Niet door menschenhan-
den gebouwd.
TWEEDE BLAD.
Brieven uit Engeland.
FEUILLETON.
Schetsen uit de Rechtzaal.
Zaterdag 3 februari 1917.
60ste Jaargang No. 5947,
I
Schaper Courant
Baarn, 28 Januari 1917
Weinig a,s Shadwell uitblonk ais Lauwerdichter, zoo-
,ree^s opmerkte in mijn voorgaanden brief, hij
stak niet al te erg af bij zijn naaste opvolgers, wier
namen„ tt&ts zoo goed als vergeten zijn.
In 1730 gebeurde er echter nog weer eens iets merk
waardigs met het ambt van den Poet Laureate. De
toenmalige bekleeder er van, Lourenee Eusden, stierf.
pn een m zeer moeilijke omstandigheden veraeerende
poSct Richard Savoge, was van oordeel dat het ambt
of liever het salaris er aan verbonden, hem uitmun-
tel|( jZ0Ui_ Hij wist van den koning, George II,
zelt de belofte krijgen, dat hij beuoemd zou worden
Maar de koning bleek in deze zaak niet oppermachtig te
zijn on Savoge zag zich de betrekking voor don neus
wegkapen door zijn collega Colley Cibber.
waarop Savoge een eigenaardig besluit nam. Als
men hem dan geen Lauwerpooet wou maken, dan
maakte hij het ach zelf. En hij vervaardigde een go
dicht ter gelegenheid van den verjaard ig der Koningin
Natuurlijk Bad de zaak hierbij kunnen blijven, maai
Savoge had zich blijkbaar niet vergist in hel karakter
der vorstin, w-ier ijoeiheid gestreeld was door de vlei
ende dingen, haar in den vorm van poëzie, toegevoegd
Zij maakte Savoge een cadeuatje van zes hondenI
gulden, en gaf er bij te kennen dat hij hetzeifdo
sommetje jaarlijks op «dezelfde wijze kon verdienen.
Wat Savoge heusch geen tweemaal gezegd behoefd
te worden. Gibber mocht honderdmaal beweren, dat
het ambt van Lauweerdichter alleen maar door den
koning begeven kon worden, Savoge stoorde zich daar
niet aan. Hij dichtte jaarlijks voor de Koningin en
gaf zich zeiven den titel van Vrijwillige Lauwerpoëet.
Tot hij. helaas, na zeven jaar zijn zeshonderd gul
den te hebben opgestoken, zich wel van de betrek
king ontslagen moest achten, aangezien de Koningin
stierf.
Van Cólley Cibber, een merkwaardig man, maar
niet door. zijn voortbrengselen als Lauwerdichter, zul
len ,we verder maar zwijgen. Bij zijn dood had de
betrekking kans gehad bekleed te wordpn door een
werkelijk groot dichter, Thomas Gray. Dat wil zeg
gen: dj werd Gray aangeboden, en op zeer voorde
lige voorwaarden nog wel. Hij zou het salaris ont
vangen en hoefde er niets hoegenaamd voor te doen.
Verjaardagen van den Koning of andere feestelijke ge
beurtenissen kon hij voorbij laten gaan. zonder zijn
dichtader te laten vloeien. Maar Gray wees de eer
van de hand. Als men mij de betrekking van Ratten
vanger in dienst van den Koning aanbood, schr.cf
hij, en er bij werd gezegd, dat het in inijn geval
niet verplicht zou zijn af on toe in het openbaar oen
muis te vangen, zou ik eveneens stichtelijk bedunken.
Ja zelfs, als men den titel wegliet, cn men noemde
mij Nietsdoener van Zijne Majesteit, dun zou ik noD
niet op de betrekking gesteld zija
Van Gray viel de keus op een zekeren William
Whitehead, die bijna dertig jaar lang voor ziin sa-
Zijn opvolger Warton was n et veel beier dan W'lii e
laris jaarlijks eenige rijmelarijen 'de wereld in zond.
head. en aieper dan diens opvolger Pye was het zelfs
voor een Lauwerdichter moeilijk te zinken. WTe zijn
nu gekomen in het begin van den I.k-n eeuw, Uxn
Engeland zich kon beroemen op verscheidene groote
dtcntci Wordsworth, Col'eridge, Byron, Scott, Shelly,
Keats. ,.lk heb groote kans", schreef Bvron eens spot
lend, ,.Pye o«a te volgen in zijn betrekking van Poel
Laureate. Ik neb den Prins Regent gesproken op een
bal, en Zijne Hoogheid (,proatte poesie Dus binnuu
kort zooveel pond per jaar en een vat wijn, en
de schande. Vóór het jaar om was, zou Lk me' in
mijn vat verdrinken."
