Niet door menschenhan- den gebouwd. TWEEDE BLAD. Brieven uit Engeland. FEUILLETON. Schetsen uit de Rechtzaal. Zaterdag 3 februari 1917. 60ste Jaargang No. 5947, I Schaper Courant Baarn, 28 Januari 1917 Weinig a,s Shadwell uitblonk ais Lauwerdichter, zoo- ,ree^s opmerkte in mijn voorgaanden brief, hij stak niet al te erg af bij zijn naaste opvolgers, wier namen„ tt&ts zoo goed als vergeten zijn. In 1730 gebeurde er echter nog weer eens iets merk waardigs met het ambt van den Poet Laureate. De toenmalige bekleeder er van, Lourenee Eusden, stierf. pn een m zeer moeilijke omstandigheden veraeerende poSct Richard Savoge, was van oordeel dat het ambt of liever het salaris er aan verbonden, hem uitmun- tel|( jZ0Ui_ Hij wist van den koning, George II, zelt de belofte krijgen, dat hij beuoemd zou worden Maar de koning bleek in deze zaak niet oppermachtig te zijn on Savoge zag zich de betrekking voor don neus wegkapen door zijn collega Colley Cibber. waarop Savoge een eigenaardig besluit nam. Als men hem dan geen Lauwerpooet wou maken, dan maakte hij het ach zelf. En hij vervaardigde een go dicht ter gelegenheid van den verjaard ig der Koningin Natuurlijk Bad de zaak hierbij kunnen blijven, maai Savoge had zich blijkbaar niet vergist in hel karakter der vorstin, w-ier ijoeiheid gestreeld was door de vlei ende dingen, haar in den vorm van poëzie, toegevoegd Zij maakte Savoge een cadeuatje van zes hondenI gulden, en gaf er bij te kennen dat hij hetzeifdo sommetje jaarlijks op «dezelfde wijze kon verdienen. Wat Savoge heusch geen tweemaal gezegd behoefd te worden. Gibber mocht honderdmaal beweren, dat het ambt van Lauweerdichter alleen maar door den koning begeven kon worden, Savoge stoorde zich daar niet aan. Hij dichtte jaarlijks voor de Koningin en gaf zich zeiven den titel van Vrijwillige Lauwerpoëet. Tot hij. helaas, na zeven jaar zijn zeshonderd gul den te hebben opgestoken, zich wel van de betrek king ontslagen moest achten, aangezien de Koningin stierf. Van Cólley Cibber, een merkwaardig man, maar niet door. zijn voortbrengselen als Lauwerdichter, zul len ,we verder maar zwijgen. Bij zijn dood had de betrekking kans gehad bekleed te wordpn door een werkelijk groot dichter, Thomas Gray. Dat wil zeg gen: dj werd Gray aangeboden, en op zeer voorde lige voorwaarden nog wel. Hij zou het salaris ont vangen en hoefde er niets hoegenaamd voor te doen. Verjaardagen van den Koning of andere feestelijke ge beurtenissen kon hij voorbij laten gaan. zonder zijn dichtader te laten vloeien. Maar Gray wees de eer van de hand. Als men mij de betrekking van Ratten vanger in dienst van den Koning aanbood, schr.cf hij, en er bij werd gezegd, dat het in inijn geval niet verplicht zou zijn af on toe in het openbaar oen muis te vangen, zou ik eveneens stichtelijk bedunken. Ja zelfs, als men den titel wegliet, cn men noemde mij Nietsdoener van Zijne Majesteit, dun zou ik noD niet op de betrekking gesteld zija Van Gray viel de keus op een zekeren William Whitehead, die bijna dertig jaar lang voor ziin sa- Zijn opvolger Warton was n et veel beier dan W'lii e laris jaarlijks eenige rijmelarijen 'de wereld in zond. head. en aieper dan diens opvolger Pye was het zelfs voor een Lauwerdichter moeilijk te zinken. WTe zijn nu gekomen in het begin van den I.k-n eeuw, Uxn Engeland zich kon beroemen op verscheidene groote dtcntci Wordsworth, Col'eridge, Byron, Scott, Shelly, Keats. ,.lk heb groote kans", schreef Bvron eens spot lend, ,.Pye o«a te volgen in zijn betrekking van Poel Laureate. Ik neb den Prins Regent