EEN EENZAME.
Het Geheime Huwelijk
TWEEDE BLAD.
Zaferdaq 23 December 1916.
59ste Jaargang No. 5924.
FEUILLETON.
Raad van Hoogwoud.
Sctiager Courant.
KERSTVERTELLING.
Overgenomen alt üe Haagsche N. CL
Toen de pi ocuratiehouder Venkel z'n kantoor ver
liet, in gemelijke stemming wegens de verveling die
hem, bij drie dagen stilstaan van alle werkzaam
heden, aangrijnsde, werd-ie er niet vroolijker op,
toen-ie zich terstond rijkelijk bestrooid voelde met
natte fiapsneeuw. Met onbeschaamd grooté plakken
bleef «Leze kleven op het gezicht en kieeren, langs
de lijnen der geleidelijkheid ais lijmachtig vocht
de dikke overjas veranderd, in een reuzen-inktlap
of dweil. Er luidden meteen eenige klokken, de
eersten die de Vesper vóór 't Kerstfeest aankondig
den. Die oude vrome, goed-roomsche klokken de
den natuurlijk haar best om vroolijke klanken door
de norsche galmgaten over de huizen te laten trillen:
de Blijde Boodschap riepen ze immers den menschen
toe. Maar 't lukte niet best, wijl de sonore klinge
lende geluiden verdoften in het matige vilt, in myria
den vlokjes door den donkergrijzen schemer dwarre
lend en samenklonterend op daken, velden en hoo
rnen. In deze winkelstraten dezen vooravond bi
zonder druk werd de smetielooze sneeuw door
duizenden voeten tot een glibberig bruine brei om
geroerd; probaat middel ter bevordering van het
rotten van schoeisel en kleeding.
Voor-ie z'n tram bereikt had, bekwam dus Venkel
verweekt door 'n gestadig verblijf in een zorgvuldig
verwarmd kantoor, dat loopen in dien sneeuwbag-
ger slecht 'tWaa 'm, of er koortsrillingen over z'n
rug huiverden en 't koste 'm moeite z'n kaken te be
letten, tegen elkaar te klapperen.
Toen de tram hem tot niet ver van z'n huis had
gebracht, liep-ie dan ook bibberend in elkaar ge
doken, recht op 't doel aan, zonder erop te letten
hoe in de breede, maar triest-eentonige straat de pas
ontstoken lantaarns door da druilende sneeuwvlok
ken een schimmendans tooverden op de'gevels;
allemaal stijve geestlooze bouwsels, als in eenzelf
den vorm gegoten. Met hun besneeuwde lijsten en
kozijnen leken de huizen nu wel knekelhokken.
„Die vermaledijde klokken 1" foeterde Venkel,
terwij 1-ie tegen 't booze weer optornde. „Wat pla
gen die dingen me weer!"„Net als verleden
jaar",,'n Prachtuitvinding:,drie Zondagen
aan één stukl" En hij zette z'n koude voeten zóó nij
dig neer, dat de sneeuwmodder hoog om 'm heen
opspatte. Hij ging een portiek binnen, ontsloot drif
tig de huisdeur, stampte en wreef met zorg de be
slijkte schoenen af: uit respect voor 't smettelooze
marmer en de donzige looper. wierp de natte
overjas af en ijlde naar boven. Binnen enkele minu
ten zat-ie in droge kieeren in een week-zachte cra-
peaud bij den haard.
Daarin dansten en knetterden lustig de vlammen
van het blokkenvuur onder een glansenden en op-
gesmukten schoorsteenmantel. Zware, met zorg
dichtgeschoven venstergordijnen beletten de afkoe
ling van buiten. Enkele schalen en borden en blin
kend gepoetst tafelgerei lachten elkaar speelsch te
gen in het volle licht, dat vanuit de gaskroon op
het smettelooze licht, dat vanuit de gaskroon op het
smettelooze linnen cirkelde. Het suizen van dat licht,
het knetteren van de gloeiende blokjes en het tik
ken van de pendule klonk tezamen als een ode aan
de kamergezelligheid: welklinkend vooral nu 't
buiten zoo'n hondenweer was.
Venkel monterde door deze koestering wat op.
Toen de bedaagde hospita het diner kwam opdienen,
klonk z'n „dag juffrouw!" althans opgewekt ge
noeg om het vrouwtje tot 'n praatje aan te moedigen.
