tweede slap. Sphanop Door storm beloopen. DE BOETE. Zatèriïaq 1 September 1917. 60s'e Jaarga ig No. 6064. FEUILLETON. Uuiiuijui wan!. II. Alzina was jong rijk. Behalve deze twee groote „'nt rekkelijkheden, had ze een allerliefst gezichtje met heel ondeugends erin, wat haar aanbidders juist dol verliefd deed zijn. Ze telde er dan ook bij tiem- die steeds als zoovele muggen om de kaars r had derden, Haar, eigen moeder had ze verloren, nog «ia een heel klein kind; maar van haar tiende jaar of was er ,een allerliefst stiefmoedertje ten tooneele verschenen, waar Alzina met bewondering en eer bied naar opzag. je ma# nie Sylvia noemen, zei het kleine vrouw- tie toen ze zag dat de naam van „moeder" ons meisje niet makkelijk over de lippen kwato. En zoo was het gebleven van den allereersten dag af dat Sylvia haar intrede deed in het huis van den heer Sutherland. Alzina's lof was onbeschrijfelijk gelukkig. Iedere gril kon en mocht zij toegeven; geen mensch, die haar tegenhield. Zoo had ze met haar vader's toe stemming weer pas een stoomjachtgekocht, „De Zeemeermin", waarop zij de heerlijkste dagen van haar jong leventje doorbracht te midden van vrien den en kennissen, die ze precies heelemaal naai haar eigen zin gekregen had. „De kapitein, zegt, dat we slecht weer krijgen", zei ons meisje tegen haar stiefmoeder, die kalm op een laag stoeltje de rotsige kust van Noorwegen zag naderen. Het kan geweldig spoken in de Noordzee. Bent u niet bang? Stiefmoedertje was de kalmte in persoon en had zelfs zoo iets rustigs in heel haar optreden, dat het wel leek, of nooit eenigerlei omstandigheid haar van de wüs zou kunnen brengen. O, weineen, meisje. Ja. ik vraag het nu expres, omdat we dan nog terug konden keeren. De mannen geven er natuur lijk niet om en wij vrouwen moeten dus onze eer ophouden, want het zal er oiii spannen, luidt de voorspelling. .Sylvia lachte. Het is anders een verrukkelijk tochtje geweest. Ja, antwoordde Alzina, maar niet uit den grond van haar hart, dat zag moedertje wel. Toch schijn je niet heelemaal voldaan te zijn, kindje? Met hetgeen we onderweg gezien hebben,' wel, ninnr mot de passagiers Die waren allemaal heel geschikt, behalve één Hier hield ze plotseling op, om zich te overtuigen dat er toch vooral niemand in de omgeving was. -• Behalve, vulde ze nu aan, op fluisterenden toon: Eduard Bengers. Dit zeggende, wees zij met een lichte hoofdbewe- ginr naar een iRngen, slanken man die naast haar vader het dek op en neer stapte. Wel, kindje, wat heeft hij je dan gedaan? r- Ja, ik kan niets bepaalds noemen. Maar ieder een aan boord is bijzonder vriendelijk en aardig te gen mil geweest, alleen hij ki.ikt de menschen aan of hij 't te erg vindt met zoo'n onbeduidende zich maar een oogenblik te bemoeien. Bij intuïtie voel ik, dat hii mij niet uit kan staan; verachtelijk slaat hij al mijn doen en laten gaande. Laatst weer op een ochtend ♦oc*1 1100 kwam hij 's morgens om vier uur, al op dek en vond mij daar. Ik was na tuurlijk voor het gemak nog op mijn kousen, met een groote sjaal om en nog met de krulspelden In mjin haar. Hij scheen dat verbazend „shocking" te vinden en wilde weer even gauw verdwijnen als hij gf komen was. Maar ik riep hem terug en nu gingen we met z'n beiden je lof zingen, Sylvia, want dat wordt kapitein Rengers nooit moe. Je bent zijn ideaal vnn een volmaakte vrouw. Toch zie ik niet in dat wij zooveel verschillen. Ja 't is waar. Jij bent blond en ik donker, maar wij zijn toch zoowat van eene groote en onze trekken hebben ook veel van elkaar. „Maar onze karakters", viel mevrouw Sutherland nu in. „Ja die verschillen zoowat als Noord- en Zuidpool", gaf Alzina toe. Ik zal 't nooit zoover brengen, dat ik zoo kalm word als jij; mijn bloed is te heet