gesproken op een bal, en Zijne Hoogheid (,proatte poesie Dus binnuu kort zooveel pond per jaar en een vat wijn, en de schande. Vóór het jaar om was, zou Lk me' in mijn vat verdrinken." .Alweer had, bij den dood van Pye, de betrekking kans in handen van een groot man te komen, Scott. En .alweer liep het mis. Zoomin als Gray wou Scott er Iets mee te maken hebben, zoo koningsgezind als Hoewel Southey nog steeds bij ieder Engelsehman be kend is om sommigen zijner korte gedichten, en on eindig veel hooger staat dan mannen als Pye en Whi tehead. heeft hij zich door zijn lauwergedichten niets dan spot op den hals gehaald Na Southey's dood, in 1813 braken eindelijk weer eens goede tijden aan, voor hft ambt van Lauwer dichter. Groote dichters leefden ook toen, Wordsworth, Tennvson, Browning. Het was echter voornamelijk aan Wordsworth, dat gedacht werd, en hem werd in 1813 de betrekking aangeboden. Maar Wordsworth weigerde m?u? V8n "J11 ®n wvwitigjarigen leef UJ<J. Hfl kreeg «venwel de verzekering, dat iouttijd peen bexwaur behoefde te zijn want d.u er mem vun hem verlangd zou worden. Waarop Wordsworth de betrekking de werkelijk groote eer aandeed met haat te accepteeren. Hij maakte evenwel gebruik van de belofte gegeven, en vervaardigde als Lauwerdichter geen enkel gedicht. Eén ding moest hij echter toch doen in verband met zijn betrekking. Hij, moest een bezoek brengen aan de Koninklijke familie, en voor die gelegenheid in hofcostuum zijn. Een dergelijk costuum behoorde evenwel niet lot de garderobe van Wordsworth en zoodoende was het in de kleeren van zijn vriend hogers, eveneens een dichter, dat Wordsworth zich aaii Hare 'Majesteit, koningin Victoria, vertoonde Deze Poet Laureate stierf in 18.30, .en er was eersl eenige twijfel en onzekerheid omtrent zijn opvolger. Ten slotte werd de zooeven genoemde hogers uitge- noodigd het ambt op zich te nemen, waar.oe de ge maal van Koningin Victoria^ Prins Alberl, hem een zeer vleiende brief zond Evenmin als Wordsworth zou Rogers Verplicht zijn een enkel gedicht te ver vaardigen. Maar als Wordsworth eerst geweigerd had, omdat hij drie en revenlio was Rofcrs vorirle zich op r.egenLi^ariger: leeftijd terecht genoodzaakt de be trekking beslist te weigeren. Wie dan wel? De naam Tennvson werd genoemd Maar staatslieden en wie zal ze "hert kwalijk nemen, hebben niet altijd gelegenheid om zich op de hoogte te houden van de letterkunde van hun tijd. Toch hadden zij Tennyson wel reeds behooren te kennen. In 1850 verscheen het meesi beroemde zijner gedich ten In Memoriam, en was The Princess al drie jaar in handen van het publiek, of had dit kunnen 'zijn. Maar de Eerste Minister dier dagen Lo/d John Rus sell. had nog nooit of tex nimmer van hein gehoord De naam Tennyson werd hem genoemd als een ge schikte opvolger voor Wordsworth, en Lord Russell vond het geraden zich eerst eens op de hoogte te stellen omtrent dezen dichter. Hij schreef daarom aan Rogers, of die hem eenige inlichtingen over Tennvson kon verschaffen, voor hij hem voor de betrekking aanbeval. Rogers zal ongetwijfeld Tennyson warm genoeg aan bevolen hebben Toch verliepen er zes maanden na uien dood van Wordsworth. eer Tennyson de aan bieding ontving „Den nacht voor ik de uitnoodiging ontving," ver telde Tennyson, „droomde ik, dat Prins Albert me ze kwam aanbieden. Hij kwam naar m.j toe, en zoen de me op de wang. In mij ft droom zei ik: „Erg vriendelijk van U, maar erg Duitsch". 