Schaper Courant In Heidehoeve. De andere. Schetsen uit de Rechtzaal. FEUILLETON. Zaterdag 29 April 1916. 59sle Jaargang No. 5788. .TWEEDE BLAD. Uit en Voor de Pers. Binnenlandsch Nieuws. KUYPER, DE SCHITTERENDE. De Driehoek-correspondent in de Telegraaf schrijft Op een politieke vergadering in Leiden heeft pro fessor Diepenhorst een rede gehouden om de man nen-broeders te sterken. Hij trok daarin een parallel tusschen de Tweede en de Eerste Kamer. Eerst sprak hij (volgens het verslag in de Standaard) op smar- telijken toon over de snoode meerderheid in ons La gerhuis. Maar zoo vroeg hij vervolgens hoe was het nu in de Eerste Kamer? Hoort: Het laatste algemeene begrootingsdeebat duidt niet op een onverzoenlijke houding tegenover de Regee ring. Maar wel worden gelukkig de eindelooze inter rupties gemist, die in de Tweede Kamer het debat vaak zoo noodeloos rekten en de sprekers vermoei den. Hier geen dichter al9 Duys met zijn poëzie over Snoeck Henkemans. Hier geen volgepraat van uren lange kolommen. Maar hier wel een Colijn, die door ongemeene zakenkennis, verbaast. Hier wel een Kuy- per, schitterend van ongeëvenaarde genialiteit, en een Bavinck, flonkerend als een star van eerste grootte. Men beluistert hier een hoogen toon en ont waart de leiding van een echt voorzitter, niet die van een politicus op den voorzittersstoel." Is dèt wat? Intusschen moeten wij professor Diepenhorst toch even op de vingers tikken. Hij heqft het over „het laatste algemeene begroo- tingadebat" en vermeldt dan de heldendaden van rechts. Hier Colijn. Hier Bavinck. Hier Kuyper schitterendvan ongeëvenaarde genialiteit Maar: dr. Kuyper is tijdens het heele begrootingsdebat geen se conde in de Kamer geweest Zoodat de professor, in z'n afgodische Kuyper-vereering, de plank eenigs- zins misslaat Eenigszins. Want Kuyper heeft wèl geschitterd, maar door afwezigheid. En op het oogenblik, nu de heilige zaak van den eed wordt behandeld, schittert dr. Kuyper wéér door afwezigheid. O, die geniale, die ongeëvenaard geniale Kuyper. Professor Diepenhorst is er gewoon kapot van! Flink met koud water wasschen^dan gaat het wel over. 't Glimlachje. Toen zij zich gevestigd hadden, meneer, me vrouw en de dochter van niet zoo gauw te definiee- ren leeftijd, in het stille, saaie buitenbuurtje, had men zich dadelijk verdiept in gissingenWéér ze nu* eigenlijk wel van leefden. Vooral de leveran ciers in de wijk, die de gebruikelijke kaartjes van re commandatie hadden gezonden, waren in druk over leg. Maar ook de anderenWaar leefden de „nieu we menschen" van?Zij hadden betrokken 'n zeer eenvoudig bovenhuisje. En natuurlijk haddep de naaste buurdames geneusd wat 't voor inventaris was, die op nummero 36 werd gebracht, 't Leek zoo op het gezicht wel netjes, maar veel bijzonders was 't niet. De meeste meubeltjes waern dermate in al lerlei windsels gewikkeld, dat men er geen hoogte van kon krijgen. Meneer ging 's morgens uit. Met een zeer bejaard hondje, aan een touwtje. Mevrouw zag men niet. De dochter zweefde, gelijk gezegd, tusschen verschillende „leeftijden" in. Dan was er nog een schraal, sproeterig, dagmeisje, dat wegge stuurd werd zoodra het tijd van eten was geworden. Maar er deden zich voor de achter horretjes, in- spionnetjes glurende buurtjes toch zonderlinge verschijnselen voor op nummero 'zes-en-dertig, 't Was gebeurd, dat er een taxi stilhield voor de wo ning En uit de auto kwam een meneer van deftig voorkomen, schóón waf „gefatigeerd". Hij had een pels aan. Ze loerden net-zoo-lang, en verzonnen boodschapjes om eT achter te komen, wie in de auto zat. 