„Wel-wel meneer, wat vuile boel toch, buiten
Dat belooft niet veel goeds voor de Kerstdagen I"
„Dat had u nou niet moeten zeggen, Juf".
„Gut meneerwaarom niet?"
„Wel, 'k was daar juist al boos op mezelf, omdat
ik geen raad wist met die vervloekte Kerstdagen"...
De hospita liet van schrik haast 'n soepterrine uit
de handen glijden. „Vervlneen: 'k durf de woor
den niet in m'n mond te nemen!" kreet ze. „Maar
meneer dan toch!Jezus onze Heiland is in den
Kerstnacht geborenVerlossing is er voor ons, zon
dige menschen gekomenlGoede Hemel, meneer,
u zal toch dezen zegen niet in een vloek willen ver
anderen?"
„Beste juffie" zei Venkel vergoelijkend k heb
't niet zoo boos bedoeld als u 't opneemt, 'k Wou
alleen maar zeggen, dat 'k tegen de verveling 05-
zieDrie stille dagen!Dat is een marteling
voor iemand, die in z'n gewone werk z'n vermaak,
hm!, z'n afleiding moet zoeken.
Met een stug kuchje deed de hospita blijken, dat
ze niet zoo vo.etsstoots over de ergernis heen was.
„Smakelijk eten. meneer!" zei ze vormelijk Ve»
leefd en dribbelde weg.
Venkel lepelde wat in de eoep, nam van het een
en ander iets op vork en mes, at ten laatste eenige
druiven en stak toen een sigaar op. Met afgemeten
passen liep-ie daarna in de suite heen en weer. on
hoorbaar door de molligheid van het tapijt, en werk
tuigelijk de rook inzuigend en uitblazend. In ren
winter deed-Ic zoo iedeion avond, bijna op do klok
af. Kwam er mooi weer in het land, dan liep hij
even regelmatig de straat op, deed een wandeling
naar buiten, deze uitstrekkend, naarmate de dagen
lengden of korten. Dan slenterde-ie wat in de win
kelstraten, tot daar de kasten 'werden gesloten, om
ten laatste z'n bed op te zoeken met 'n zucht van ver
lichting, wij! er weer 'n avond om was.
Verslapen deed-ie zich nooit Een goed deel van
den nacht lag-ie klaar wakker, steeds peinzend over
't, voor hem, groote mysterie der eenzaamheid van
z'n bestaan. Na zich ontelbare malen om-eivom
te hebben geweenteld, begroette-n-ie met zekere
vreugde de eerste lichtstralen, die door de kiertjes
van de gordijnen gluurden. Binnen weinige oogen-
lbikken 9tond-ie dan op straat, maakte vóór het ont
bijt het eenige maal dat 'm goed smaakte en dan
ook op de been hield 'n lange wandeling. In die
ochtendkalmte voelde-n-ie zich veel minder een
zaam dan in de avondvolte. Dan lette toch niemand
op hem, maar in de vroegte kwam-ie steeds dezelf
de menschen tegen, die-n-ie ten laatste zoowat van
aanzien kende en dan ook met zekere gemeenzaam
heid groette. Opgemonterd begon-ie dan aan den ar
beid, dien-ie met toewijding verrichtte.
Maar 0 die avonden 1 Dan voelde Venkel telkens
de eenzaamheid als het fatum op z'n bestaan: haakte
naar wat gezelligheid en vond toch niemand die'
zich met hem wilde inlaten. geen familielid of
vriend, geen collega. Hoewel-ie op het kantoor met
alle onderhebbenden goed kon opschieten, kwam 't
bij niemand van deze lieden op zich met den plaats
vervanger van den chef buiten het werk in te laten;
en do chef-zelf was ver weg. In 't koffiehuis trof-ie
nooit 's iemand, die 'm tegemoet trad of met hem
converseerde. Hij kwam daar dus niet meer. Vroe
ger p'acht-ie in een restaurant te middagmalen, on
maakte toen slechts eens. ietwat intiemer dan bloot-
vormelijk, kennis met 'n tafelgenoot Deze liet ech
ter al spoedig ondubbelzinnig blijken in Venkel's
gezelschap geen genoegen te vinden. Er onstond een
eenigszins kribbig gesprek over zoo goed als niets,
en de „vrienden" liepen elkaar daarna uit den weg.