'Den volgenden morgen kreeg ik den brief Den heelen dag heb ik over de zaak nagedacht, en kon niet besluiten, of ik de betrekking zou aannemen of weigeren. Ten slotte schreef ik twee brieven, een om te accepteeren, een om af te slaan, en wachtte tot na mijn diner Cn mijn flesch port, met mijn besluit, welke van de twee te zenden." Tennyson besloot dan aan te nement en volgde Wordsworth's voorbeeld nauwkeurig. Hij ging naar Rogers, leende zijn hofcostuum, waar hij met moeite in kon, en ging zich voorstellen. En verder zweeg hij in zijn hoedanigheid van Hofpoëet, een enkele maal uitgezonderd, waarin hij misschien gedicht zou heb ben. al was de betrekking niet door hem bekleed. Na den dood van Tennyson, in 1892, bleef het ambt drie jaar lang onvervuld. Op den 1 Januari 1896 werd het aangeboden aan Alfred Austin, een zeer middelmatig dichter, en na diens dood, een paar jaar geleden, aan Roert Bridges, die het ook thans nog vervult. De geschiedenis dezer merkwaardige betrek king is daarmee voorloopig geëindigd. UIT HET ENGELSCH VAN DAVID LTALL DOOH J. P. WESSELINR VAN ROSSUM mtaava W. DE HAAN, Utrecht Gecart 0.95, prachtband fl.15 Meretortin was een van de weinige weversdorpen, die er nog in hert westelijk deel van Schotland zijn overgebleven, ofschoon de oude industrie feitelijk dood ia Een paar weefgetouwen in de oudste hutten wer den nog gebruikt, maar t was of de vrome, ontem bare geest van de wevers nog altijd «-en bijzonderen glans aan de plaat* verleende. Als arbeidsveld zou het misschien een man van energieke daden, zoo wel naar geest als lichaam, niet hebben aangetrok ken; de gemeente van Naismith mocht Cinte tel rijk zijn, maar ze was uitnemend van hoedanigheid en dit vuurde hem aan. Deze oude mann^f^ v-ro f wen, nakomelingen van het Penvolk, hielden hnrd n oir 1/10 VAfit. flATl Hft r*11H O /^«rerrrv-> r, HATd nekkig vast aan de oude dogma's en lieten o-een verhanseling van het Woord Gods toe. Naismith zri soms dat er meer theologie was in het kersnel toun dan in de rest van het geheele presbyterium «m Ayr. Ovefl het geheel was hij zeer gelukkig in zjjn werk. en hert verlangen om alleen zijn mateneele om standigheden te verbeteren, deed hem soms op veran dering hopen. Maar in den strijd bleef Naismith hoe langer hoe meer achter. Hij zag andere mannen die minder nauwgezet waren en niet meer begaafd dan' hij naar voren dringen en de beste plaatsen van -de kerk krijgen. Zelfs Fleming was zoo'n geval. Hij was zijn vader opgevolgd, de eerste predikant, die zich had afgescheiden In het zeeplaatsje Rochallan, dat gedu rende de laatste dertig jaren een bloeiende badplaats was geworden. De nieuwe kerk van roeden zandsteen, vijf jaar geleden gebouwd, zag Fleming, zonder dat hij er zich eenige moeite voor behoefde te getroosten, gedurende de zomermaanden met een groote menigte overvuld. als de stadsbewoners in steeds grootere getale naar Rochallan stroomden, aangetrokken door de heerlijke lucht en de onvergetelijke golf banen. Zijn traktement was niet heel hoog, maar de huishoudelijke bekwaamheden van zijn zuster waren groot genoeg om te zorgen, dat zij rondkwa men: er was in de pastorie RochaJlan zelfs altijd een overschot Gelijk Nnismith had gezegd, het was een goed geordende huishouding, waarmede wij dadelijk kennis zullen maken. 