't Was al laat in den middag, en er schitterde een electrisch lampje in het voertuig. Daar zat een blonde dame,, gedoken in weelde van bont. Dame, aan wier ooren steenen fonkelden wanneer zij 't hoofd maar even bewoog. De deftige meneer bleef tamelijk lang op nummero zes-en-dertig. Eindelijk vertrok hij. En het eenvou dige huisje zonk terug in zijn saaiheid van somber en eenvoudig zijn met de rest van 't straatje. Dat was één der vreemde evenementen, gebeurend in verband met de „nieuwe menschen" van nummero zes-en-dertig. Zoodat er onder de leveranciers die gemerkt hadden, dat er toch niet veel te halen viel bij de pas-gearriveerflen in buitenstraat ze kere onrust begon te ontkiemen, ^laar de buurtjes 15. In het voortgaan vroeg hij Marie deelnemend: Hoe bevalt het u bij grootvader? Kunt ge nogal op het land gewennen? „Zeer goed," riep zij vroolijk. „Mij is het, als om zweeft mij hier de geest mijner moeder en tante meent dat alle arbeid, die ik hier moet doen zeer gemakkelijk zal leeren. Zij spraken verder over de kerk en Marie vertelde hem dat zij meende dat hier de band inniger was. „Ik wensch mij'ook in de toekomst een pastorie op het land," meende Fedor. „Inwendige vroomheid, zooals het hart dat ingeeft, die niet vraagt en bedilt, die niet verstandiger wil zijn als millioenen andere en die met bescheiden bijenijver spaart dat alles vindt men het meest onder ons boeren." „Ja, Fedor, dat is zoo en grootvader is de beste." „Daar heb je gelijk in." Zij stonden aan het eind van den tuin en hadden een mooi en vrij uitzicht voor zich. Achter een door riet omkroonde waterspiegel, waarop de eenden rondfladderden, strekte zich de weide van een groote boerenhoeve uit en koeien en paarden zochten hier eendrachtig frisch groen voeder. Dsiar achter lagen weer velden in verscheidene kleuren en in de verre verte donkerte het bosch, iiet hemelsblauw, van de aarde scheidend. De beide jonge menschen voelden zich dooi* de schoonheid van dezen lentedag aange grepen. Fedor begon weer: „Zou men het voor mogelijk houden, dat er op onze heerlijke aarde zoo veel strijd en nijd en afgunst is? Eigenlijk moest men aannemen, dat de Christenen, wie zooveel goeds be schoren is, zich bescheiden in liefde en dankbaar heid daarvoor verheugden." „Maar zeg mij dan eens, van waar komt er dan zooveel ellende en ongeluk in de wereld? „Door het menschelijk onverstand, lieve Marie, en door de in alle menschen ingekankerde zelfzucht,. Ieder moest genieten en alles aanwenden om het leven zoo aangenaam mogelijk te maken, maar om dat hij den rechten weg daarvoor niet ziet, kiest hij den verkeerden en slaat zich zelf en anderen bont en blauw. „Ja", antwoordde zij, me teen nadenkenden trek op haar frisch gezichtje,,, wij hebben onze vrije wil en loopen daarmee zoo dikwijls verkeerd. Maar men is niet altijd alleen de schuld daarvan, niet bleven uitkijken. En zij zagen weldra een nieuw verschijnsel, dat zeer te denken gaf. Vóór de deur van 36-boven stond een vrouw in schamele plunje. Maar wie de vrouw wat scherp trachtte te observeeren, kwam tot de ontdekking, dat zij toch geen „bedelaarster" was. De kleeren waren sjofel, maar de houding van de vrouw maakte, dat de buurtjes haar schuwig voorbij-scho ven met iets van het bangige in zich, dat gewekt wordt door het prestige, uitgaand van hoogere, fij nere beschaving. t W as een vreemd geval. Het gelaat van de vrouw was van zéér-bleeke, fijne trekken. De lijn der lippen deed lang-verduurde, hevige zielesmart beseffen. Zóó stond zij te schellen aan het bovenhuis numero 36. hn t duurde heel lang vóórdat de straatdeur werd geopend. 