Sinds at Venkel thuis om niet aan onaangename ont
moetingen bloot te staan,
Venkel's eenzelvigheid waarschijnlijk gevolg
van week-moederlijke opvoeding ontaardde van
lieverlede in volkomen menschenschuwheicL Nauwe
lijks veertig jaar oud, vond-ie moed noch lust meer
om zich onder de menschen te „wagen". In kome
die of concertzaal kwam-ie niet meer; want hij kon
niet van zich afschudden het drukkend gevoel alsof
alle oogen van 't gezelschap op hem waren geves
tigd en de menschen tegen elkaar fluisterden: „daar
zit die eenzame menschenhater". Zoo onttrok-ie zich
dus nagenoeg geheel aan 't verkeer, werd 'n vreem
deling in eigèn stad. Geen deur ging ergens meer
voor hem open om toegang te verleenen tot den hui-
selijken kring. Evenmin liet iemand, zelfs fceen ta
felschuimende huiskat, zich ooit bij hem aandienen,
om van den, toch altijd gul gereedgehouden, wijn of
van de exquise sigaren te komen genieten en den
eenzaam levenden celebatariér den avond te helpgn
korten.
En toch: hoezeer is de mensch een vat vol te
genstrijdigheid! naanjaate de aanrakingspunten
tusschen hem en de menschen van zijn omgeving
zich verder schenen te verwijderen, hunkerde Ven
kel,ja dorstte-nie naar gezelligheid. Niemand beter
dan hij was overtuigd van de waarheid, dat 't den
mensch niet goed is alleen te zijn. Een vriendelijke
geest fluisterde hem ook wel eens in, dat Mohammed
naar den berg ging, toen deze niet bij Mohammed ver
koos te komen. „Doe ook zoo: als ge 't er slechts op
toelegt, zullen de lui heel graag in uw gezelschap
verkeeren. De menschen halen u niet: ze vergeten u
slechts". Maar hoe 't aan te leggen? op dit cha
piter peinsde-n-ie zich suf doch vond geen oplos
sing.
Wat wonder? De energie om zich te presenteeren
was te eenenmale verbruikt. En nu was Venkel ook
de lust vergaan om tenminste zichzelf het lewen te
veraangenamen met studie, lectuur, muziek of lief
hebberijen. 'n Geestig romannetje, 'n krant die meer
gaf dan banaliteiten, 'n tijdschrift over wat dan ook,
niets van dit alles vermocht hem meer té boeien.
Het loodzwaaj- drukkende gevoel van eenzaamheid
stompte belangstelling en zin voor hoogere genietin
gen ten laatste af.
Echter niet het levendige geïllustreerde geheu
gen. Met staag scherper geteekende heelde uit z'n
prille jeugd werd Venkel gemarteld, 'n Jaar geleden,
toen het gelui der Kerstklokken vibreerde door 'n
lucht zóó koud en droog, dat het al één steenklomp
leek, die meedreunde, ging-ie, behaaglijk ingeba
kerd, de straat op. Menschendrommen schoven 'm
voorbij, op weg naar kerk of schouwburg of variété.
In de winkelstraten alles opgewekte zakendrukte en
hel lichtgesöhitter en in de stillere buurten teekende
feestelijke huiselijkheid zich af door beweeglijke sil
houetten op de gordijnen der warme kamers. Hier en
16
door
L. O. MOBERLY.
„Ooef!" Rawson liet een acht. lang gerekt gefluit
hooren. „Zooals ik zei de. ik 'ben een neelen tijd weg
geweest en ik heb het eind van die zaak niet meer
gehoord. Heeft men. dein moordenaar ontdekt?"
De flauwe kleur op Duncan's gezicht verdween weer
en het werd aschgrauw.
Dat gedeelte van de geschiedenis is voor ons van
minder belang, 't Eenige dat je te doen hebt, is de
persoon te vinden, die ons kan zeggen, hoe we kun
nen komen aan 't geen ik hebben moet, den zooge-
- ik heb hem hoog
Daar-
nóoven heeft zij er absoluut geen recht op
„Heb je een nieuwe operatie op 't oog?" vroeg
Rawson, terwijl hij zijn dwalende oogen een oogen-
blik uitvorschend op Duncan's gezicht liet rusten; toen
wendde hij ze weer af en keek uit het raam naar de
grauwe huizen aan den overkant „Iets wat de moeite
waard is?"
Als het uitkomt, zooals ik hoop, is het allemachtig
aardig. En als jij slaagt in 't geen ik je vraag, krijg
je een deel van de winst".