.Alweer had, bij den dood van Pye, de betrekking
kans in handen van een groot man te komen, Scott.
En .alweer liep het mis. Zoomin als Gray wou Scott
er Iets mee te maken hebben, zoo koningsgezind als
Hoewel Southey nog steeds bij ieder Engelsehman be
kend is om sommigen zijner korte gedichten, en on
eindig veel hooger staat dan mannen als Pye en Whi
tehead. heeft hij zich door zijn lauwergedichten niets
dan spot op den hals gehaald
Na Southey's dood, in 1813 braken eindelijk weer
eens goede tijden aan, voor hft ambt van Lauwer
dichter. Groote dichters leefden ook toen, Wordsworth,
Tennvson, Browning. Het was echter voornamelijk aan
Wordsworth, dat gedacht werd, en hem werd in 1813
de betrekking aangeboden. Maar Wordsworth weigerde
m?u? V8n "J11 ®n wvwitigjarigen leef
UJ<J. Hfl kreeg «venwel de verzekering, dat iouttijd
peen bexwaur behoefde te zijn want d.u er mem vun
hem verlangd zou worden. Waarop Wordsworth de
betrekking de werkelijk groote eer aandeed met haat
te accepteeren. Hij maakte evenwel gebruik van de
belofte gegeven, en vervaardigde als Lauwerdichter
geen enkel gedicht.
Eén ding moest hij echter toch doen in verband
met zijn betrekking. Hij, moest een bezoek brengen
aan de Koninklijke familie, en voor die gelegenheid
in hofcostuum zijn. Een dergelijk costuum behoorde
evenwel niet lot de garderobe van Wordsworth en
zoodoende was het in de kleeren van zijn vriend
hogers, eveneens een dichter, dat Wordsworth zich
aaii Hare 'Majesteit, koningin Victoria, vertoonde
Deze Poet Laureate stierf in 18.30, .en er was eersl
eenige twijfel en onzekerheid omtrent zijn opvolger.
Ten slotte werd de zooeven genoemde hogers uitge-
noodigd het ambt op zich te nemen, waar.oe de ge
maal van Koningin Victoria^ Prins Alberl, hem een
zeer vleiende brief zond Evenmin als Wordsworth
zou Rogers Verplicht zijn een enkel gedicht te ver
vaardigen. Maar als Wordsworth eerst geweigerd had,
omdat hij drie en revenlio was Rofcrs vorirle zich
op r.egenLi^ariger: leeftijd terecht genoodzaakt de be
trekking beslist te weigeren.
Wie dan wel? De naam Tennvson werd genoemd
Maar staatslieden en wie zal ze "hert kwalijk nemen,
hebben niet altijd gelegenheid om zich op de hoogte
te houden van de letterkunde van hun tijd. Toch
hadden zij Tennyson wel reeds behooren te kennen.
In 1850 verscheen het meesi beroemde zijner gedich
ten In Memoriam, en was The Princess al drie jaar
in handen van het publiek, of had dit kunnen 'zijn.
Maar de Eerste Minister dier dagen Lo/d John Rus
sell. had nog nooit of tex nimmer van hein gehoord
De naam Tennyson werd hem genoemd als een ge
schikte opvolger voor Wordsworth, en Lord Russell
vond het geraden zich eerst eens op de hoogte te
stellen omtrent dezen dichter. Hij schreef daarom aan
Rogers, of die hem eenige inlichtingen over Tennvson
kon verschaffen, voor hij hem voor de betrekking
aanbeval.
Rogers zal ongetwijfeld Tennyson warm genoeg aan
bevolen hebben Toch verliepen er zes maanden na
uien dood van Wordsworth. eer Tennyson de aan
bieding ontving
„Den nacht voor ik de uitnoodiging ontving," ver
telde Tennyson, „droomde ik, dat Prins Albert me
ze kwam aanbieden. Hij kwam naar m.j toe, en zoen
de me op de wang. In mij ft droom zei ik: „Erg
vriendelijk van U, maar erg Duitsch". 'Den volgenden
morgen kreeg ik den brief Den heelen dag heb ik
over de zaak nagedacht, en kon niet besluiten, of ik
de betrekking zou aannemen of weigeren. Ten slotte
schreef ik twee brieven, een om te accepteeren, een
om af te slaan, en wachtte tot na mijn diner Cn
mijn flesch port, met mijn besluit, welke van de
twee te zenden."
