. En aanstaanden Zondag zou hij zich laten fotografeeren, dat stond bij hem vast. Hoe na de dood Sepp ook gekomen was, met dat besluit bedwong hij hein. Ik ga naar het bosch, zei hij tot Bronl, en stapte de deur uit, flink, als in zijn bestejö tijd. In al haar verdriet moest het meisje glimlachen. In het dorp hadden zé| al gezegd, dat Sap)? half dood was, en nu laadde hij zich daar zijn draagkorf op de rug, en ging hout hakken De Zondag was aangebroken, en tijdig was Sepp op de bergweide present, .waar df) opname zou plaats hebben. Met vasten tred, de zware ijsbijl in de vuist, bet touw om borst en rug gewonden,was hij eer heen gegaan. Zelfs de zware, bespijkerde schoenn, diè bij de laatste bergbestijging dienst hadden ge daan, had hij zich niet bespaard. Do fotograaf kon Het was een onvriandelijken clag, tegen het einde van Februari, de sneeuwvlokken Warrelden door de luoht en 'hoe hoog en verheven het'werkkamertje van Hans Assel ook lag, het was er zelfs op elf 'uur in den mor gen vrij duister en het licht brandde er dan ook steeds nog. De giaveur, eèn kleine man met een bochel, met een bleek gelaat en pogen vol licht en goedheid, zat ach terover geleund in zijn stoel. Voor hem stond een groote werktafel, bedekt met zijn gereedschap^ stukken metaal en machinedeelen. Verdrietig schoof hij de por tretten achteruit, die hij zat bij te werken^ en trok een dik stuk gelezen boek over machineleer naar zich toe. Als zoon van een goudsmid, had Hans bij zijn oude ren broeder, die in vaders zaak gekomen was, wel het een en ander geleerd, maar nooit veel zin in het vak gehad. En nu was hij al reeds langen tijd bij zijn neef Emil Ljebreich als hulp werkzaam. Hier werd hij nooit aangedreven om toch door te werken en zoodoende kon hij zich geheel naar zijn smaak bezig houden. Vriend Emil was namelijk even kalm in zijn opvattingen als hji. Sedert de vrouw van Liebreich. Dorette dood was. konden de beide mannen zich geheel aan hun liefhebberijen overgeven. Een andere reden daf Hans hier met onver breekbare banden sedert twaalf jaar gebonden was, was zijn var derlijke genegenheid voor het eenige kind van zijn H^Hjj had Marie onder ziin oogen zien opgroeien en zii was de vreugde van zijn arm leven geweest. Haar frisschen haar vroolijken zin. .haar groote hartelijk heid, deden zijn schuwe natuur zoo Innig goed. Hij leefde met het bloeiende, mooie meisje in een véél mooier leven dan in heit zijne. Een zacht kloppen op de deur stoorde hem nau- wehjks. Eerst toen de deur achter hem geopend werd, keek hij om. Och mijnheer Goldammer E)e binnentredende was een gezet persoon, van onge veer veertig jaar. Er lag., veel zelfingenomenheid op /iin gelaat te lezen en hij had een groo.e zekerheid zijn geiaai cnwlde graag ae man van de J Fen blonde pruik, een wonder van kap- perskunst. 'gaf aan het ^enigszins verlepte gezicht toch kereltje waar is je kleinood? Ik heb dekken." Nu. dan zal zij uitgegaan zijn". Hans As^ed stond op en zij liepen met Ipm beiden in de door een breed venster verlichtte gang. Op dat oogenblik werd er gestommel op de trap hoor baar. een gangdeur werd opengeduwd en een slank, krachtig meisje sprong te voorschijn. Iets van landelijke frischheid en kracht lag er over haar heele verschijning. Op het blonde haar lag hier en daar nog een sneeuw vlok en liet haar laatste parelen over haar jong ge zicht loopen.. Zy veegde vroolijk met haar hand langs haar gelaat. Zij was zonder hoed of mantel, de buurt even op gegaan om haar keuken voorraad te halen. „Niet zoo vlug Marietjé'. riep Goldammer en poog de h«t snel voorbij loopende meisje te grijpen. Zij greep vlug in een zak die zij in haar mandje d oeg en wierp hem een handjevol meel in het gelaat. Ter wijl Goldammer stond te proesten, wipte Marietje vlug de keuken in. Toen Goldammer wat bedaard was, opende fuj de deur die' zij achter haar bad dicht getrokken en riep: „Maar nu weet je npg niet eens wat ik je vragen wil". Marie had haar keukenschort reeds voorgebonden, stond aan den haard en maakte het vuur aan. Zij draéi- de zich niet eens naar hem óm. teen zij zeide: ,.Is mij ook egaal". „Ho. ho. kleine, pos maar op, niet zoo oorlogs zuchtig. Ik noodig je uit om vanavond met mij naar de schouwburg te gaan. Tweede rang.