„Me dunkt je kunt het wel voor zeker houden, dat
ik "slagen zal", antwoordde Rawson op drogen toon
„Het is juist een kqlfje naar mijn hand. De natuur
heeft me toebedeeld met een Sherlock Holmesaard.
En ik kan tot mijn spijt die rol niet zoo diJtwijis
spelen als ik wel wilde*
„De natuur heeft je voor spion bestemd verbe
terde Duncan hem met een spottend lachje. „Je stamt
van de fretten af; 't ligt in je aard om onder den
grond te wroeten, en zoo je prooi te vervolgen Je
hebt niets van een fatsoenlijken detective, verbeeld je
dat maar niet!"
Dat bijtende sarcasme trof doel. Rawson werd rood
van woede, hoewel hij trachtte te glimlachen en de
blik. dien hij op Duncan wierp, toen deze laatste zich
omdraaide naar zijn bureau, aeed vermoeden, wat er
in zjjn binnenste omging, hoewel er uiterlijk niets
van merkbaar was toen n1j nog eenige nadere inlich
tingen vroeg voor hert werk, dat hem was ongedragen.
„Er schuilt iets achter, dat weet ik Felrér", «»de
daar belden vrr ijkte groepjes aan, sa werden met
luid gejuich wel' ,m geheeten. Hoe graag was Ven
kel met luitjes -«.Mee naar binnen gegaan, al ware 't
In het kleinburgerlijk huisje, om 'ns mee te lachen
en te babbelen. Niemand had 'm echter genoodigd.
Hij voelde zich als een doodverklaarde. Slechts de
kroeg stond voor hem open: k raison van zooveel
centen per glas drank plus een fooi mochit-ie daar
in een stoel zitten, in 'n atmosfeer van tabaksrook
en eenige malen overgehaalden menschenadem.
Met 'n schreinend heimwee dacht-ie toen aan de
Vi einachtsviering in het ouderlijke huis, moeder
was een Duitsche, die de nationale traditie hoog hield
en...... de reeds geposeerde man betrapte zichzelf
op n snik. Sohreiend trok-ie zich dien avond terug
op z'n kamers, en nooit beleefde deze eenzpme 'n
vreeselijker nacht dan die Kerstnacht; waarin toch
zoovelen, overigens treurig misdeelden, volop troost
vonden in den schoot hunner familie of bij goede en
gulle vrienden.
Het klokgelui van zooeven riep de herinnering
aan dien akeligen Kerstnacht op. Daarom s'n verdriet
en ergernis.
En Inet zulke nare herinneringen was 't diner
zoo eenzaam. Venkel meer dan ooit te voren een
walg. Ook de sigaar wilde niet meer smaken; hij
legde-n-er dus weg en wierp zich mert de handeq
voor de oogen op den divan, zich vermeiend in de
herinnering aan moedertjes boom.Zoo iets kon-ie nu
toch ook, en ieder jaar opnieuw, meemaken. Maar
ze klonken als plagerijen in hem na en waarom
dan toch? de afspraakjes nog dezen namiddag door
het kantoorpersoneel gemaakt, om 't gedurende de
de Kerstdagen onder elkaar zoo genoegelijk mogelijk
te "hebben. Niemand dacht daarbij aan dept eenza
men chef. „Stoot 'k dan de menschen af door een
of ander?'' vroeg Venkel in zichzelf. „Doe als
Mohammad by den berg" zei er iets in hem.
„Gossiemy'ne meneer, wat een klein beetje heeft u
gegeten!" lijsde goedig de hospita, die kwam af
nemen. „Is 't eten niet naar uw zin?"
,,'t Eten is best -juf" zei Venkel; echter met
zóó weeke stem, dat de juffrouw hem bevreemd aankeek.
,,U behoeft zich werkelijk niet ongenist te maken,
juf; 'k heb geen enkele reclame."
„Maar dan is meneer bepaald ziek. U eet altijd
veel te weinig, behalve dan 's morgens; maar van
avond heeft u 't toch te bont gemaakt.. Geen kip
kan op zoo'n beetje eten bestaan 1"
„Juist iuf, 'k voel me werkelijk niet zooels 't be
hoort,. Misschien zal 'k gauw m'n testament maken...
't Leven wordt me 'n lastL..."
„U bedoelt toch niet.,.?" zef de hospita met groo
te vraagGogeu.
„Neen," lachte Venkei witjes „zóó erg is
't niet met me gesteld!"
