Schager Courant
ïiet vervloekte oeslacht.
feuilleton.
TWEEDE BLAD.
Brieven uit Engeland.
Zaterdag 8 Juli 1618.
59ste Jaargang No. 5828.
Schetsen uit de Rechtzaal.
mmm
Mag
m
„BUFFETJUF".
n.t is al jaren geleden. Wanneer zij eraan dacht,
aoezelde de herinnering door a1 de beelden van
liripn die zich in haar geest verdrongen.
ve7 fwas toen nog juffrouw.Treesje.
laat ik er dadelijk bij zeggenzij was altijd
en door en door net, fatsoenlijk:, braaf vrouwtje
ëece^Svérant van burger café, die haar in dienst
toen ze n°g maar even twintig telde, hij zag
na®< "L z>n oogen. Op Zondagmiddag en -avond
g°ea (je vrouwen, zusters, tantes, schoonmoeders
v .'n klanten mee. En die keken, wist hij best-
va n naar het buffetwat daar nu eigenlijk voor
zat. Eens had gérant 't ondernomen om
J iirht-frivool juffie in dienst te nemen. Die lonk-
glimlachte tegen de heeren. Maar den derden
7ondag nadat zij er was, dat de zaal akelig leeg
en Anton, de oude ober had hem geraden
Meneer, wat ik U zeg. laat U die juffrouw Loes
„.iïïeties schieten. Die richt Uw zaak nog ten gron
3» 7e is veel te koket, luister naar mij
1'Hm! had patroon geantwoord, nog niet dade
lijk voor beter inzicht van ober Anton willende
^laar^twee dagen later zat juffrouw Loes bij de
mster van gérant, die zijn huishouden bestierde.
Fn in het buffet was een bedaagde juffer met een
wrat op de punt van haar neus en een stem als een
orenadier van de ouderwetsche soort.
Dat was een tikje te kras. Maar patroon vond
iuffrouw Trees een juweel van een menschje.
Toonbeeld van plichtsbetrachting, eenvoud en
ingetogenheid.
Er ging van haar uit een suggestie, waartegen
0»k ae meest drieste niet bestand was. Zij leefde
voor haar werk. Ze hield op alles het oog. De meest-
oientere kellner zou 't vruchteloos geprobeerd heb
ben zich ook maar een stuivertje toe te eigenen.
Zij deed alles met dat kalme, rustige, voor zich
„eenerlei lof begeerende, dat alles imponeerde.
- Meneer 1 had ober Anton op zekeren dag tot
nog jeugdigen patroon gezegd, nou hebt U wat U
hier noodig hebt. Trees is een pronkjuweel. Let
op meneer, dat meisje is het geluk voor Uw zaak.
èn Patroon gelooide 't wel. Hij was zelf een in
dolente figuur, wie hem kenden, zij wisten,dat hjj
een oude vlam" aanbadIn naburig stadje. De
rest kon hem niet schelen. Juffrouw Trees werd
de machtig, invloedrijke plaatsvervangster van gé
rant. En zelfs oude ober Anton bukte voor haar
gezag. Toen was ze nog maar drie ot vier-en-twin
lVn£ niemand had haar ooit eenig blijk van „voor
keur" zien geven aan een der bezoekers.
Totdat....
Hij was een jonge echt artistieke kerel. Een tee
kenaar, Een vroolijk-lichtzinnige, jolige vent met
zwakken wil.
't Gebeurde wel, dat oude ober Anton, en die had
menschenkennis, scherpe opmerkingsgave, had be
speurd, hoe wanneer meneer Van Dieren z'n vijfde
borreltje bestelde, er iets scheen te trekken, van
weembed en smart om de lippen van juffrouw Trees.
Zij schonk natuurlijk het kelkje vol. Maar de hand,
waarmede zij de ieneverkaraf vasthield, was soms
onzeker. En dan icon had oude Toon gemerkt
- 't gebeuren, dat zij snel een oog wierp» in de rich
ting van jongen schilder. Eens had hij een schets
van haar gemaakt.
Liet hij naar een „vluchtigen krabbel" zien.