't BEKERTJE. „CAMBRIOLEUR." In het bijna kale bijna ougemeubileeTde kamertje had hij den hee.en nacht doorgebracht op den waggelenden stoel, die pijn deed in rug of lendenon, zoodra hij er eenè beweging van verzit,en in maakte. Hij had hel roestige kacheltje zooveel mogelijk met stukjes hout en zoo aangehouden. Ein telkens was hij doodsbang, dat het lampje zou uitgaan, voordat de dag begon aan te breken. Want er was geen petroleum meer in huis. Den vorigen middag was de venter met ziin karretje langs de deur gekomen. Maar toen Van Woers hem trachtte over te halen nog eenmaal 'n half kannetje te „poffen", schudde de man van neen. Hij moest er niks van hebben. Neen, vadertje, zei venter je staat al voor bij de twaalf stuivers bij me in 't krijt Ik weet, hoe dat gaat Een of anderen dag knijp je er tusschen uit. Geen kwestie van. En venter reed door. Doof voor de smeekbede van den aqder die hem bezwoer, dat hij overmorgen.... Desnoods met een dubbeltje winst... „Ja, dat kennen wa" riep petroleum venter, „royaal genoeg met den mond. Gegroet hoor." En het karretje hield een huis of wat verder stil. Waar solider klanten woonden. Vatt Waar* Mg het vlammetje al lager werden, en liet vuur in liet kacheltje beuon ook beduukuiUk tv verminderen. Hij had sn oude, kale winter jan aan getrokken, maar rilde van kou en slaap en vermoeid- „Jan!" klonk 't uit den hoek, waar z'n vrouw op de planken lag, op 'n irui tras met wat vodden en oen brok deken over zich. „Jan ben-je daar?" Hij schrok ervan. Dacht dat Lina sliep. Haar stem had weer dat rauwe, scherpe, van als een hoestbui op komst was. „Wees nou stil. Lientje," zei hij, .probeer te slajien.' „Jan, zei ze weer „laat mij nu maar een beetje bij de kachel zitten. Ik ben hoelemaal uitgerust, ge loof me. Anders zie-je er morgen zoo verwaaid uit. Toe-nou 1" Maar -hij dacht er niet aan. Op het smalle ma trasje was maar plaats voor één persoon, c,n Lieu was zoo zwak. „Mensch zei hij „ga toch slapen. Alles komt nu toch in orde. Je weert, ik kan er wel vast op reke nen. En als de zaak beklonken is, dun zal ik wel zien, hier of daar een voorschotje te krijgen!" Even later schrok hii on Lien laa stilletjes te schrei en. Ein hij wist wel waarom. Er was niets meer in huis, straks moest er wat eten zijn. Hij diende iets te gebruiken om zich op het kantoor te kunnen „prestoeren". En hij diende een napieren boord, een frontje, een paar manchetten te liaien: 't een of ander om het eonig nog toonbare jasje wat schoon te maken. Om halftien zou van Weers Zien aanmelden. Zij hadden nog drié koperen centen in 'huis. Toen had hij gesproken van het allerlaatste ,',vau waarde," dat zo nog hadden: het kleine zilveren be- kertuje, waar kleine Hansje altijd uit gedronken had. Och, 't was een dingetje, dat bitter w;einig gekost had. En 't zon de vraag wezen, of hij er (in hei huls van koop met recht etc.) nog iets van beteekenis voor zou krijgen. Maar het allerergste was, dat - Lien 't bekertje moest afstaan, 't Was met een oud, smoe zeng portiejo en een .vlokje haar in 'n papiertje t laatste dat aan het gestorven kind deed denken Ze zag kleine Hansje met z'n mollige knusiües be kertje beuken op het vlak van z'n stoeltje. En hoe de jongen gierde van pret als-ie z'n smuilje zoo gek- kig zag weerspiegeld in het veelmaals gedeukte zilver. De gedachte aal zij van 't bekertje zou moeten schei den sneed Lien door de ziel. „Houd-je" nu toch kalin', zei EYans, sidderend van kou en ellende „je weet toch dat 't zoo slecht voor je is, vrouwtje. Alles komt nu in orde. De beker i5 ovei een paar dagen weer terug." Maar zij beet in het oude, smerige kussen zon der isloop om hem niet te laten merken, hoe de smarl haar martelde. En zij ging hoesten, onbedaarlijk. De lamp begon uit te gaan. Hij liet haar drinken. Steunde haar hoofd; sloeg een arm om haar heen. Kuste zijn vrouw zachtjes om haar te kalmeeren. Zocht naar de poeders. Zij hoestte al-maar. De fluimen kwa men, licht rood' getint. Hij legde haar op de ma tras en maakte nat compres klaar doodsbang dat eene bloedspuwing zon volgen... De poeders met calmant brachten haar in sluimering. Hij had nu wat houtsintels in het kacheltje gegooid Ging bij de matras zittend luisteren naar het schurend benauwd jagen van baar adein.ia,eii. Spreidde rijn jas over haar uit. 