„Meneer moet 't me niet kwalijk nemen. Als kamer-
verhuurster beleeft men nu eenmaal van allerlei na
righeid. We hebben hier 'n heer gehad, 'n bovenste
best mensch, daar niet van; maar-ie leed aan zwaar
moedigheid. Wel honderdmaal maakte-n-ie toespelin
gen op 'n zichzelf verdoen. Wij lachten er onder
mekaar *ns mee. ..Dia 't zeggen doen t toch niet"
meenden we. Doch op 'n ochtend vonden we de
slaapkamer vol gas en... meneer gestikt... Wel 'n half
jaar ben 'k daardoor van streek geweest.. Nou dacht
ik er weer aan en zoo kwam 'k ertoe, u' zoo'n gekke
vraag te doem.
„Mijn schuld juffie I"
„Meneer moet in elk geval méér eten, dan in den
laatsten tijd... Mag 'k 'ns iets opmerken?"
„Wel zeker juf."
,,'n Vroolyk nart doet de gezondheid bloeien ™»i>r
'n droevig gemoed mergelt de beenderen uit
,,'n Bijbelsch receppie, meen 'k?"
„Juist meneer. Als u nu 'ns niet meer sprak van
vervloekte Kerstdagen", maar meejuichte met de Her
ders van Berthlehem, u zou zien, dat er dadelijk eet
lust kwam.... 'n Man, die zoo gerqgold leeft sis u,
kan haast niet anders dan gezond zijn..."
„Ja, ja". zei Venkel peinzend met' "t hoofd in
de handen en de ellebogen op de knieën u heeft
gelijk juf: wat vroolykneid en gezelligheid zyn noo-
dig, anders gaan w'er onder door..."
„Verheugt u in den Heer en.."
„U gooit met teksten als Sint Nicolaas met peper
noten! viel Venkel de apostolisch gezinde hospita
in de rede. Mnarre..» weesar zfiünig mee, vooral
bij mij...,. U ion me 'vanavond toch 'n groot plezier
doen."
„En waarmee meneer."
„Mohammad... Och nee, 'k bedoel: ...dat u met
de familie straks hier den Kerstavond bij mij moest
komen vieren." Dat kwam ar hakkelend uit, ter
wijl Venkel's gezicht kleurde als dat van 'n jongen
die voor 't eerst declamatieles ontvangt
„Als 't meneer maar niet te druk wordt met al
die gr00ten en kleintjes."
„Ze zijn allemaal welkom... *k Wil 'ns wat men
schen om mij heen zien!"
De hospita spoedde zich naar beneden met de ver-
eerende uitnoodiging van den „meneer boven".
Veel flinker en doortastender dan-ie thuis gewoon
lijk placht te zijn, ging Venkel terstond met 'n ste-
vigen kleinzoon van de hospita er op uit. Zij tram
den naar de stad, maakten eenige winkeliers over
gelukkig en keerden binnen 't uur belast en beladen
hjj bij zichzelf, toen hij de kamer verlaten had en
langzaam de straat afliep. Duncan doet nooit iets
zonder dat hij er een motiet voor heeft en ik ben er
wel haast zeker van, dat dat motief niet bijster fraai
is. De kerel is een schavuit ondanks zijn uiterlijk van
een gentleman. En voor zoover ik hem nu ken, is het
zaak hem te vriend te houden en hem niet tot vijand
te maken. Die heele zaak met Macpherson is me een
raadsel. Ik wou wel eens weten, waar Tom Mansby
fcbleven is. Die is door Duncan in die zaak van
lacpherson gewikkeld,dat weet ik, en die mooie
vrouw, waar Duncan zoo verzot op was, had er ook
iets mee uitstaande. En ik zou er een eed op willen
doen, dat zij en Mansby 't samen eens waren, totdat
Duncan er tusschen kwam. 't Een "is al even geheim
zinnig als 't ander. Mansby is verdwenen;
luncan
heeft weer een nieuw plan op touw gezet, 'om aan
geld te komen. En nu denkt hij, dat ik de man zal
zijn, die de kastanjes .voor hem uit 't vuur zal halen,
daar. verwed ik wat onder. Maar dat kan je wel eens
mis hebben mijnheer Bernard Duncan. Als ik de
kastanjes heb eet ik ze zelf op. En als ik de mooie
Margarert vind, moet ik een deel van den schat van
Macpherson als belooning hebben,"
HOOFDSTUK XVIII.
Juffrouw Trench.