Tennyson besloot dan aan te nement en volgde
Wordsworth's voorbeeld nauwkeurig. Hij ging naar
Rogers, leende zijn hofcostuum, waar hij met moeite
in kon, en ging zich voorstellen. En verder zweeg hij
in zijn hoedanigheid van Hofpoëet, een enkele maal
uitgezonderd, waarin hij misschien gedicht zou heb
ben. al was de betrekking niet door hem bekleed.
Na den dood van Tennyson, in 1892, bleef het
ambt drie jaar lang onvervuld. Op den 1 Januari
1896 werd het aangeboden aan Alfred Austin, een zeer
middelmatig dichter, en na diens dood, een paar jaar
geleden, aan Roert Bridges, die het ook thans nog
vervult. De geschiedenis dezer merkwaardige betrek
king is daarmee voorloopig geëindigd.
UIT HET ENGELSCH VAN DAVID LTALL
DOOH J. P. WESSELINR VAN ROSSUM
mtaava W. DE HAAN, Utrecht
Gecart 0.95, prachtband fl.15
Meretortin was een van de weinige weversdorpen,
die er nog in hert westelijk deel van Schotland zijn
overgebleven, ofschoon de oude industrie feitelijk
dood ia
Een paar weefgetouwen in de oudste hutten wer
den nog gebruikt, maar t was of de vrome, ontem
bare geest van de wevers nog altijd «-en bijzonderen
glans aan de plaat* verleende. Als arbeidsveld zou
het misschien een man van energieke daden, zoo
wel naar geest als lichaam, niet hebben aangetrok
ken; de gemeente van Naismith mocht Cinte tel
rijk zijn, maar ze was uitnemend van hoedanigheid
en dit vuurde hem aan. Deze oude mann^f^ v-ro f
wen, nakomelingen van het Penvolk, hielden hnrd
n oir 1/10 VAfit. flATl Hft r*11H O /^«rerrrv-> r, HATd
nekkig vast aan de oude dogma's en lieten o-een
verhanseling van het Woord Gods toe. Naismith zri
soms dat er meer theologie was in het kersnel
toun dan in de rest van het geheele presbyterium «m
Ayr. Ovefl het geheel was hij zeer gelukkig in zjjn
werk. en hert verlangen om alleen zijn mateneele om
standigheden te verbeteren, deed hem soms op veran
dering hopen. Maar in den strijd bleef Naismith hoe
langer hoe meer achter. Hij zag andere mannen die
minder nauwgezet waren en niet meer begaafd dan' hij
naar voren dringen en de beste plaatsen van -de kerk
krijgen. Zelfs Fleming was zoo'n geval. Hij was zijn
vader opgevolgd, de eerste predikant, die zich had
afgescheiden In het zeeplaatsje Rochallan, dat gedu
rende de laatste dertig jaren een bloeiende badplaats
was geworden. De nieuwe kerk van roeden zandsteen,
vijf jaar geleden gebouwd, zag Fleming, zonder dat
hij er zich eenige moeite voor behoefde te getroosten,
gedurende de zomermaanden met een groote menigte
overvuld. als de stadsbewoners in steeds grootere
getale naar Rochallan stroomden, aangetrokken
door de heerlijke lucht en de onvergetelijke golf
banen. Zijn traktement was niet heel hoog, maar
de huishoudelijke bekwaamheden van zijn zuster
waren groot genoeg om te zorgen, dat zij rondkwa
men: er was in de pastorie RochaJlan zelfs altijd een
overschot Gelijk Nnismith had gezegd, het was een
goed geordende huishouding, waarmede wij dadelijk
kennis zullen maken.
't BEKERTJE. „CAMBRIOLEUR."