Oude ober Anton had alles geobserveerd. Hoe zij
kleurde, stemmige juffrouw Treesje. Hij opmerkzaam
zij bekeek de schets van meneer Van Dieren, 't
Was de eenige maal geweest, dat zij met een der
bezoekers een vrij lang gesprek had, daar bij 't
buffet.
En ober Anton had woord voor woord ver
staan wat zij spraken.
Hoe vindt gij 't, vroeg meneer van Dieren.
Eerst zei juffer Trees niets.
't Kostte naar héél groote moeite om te zeggen
wat haar op het hart lag.
12.
HOOFDSTUK XIII.
Het was eenzaam en ongezellig in de kamer. Ar
nold wilde een sigaar opsteken, maar deed het niet,
l Jr4zelf niet waarom. Hij nam een krant en
^eek s in de laatste berichten, maar onder die ge-
one gedachten, die hij bezig was in zich op te ne-
Kïelde hiJ duidelijk, alsof ze tegenwoordig was,
i lichaam van Rose in zijn armen, Het blad viel
v. han.d' hiJ 8loot de oogen. Hij voelde het
te bloed in de slapen hameren en kloppen met
nieuwe kracht, ruiechend als een vloed. Of kwam
8e'uid van buiten? Was het de wind?
t„ a' de wind ruisclite in de boomen en wierp iets
lnU v, f r&men, druppels of sneeuw, maar dat ge-
a ?nders geklonken.
Arn ii verbeelding van overspannen zenuwen!
vol andere verstrooing. Er stond een kast
on w n 4n den hoek. Maar er zat geen sleutel
hii' Bi5?r,..wa8 LU? Verloren? Na lang zoeken was
wiji. jjdelijk gevonden. Vroeger werd hij ook dik-
spiike erin'8f- Hat moest anders worden. Aan dezen
Tna„ ?oe®t hij voor het vervolg hangen,
lans? ♦1,/nold dat dacht, lachte hij. Verdragen, voor
kpoidi» den gesloten, schoten hem te binnen. Hoe
de vil ,Waren ze verbroken! Suisde buiten niet
Kelnnv»8 la8 der vergankelijkheid? De menschen
reis v» „dat de wind is. Maar zoo gaat de
En r? den Dood door de halmen, die hij afsnijdt
nemen» v;elen Arnold voornemens in, ernstige voor-
Vervefai. t juister tijd genomen. Hoe gauw weer
Kinv n, u W dacht niet meer aan de boeken, hij
het ee»; v. bankje bij den haard zitten en borg
dat hii dn de handen. Was het mogelijk geweest,
een «na ^no'd de Tum&r, vandaag de bruid van
®erbWi 1S1 gekust? Waar was zijn eer? Waar de
die hü' altijd voor zich zelf gpliad bad en
Was li«t nde het niet, ook anderen voelden. Nu
voor s een 'eogen tegenover de vrienden, een niets
En „n do°de.
°°gen ieer hamerde, klopte en tpilde het om z'n
zei ii'e het om zijn ooren en een doffe stem
8ekUst 18 daarmede niet gedaan. Die je als bruid
lijk zii»> r zal als vrouw niet minder begeer-
vo«it h'i zult haar troosten als zij zich alleen
VaOzéifngeld '8 een goed voorwendsel, de rest komt
Dwaast' J® ult betere stof te zijn dan anderen?
jij zijn'v kende de verzoeking niet. Sterker dan
Het aÜ8zweken en Jij zult ook bezwijken,
op hem ,1 df*voel ifigde steeds drukkender
her tot yii at, er °nder ineenzonk, dieper en die-
i ilcii11 n4e den grond raakte.
ker te »i mel anioekto hij tot God. Ik dacht ster-
'Oas *n ik ben zwak. ik loop in het denker
"der den weg te weten. Help mei
Nou!? vroeg de t «eken aar. Toen schudde juf
frouw Tr«ee het hoofd.
j\ean flj. wiide. zij durfd« 't niet zegg*.a.
,at' '--j drong a-u. De niióere, ec.u.xc, z-ckte
vroolijke jongeii»oogcn Zagen naar
En toen worstelend met haar tranen heeft
zij 't Qar. .gezegd.
Zij-vond dat-hij wei mooi kon werken. Maaralleen
wS"Mr. nrj De rest werd heel zacht gez<-'d.