„Margaret. ik begrijp maar niet, hoe het gezicht
van juffrouw Trench me zoo bekend voorkomt Ik- heb
haar nooit te voren gezien, voor zoover ik weert, en
toch is 't me.soms als ik haar aankijk, alsof 't me
opeens te binnen zal schieten, waar ik naar moer ont
moet heb. En per slot van rekening herinner ik 't me
dan toch niet Maar daar ben ik zeke rvan, als ik 't
me kon herinneren zou het een onaangename herinne
ring zijn."
Betty veel minder bleek en mager dan toen a\
een maand geleden op East Down House aankwam
keek haar verpleegster aan met peinzend gefronst voor
hoofd. Zij zat in een gemakkelijken stoel op het ter
ras. genietend van hot uitzicht, waar Martin Holds-
worths bezitting beroemd om was. Het huis stond
den Noorden- en Oostenwind beschermde; naar het
Zuiden strekten zich twee rijen zacht groene heuvels
uit; en het dal tusschen korenvelden en groote uitge
strektheden akkermaalshout, en daarachter de blauwe
zee, die nuals zilver straalde in het zonlicht. Die
wijde uitgestrektheid land cn zee en lucht, bad mis
schien meer dan iets anders tot haar herstel byge-
van
van
dragen en haar tóchtbruine oogen, die zich nu van
Margaret's gezicht op het landschap richtten hadden
een vredige uitdrukking, die hun langen tijo vreemd
was geweest
Ik moot eerlijk zeggen, dat ik eigenlijk niet
juffrouw Trench houd, hoewel ik 't neel leelijk
mezelf vind" voegde zij er ietwat aarzelend by toon
Margarert niet dadelijk haar eerste opmerking beant
woordde.
„Hoe eigenaardig", zeide Margaret. juffrouw Trench
maakt op mij precies denzelfden in«iruk. Ik heb ook
een gevoel, alsof ik haar vroeger gezien heb. hoewel
ik absoluut niet zou kunnen zéggen waar. 't Ligt me
zoo bij, dat het was met een dramatische crisis in haar
leven: maar dat Is natuurlijk eqp dwaz
van me, want waar zou ik iets te doen
met een crisis in het leven van juffrouw
„En jij houdt ook niet van haar, is 't wel?" vroeg
Betty met gedempten stem.
van "juffrouw Tren<ih, hoewel ze altijd even vriendelijk
en beleefd tegen me is. Ik heb een gevoel, dat ze niet
pprecht is, maar ik moet er dadelijk bijvoegen, dat ze
me daar niet de minste reden voor heeft gegeven. Ik
beoordeel haar misschien heelemaal verkeerd"
„Ze is absoluut niet oprecht", antwoordde Betty
heel beslist „Ik vind het naar, iets leelijks van iemand
te zeggen maar ik vod het duidelijk, «lat zij onoprecht
is. Die lieve juffrouw Mary gelooft onvoorwaardelijk,
in haar. maar ik ben er zeker van, dat ze niet is,
wat ze voorgeeft te zijn. Ik kanome alleen maar niet
ijpen, waarom ze zoo zou naydelen". En weer
:ty haar wenkbrauwen peinzend samen.
Margaret keek met groote hartelijkheid naar het zach
te jonge gezichtje, dat baar in «ie laatste maamlen
zoo lief was geworden en ze streelde even Bettv's
haar. Zy was naar beneden gekomen om te zien "of
haar patiënte ook iets noodig had, en het zonnige
'terras met het heerlijke uitzicht had haar verleid even
te gaan zitten, nu de kleine jongen toch sliep en de
kindermeid daarenboven bij «hean w.\s.
„Ik zou je nooit zoo'n sterke ovnerkingsg- ve -bben
toegedacht zeide zij op luchtigen toon. „en Betty.
misschien oeoordeelen we haar wel volkomen verkeerd
„Ja zeker, dat heb ik ook gedacht Maar 'Jpch kan ik
dat gevoel niet van me afzetten, dat ze valsch is"
zeide Betty. „En er is nog iets anders", vervolgde
zij aarzelend, ,ik geloof, «lat ze me kwaad zou doen,
als ze maar kon.
„J« kwaad doen? Maar Bettylief, wat een allerzon
terug, op den voet gevolgd door een legertje loopers.
die allerlei fraais en lekkers ia de gang neerzetten.