In het bijna kale bijna ougemeubileeTde kamertje had
hij den hee.en nacht doorgebracht op den waggelenden
stoel, die pijn deed in rug of lendenon, zoodra hij
er eenè beweging van verzit,en in maakte. Hij had hel
roestige kacheltje zooveel mogelijk met stukjes hout
en zoo aangehouden. Ein telkens was hij doodsbang,
dat het lampje zou uitgaan, voordat de dag begon aan
te breken. Want er was geen petroleum meer in huis.
Den vorigen middag was de venter met ziin karretje
langs de deur gekomen. Maar toen Van Woers hem
trachtte over te halen nog eenmaal 'n half kannetje
te „poffen", schudde de man van neen. Hij moest
er niks van hebben.
Neen, vadertje, zei venter je staat al voor
bij de twaalf stuivers bij me in 't krijt Ik weet, hoe
dat gaat Een of anderen dag knijp je er tusschen
uit. Geen kwestie van.
En venter reed door. Doof voor de smeekbede van
den aqder die hem bezwoer, dat hij overmorgen....
Desnoods met een dubbeltje winst...
„Ja, dat kennen wa" riep petroleum venter, „royaal
genoeg met den mond. Gegroet hoor."
En het karretje hield een huis of wat verder stil.
Waar solider klanten woonden.
Vatt Waar* Mg het vlammetje al lager werden, en
liet vuur in liet kacheltje beuon ook beduukuiUk tv
verminderen. Hij had sn oude, kale winter jan aan
getrokken, maar rilde van kou en slaap en vermoeid-
„Jan!" klonk 't uit den hoek, waar z'n vrouw op
de planken lag, op 'n irui tras met wat vodden
en oen brok deken over zich.
„Jan ben-je daar?"
Hij schrok ervan. Dacht dat Lina sliep. Haar stem
had weer dat rauwe, scherpe, van als een hoestbui
op komst was.
„Wees nou stil. Lientje," zei hij, .probeer te slajien.'
„Jan, zei ze weer „laat mij nu maar een beetje bij
de kachel zitten. Ik ben hoelemaal uitgerust, ge
loof me. Anders zie-je er morgen zoo verwaaid uit.
Toe-nou 1"
Maar -hij dacht er niet aan. Op het smalle ma
trasje was maar plaats voor één persoon, c,n Lieu
was zoo zwak.
„Mensch zei hij „ga toch slapen. Alles komt nu
toch in orde. Je weert, ik kan er wel vast op reke
nen. En als de zaak beklonken is, dun zal ik wel
zien, hier of daar een voorschotje te krijgen!"
Even later schrok hii on Lien laa stilletjes te schrei
en. Ein hij wist wel waarom.
Er was niets meer in huis, straks moest er wat
eten zijn. Hij diende iets te gebruiken om zich op
het kantoor te kunnen „prestoeren". En hij diende een
napieren boord, een frontje, een paar manchetten te
liaien: 't een of ander om het eonig nog toonbare
jasje wat schoon te maken. Om halftien zou van Weers
Zien aanmelden. Zij hadden nog drié koperen centen
in 'huis.
Toen had hij gesproken van het allerlaatste ,',vau
waarde," dat zo nog hadden: het kleine zilveren be-
kertuje, waar kleine Hansje altijd uit gedronken had.
Och, 't was een dingetje, dat bitter w;einig gekost
had. En 't zon de vraag wezen, of hij er (in hei huls
van koop met recht etc.) nog iets van beteekenis voor
zou krijgen. Maar het allerergste was, dat - Lien 't
bekertje moest afstaan, 't Was met een oud, smoe
zeng portiejo en een .vlokje haar in 'n papiertje
t laatste dat aan het gestorven kind deed denken
Ze zag kleine Hansje met z'n mollige knusiües be
kertje beuken op het vlak van z'n stoeltje. En hoe
de jongen gierde van pret als-ie z'n smuilje zoo gek-
kig zag weerspiegeld in het veelmaals gedeukte zilver.
De gedachte aal zij van 't bekertje zou moeten schei
den sneed Lien door de ziel.
„Houd-je" nu toch kalin', zei EYans, sidderend van
kou en ellende „je weet toch dat 't zoo slecht
voor je is, vrouwtje. Alles komt nu in orde. De beker
i5 ovei een paar dagen weer terug."
Maar zij beet in het oude, smerige kussen zon
der isloop om hem niet te laten merken, hoe de smarl
haar martelde. En zij ging hoesten, onbedaarlijk.
De lamp begon uit te gaan. Hij liet haar drinken.