Ober Anton verstond 't zelfs niet.
TIuffr„^f^5F?n.Jdt<Ki hij wel, toen-hoe juffrouw
beduiden: als meneer Van Dieren niet
tïüs"t,s dronln Want dat vermoordde, v*r-
hLt atnir 21jn ,ka.nst en daarmee het goede,
het njner-teer-menschelyke van zijn. ziel.
wÈrtem,?& «??rna ^orhijgeeaan. Juffrouw Trees,
«ri-iinstijver. Een ruin-prettige ver-
irnSg'w« tef?enover hen, die hlar iets
A 8 tegenover bezoekers, die schert
send woord zeiden.
1 atroon hield haar in eere, want zij was de ziel,
de motor van ztjn zaak.
trouwde en zijn vrouw had weinig belang
stelling, lust in de café-bijzonderheden. Wijdde zim
aan haar huishoudelijke plichten.
Juffrouw Trees bleef alles besturen.
ober Anton was nog op zijn post Maar hij
trok zich toch zachtjes aan terug. Dacht eraan, van
de centjes, die hij overspaard had, te gaan leven.
Juöiouw i rees stond sochtends negen uur iu
het buffetregelde alles, becijferde en controleerde
alles en iedereen. Was de laatste, die vertrok. Naar
boven naar het kamertje dat zij bewoonde in het
huis. Vaar nog nooit iemand was geweest. Zij
hield t schoon. Duldde niet, dat een der vrouwe
lijke dienstboden er kwam. 't Was haar heiligdom.
Patroon beseffend wat zij voor z'n zaak was
berustte, liet juffrouw Trees begaan. Zoo vlogea de
jaien voort. Op een najaars-avond 't was zon
derling-leeg in het café kwam een bejaarde, vrij
havanlooze man binnen.
Ging in een hoek zitten.
Vroeg jeneVer 't was al bij tieneh en schrijf-
garnituur. Eerst had juffrouw Trees niet op hem
gelet.
Dien dag had oude ober Anton verlof.
De „Waarnemende" was een suffig-onverschillige
kerel.
Keek den bezoeker met wantrouwenden blik aan.
Fluisterde juffrouw Trees iets toe. i
Zij had zitten cijferen, bonnetjes|nummeren en
zoo meer.
Nu keek zij op,
Zag den schamelen kerel, in hoek van café-zaal
zittend aan.
Wat hebt u, juffrouw vroeg waarnemend ober,
plotseling echt-ontdaan.
Want juffrouw Trees was lijkbleek geworden. En
de suikerpot, die zij had opgenomen, viel in scher
ven op parketvloer.
Wat hebt u?...
Ik NiksHeelemaal niks.
„Wat duizelig..."
Maar zij ging naar achteren. Wiesch zich de
slapen en de polsen.
Zij sidderde over haar holle magere, verouderde
lichaam. Maar zij wist zich te beheerschen.
Want zij wilde hem nog eens zien. Den have-
loozen kerel, daar in de café-zaal. Ze wist dat hij
't *was, na jaren teruggekeerd. Stom, rampzalig,
door den drank vernield. Zooals zij 't gedacht, ge
vreesd had. Verwacht had van het oogenblik af,
dat zij afscheid namen en hij, Van Dieren, haar
bezworen had te zullen vechten tegen 'den drank
duivel Zijn kunst, het mooie, het goede in hem
te zullen redden. Totdat hij succes zou hebben be
vochten. Rijk zou zijn geworden. H:j haar, Trees
zou kunnen halen, om samen gelukkig te zijn
Zij wist, dat hij te zwak was om dt eeaan te kun
nen gestand doen. Toch had zij geloofd, ondanks
alles vertrouwd. Nu zag zij, dat haar folterend angst
gevoel was bewaarheid. En zij wiesch met ijskoud
water polsen en slapen om in staat te zijn hem
den teekenaar nog eens te kunnen zien.
't Is een jaar of wat geleden, dat ik ex-ober Anton
eens in de Geldersche streek ontmoette.