't Licht begon door de ruiten te schijnen. In verre verte gilde de fluit van een locomotief. Hij hoorde 'n allereerste karretje ratelen over de straat. Toen kwamen er wat voetstappen. De dag ging naderen.... Straks zou Van Heere op het kantoor moeten zijn. Hij was toch bijna zeker van z'n kans. De gedachte, dat 't toch nog mis kon loopen klemde nem om 't hart... Maar hij dreef die terug Dat zou al te verschrik kelijk zijn. Op z'n teenen sloop hij naar de mJriis. Liet rustte nu wat kalmer. Doodsbang haar te zullen wekken, zocht hij naar het zilveren bekertje. Ze hield 't, pis beducht dat iemand het haar ontnemen zou in een hand geklemd. H ij wist 't los te krijgen En toen hij 't gedeukte bijna waardelooze voorwerpje had, toen moest hij zich op de lippen bijten om 't niet uit te barsten van verdriet Maar 't moest nu eenmaal. Hij maakte z'n schoenen wat schoon en schuierde z'n kleeren zoo stil mogelijk. Maar zijn „linnengoed" was ontoonbaar. Ergens m het buurtje was zoom' buis van koop met recht etc. Tegen, half negen kon hij daar wel al-terecht maar niet eerder, 't Was ijskoud in het kamertje. Hij zag den melkboer stilhouden voor de deur. Waagde't erop. Ging een verdieping lager. Tikte aan bij buurvrouw Pieterse, met wie hij wel eens 'n praatje maakte. Ze kwam met kan in de hand te voorschijn. Hij vertelde van zijn nieuwe betrekking. Vroeg een gulden terleen. Voor arie dagen. Buurvrouw verklaarde zelve „met smart" op geld te zitten wachten. Straks moest zij erop uit om te öhtvangen. Maar twee kwartjes wilde ze dan wel leenen. Als ze er secuur van kon Maar het voldeed Patrick Fleming niet langer en hij verlangde er nu naar éen totale verandering tot stand te brengen, zelfs een stap te doen, die hem er op of er onder zou brengen. Toen de kleine, kale gestalte van Naismith In eengeschrompeld was tot een vlek op het verwijder de groene veld, haalde Fleming zijn notitieboekje te voorschijn en nam hij een brief uit de binnen- klep. Toen hij dit deed, stroomde een flauwe geur van violetten hem tegen, en na een snellen, eenigs- zins schuwen blik in het rond te hebben gew'or- pen, raakte hij het opgevouwen velletje met zijn lippen aan. Het scheen hem iets te vertellen van de \rouw, die hij lief had, nog voordat hij had ge lezen, wat zij schreef: Het was een klein velletje, dicht beschreven, met een duidelijk, keurig, handschrift, maar dat de tee kenen droeg van haast of zenuwachtigheid. „Waarde heer Fleming", zoo begon de brief. „Vader is gisternacht gestorven. Hij heeft niet veel geleden op het laatst, maar sliep als het ware in. Daar ben ik fcoo dankbaar voor. Het zal mij zoo'n genoegen doen u te zien; hoe eerder u kunt komen, des' te lieveT. Ik zal voor u thuis blijven. U weet, dat u niet 's morgens moet ko men, want ik blijf nog altijd les geven: ik kan het geld niet missen en de menschen hier, ten minste die, voor wie ik heb gewerkt, betalen niet, indien zij hun lessen niet krijgen. Ik ben geheel alleen op de wereld en dat lijkt me van daag iets vreeselijks. Vader is nog in het zie kenhuis; men raadt mij aan hem Uit bet lijken huis te laten begraven. Misschien is het beteT voor mij. Ik zal blij zijn, als u komt om mij