'oen zagen de buurtjes dat meneer de rentenier" zelf naar beneden was gekomen. En praatte met de bleeke vrouw. Hij had een diepe, eerbiedige buiging gemaakt. En geglimlacht met honingzoete deferen tie. Nóg eens gebogen. Daarna zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken; z'n armen wijd uiteengespreid en ze vervolgens tegen het lijf lateen vallenGe schud 't hoofd, met gebaar en gedoê van: waarachtig, 't kén, 't géét niet En de bleeke vrouw bracht haar zakdoek tegen de schreiende oogen. Wrong de handen. Maakte gebaar van iemand, die wil vermurwen, verteederen. Maar de rentenier, zagen loerende, glurende, turende buurtjes zoo duidelijk bleef op z'n stuk staan. Spreidde nogmaals de armen wijd uit Keek op z'n horloge. Glimlachte zoetelijk, inmiddels beweging makend van straatdeur, zachtjes-aan te willen slui ten. Toen ging de bleeke, zonderlinge vrouw, die op eene dame leek, snikkend weg. De deur werd gesloten en No. 36 zonk terug in zijn sombere, donkere eenzame eenvormigheid. De buurtjes praatten, smoesden, piekerden. 't Was mysterie. Waarvan leefde de „nieuwe meneer" van 36. Ze bleven ijverig uitkijken. En er werden weer nieuwe ontdekkingen gedaan. Op een ochtend, heel in de vroegte; de juffrouw van den hoek had juist den bakker geholpen; zag men een jongmensch aanschellen. Met wit-ont- daan gelaat, hoed achter op 't hoofd, ulster open hangend, bemodderd, verfoihfaaid. Hij schelde, schelde, dat 't klingelde met bru- taal-schreeuwerig, alarmeerend geluid in 't buurtje. Hij schelde wéér, in z'n nerveuse onrust rondtip- pelend; telkens kijkend naar de ramen van 't boven huis. De juffrouw van den hoek stelde zich verdekt op. Déérvan moest zij 't hare weten!.... Een raam werd opengeschoven. De „rentenier" stak z'n hoofd naar buiten. De jonge man. die gescheld had, zei watRiep wat. De juffrouw zag, dat tranen hem over de wan gen stroomden. Neen, geen kwestie van! Dat weet-je toch!" schreeuwde rentenier van 36 -r „vóór tienen of...." Dicht ging 't raam. Nóg eens schelde jongmensch, Maar gansch vruch teloos. De ramen bleven dicht. Een „beer" was 't niet. Dat zag-je natuurlijk dade lijk. Maar! wat dan wel!? Dat bleef 't groote mysterieuse geheim, omspin nend de „nieuwe menschen" van no. 36. Totdat de oude, slimme oom van een der buurtjes eens van 't geval op de hoogte werd gesteld. In alle bijzonderheden Oome Gijs behoorde tot de menschen, van wie ge zegd werd, dat zij door een plank konden kijken, waar de timmerman geen gat in had geboord. Kon oome-Gijs 't doorgronden, het zeer-zonder- linge? Glimlachend trok slimme-oome aan z'n pijpje, zittend in zijn gewone hoekje, op visite bij nichtje- Klaart je. Hij antwoordde eerst niet. „Ik heb wel 'n idee!" zei hij, al-maar glimlachend, „Nou, wat dan!?" werd er gevraagd „wat dan?" „Neen!" riep slim oompje uit „nu nog niet Eventjes geduld hebben, menschen." En oome Gijs heeft woord gehouden. Op êen ochtend is hij gegaan naar de publieke zit ting van de Arrondissements-Rechtbank, waar hij dank zij oude vriendschapsrelatie met een van de deurwaarders plaatsje op gereserveerde tribune kon krijgen als hij zin had om zoo'n zitting bij te wonen. Daar heeft oome-Gijs het mysterie vermogen op te lossen. Terecht stond, wegens oplichting en valsch- heid in geschrifte, een zwakkeling, die ten val was gebracht door „vrienden", speculeerend op de vooze, booze neigingen van zijn karakter. En een woekeraar speelde de hoofdrol in de tra gedie. Die „agent in assurantiën en hypotheken" zoo als hij in-de-wandeling heet was de nieuwe me neer van 36 n i e L De nieuwe meneer zelf, de brave, die 's morgens waar?" „Daar wij allen dwalen, komen heel veel omstan digheden daartoe samen." „Ja, dat is zoo, Wanneer men maar steeds het rechte wil." „Wie daarnaar streeft vindt het" Met zachte ver legenheid ging hij voort. „Eene die niet het rechte voor zich ziet, is ons nichtje Liesbeth. Jij lijkt mij een verstandig meisje, probeer haar te be-invloeden, dat zij die kleine ijdelheden varen laat en eenvoudig en ijverig in het huishouden haar plicht doet." „Zij