Toen heeft hij mij verteld van het droeve geval
Hoe braaf plichtmenschje juffrouw Trees den vage
bond geholpen beeft, en nadat hij haar spaarduitjes
had ongemaakt ertoe gekomen is om geld te ont
vreemden uit de zaak, waar zij ze vele jaren de ziel,
de drijfkracht, de vertrouwde was, om van Dieren
uit de" gevangenis te redden.
Patroon had haar willen sparen. Maar gade van
gérant toch al taloer och op haar invloed zette
aoor.
Juffrouw Trees werd vervolgd. Dt diefstal \vas voor
een niet onbelangrijk bedrag.
En d<e kerel, ten bate van wien zij had gestolen,
w*s handiet.
•T® £ecl»ibank was haar antecedenten Inreke-
°reri^cnd nog genadig.
-laar „zitten" moest zij. Eu dat beeft haar gees-
teliis geknakt.
Oud ober Anton heeft mij gebracht bij een plicht
menschje. nu een ruïne geworden. Tandeloos-ver-
§n3?d schepseltje, dat in Geldersch dorp leeft, on-
i °jen door een stuk °fwat menschen, die naar
ge Ken d hebben in'd'r goeden, gouden tijd. Tot zijn
eer moet ik hier bijvoegen, dat ook oud-patroon er
.buiten weten van gadej toe bijbrengt.
ik zag juffer Trees zitten versutt en verstande
loos. Aan de wand van haar kamertje hingen een
paar teekeningen.
Vat5_ bém. Toen nog niet alles in hem verwoest
was. Wii stonden even in het vertrekje.
wrarfd °U<^ TrouwtJe nam een der schetsjes van den
Wees er met haar bevend handje naar,
meek ons aan.
Ep grijnsde en grijnsde
In ae oude oogen lichtte 'L 't Was niet te onder
scheiden, wat zij wilde zeggen.
De tandbrokken zag ik tusschen de kleurlooze
lippen.
En het vuurglanzen van waanzin in de smartoogen.
Ik snelde 't huisje uit 't Was of dit beeld van
menschelijke smart mij de borst omsnoerde
MAITRE CORBEAU.
Amsterdam, 3 Juli 1916.
Mijn vorige brief bedoelde een afscheidsbrief te
zijn, in allen ernst. Maar bij onze aankomst in Am
sterdam, nu reeds ruim een week geleden, lag een
brief van den heer Trapman mij te wachten. En
het gevolg daarvan is, waarde lezers, deze brief, die,
op zijnbeurt, nog weer door andere gevolgd zal
worden.
't Is altijd zoo-makkelijk, wanneer je brieven
schrijft dat je alleen aan 't woord bent. Niemand
kan je in de rede vallen. Anders kon ik nu onge
twijfeld al de belangstellende vraag te hooren ge
kregen „Bent u weer in 't vaderland terug Een
uiterst overbodige, hoewel, moet ik toegeven, een
zeer natuurlijke vraag. Een soort vraag, die wij
zelf honderden malen gesteld hebben, en, vrees ik.
zullen stellen. Op een, goeden dag ziet iemand bij
een kennis de verhuiswagen voor de deur staan.
Eeniga mannen in overhemden er bij/ Een paar
kasten op de straat. Geen gordijnen voor de ramen.
Gevolgtrekking gemakkelijk te maken. Wat zegt
onze man tegen zijn kennis? Hij zegt niets, hij
vraagt „Ga je verhuizen
Maar de vriend, die misschien de vraag al eeni
ge malen had gehoord dien morgen, antwoordt
„Wel nee, kerel, ik ga een beetje met mijn meubel
tjes rondrijden.
Dus het staat vast, dat we hier zijn. Nu een en
ander over het hoe" van het komen. Een groot
gemak is het daarbij, dat ik precies vertellen kan,
wat ik wil. In Londen moest ik altijd rekening hou
den met de wenschen en inzichten van mijnheer
den Censor. Ik zeg mijnheer, en schrijf Censor met
een hoofdletter, omdat ik zelf bijna cfe betrekking
fekregen had, en de brieven van mijn vrouw aan
aar familie had mogen nakijken. Wat geen kleinig
heid is, vooral omdat ze vlug en dicht ineen ge
schreven zijn. Maar Jen Necierlandscne consul in
Londen bew^arus; mij voor een overhaasten stap.