te helpen en raad te geven. U bent al deze maanden zoo vriendelijk geweest en vader hield zooveel van u. Uw zeer genegen, „EDITH BROOKE." De trein ging heel langzaam meende Fleming, maar toen deze hem eindelijk aan het eindpunt in een stroomenden regen neerzette, verzuimde hij geen oogenblik om naar de tramlijn te gaan. Het w-as nu over vieren; hij had weinig meer dan een uur tijd om de schrijfster van don brief te bezoe ken, daar hij vroeg in den avond terug moest gaan naar Seaïdoon, waar hij om acht uur op een samen komst in het gemeentehuis moest spreken, Het w-as begin October, de tijd, waarin een populair predi kant met het werk van zijn wfnterprogramma moet aanvangen en dikwijls moeite heeft het binnen de grenzen te houden. Ongeveer tien minuten rijden in westelijke rich ting bracht hem aan zijn bestemming, een onaan zienlijke, vrij leelijke straat in de nabijheid van Charing Cross, Het was een straat, die geheel uit étagewoningen bestond, iets beter dan die, wel- th.iii Hij kon melk naman En een pa*r broodjes. Toen ging Van Weer» er op uit. Het huls van koop met recht etc. was nog gesloten. Hij schelde twee, driemaal. De baas kwam nijdig tevoorschijn. Vroeg of er altemet brand was.... „Niks waard 1" zei hij „Mot-je mij déérvoor storen?...." en Weers hiedd even aan. Baas tikte met zijn grove knuisten en minachtend jelaat 't gedeukte bekertje op de toonbank. Dat 't \an Weers, die al-maar aan kleinen Hans dacht heel erg pijn deed. Met de allergrootste moeite gaf de baas er eindelijk drie kwartjes op. Puur uit medelijden, zei hij en ziende hoe de zaken erbij stonden. Maar 't was voegde hij erbij eigenlijk meer een gift" of een „ieeninc", dan... Uit medelijden. Anders niet. Van Weers ging papieren boord en manchetten koo- pen. En een half-onsje boter. En een beetje petro leum, voor de warmte, alsook om nog wat vlekken „weg te maken". Toen naar huis terug. Hij moest zich haasten Lien lag met het bleeke gezicht naar den muur gekeerd. Hij zag dat ze weer geschreid had. Om het bekertje natuurlijk „Nou, ik ga dan, hoor!" ze ihij eindelijk. Ze knikte even, „Ik ben dadelijk terug." Ln hij liep de trap af. Juist kwam buurvrouw van de twee kwartjes haar kamer uit. Ze had een mooi bontje-aan en wat 'n fijnen mantel. Van Weers wierp onwdlekeurig een blik in haar kamer. En zag, hoe gezellig-genoeglijk 't daar was. De juffrouw hield een taschje in de hand. „Ij denkt er aan?" zei ze nog eventjes. „Natuurlijk 1" riep Van Weers, en hij stoof snel naar beneden. Want 't was kwart over negenen, geworden... „Van Weers... Van Weers.. zei de portier, toen hij zich had aangemeld, en gevraagd bij meneer Ver hoe fte mogen worden toegelaten, die „hem wachtte". „Van Weers," herhaalde portier nog eens, schamel stuk-meneer van top tot teen bekijkend, „waar komt u eigenlijk voor?' „Dat weet meneer Verhoef wel", zei de ander, ge hinderd door de hautain-minachtende bejegening. ,.Ik zal eens hooren,zei portier. Hij floot aan spreekbuis, den kwasi-meneer al-manr met scherp wantrouwenden blik opnemend. Ben-jij daar, Doris?" vroeg hij en wachtte even „O, zeg, daar is... is., iemand om meneer Verhoef te spreken. Hij zegt, dat meneer hem wacht..." Portier kuchte met klankje van je-snapt-eigenlijk-wel.... „Vraag eens effetjes." Stop op buis. „Wacht u maar even", zei portier, z'n pijp aan- steKend. 