Een paar gedienstige wonderdoeners plantten a 1* mi-
nute 'n Kerstboom, die reeds in al z'n heerlijkheid
en glans prijkte, toen de familie beneden, onder be-
gelei<iing >un 't drenzende en grommende huisorgel,
nog generale repetitie hield van „0 Tannenbaum, wje
schon sind deine Blatterh" en „0 Du frohlige, p
Du Seelige, guadenbringenden Weihaachtasett". Elek
wat wils 1
Nog vroeg genoeg deed heel de presente familie
van de hospita haar joyertise entrée in het, andera
als heiligdom ontziene appartement van VenkeL Men
zong de kleintjes huppelden ongedwongen om «ion
wonderen boom. Venkel accompagneerde op z'n an
ders zoo zwijgzame, piano. Zienderoogen smolt in deze
huiselijke atmosfeer Venkel zich opeens ais 'n gulle
ia, toen-ie «ie Kerstherinneringen zijner jeugd op>-
h aal de, zelfs als een gezellige gastheer, over wien de
opgetogen kinderen dien nacht heerlijk droomden als
van 'n plotseling opgedoken rijken oom.
De grooten bleven op <üt haastig in elkaar gezette
feestje nog tot 'n goed eind in den nacht bijeen en
savoureerden 'n met onmiskenbare «nilinaire virtuo
siteit bijeengebracht maal. De hospita wierp «ten gast
heer vroolijke knipoogjes toe, toen ze bemerkte. <tet-ie
een goed voorbeeld gaf.
ri«Jaèeif'
'n Diplomatisch knikje
De gasten, grooten en kleintjes, werden voor 't ver
volg uitgenooaigd trouw te komen oploopen. Om te
beginnen kortte dit, op voor Venkel ongekend ge
zellige wijze, «Ie donkere, natkoude Kerstdagen. Daar
na ontwikkel<ie ach 'n zeker familiair verkeer tus
schen Venkel en zijn eenvoudige nieuwe vrienden en
vriendinnen, dat als elke behoorlijke roman op
'n bruiloft uitdraaide.
Aan de jongste dochter van zh hospita bood Venkel
hart en hand, met als premie 'n goed bestaan; hetgeen
alle» zonder bedenking aanvaard werd, tot groote vreug
de van de familie der bruid in bedde generaties. Nu
ontbrbk *t Venkel ook nooit meer aan gezelligheid
En schoonmoeder bleef heur tekstenmatenaal uiterst
economisch gebruiken, om 't maar niet te verbruMen
bij den zeer op de handen goiragem schoonzoon, wi«m
ze 't geheim had weten te ontfutselen ven het verbou
wereerd uitspreken van den naam «les valsch en pro
feets, toen de eenzame zich in dien vooravond van
Kerstmis losrukte uit zyn menschenschuwheid
Een herinnering waaraan Venkel zich in zn' eentje
nog vaak tegoed deed, telkens als de klokken weer
het Kerstfeest inluidden.
H. CL v d P.
vooroecia gai.
juf. 'n Vroolijk hart «topt.. eten zooals u
'k nu geen leerling waaraan "u eer behaalt?"
amatisch knikje was het antwoord
Vergadering gehouden Woensdag den 20 Dec. 1916.
Voorz. Burgemeester Breebaart. Allen present.
Naar aanleiding da1 notulen stelt de neer Vijn de
vraag, hoe de heer van Diepen het zich had voor
gesteld met de bestrating van den rij kant van «fan
weg in de Trapweere.
De heer van Diepen geeft de noodige toelichting
en neemt voorts op zich om aanwijs te doen aan den
metselaar Kuijpers, betreffende het gedeelte weg «lat
naar ^prekers meening bestraat zal moeten worden.
Daar "het in de Weer.e ook op andere gedeeltanl
lang niet pluis is in dit opzicht en «Ie weg op meer
dere plaatsen weieens goed onderhanden "mag wor-
rheid om den goeden afvoer
van water te "bevorderen, neemt de neer Vijn op
(den genomen, inzonderh
om den goeden afvoer
„eemt de heer Vijn op
Voorzitters uitnootliging daartoe, op zich om de te
bewerken gedeelten op te1 nemen fen opdracht tot ver
betering te geven.
De voorzitter deelt mede, dat van de Kennemer
EL Mij. nog geen rapport is ingekomen. Hert klinkt
intusschen wel bevreemdend, «iat, waar door dan beer
Smit-Kleine, Directeur der Kenn. El. Mij., was ver
teld, jlat er geen koper voorradig is. niettemin aan
Westwond koper verstrekt geworden is. Dit was dan-
trouwens tegen hoogeren prijs verstrekt geworden.