en stroomt te gauw. Een zucht ontsnapte Alzina, terwijl ze die laatste woorden sprak. We verlangen juist altijd, wat we niet berei ken kunnen, dacht mevrouw Sutherland. Aan nie mand wordt zoo aan alle kanten de aandacht ge schonken als aan Alzina, en de eenlge man die haar zijn gunst onthoudt, zou haar Juist voor zich kunnen winnen, als hij dit begeerde. had v°orspeld. Den volgenden hevig stormen en het water sloeg hui- h^d »6t d6k der ..Zeemeermin". Het schip hu™ i Tat ruw wefir het hoofd geboden, maar mSKiThLt toch geweldig spannen. In gewone omstandigheden was het al lang tijd om naar „kooi" te gaan, maar niemand dacht nu aan slapen. cmfwu^ai\ omiiegejlijk naar bed, zei mevrouw oeawaam terwijl zij naar het gebulder van den manning. storm luisterüo in haar hut. Met ieder minuutje kan ons laatste oogenblik geslagen zijn. Dit zeggende, sloeg ze de blauwe oogen op naar Eduard Rengers. Ze had hem al als jong meisje gekend, maar eerst sinds Joh. Sutherland in baar le ven verschenen was, had ze bemerkt, dat die gere serveerde Eduard haar in stilte ook lief had. Toen hij ©enter zag hoe de verhouding was tusschen haar en sutherland, had hij zich slechts tevreden gesteld met haar vriendschap. \V aar ia Alzina, Heeft iemand haar ook gezien. Beneden is ze niet. Terwijl Sylvia dit riep, kwam haar man de hut binnen. Alzina, hijgde hij, is op de brug met den kapitein en den stuurman, geen macht ter wereld is in staat naar daar van daan te halen. Ze stoort zich zelfs in liet minst niet aan mijn geroep en of de beide man- 11611 aar a' irachten te overreden, die uiterste ge vaarlijke plek te verlaten, zij hout vol, dat ze op de brug zal blijven staan, ook al moét het schip in den storm ten onder gaan. Ieder oogenblik kan ze v an de been raken. Maar met de koppigheid van een echt bedorven kindje blijft ze daar maar staan. Mevrouw Sutherland keerde zich tot hun gast. Mijnheer Rengers, denkt u, dat u haar tot de orde kunt roepen. Die vraag klonk hem eerst wat vreemd in de oofen. Jawel, antwoordde hij. Met geweld natuurlijk, maar dat zou niet erg beleefd zijn. Dat komt er niet op aan, zei Alzina's vader rade loos. Beleefd of. niet, ik zal u uitermate dankbaar zijn, als u haar weet beneden te brengen. Eduard Rengers zou zijn zending gaan vervul en nu voor het eerst met onbeschrijflijke angst ih de stem. Ze duwde met geweld .de deur open en keek er uit, zich stevig vasthoudend aan den knop. Heel haar lichaam trilde van de doorgestane emotie. De brugriep ze. De brugDie is wegge slagen. O Goden snikkend viel ze naast haaf moeder neer. Toch hield de gehavende „Zeemeermin" het uit, bekwaam als ze gestuurd werd door de ervaren be- f De storm was nu aan het afnemen en Alzina keek naar buiten, naar de nog altijd woeste golven en de i holle, ruwe zee. Daar kwam er iemand achter haar staan; een lan ge, slanke gestalte, met een schrijnend litteeken aan den duim der rechterhand. Ze keek naar hem op. Ik bedacht daar Juist, sprak ze, dat u mij het leven gered heeft. Een moment later en lk zou on herroepelijk weggevaagd zijn Terwijl ze deze woorden sprak, met groote zelf overwinning, viel haar oog od den geblesseerden vin ger. U heeft uw hand bezeerd? vroeg ze. Hoe kwam dat. Zoo gauw mogelijk zorgde hij dat de wonde uit het gezicht kwam, om geen onaangename herinne ringen te wekken. O, dat is niets, zei hij. Een onbeduidend schram metje. Maar toen zij de haast zag, waarmee hij het lit teeken voor haar verborg, viel haar opeens het ge beurde weer in en een gloeiend rood kleurde haai wangen. O ja, nu weet ik het weer, sprak ze in een op welling van berouw. Dat heb ik zelve gedaan; van drift beet ik u in den duim. Dat kon nog gevaar lijk worden, want op dat oogenblik was ik half 'dol... en dat