- „Romeo en Julia". $en hemelsche liefdesgeschiedenis' „Noodig liever maar een ander uit". Goedenmorgen jelui allemaal", zeide op dit oogen blik een zachte mannenstem. De kapper draaide zich om en zag ziin vriend en jarenlange huisgenoot Emile LiebreicFi, "den fotograaf. De slanke man met de gebogen gestalte en het zieke lijke, dweepende gelaat, droeg heel zorgvuldig een bruine teckel als een kind ln zijn armen. Terwijl hij het kopje van dit dier met de bleekc, slanke hand streelde, ging hij voort: „Romeo en Julia heb ik dikwijls celezen een heerlijk werk. Maar mijn dochter heeft jammer genoeg geen zin voor poé- zie Neemt u papa mee naar de schouwburg, mijnheer Goldammer". Neen, hooggeëerde. En opdat je het nu eens voor altijd weet, ik geef in hooge mate de voorkeur aan damesgezelschap, lief Marietje." „WeL, peern dan mademoiselle Jeanoe mee, die staat ui veel nader". „Die Krab", bromde de friseur, rich naar 'de trap omwendend. „Neem het mijn dochter maar niet kwalijk, beste vriend. Jeugd is nu eenmaal niet zooals wij. Wilt q niet bin nenkomen?" Goldammer was reeds weer verzoend en stapte 'de zoogenaamde salon binnen. Een met kale elegance gemeubelde kamer, waar de klanten ontvangen werden, voor zij naar het atelier gingen.. De fotograaf zette het hondje heel voorzichtig pp de rood-pluche canapé, schoof met een uitnoodi^tmde handbeweging zijn bezoeker een stoel toe. Goldammer liep echter met een tevreden glimlach op zijn breede gezicht, met de handen op dien rug, heen en weer. Dan bleef hij voor den ander staan en begon: „Zulk een ondeugd heeft op zichzelf reeds een groote aantrekkelijkheid. Do© mij het eenige pleizteff en ga met dat duifje zoo zacht mogelijk om, pa paatje". De beide mannen waren van denzelfden leeftijd en Emiel liebreich zag er nu juist niet uit, dat hij hjeel hardvochtig kon zijn. „Mijn dochter ontbreekt de moeder", zuchtte hij. Goldammer, zeer gewend aan de kruipende vriende lijkheid zijner winkeljuffers, frlseuses en haarwerksters, vond veel behagen in het scherpe en pikante wezen van Meri®. zoowel als in haar fnssche schoonheid. Zij was hem steeds een bijzondere lust der oogen geweest én hij voelde dat hij naar begeerde. Hjj begon nu ijverig met Liebreich te overleggen, of zij niet spoedig eens gezamenlijk naar een avondpaftij zouden kunnen gaan. Hij wilde mademoiselle Je&óne Duvernier, zijn directrice meenemen, dan was het een aardig gezelschap. Liebreich had immers steeds een voorliefde voor de Fran^aise gehad. De fotograaf was zich deze voorliefde ln het geheel niet bewust. Maar afgescheiden nog van die Fran^aise, had hij alle reden voor de uitnoodiging te bedanken. Zijn stille .patuur hield niet van zulke feestavonden. Het lawaai en de geur in zulk een restaurant en mu- ziekhal stond hem tegen. Hij poogde uitvluchten te bedenke^ want direct wei geren en daardoor beleedigen, wilde hij den friseur niet. EmU Liebreich was niet de man om besliste dingen te doen. „Het spreekt natuurlijk vanzelf, daf ik jelui vrij houd", zeide Goldammer en rammelde met zijn sleu tels in zijn broekzak. Ik weet wel vriendlief, dat zulke

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 5