moest veel al het werk aan haar jongere zus ter Jette overlaten, dat moest haar eergevoel prik kelen." „Liesbeth is hupsch en vriendelijk, maar ik ken haar zoo weinig, Hoe zou ik het wagen om haar raad te geven?" „Er zal wel eens een gelegenheid zijn. Beloof het mij, dat ge een oogje op haar zult houden en ik zal geruster heengaan." -Hij bood haar de hand en zij legde de hare daar met een warme druk in. Hij was goed en braaf deze jonge man. Hij hield een oogenblik haar hand vast en keek haar vol vertrouwen aan. „Liesbeth had een warm hart, zij is echter nog wat-onverstandig. Zij hoorden haastige schreden achter zich, keken o:n en zagen Heinrich, die met een donker gezicht op hen afkwam. „De rijtuigen zijn voor," morde hij, „moet ik jelui soms aan het eind van de wereld zoeken." Hij liep vooruit en de beide anderen volgden vlug. Aan het venster in de woonkamer, dat op den tuin uitzag, zaten babbelend de drie andere meisjes. Lies beth leundè wat achterover, zij was ongewoon rood en vervolgde met saamgeknepen lippen het paar in den tuin. Haar zuster, de nauwelijks zestienjarige Lotte, een klein mager ding met geel dun haar en een aardappelneusje, praalde tegen Anna met wat zij van het huishouden kende. „Moeder zegt-dikwijls dat er uit mij nog wel een knappe huisvrouw voor een grooten boer zal groeien, uit Liesbeth nooit' „Dat wil ik ook in het geheel niet. Liever ga ik een betrekking in de stad zoeken." „Hoor nu eens," riep Anna verwonderd, „Boerin op een groote hoeve is het allermooist wat ik mij denken kan." „Kijk je broer eens vertrouwelijk met de nieuwe nicht," lachte Lotte, „Nu schudden ze elkaar zelfs de hand." Liesbeth beet zich op de lippen en wendde zich met vochtige oogen af. „Daar komt Heinrich," riep Anna. „Dat is goed, die zal ze wel uit elkaar jagen, die is steeds op de met z'n hondje aan 'n touwtje uit wandelen gaat, was wèl present. Volgde den loop van het geding met blijkbare, le vendige belangstelling. Met het vriendelijke glimlachje, waarmee hij, weet men wel de bleeke, schreiende vrouw af scheepte. Deurwaarder, oude vriend van oome Gijs, heeft toen slim-oompje ingelicht. „Kijk nou's goed," zei hij, hem gedurende de rechts zitting telkens wat influisterend, déér zit de eigen lijke ploert van de historie. Juist, dat meneertje van 36, waar je mij over gesproken hebt. Precies!.... Accoord Van Putten! Zoo zijn er duizenden in 't land, jongen. Agenten, handlangers van woekeraars. Zóó- een is jouw mannetje!" Het O. M. was aan 't woord. Eischte tegen oplich ter-falsaris anderhalf jaar. Oome-Gijs zag braaf meneertje van no. 36 aan. Hij glimlachte al-maar. Zooals hij gedaan had, de bleeke, schreiende vrouw van zijn deur verwijderend, ongetroost. De buurt weet nu, wie de „nieuwe menschen" van 36 zijn. Hun crediet heeft er niet onder geleden. En als de meneer 's-ochtends zijn Fidelletje uitlatend, bespeurt, dat er iets van minachtende angst is in de wijze, waarop men hem aankijkt, dan lacht hij.... glimlacht steeds genoegelijk MAITRE CORBEAU. Hij was slechts 22 jaar. Ik zeg U zijn leeftijd, op dat men rekening noude met den gloed, die der jeugd eigen is. Zij was ouder dan hij. Dezen avond had hii haar een bezoek gebracht, want den volgenden dag was hij van plan weg te gaanover den oceaan om het geluk te zoeken onder een vreemden hemel. Door haar jongeren broeder met eenig geld om te koopen, vond hij haar dus nu alleen. Ie weet, begon hij, wanneer ik eenmaal daar aangekomen ben, zal ik héél alleen zijn. Maar spoedig zal je wel een menigte vrienden hebben, antwoordde zij vroolijk. Dat kan zijn, antwoordde hij, maar dat kan het hartzeer toen niet verdrijven. Ja, ik kan mij voorstellen, dat je je bloedver wanten erg zult missen, luidde het wederantwoord. Aan nen zou ik