„Censor?" zei hij, „maar dan verliest U uw Neder
landerschap. U moet uw paspoort terugsturen, en
krijgt van mij geen nieuw meer. De Engelsche re
geering kan U er evenmin een geven, want U is
geen Engelschman. En als U later weer Nederlan
der1 wilt worden kost U dat een honderd gulden."
Waarop ik de zaak maar kalmpjes heb laten loopen.
Als ik me goed herinner, schreef ik in mijn vori-
gen brief, dat we etn vijftien kisten als bagage bij
ons zouden heobeu. Maar wie wel eens gereisd
heeft, weet, dat bagage steeds aangroeit Nog altijd
weer zijn er dingen, die noodzakelijk mee moeten,
en die we totaal over het hoofd hadden gezien.
Vlak voor-ons vertrek bijvoorbeeld „ontdekte mijn
vrouw mijn gekleede pak, nadat alle koffers gepakt
en overvol waren. Hamer, nijptang, breekijzer,
spijkers, touw, waren dingen, di'e pas op het aller
laatste oogenblik gepakt konden worden, omdat ze
doorloopend in get)ruik waren geweest. Bovendien
moesten ze onderweg voor de hand liggen, want ze
konden mogelijk goed te pas komen. Door een of
andere onbekende oorzaak Kwamen ze ergens terecht
waar ze op reis onbereikbaar waren, en, voorzoover
ik weet, tot nu toe nog veilig opgeborgen zitten.
De hond stond op en luisterde. Zijn haar ging
rechtop staan; blaffend, vol woede spvong hij naar
de-deur.
Koest, Nero. zei Arnold. Hij lotte niet op hot
dier. Wat zou er buiten ook voor bizondero gebeu
ren? Misschien was er een kat voornijgeslopen.
Dc vijand woonde binnenip.
Het was stil niets anders te hooren dan h*t
ruischen van den wind. dat dè storm aanzwol. En
toch dat naargeestig geluid, dat uit 't eigen bloed
scheen te komen, soms hoorde hij het heel duldelij,
kon zijn oor het geluid opvangen, maar ook hoorde
hij 't wel als het vermoeden van naderend onheil.
De storm dreef de vlam uit den haard en vulde
de kamer met rook, eerst weinig, toen meer en meer,
de voorwerpen met een dichten nevel bedekkend.
De hond werd steeds onrustiger. Hij .nkte, blafte en
rende naar de deur, waar hij hevig tegen krabbel
de. Arnold liep heen om haar te openen maar het
ging niet.
Wat was dat? De sleutel zat van buiten in het
slot, zou iemand zich een grap veroorloofd hebben?
Maar er was niemand in huis, die zooiets tegen
over hem zou wagen. Maar als een vreemde het
gedaan had, niet uit gekheid, maar uit bitteren
ernst, als hij in de gangen rondsloop en ongestoord
zijn gang wilde gaan?
De hond had niet voor niets gewaarschuwd.
Arnold greep het geweer van den wand, greep
naar de handbijl, die hij voor eigen gebruik naast
den haard bewaarde en sloeg de deur stuk.
Overal was rook, niets dan ondoordringbare rook
en hoor! Geen knetteren meer, maar een hevig kra
ken als vatn hout, dat door vuur verteerd wordt,
drong tot hem door van uit den onbewoonden vleu-
K°Bevend tastte Arnold naar de huisdeur, die was
ook dicht Van de plaats drongen kreten tot hem
door- Brand! Brand! en nog eens: Brand! Weer
moest hij met de bijl de deur openen en nu gloei
den de vlammen Arnold tegen. Toen kreeg by zijn
kraebt terug, zijn oude rustige, bezonnen sterkte.
Hll herkende gestalten op de plaats en riep ze; met
krachtige stem deelde hij zijn bevelen uit
En het volgend oogenblik was hij al op weg naar
de vertrekken van zijn moeder. Kuchend, steeds
naar adem hijgend, vocht hij tegen den rook, de
oogen vol tranen door de snijdende pijn, met steeds
zwakker wordend bewustzijn, met verlamde krach
ten. Maar de dwingende wil van den man overwon,
hij bereikte de kamer. Diepe, angstige stilte. Al.een
het knetteren en kraken, het naderend onheil hoor
baar op afschuwelijke wijze.