Steunde haar hoofd; sloeg een arm om haar heen.
Kuste zijn vrouw zachtjes om haar te kalmeeren. Zocht
naar de poeders. Zij hoestte al-maar. De fluimen kwa
men, licht rood' getint. Hij legde haar op de ma
tras en maakte nat compres klaar doodsbang dat
eene bloedspuwing zon volgen...
De poeders met calmant brachten haar in sluimering.
Hij had nu wat houtsintels in het kacheltje gegooid
Ging bij de matras zittend luisteren naar het
schurend benauwd jagen van baar adein.ia,eii.
Spreidde rijn jas over haar uit. 't Licht begon door
de ruiten te schijnen.
In verre verte gilde de fluit van een locomotief.
Hij hoorde 'n allereerste karretje ratelen over de
straat. Toen kwamen er wat voetstappen.
De dag ging naderen....
Straks zou Van Heere op het kantoor moeten zijn.
Hij was toch bijna zeker van z'n kans. De gedachte,
dat 't toch nog mis kon loopen klemde nem om
't hart...
Maar hij dreef die terug Dat zou al te verschrik
kelijk zijn. Op z'n teenen sloop hij naar de mJriis.
Liet rustte nu wat kalmer. Doodsbang haar te zullen
wekken, zocht hij naar het zilveren bekertje. Ze hield
't, pis beducht dat iemand het haar ontnemen zou
in een hand geklemd.
H ij wist 't los te krijgen En toen hij 't gedeukte
bijna waardelooze voorwerpje had, toen moest hij
zich op de lippen bijten om 't niet uit te barsten van
verdriet Maar 't moest nu eenmaal.
Hij maakte z'n schoenen wat schoon en schuierde z'n
kleeren zoo stil mogelijk. Maar zijn „linnengoed" was
ontoonbaar. Ergens m het buurtje was zoom' buis van
koop met recht etc. Tegen, half negen kon hij daar wel
al-terecht maar niet eerder, 't Was ijskoud in het
kamertje. Hij zag den melkboer stilhouden voor de
deur.
Waagde't erop.
Ging een verdieping lager. Tikte aan bij buurvrouw
Pieterse, met wie hij wel eens 'n praatje maakte. Ze
kwam met kan in de hand te voorschijn. Hij
vertelde van zijn nieuwe betrekking. Vroeg een gulden
terleen. Voor arie dagen. Buurvrouw verklaarde zelve
„met smart" op geld te zitten wachten. Straks moest
zij erop uit om te öhtvangen. Maar twee kwartjes
wilde ze dan wel leenen. Als ze er secuur van kon
Maar het voldeed Patrick Fleming niet langer en
hij verlangde er nu naar éen totale verandering
tot stand te brengen, zelfs een stap te doen, die hem
er op of er onder zou brengen.
Toen de kleine, kale gestalte van Naismith In
eengeschrompeld was tot een vlek op het verwijder
de groene veld, haalde Fleming zijn notitieboekje
te voorschijn en nam hij een brief uit de binnen-
klep. Toen hij dit deed, stroomde een flauwe geur
van violetten hem tegen, en na een snellen, eenigs-
zins schuwen blik in het rond te hebben gew'or-
pen, raakte hij het opgevouwen velletje met zijn
lippen aan. Het scheen hem iets te vertellen van
de \rouw, die hij lief had, nog voordat hij had ge
lezen, wat zij schreef:
Het was een klein velletje, dicht beschreven, met
een duidelijk, keurig, handschrift, maar dat de tee
kenen droeg van haast of zenuwachtigheid.
„Waarde heer Fleming", zoo begon de brief.
„Vader is gisternacht gestorven. Hij heeft niet
veel geleden op het laatst, maar sliep als het
ware in. Daar ben ik fcoo dankbaar voor. Het zal
mij zoo'n genoegen doen u te zien; hoe eerder
u kunt komen, des' te lieveT. Ik zal voor u thuis
blijven. U weet, dat u niet 's morgens moet ko
men, want ik blijf nog altijd les geven: ik kan
het geld niet missen en de menschen hier, ten
minste die, voor wie ik heb gewerkt, betalen
niet, indien zij hun lessen niet krijgen. Ik ben
geheel alleen op de wereld en dat lijkt me van
daag iets vreeselijks. Vader is nog in het zie
kenhuis; men raadt mij aan hem Uit bet lijken
huis te laten begraven. Misschien is het beteT
voor mij.