Er zijn, wordt verder medegedeeld, aan 106 ge-,
zinshqofden hier meel kaarten verstrekt geworden. De
hoeveelheid die per gezin is toegekend geworden loopt
van V* Liter tot 2 Later.
omenDankbetuiging gem. veldwachter voor
:enden duurtetoeslag.
Jchryven van den heer Joh. Pool. arts alhier mel
dende de aanneming van zijne herbenoiiniiiig als ge
meentegeneesheer en schoolarts.
De dokter had er echter den termijn van aanstel
ling voor vier jaar liever in willen missen. Dat heeft
zooveel van een termijn van vertrouwen voor zoo'n
tijdvak.
Goedgekeurd beheer levansm iddelcnbedrij fgem een të
begrooung 1917.
Een besluit van den raad inzake de onttrekking
van epnig grond van de gemeente aan dan openbaren
dienst en verkoop van dien grond gelegen in net Zuid-
eind en wel aan de heeren 'C. Ürsem, K. Stroert en
D. Klein. De akte van' verkoop zal, zoo wordt goed-
gevondenj spoedig worden gepasseerd.
Bij de jongste kasverificatie by den gemeenteontvanger
ingesteld, was conform boeken en bescheiden in kas
f 3373.70. Voor kennisgeving aangenomen.
Gei Staten hebben een missive ingediend, waar1-
derlingst ideel," Er lag de meest ongeveinsde verwon
dering in Margaret's stem.
„Het klinkt allerzonderlingst, daar heb je geJijk in;
ua:ir ik heb al een paar maal zulk een vreemden, bijna
wraakzuchtigen blik in haar oogen gezien, als ze naar
me keek en dacht, dat ik 't met merkte, en weert je,
wat zoo vreemd is? Het komt me telkens voor, «iat
ik vroeger «iiezelfde uitdrukking in haar oogen ge
zien heb, alsof ze me' kwaad wilde doen. Ik wou,
dat ik het zeker wist of ik haar werkelijk vroeger
wel eens gezien heb. Toen wou ze me kwaad doen
en nu wil ze het ook."
„Lieve schat, zet zulke gedachten nu toch in 's he
melsnaam uit je hoofd", zeide Margaret ernstig. „Dat
is heusch niets «ian verbeelding. Waarom zou juffrouw
TVench je nu kwaad willen doen; ze heeft immers
niet de minste reden om zoo iets te willen. Je moogt
niet toegeven aan zulke vreemde phantasieën."
Betty kreeg een kleur.
„Toch gel«K>f ik, dat je later wel zult bemerken, dat
ik gelijk neb," zeide ze zacht, „hoewel ik geen en
kele reden weet, waarom ze een hekel aan me kan
hebben, want ik ben tot nog toe een vreemde voor
haar geweest en we hebben, sinds ik hier ben, nog
geen tien woorden met elkaar gewisseld."
Margaret antwoordde niet op «die woorden, maar
er speelde even een glimlach om haar lippen Want
hoewel zij volstrekt Betty's verzekering pver de secre
taresse iniert wilde aannemen, had zij toch al lang
begrepen, wat Betty's onschuldig hart tot nog toe
volstrekt niet vermoedde: ten eerste «lat haar gastheer
langzaam meer zeker zyn hart aan haar verloor, en
ten tweede, dat z'n secretaresse daar alles behalve
over gesticht was.
„Niet dat ik geteof, «iat Betty eenige reden -heeft
voor haar vermoeden, «iat juffrouw Trench een haat
tegen haar heeft opgevat," dacht rij in stilte, „maar
wel dat hert secretaresje liever zou zien, «dat haar
patroon ongetrouwd bleef, of beter nog haar trouwde
Zoo is nu eenmaal de menschelijke natuur."
Bettv was er zich volmaakt onbewust van, dat Holds-
worth's gevoelens voor haar langzamerhand warmer
'wa/on geworden. Zij zag in hem een vriend, die vele
jaren ouder was, een goeden, hartelijken vriend, in
wien men een onbeperkt vertrouwen kon stellen maar
het kwam geen oogenblik in haar op, hem in een
ander licht te beschouwen. Margaret echter zag wel
de warmte en de teederheid in rijn blik, als hij
zijn oogen. op het jonge vrouwtje vestigde; Margaret
begreep, vat het beteekende. dat zijn stem zachter
werd, als hij sprak van zyn gast Maar rij zou voor