niet zooveel denken 1 Aan wie dan Wel wel aan jou,- natuurlijk, maar wat kijk je toch vroolijk. Het heeft er niets van, dat je me spoedig zult missen. Och jongen, jij zal me natuurlijk wel spoedig vergeten zijn. Jou vergeten Ja, je vergeet me in een week of zes mis schien wel eerder nog. Hij kwam dichter bij haar. Gij weet, dat zal ik nooit, zei hij teeder. Ik vind je de schoonste vrouw die ik ooit ontmoet heb. Ik ben bijna dertig, antwoordde zij. Dat kan me niets schelen. Ik zag nooit zulke liefelijke oogen als jij hebt. Ik houd van bruine oogen. Zij keek ernstig. Wees nu eens een verstandige jongen, sprak ze. Bederf je jeugd niet door mij als je ideaal te beschouwen. Getroffen keek hij haar aan. Ik ben verstandig, antwoordde hij. Binnen 5 jaren zal ik wederkeeren, dan zal ik je trouwen. Dan zal ik bijna 35 jaar zijn en misschien reeds getrouwd. Nu, wij zullen zien. Er zal natuurlijk wel een of andere mooie dame zijn op het schip die je door haar mooie oogen 't hoofd op hol brengt Is een zeereis niet gevaarlijk, vroeg hij. Ja, voor de mooie "meisjes moet je oppassen, zei .ze ironisch. Weet je hoe 't gaan zal. Ik zal 't je zeggen. Ik word eigenlijk bemind door twee jongens. Door jou en nog iemand. Neen, sprak ze verder, ik noem geen namen. Jij gaat nu op zee. Bruine oogen zullen spoedig veranderen in blauwe, misschien wel hemelsblauwe en jij vergeet mij en je bloedverwanten. Maar dit moet je doenje moet mij alles schrijven en vertellen wat je wedervaren is. Ik zeg je, zei hij, terwijl hij opstond. Je ziet verkeerd. Maar ik zal gaan, goeden dag. Goeden dag, zei zij, haar hand uitstrekkende. Toen keek zij naar hem op met een tinteling in haar oogen. Vergun mij dat ik je een afscheidskus geef. Waarom enkel nu? vroeg hij. Omdat, wanneer je teruggekeerd bent, ik 35 jaar zal zijn en.... misschien getrouwd. De eerste drie dagen van de reis was hij aller ellendigst. Hij voelde zich een beetje verslagen door 't gezegde van zijn „gewezen verloofde" dit zei hij nu al en hij moest erkennen dat 't wel zoo was. Op zekeren dag, toen hij over de verschansing leunde, passeerde hem lieflijk en vroolijk een negen- juiste plaats." Aan het andere venster zat de dominé met zijn oom Dietrich aan een glas wijn. De beide mannen be grepen elkaar heel goed en verhandelden heel dik wijls ernstige vraagstukken. De oude Kruse had ge durende den winter menigmaal de kerk om zijn hoestaanvallen moeten verzuimen en nu was do- miné Kruse verheugd den ouden Dietrich weer bij zich te zien. „Hoe gaat het met je gemeente, dominé? Zijn er al reeds weer kinderen van je naar de groote stad getrokken?" „Jammer genoeg, velen. Die groote steden werken als magneten.' „Wat de menschen toch voor aantrekkelijks vin den in dat rennen en haasten in zulk een stinkenden lucht tusschen de enge muren?" zeide de oude man hoofdschuddend. „Wie werken wil vindt toch ook hier een goed stuk brood, maar zij jachten allen er uit de hoogte in en hebben in het stille en kleine niet genoeg belangstelling. Verdienen zij in de stad hier of daar een paar penningen meer, zoo gooien zij de verdienste spoedig door de keel en verdoen hej aan allerlei opschik." „Zoo is de tijdgeest nu eenmaal. Wij worden door de grootmoedswaanzin gegeeseld," zuchte de dominé. „Ik heb reeds menigmaal gedacht," zoo begon groot vader weer, „men moest hier op het land de jeugd rqeer ontspanning gunnen, llier en daar een on schuldig vermaak scheppen. Wat denk jij er van dominé? Dan blijft dunkt mij de jeugd toch liever daar waar zij behoort." „Misschien heb je wel gelijk, oom Dietrich. Jeugd is onrustig, ware zij dat niet, de wereld ging weinig vooruit. Gaat zij in het wilde, zoo moet ze dikwijls genoeg smartelijk leergeld betalen." „Fabrieken zijn noodig, ze brengen