't Duurde een poosje. Scnril gefluit van spreek buis. Van Weers' hart bonsde stormachtig. „Ja." zei portier „wat zeg je?.... O, maar even boven komen?...." Van Weers hoorde nog aan de buis, een stem iets zeggen. „Ga maar. naar boven", zei portier „meneer Verhoef zal u eventjes ontvangen. Eerste verdieping kamer numero drie. Mijn collega zal je wel aandienen. Van Weers stond in het vertrek van zijn beschermer. „Ga maar even zitten," zei meneer Verhoef "en laait ik je dadelijk zeggen, Van Weers, dat ik slecht bericht voor je heb. Ik moet onmiddellijk naar liet station. Dus twee woorden. Wij hebben naar je ge ïnformeerd, maar 't blijkt ,dat je schulden hebt... In ie vorige betrekking kwamen telkens crediteuren. Eji de directeur kreeg brieven met verzoek om voor je te betalen. Ja, beste vriend, ik ken ie omstandigheden. Anders zou ik niet geprobeerd hebben je te helpen. Maar 't is onmogelijk. Ik heb met je te doen, en kan ik je bijgeval hier of daar nog van nut zijn, dan wil ik daar wel eens over denken. Maar hier, op 't Kantoor gaat t' niét." Meneer Verhoef was opgestaan. Zag het doodsbleeke gelaat van den man, wien de tranen in de oogen stonden, in de oogen, waar wanhoop uit kermde Meneer Verhoef reikte hem iets toe. „Je hebt kleine onkosten gehad door het een en ander", zei hij „maar verder...... Nou, Van Weer», adieu. Ik heb geen seconde meer te verliezen!!" En hij schelde. De ander vertrok. De twee zilverbons van f 2.50 hem geschonken, in de hand geklemd. Hij ging weer den portier voorbij. „Bonjour", zei hij, zich groot houdend. „Goeien-dag", mompelde portier droogjes. Alles was verloren. Van Weers ging een café bin nen. Hij was ijskoud, Bestelde melk met brande wijn. Dat deed hem goed. Hij bestelde daarna nog twee, drie pure brandewijntjes, en het vocht brand de hem in de holle, leege hongermaag. Toen ging hij het bekertje inlossen. Een zonderling-vroolijke stemming was over hem gekomen. Och wat, alles zou immers op z'n pootjes terecht komen! „Zool?" zei baas van pandjeshuis, heel ver baasd, armoedzaaier weer voor zich te zien. „Zoo, jij ke door werklieden bewoond werden. Fleming, die hier geen vreemdeling was, daar hij er de laat ste zes maanden menig bezoek had gebracht, snel de ongeduldig de drie trappen op en klopte drif tig aan de deur. Zij werd dadelijk voor hem ge opend door een lang, slank meisje, met een bleek, maar mooi gelaat, groote, donkere oogen, die door het gemis van kleur op de wangen nog sterker uitkwamen en een overvloed van donker haar, dat, gescheiden in het midden en losjes van haar ooren tot de wrong naar achteren geborsteld, haar een eenigszins Madonna-achtig uiterlijk gaf. Een donkere blos overdekte haar gelaat, toen zij Fleming zag en haar oogen verhelderden. „Dat is \riendelijk van u, dat u nog komt. Ik begon de hoop al op te geven. Kom binnen, ik ben geheel alleen in huis". Fleming, die door een vreemde zwijgzaamheid overmand scheen, legde zijn hoed op een kleine wandtafel in de nauwe hal en deed na een korte aarzeling zijn overjas uit. De atmospheer van het huis leek hem benauwd en het was of zijn bloed gistte. „Ik kwam zoo gauw als ik kon", zei hij, toen hij haar naar de zitkamer volgde. „Maar ik moest een belangrijke samenkomst van het presbyterium te Seadoon bijwonen; ik kon niet eerder wegkomen". „Het fs heel goed van u dat u komt", antwoord de zij, zonder er maar eenig idee van te hebben, wat een presbyterium was.i „Nadat ik den brief op de post had gedaan, was ik ontzettend bang, dat ik te veel had verlangd. Maar de laatste zes maanden is u zoo'n goed vriend voor ons geweest en vader hield van u". Zij vroeg hem plaats te nemen, maar Fleming bleef, nadat hij een stoel voor haar had neerge zet, aanhet einde van den schoorsteen staan, en keek haar met zeer