Ik zal blij zijn, als u komt om mij te helpen
en raad te geven. U bent al deze maanden zoo
vriendelijk geweest en vader hield zooveel van
u.
Uw zeer genegen,
„EDITH BROOKE."
De trein ging heel langzaam meende Fleming,
maar toen deze hem eindelijk aan het eindpunt in
een stroomenden regen neerzette, verzuimde hij
geen oogenblik om naar de tramlijn te gaan. Het
w-as nu over vieren; hij had weinig meer dan een
uur tijd om de schrijfster van don brief te bezoe
ken, daar hij vroeg in den avond terug moest gaan
naar Seaïdoon, waar hij om acht uur op een samen
komst in het gemeentehuis moest spreken, Het w-as
begin October, de tijd, waarin een populair predi
kant met het werk van zijn wfnterprogramma moet
aanvangen en dikwijls moeite heeft het binnen
de grenzen te houden.
Ongeveer tien minuten rijden in westelijke rich
ting bracht hem aan zijn bestemming, een onaan
zienlijke, vrij leelijke straat in de nabijheid van
Charing Cross, Het was een straat, die geheel uit
étagewoningen bestond, iets beter dan die, wel-
th.iii
Hij kon melk naman
En een pa*r broodjes.
Toen ging Van Weer» er op uit. Het huls van koop
met recht etc. was nog gesloten. Hij schelde twee,
driemaal. De baas kwam nijdig tevoorschijn. Vroeg
of er altemet brand was....
„Niks waard 1" zei hij „Mot-je mij déérvoor
storen?...."
en Weers hiedd even aan.
Baas tikte met zijn grove knuisten en minachtend
jelaat 't gedeukte bekertje op de toonbank. Dat 't
\an Weers, die al-maar aan kleinen Hans dacht
heel erg pijn deed.
Met de allergrootste moeite gaf de baas er eindelijk
drie kwartjes op. Puur uit medelijden, zei hij en
ziende hoe de zaken erbij stonden. Maar 't was
voegde hij erbij eigenlijk meer een gift" of een
„ieeninc", dan... Uit medelijden. Anders niet.
Van Weers ging papieren boord en manchetten koo-
pen. En een half-onsje boter. En een beetje petro
leum, voor de warmte, alsook om nog wat vlekken
„weg te maken". Toen naar huis terug.
Hij moest zich haasten
Lien lag met het bleeke gezicht naar den muur
gekeerd. Hij zag dat ze weer geschreid had. Om het
bekertje natuurlijk
„Nou, ik ga dan, hoor!" ze ihij eindelijk.
Ze knikte even,
„Ik ben dadelijk terug."
Ln hij liep de trap af. Juist kwam buurvrouw van
de twee kwartjes haar kamer uit. Ze had een mooi
bontje-aan en wat 'n fijnen mantel. Van Weers wierp
onwdlekeurig een blik in haar kamer. En zag, hoe
gezellig-genoeglijk 't daar was. De juffrouw hield een
taschje in de hand.
„Ij denkt er aan?" zei ze nog eventjes.
„Natuurlijk 1" riep Van Weers, en hij stoof snel
naar beneden.
Want 't was kwart over negenen, geworden...
„Van Weers... Van Weers.. zei de portier, toen
hij zich had aangemeld, en gevraagd bij meneer Ver
hoe fte mogen worden toegelaten, die „hem wachtte".
„Van Weers," herhaalde portier nog eens, schamel
stuk-meneer van top tot teen bekijkend, „waar komt
u eigenlijk voor?'
„Dat weet meneer Verhoef wel", zei de ander, ge
hinderd door de hautain-minachtende bejegening.
,.Ik zal eens hooren,zei portier.
Hij floot aan spreekbuis, den kwasi-meneer al-manr
met scherp wantrouwenden blik opnemend.
Ben-jij daar, Doris?" vroeg hij en wachtte even
„O, zeg, daar is... is., iemand om meneer Verhoef te
spreken. Hij zegt, dat meneer hem wacht..."
Portier kuchte met klankje van je-snapt-eigenlijk-wel....
„Vraag eens effetjes." Stop op buis.
„Wacht u maar even", zei portier, z'n pijp aan-
steKend. 't Duurde een poosje. Scnril gefluit van spreek
buis. Van Weers' hart bonsde stormachtig.