Meer en meer voelde Arnold zijn geest beneve.d
worden. In wilden strijd ging zijn borst op en neer,
naar lucht snakkend, rochelend, steunend ver-
geeful Hij wankelde, voelde zich neergetrokken; viel
hij dan zou hij niet meer op kunnen staan, dan zou
do' nevelmassa vloeien en het zou niet lttDg du
ren of hot zou binnendringen on de vreeselijke dru-
kenadeui, die steeds duidslijker voelbaar werd, zou
hem vernietigen.
Maar met dat al srroeitïe onze bara^e aan, van
kist tot kist, en koffer tot koffer. De Ciatate V rtje
heeft me nog; langs ae Chifwich Hign Iocu z,cu
wandelen, zwoegend onder het gewicht vau etu
extra stevige, en zware paakist, uoor mijn kruide
nier met veel verontschuldigingen, aat ze zoo duur
was, geleverd voor den prrs van twee dubbeltjes.
De andere kisten, allemaal gekocht aan netzelfae
adres, en netjes thuisbezorgd, hadden precies ae
helft gekost, of tien centen ieder. En dat in deze
dure tijd, terwijl de man bovendien wist, dat hij ziin
klanten voor goed kwijt raakte. Nee, de kisten heb
ben de reis niet duur gemaakt
Onze bagage bestona ten slotte uit zes en twin
tig stuks, veertien kisten, twee city bags, twee
hoedendoozen, twee reismanden, een waschmand,
een vioolkist, een houten koffer en een duwwagen-
tje. Alles behoorlijk van naam, adres en volgnum
mer voorzien.
Thans was de eerste zorg. die zes en twintig stuks
van ons huis naar het Victoria station te vervoeren,
^en afstand van ruim een uur. Ieder, die in Londen
rgewoond heeft, zegt terstond„Dan ga je naar je
groentenboer." En zoo Is het ook. Het kruiersvak
schijnt, behalve aan de stations, in Engeland onbe
kend. te zijn. De groentenhandelaars beoefenen bet
ais een bijbaantje. Ze nemen verhuizingen aan, en
iLun meybels op.
Onze groenboer beloofde precies om vijf uur voor
mijn deur te zijn, met kar. paard en twee. mannen.
Om kwart over vijf ging ik dus eens vragen, waar
hij bleef, en korten tijd daarna was hij present. Het
op den wagen brengen duurde niet lang, en kort
na half zes zagen we de bagage vertrekken, den
eersten stap op den weg naar Holland. De man had
f 4.50 gevraagd, maar ik had hem f 6 beloofd, wan
neer hij zorgde, er vroeg tfe zijn. Hij begon met ine
te vertellen, dat hij nu eerst met het vracütje naar
huis ging om thee te drinken, en niet dacht aan
het Victoria station te zijn voor een uur of zeven.
Een niet zeer bemoedigend begin.
Lang voor dien tijd waren we daar per onder
grond reeds aangeland, en had ik met den bagage
chef onderhandeld over de dingen, die hem te wach
ten stonden. De belofte van een fooi maakte den
man uiterst voorkomend. Hii zou voor twee kruiers
zorgen, de boel zou oogenblikkelijk gewogen wor
den, en in minder dan geen tijd. in den trein zijn.
Nu, dat gedeelte liep, zooals men het maar wen
schen kan. Toen ik een kwartiertje later kwam
kijken, stond de groenteboer voor het bagagelokaal,
en vfrerd reeds ontladen. Toen wachtte mij ook met
een mijn eerste schrik. De bodem zakte uit een van
de twee grootste boekenkisten. En dat aan het be
gin van de reis. Met touwen werd de kwaal zoo
goed en zoo kwaad als het ging, verholpen.
De groenman, werd betaald, en vroeg om de klan-
disie, wanneer ik terug kwam. Ik vrees, dat dat
wel eenigen tijd zal duren.
Daarna werd de bagage in haar geheel gewogen,
en geregistreerd tot Gravesend. De bagagechef deed
feheimzinnig bij het wegen, en verzekerde me later,
at hij maar wat minder had gerekend, dan er
eigenlijk was. Ik weet niet ot het werkelijk waar
was. Yolgéns hem woog de bagage 1200 Engelsche
ponden, ae Vlissinger boot kreeg er 550K.G.uiten
de trein in Vlissingen 650 K.G. fn elk geval moest
ik beginnen met f 12,45 te betalen voor het vervoer
der bagage tot Gravesend.