geld in het land, maar verslinden meer arbeidskracht, gezond heid en geluk, als een oude vuurgod.. „Moloch", vulde de dominé aan. „Christus zegt: „Wat nut het den mensch, al verovert hij de gansche wereld en lijdt hij schade aan zijn ziel." Heinrich trad onbesuisd binnen en riep dat de rijtuigen er waren. De bezoekers gingen heen en met de zielen ver vuld met de meest verschillende indrukken en ge dachten reed men naar huis. HOOFDSTUK 14. Heinrich liet zich eenigen tijd niet op grootvader's hoeve zien en deed mopperig zijn arbeid, Ook Lies beth liep met een hangend hoofd rond. Het werk op tien akker drong nu. De drie gebroe- tienjarig meisje in 't wit, met blauwe oogen en prachtig golvend haar. Wat een mooi meisje, murmelde hij. Hij liep den verderen loop van den dag onrustig heen en weer. De woorden van zijn ,;gewezen ver loofde" kwamen hem in gedachte. Hij vergeleek de beide vrouwen en vond aat deze op net schip nog oneindig mooier was. Dien avond haalde hij zijn hart op. Niet minder dan zes dansen wist hij met haar te walsen. Den volgenden dag zond hij enkel maar een kaart naar 't meisje in Engeland en schreef daarop dat hij een héél aangename, reis had. lederen avond, wanneer de schemering was inge vallen, vond men, hen zittende in twee dakstoelen, in een stil hoekje. Zoo hield negentien zich bezig met twee-en-twin tig onder de sterren, die in alle pracht aan 't uit spansel twintelden. Zij leunde haar hoofd op zijn schouder. Hebt gij ooit te voren lief gehad, vroeg zij. Neen, totdat ik jou ontmoette, lieve Virginia. Houdt gij veel van blauwe oogen, informeerde zij- O, 't meest van alle oogen. Ik vind ze gelijk de zee, waar ook zooveel schoons in verborgen is en veranderlijk als de hemel. Mooier dan bruine oogen, fluisterde ze, in zijn oogen kijkend. O, daarmee kan ik ze niet vergelijken. Ik was wat terneer geslagen, toen ik je voor 't eerst zag, James, je keek zoo bedroefd. Ja, dat is zoo. Maar jij kwam, gelijk een zon nestraal en verdreef al de wolken. y Hij boog zich over haar heen en kuste haar. De maan zonk achter een wolk weg. Den volgenden dag schreef hij aan de dame in Engeland o.m. het volgende: Ik heb zooals gezegd, een zéér aangename reis. Ik heb een heel aardig Aeisje ontmoet van negen tien jaar. Zij wil mij, wanneer wij in NeW-York zijn aangekomen bij haar familie introauceeren. Zij heeft blauwe oogen. Net zooals jij gezegd hebt. Ik kwam in het bezit van jouw brief en heb vernomen, dat je geëngageerd bent met een man van jouw leef tijd. Diepen eerbied heb ik voor je scherpzinnigheid, dat je uit mijn briefkaart de geheele geschiedenis al begrepen "hebt. Alleen uit dat zinnetje„Ik heb een heel aangename reis." Toch blijf ik steeds je toegenegen vriend, James. In Engeland zat eenlge weken daarna de dame van 25 jaar die te oud voor James was, zijn brief te lezen, terwijl zij lachte. Ik weet niet of ik zoo graag negentien zou willen zijn, zei ze tot zichzelf. Jack, keerde zij zich tot haren verloofde, van welke oogen houdt jij het meest. Van bruine, was het prompte antwoord. Zij bloosde. Jack, zei ze, zou je willen, dat ik nog slechts negentien was? Hij keek haar liefhebbend aan. Dat is een idiote leeftijd, vind ik, dan zijn de meisjes nog zoo weifelend in haar liefde, wanneer zij ouder zij, zijn zij wijzer, sprak hij galant. Je moogt mij kussen, als je wilt, fluisterde zij. En hij deed hetl DE ZEESLAG BIJ LOWESTOFT. In een onzer vorige nummers is reeds melding ge maakt van het bezoek van Duitsche schepen aan Engeland's Oostkust. Nu komen enkele bijzonder heden los. De Daily Chronicle meldt uit Lowestoft, dat enkele huizen in puin vielen bij den aanval op deze onver- sterkte haven. De zoo hooggeprezeen Duitsche slag kruisers hadden weinig meer succes dan die