groote belangstelling aan. Het was een kleine kamer, armelijk gemeubeld; door de groote piano, die dwars in den hoek stond en buiten alle proportie was met de overige meube len in het vertrek, scheen de ruimte nog veel klei ner. Een versleten karpet en een paar gemakke lijke stoelen vormden het overige van het ameu blement; alles was zeer slecht, onderhouden. Het stof van weken lag op de lijsten tegen den muur, en ook de haard bewees, dat hij door geen werk zame handen onderhouden werd. liet eenige mooie in de kamer was een handvol vlammend-roode chrysanthemums in een blauw en witte vaas op het eind van den schoorsteenmantel. „Ik behoef niet te zeggen, hoeveel leed het mij voor u doet", zei Fleming met zeer veel zachtheid in zijn stem. „Ik hoopte na den brief van giste ren, dat de heeT Brooke het er door zou halen". „Hij had te weinig weerstandsvermogen voor de operatie en ik geloof niet, dat het hem veel kon schelen. Arme vader; zijn leven is niet gelukkig geweest Hij scheen het meer te voelen, naarmate hij ouder werd." „U, zei, dat de begrafenis van uit het lijkenhuis zal plaats hebben? Misschien wenscht u, dat ik kom om den dienst te leiden?" Zij keek even verward op. „Indien u het noodig vindt Weet u, papa was geen kerkganger en u waart de eenige geestelijke, dien hij achting toedroeg". „U zoudt hem toch zeker niet zoo maar willen begraven, zonder een gebed of iets"j zei Fleming getroffen. „U zegt, dat hij geen kerkganger was; maar ik weet zeker dat hij een christen was. Wij hebben met Kerstmis heel wat te Craigellan met el kaar gesproken en daarbij toonde hij zich een zeer ruim denkend en in sommige opzichten een vroom man". „Hij geloofde tot het laatst in de menschheid, hoe slecht de wereld hem ook behandeld had", zei zij kalm. „Wat er gebeuren moet, mijnheer Fleming, laat ik graag aan u over. Ik heb hier niemand, die mij zou kunnen helpen. Ik heb Glasgow een koude stad gevonden; maar ik denk, dat de meeste steden kpud zijn voor de armen". „Het was, omdat ge u niet bekend wildet maken; te Craigellan hield iedereen van u. Zii haalde de schouders op. „Een soort beschermde genegenheid, zooals die, waarmee men een straatmuzikant bedeelt; ik ge loof niet, dat wij hooger werden aangeslagen. Maar ik klaag niet; denk dat niet Het is mij eenvoudig onverschillig". „Mag ik vragen wat u van plan bent te doen?" vroeg Fleming tamelijk begeerig. „Hier kunt u niet blijven; de gedachte dat u hier geheel alleen zoudt zijn, zelfs voor deze enkele dagen, is mij ondra gelijk. Ik heb het gevoel, dat er iets gedaan moet worden". „Ik ben in het geheel niet bang en heb mijn klein dienstmeisje. Zij is werkelijk zeer aan mij go- hecht. Ik zal hier niet kunnen blijven, omdat ik het niet kan bekostigen. Ik zal ergens een goed- kooper logies moeten zoeken en doorgaan met les geven." „Ik heb hier een klein aantal leerlingen gekregen. Arme papa, hij genoot zoo van Craigellan en de menschen daar. Toen hij voelde, dat hij ernstig ziek werd, opperde hij dikwijls het denkbeeld, dat ik een vaste aanstelling zou zoeken in een van die plaatsen. Maar denkt u niet, dat het een vreeselljk leven moet zijn? Niets anders te <Hoen, dan voor het vermaak te zorgen van een steeds wdsselende me nigte menschen; eiken avond bezet te zijnl Het zou mij een nachtmerrie worden. Zelfs al kon lk er mijn kost mee verdienen, ik zou het op den duur niet uithouden". „Dat ben ik met u eens. Het denkbeeld is af schuwelijk,. Ik zcu het niet kunnen verdragen, zelfs

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1917 | | pagina 5