„Ja." zei portier „wat zeg je?.... O, maar even boven
komen?...."
Van Weers hoorde nog aan de buis, een stem iets
zeggen. „Ga maar. naar boven", zei portier „meneer
Verhoef zal u eventjes ontvangen. Eerste verdieping
kamer numero drie. Mijn collega zal je wel aandienen.
Van Weers stond in het vertrek van zijn beschermer.
„Ga maar even zitten," zei meneer Verhoef "en
laait ik je dadelijk zeggen, Van Weers, dat ik slecht
bericht voor je heb. Ik moet onmiddellijk naar liet
station. Dus twee woorden. Wij hebben naar je ge
ïnformeerd, maar 't blijkt ,dat je schulden hebt... In
ie vorige betrekking kwamen telkens crediteuren. Eji
de directeur kreeg brieven met verzoek om voor je te
betalen. Ja, beste vriend, ik ken ie omstandigheden.
Anders zou ik niet geprobeerd hebben je te helpen.
Maar 't is onmogelijk. Ik heb met je te doen, en
kan ik je bijgeval hier of daar nog van nut zijn, dan
wil ik daar wel eens over denken. Maar hier, op 't
Kantoor gaat t' niét."
Meneer Verhoef was opgestaan. Zag het doodsbleeke
gelaat van den man, wien de tranen in de oogen
stonden, in de oogen, waar wanhoop uit kermde
Meneer Verhoef reikte hem iets toe.
„Je hebt kleine onkosten gehad door het een en
ander", zei hij „maar verder...... Nou, Van Weer»,
adieu. Ik heb geen seconde meer te verliezen!!"
En hij schelde.
De ander vertrok.
De twee zilverbons van f 2.50 hem geschonken, in
de hand geklemd.
Hij ging weer den portier voorbij.
„Bonjour", zei hij, zich groot houdend.
„Goeien-dag", mompelde portier droogjes.
Alles was verloren. Van Weers ging een café bin
nen. Hij was ijskoud, Bestelde melk met brande
wijn. Dat deed hem goed. Hij bestelde daarna nog
twee, drie pure brandewijntjes, en het vocht brand
de hem in de holle, leege hongermaag. Toen ging
hij het bekertje inlossen. Een zonderling-vroolijke
stemming was over hem gekomen. Och wat, alles
zou immers op z'n pootjes terecht komen!
„Zool?" zei baas van pandjeshuis, heel ver
baasd, armoedzaaier weer voor zich te zien. „Zoo, jij
ke door werklieden bewoond werden. Fleming, die
hier geen vreemdeling was, daar hij er de laat
ste zes maanden menig bezoek had gebracht, snel
de ongeduldig de drie trappen op en klopte drif
tig aan de deur. Zij werd dadelijk voor hem ge
opend door een lang, slank meisje, met een bleek,
maar mooi gelaat, groote, donkere oogen, die door
het gemis van kleur op de wangen nog sterker
uitkwamen en een overvloed van donker haar, dat,
gescheiden in het midden en losjes van haar ooren
tot de wrong naar achteren geborsteld, haar een
eenigszins Madonna-achtig uiterlijk gaf.
Een donkere blos overdekte haar gelaat, toen
zij Fleming zag en haar oogen verhelderden.
„Dat is \riendelijk van u, dat u nog komt. Ik
begon de hoop al op te geven. Kom binnen, ik ben
geheel alleen in huis".
Fleming, die door een vreemde zwijgzaamheid
overmand scheen, legde zijn hoed op een kleine
wandtafel in de nauwe hal en deed na een korte
aarzeling zijn overjas uit. De atmospheer van het
huis leek hem benauwd en het was of zijn bloed
gistte.
„Ik kwam zoo gauw als ik kon", zei hij, toen
hij haar naar de zitkamer volgde. „Maar ik moest
een belangrijke samenkomst van het presbyterium
te Seadoon bijwonen; ik kon niet eerder wegkomen".
„Het fs heel goed van u dat u komt", antwoord
de zij, zonder er maar eenig idee van te hebben,
wat een presbyterium was.i „Nadat ik den brief op
de post had gedaan, was ik ontzettend bang, dat ik
te veel had verlangd. Maar de laatste zes maanden
is u zoo'n goed vriend voor ons geweest en vader
hield van u".