weinig schilderachtige ruines. Aan de kaden en in de stra ten ziet men nog de verweerde oude lieden, philo- sofisch trekkend aan hun pijpjes en ongeschokt door het gebeurde. Ongestoord gaan de vrouwen, ter markt en de meeste menschen kunnen stukjes'me taal toonen, die ten doel hadden schrik en verwoes ting in de stad te brengen. Maar het eenige wat deze reliquieën bewijzen is, dat de Duitsche vloot zelf te bevreesd was om de kanonnen te richten met de nauwgezetheid, die Lowestoft had kunnen vernieti gen. Ik heb, zegt de correspondent, een tocht gedaan door de wijken waar granaten ontploften en de be trekkelijk geringe schade bevestigt dat de Duitsche kanonniers wild en haastig' schoten. Enkele grana ten troffen Lowestoft zelfs geheel niet en er zijn granaten gevonden in het binnenlad tot Oulton Broods en Carlton-Colville toe. Het is moeilijk vast te stellen, hoeveel er Lowestoft zelf hebben getroffen Maar naar de hoogste schatting kunnen het er niet meer (jan veertig geweestzijn. Bij een bombardement gedurende 29 minuten van'een stad met een front van drie mijlen, is dat zaker wel voldoende teeke nend voor de Duitsche schietvaardigheid. De be schieting eindigde plotseling op dramatische wijze. ders Beermanns waren met knechts en jongen en alle zes de paarden buiten om te ploegen en te eggen en te zaaien. In het heele dorp heerschte een groote levendigheid. Het was alsof met de natuur al deze menschen uit hun winterslaap waren wakker ge worden. Ook de oude Dietrich Kruse bewerkte met Peter zijn land; het was hem steeds en rechte vreugde als de vledarbeid begon en het scheen hem als werd hij weer heelemaal jong, wanneer hij den ganschen dag in het vrije veld had gearbeid. Riekje nam de groote voorjaarswasch onder handen, men kon nu zoo heerlijk bleeken en zij verheugde er zich over dat zij aan Marie zulk een flinke hulp zou hebben. De boomen begonnen allemaal te bloeien, de boter bloemen waren er en gele bloemruikers versierden de velden en de eerste koekoeken lieten zich hooren. Nu was de Mei daar, de maand, waarin een heerlijk warm leven door de. natuur gaat. Marie stond met Jette op de deel aan de dampen de waschtobbe, terwijl tante Riekje aan de haard voor het middageten zorgde. Het was Marie nog niet gelukt om vertrouwelijk met Liesbeth te praten, hoe gaarne of zij ook de aan Fedor gedane belofte wilde inlossen. Het scheen of het nichtje haar uit den weg ging, van eenig vertrouwelijk of vriendelijk tegemoetkomen was geen spoor. Het zou bepaald wel in de drukte liggen, zij hadden nu ook zooveel te doeh, dat er bepaald handen te kort schoten. Marie was eenige malen met grootvader of tante naar de Beermanns geweest, maar zij hadden Heinrich niet gezien. Hij, die in dé eerste dagen telkens verschenen was, soms wel tweemaal per dag, was sedert Zon dag weggebleven. Zijn broers kwamen dikwijls. Waar om liet hij zich niet zien? Grootvader kwam naar huis, hij ging naar de bron om zich te wasschen en Peter bracht de paar den op de stal. „Je kunt spoedig opdienen," riep tante Riekje, „want het eten is klaar". Maar er waren nog een dozijn stuks goed door te wasschen en Marie zeide tot de meid, dat zij zich haasten moesten om eerst de tobbe leeg te maken. Daar werd de kleine zijdeur naast de waschplaats open gedaan en Heinrich trad haastig binnen. Hij begreep zelf niet, dat hij er was, hij had im mers zichzelf Zondag beloofd om haar uit den weg te loopen. Wat wilde hij hiér? Geheel in gedachten, louter uit oude gewoonte, was hij hier heen geloopen zooals hij van het veld kwam en nu stond zij daar aan de waschtobbe, en keek hem met haar groote blauwe oogen zoo vriendelijk aan. Marie verheugde er zich over, dat Heinrich er weer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 5