Zoo langzamerhand naderde thans de tijd voor
het vertrek van onzen tie.n. Maar op hei perron
vierden we niet toegelaten, voor een trein met
aoldaien vertrokken was! De mannen hadden blijk
baar hun vijfdaagsch verlof "achter den rug, en wer
den nu door vrouwen en kinderen, door moeders
en vaders weggebracht. Een afscheid voor maanden,
misschien voor altijd. De stemming was zeer ge
drukt. j
Toen kwam enze trein voor, en we konden in
stappen. Te twee voorste wagens waren „gereser
veerd voor een militaire partij", zooals er opstond,
en geheel gesloten. Alle gordijntjes waren neer. Zoo
of er; toe zag ie een gezicht naar buiten gluren. Een
Engelsch officier kwam aanloopen, en sprak met
iemand in den trein, terwijl een gordijntje een hal
ven decimeter werd teruggeschoven. Het waren,
volgens de conducteur, zwaar gewonde Duitschers,
die teruggingen naar het vaderland. Later bleek,
dat da man.zich vergist had. Slechts enkelen waren
Duitschers, de meesten waren Hongaren, en geen
van allen was gewond. Zij vertelden ons aan boord,
dat ze zeelui waren en reeds geïnterneerd voor de
oorlog begonnen was. Aangezien dit een onwettige
handelwijze was geweest, werden ze nu terugge
zonden. Beter laat dan nooit De meesten waren
gezonde, sterke mannen, die wel blij waren, dat ze
vrouw en kinderen weer zouden zien, maar met
minaer genoegen gedachten aan de militaire ver-
Groote God, wat was dat!
Op den grond lag stijf en roerloos een mensch, Ar
nold was er over gestruikeld. Angstig tastte hij over
hoofd, armen en handen van den levenioozo. W as
het zijn moeder Noen, Vv_iit ~e had een ander muts
je op en ze had haar trouwring nog aan den vinger,
't Moest Franciska wezen, die vol schrik ontwaakt
was, maar hulp had gezocht, maar door het ongeluk
overmeesterd was. En moeder?
Hij sprong op. Hij had nog kracht, hij leefde en
wilde nog. Hij stond bij haar bed, ze bewoog zich
niet
Hij nam haar op, pakte haar voorzichtig in de
dekens en droeg haar weg. Het lichaam leek erg
stijf en koud en ze werd ook niet wakker.
Door zijn instinct geleid, vond Arnold de deur.
Schroeiende gloed sloeg hem tegemoet. Hij bereikte
de plaats, den tuin, droeg de beweeglooze last in
een der arbeidershutten en legde haar daar op een
bed, waaruit zooeven de kinderen' waren opgenomen.
Ze verroerde zich niet
Hevig snikkend boog de zoon zich over haar heen,
wreef haar handen, kuste haar oogen. Vergeefs, de
oogleden, die hij zelf eenige uren geleden gesloten
had, openden zich niet meer.
De van kou bibberende kinderen stonden er nieuws
gierig bij, terwijl hun ouders hun goed naar buiten
brachten, uit angst dat het vuur ook tot hier zou
komen.
Een oude vrouw zat stil in een hoek en schreide.
Het is uit met haar, zei ze eindelijk, treurt u
niet, meneer, zij heeft het goed.
Hoe vaak wordt dat tegen ons gezegd, wanneer'
wij bijna bezwijken onder den last van het leed,
als wij pas het liefste, dat we bezaten verloren heb
ben, als onze handen begeerig in het graf willen
grijpen, om ons eigendom terug te halen 1
Zij heeft het goed. En ik.
Maar hij herstelde zich. De schreeuwende en ker
mende stemmen buiten, vroegen om meneer, hij ging
or heen. Maar bij de deur wendde hij zich nog even
om.
Je blijft bij haar moedertje, voor 't geval....
Maar dat gebeurde niet.meer.