Zij vroeg hem plaats te nemen, maar Fleming
bleef, nadat hij een stoel voor haar had neerge
zet, aanhet einde van den schoorsteen staan, en
keek haar met zeer groote belangstelling aan.
Het was een kleine kamer, armelijk gemeubeld;
door de groote piano, die dwars in den hoek stond
en buiten alle proportie was met de overige meube
len in het vertrek, scheen de ruimte nog veel klei
ner. Een versleten karpet en een paar gemakke
lijke stoelen vormden het overige van het ameu
blement; alles was zeer slecht, onderhouden. Het
stof van weken lag op de lijsten tegen den muur,
en ook de haard bewees, dat hij door geen werk
zame handen onderhouden werd.
liet eenige mooie in de kamer was een handvol
vlammend-roode chrysanthemums in een blauw en
witte vaas op het eind van den schoorsteenmantel.
„Ik behoef niet te zeggen, hoeveel leed het mij
voor u doet", zei Fleming met zeer veel zachtheid
in zijn stem. „Ik hoopte na den brief van giste
ren, dat de heeT Brooke het er door zou halen".
„Hij had te weinig weerstandsvermogen voor de
operatie en ik geloof niet, dat het hem veel kon
schelen. Arme vader; zijn leven is niet gelukkig
geweest Hij scheen het meer te voelen, naarmate hij
ouder werd."
„U, zei, dat de begrafenis van uit het lijkenhuis
zal plaats hebben? Misschien wenscht u, dat ik kom
om den dienst te leiden?" Zij keek even verward
op.
„Indien u het noodig vindt Weet u, papa was
geen kerkganger en u waart de eenige geestelijke,
dien hij achting toedroeg".
„U zoudt hem toch zeker niet zoo maar willen
begraven, zonder een gebed of iets"j zei Fleming
getroffen. „U zegt, dat hij geen kerkganger was;
maar ik weet zeker dat hij een christen was. Wij
hebben met Kerstmis heel wat te Craigellan met el
kaar gesproken en daarbij toonde hij zich een zeer
ruim denkend en in sommige opzichten een vroom
man".
„Hij geloofde tot het laatst in de menschheid, hoe
slecht de wereld hem ook behandeld had", zei zij
kalm. „Wat er gebeuren moet, mijnheer Fleming,
laat ik graag aan u over. Ik heb hier niemand, die
mij zou kunnen helpen. Ik heb Glasgow een koude
stad gevonden; maar ik denk, dat de meeste steden
kpud zijn voor de armen".
„Het was, omdat ge u niet bekend wildet maken;
te Craigellan hield iedereen van u.
Zii haalde de schouders op.
„Een soort beschermde genegenheid, zooals die,
waarmee men een straatmuzikant bedeelt; ik ge
loof niet, dat wij hooger werden aangeslagen. Maar
ik klaag niet; denk dat niet Het is mij eenvoudig
onverschillig".
„Mag ik vragen wat u van plan bent te doen?"
vroeg Fleming tamelijk begeerig. „Hier kunt u niet
blijven; de gedachte dat u hier geheel alleen zoudt
zijn, zelfs voor deze enkele dagen, is mij ondra
gelijk. Ik heb het gevoel, dat er iets gedaan moet
worden".
„Ik ben in het geheel niet bang en heb mijn klein
dienstmeisje. Zij is werkelijk zeer aan mij go-
hecht. Ik zal hier niet kunnen blijven, omdat ik
het niet kan bekostigen. Ik zal ergens een goed-
kooper logies moeten zoeken en doorgaan met les
geven."
„Ik heb hier een klein aantal leerlingen gekregen.
Arme papa, hij genoot zoo van Craigellan en de
menschen daar. Toen hij voelde, dat hij ernstig ziek
werd, opperde hij dikwijls het denkbeeld, dat ik
een vaste aanstelling zou zoeken in een van die
plaatsen. Maar denkt u niet, dat het een vreeselljk
leven moet zijn? Niets anders te <Hoen, dan voor het
vermaak te zorgen van een steeds wdsselende me
nigte menschen; eiken avond bezet te zijnl Het zou
mij een nachtmerrie worden. Zelfs al kon lk er
mijn kost mee verdienen, ik zou het op den duur
niet uithouden".
„Dat ben ik met u eens. Het denkbeeld is af
schuwelijk,. Ik zcu het niet kunnen verdragen, zelfs