Buiten wemelde de stroom van helpenden en
nieuwsgierigen dooreen, brullende runderen werden
voortgedreven, paarden schreeuwden angstig luid
door den nacht. Arnold baande zich met veel moeite
een weg door het gedrang.
Daar is meneer! werd er geroepen, maakt plaats
En met een rustige gelijkmoedigheid, alsof het hem
persoonlijk niet meer aanging, gai Arnold zijn beve
len.
Er was weinig te doen. Ternauwernood kon het
levenae aan de vlammen worden omtrokken; zij
wier lichaam boven in den zengenden vlood ver
teerd ve:J, marlito er niets meer van.
liii nu was iedere poging vergeefs, neen onmoge
lijk geworden en mon kon zich er alleen nog .op
toeleggen, dat dc kleine huisjes voor het verderf ge
spaard Lieven. Een dool der menschen keek roer
loos naar het
„mende element, hoe hst ontke
tend opsteeg, hoonlachend zich naar den hemel strek
te, die in donkeren ernst er droevig over heen welf
de en hoe het dan krakend ineenviel in rook cn
nevel, om daarna opnieuw uit te slaan, hemelhoog,
als in trotsche verontwaardiging.
Plotseling ging er een mompelen door de schaar,
een nieuwsgierig dringen, niemand wist waarnaar,
niemand waarom, men riep elkaar toe:
Daar was 't daar! Vang hem. Houdt hem.
Hij is 't
Toen werd bij oogenblikken iemand, in lompen
gehuld, zichtbaar, die in wilde vlucht, door den tuin
snelde, achter de boomen opduikend en weer ver
dwijnend, ai naar het roode vlammetje opdook of
verdween en achter hem aan, bloothoofds en hard
op kuchend, de oude Christiaan, de handen vooruit
gestoken, op het punt om hem te grijpen, maar de
vluchtende was behendiger dan de eerste; kreeg weer
een voorsprong, bereikte de schutting en wilde er
over.
Houdt 'm, schreeuwde Christiaan, 't is Johan,
de booswicht, die al zooveel kwaad over ons ge
bracht heeft. Hij is de brandstichter niemand an
ders houdt hem!
En de menschen riepen: Houdt 'ml slaat 'm dood.
Gooi 'm in het vuur, als-ie zulke beste vrinden met
de vlammen is.
Honderd armen strekten zich uit, om hem te grij-
en;p aan den anderen kant van de schutting, waar
de opgewonden menigte stond, was geen ontkomen
mogelijk; aan dezen kant alleen de oude bediende,
die, ondanks zijn ijver en toorn toch niet op kon té
gen de kracht der jeugd. Johan bedacht zich niet
lang, hij' wierp zich op zijn vervolger. Een korte
strijd een schreeuw weerklonk en Christiaan viel
steunend op den grond. Nu nu was 't tijd, nu
moest hij zien te ontkomen, maar daar dook al een
gestalte vóór de schutting op nog eeff een derde
en de massa brulde: In 't vuur. Gooi 'm in het vuur.
En ver uit den achtergrond nog eens: Sla 'm dood,
den brandstichter, den verrader!
En Johan vluchtte zooals het wild voor de hon
den zig-zag, zich verbergend, kruipend, opgejaagd,
gesnapt en toch weer ontkomend; al verscheidene
keeren was hij den tuin op en neer gehold, tgen
sprong de drieste* man, juist in de richting van de
brandende gebouwen.
Hier zal je me wel niet meer volgen! stootte
hij er hoonlachend uit, toen hij zag dat de mecsie
van zijn vervolgers weifelend achterbleven en woes
ter dan ooit schalde zijn lach; het was een duivelsch
geluid te midden van het vlammengeknetter.
Maar toch waren er nog twee die de vervolging
waagden, de schaapherder van 't goed, een flinke
sterke vent en een ander, in wien de verbaasde toe
schouwers Balthasar meenden te herkennen. Zhn
lange ledematen leken, onder het loopen in het Hak -
kerende licht onnatuurlijk van verhouding, spook
achtig lang, los byeengevoegd. De vlucute^do'giag
naar het tuintje bij den oostelijken vleugel, een kLine
poort voerde van daar duor den muur, in het veil,
maar 't was gesloten en ging niet open, ondanks