nog wel, terwijl u uw best deedt, mij te red den. Ik begrijp nog niet, waarom u dat eigen-lijk ondernam. In uw geval had ik zoo'n roekeloos schep sel stilletjes aan haar lot overgelaten. Weet u wel, dat ik u haatte, uit den grond van mijn hart op dat oogenblikMaar nu zeg ik u dank, even vu- len. Aan persoonlijk gevaar dacht hij op dat oogen- rig gemeend. Want ik hoop nog heel lang te leven blik niet; evenmin als om de bezorgdheid van den O, verheeld je, dat ik eens had moeten sterven, heer Sutherland voor zijn kind. Maar Sylvia had een Bij die gejachte bedekte ze het gelaat met de han: beroep gedaan op zijn ontembare natuur en haar wilde hij niet teleurstellen. Met moeite bereikte hij de brug,-die geheel over- den en eeï' zenuwachtig snikken doortrilde haar lichaam. Al honderd malen gedurende de rest van den door dekt was door het zilte schuim. Daar stond Alzina maakten nacht had ze zichzelve afgevraagd, waarom met haar langen regenjas aan en een Zuidwester hij haar toch gered had. En toen ze hem dit einde- op het hoofd, waar haar pikant donker gezichtje lijk rechtstreeks vroeg, antwoordde Eduard Rengers geheel onder verscholen bleef. Ze leek echt jongens- 'akelig kort: achtig in haar overmoed om zulk noodweer te trot- Mevrouw Sutherland was ongerust, zij had het seeren. Eduard Rengers kwam haar nu achterop en zijn krachtige stem was nog zeer goed waarneembaar bo ven het geloei van den storm, toen hij sprak: Pardon, juffrouw Sutherland, u moet onmiddel lijk beneden komen, 't Is hier niet veilig voor u! Juffrouw Sutherland keek zijn kdnt uit met ver achtelijke uitdrukking op het gelaat en schudde 't hoofd met een vastbesloten: Neen, ik blijf hier staan. Dat kan toch niet, antwoordde hij kalm, want ik heb beloofd u beneden te brengen. Ze haalde de schouders op. 't Is mijn jacht,- zei ze en ik begrijp niet, wat mij gevraagd. Die woorden waren als een koud stortbad. O, was ook al, dat Alzina antwoordde, Sylvia heeft het u gevraagd; nu begrijp ik het III Toen ze veilig en wel weer aan land waren, ging Eduard zijn weg, maar had intusschen een sterken indruk nagelaten op Alzina, Zijn wil had gezege vierd en ook bewonderde zij den moed, waarmee hij haar had durven redden, zoodat ze dan ook dit maal elkaar fatsoenlijk de hand hadden gereikt ten afscheid. Sylvia vermoedde den loop van zaken wel tusschen die twee, maar tactvol vermeed ze het heele geval er zich mee bemoeit. Maar wij zullen nu geen aan te roeren tegenover haar pleegdochtertje, strijd aanbinden, want het volgend oogenblik lig- Eerst een paar maanden later kwam ze nog eens gen wij misschien allen op den bodem der zee. terug op het voorgevallene. Terwijl zij die laatste woorden sprak, had het er je weet toch wel, Alzina, dat Je koene redder al heel veel van, of deze voorspelling het volgend ons komt opzoeken7 oogenblik bewaarheid zou worden, want de „Zeemeer- Het meisje keek op met een ongewone flikkering min" ging heelemaal op zij, en beiden moesten zich in de oogen, al deed zij ook haar best om voor het met geweld aan de leuning vastgrijpen. Onwillekeu- uiterlijk het gehoorde zoo leuk mogelijk op te vat- rig sloek hij beschermend de armen om haar heen ten. en scheen niet van plan te zijn zijn last weer op te geven. Laat mij los, sprak zij in macbtelooze drift Maar hij hield haar stevig in de armen gekneld en scheen niet van zins haar de vrijheid terug te ge ven. Integendeel voor zij het nog verhoeden kon, droeg hij haar de brug af, kalm en zeker neerda lend, niettegenstaande het geweldig slingeren en stampen van het vaartuig. „Hoe durft u 'tHoe durft u ?oo iets onderne men, riep ze worstelend om zich te bevrijden. Nooit, nooit zal ik u dat vergeven; reken daar maar op. En doldriftig beet zij hem in de hand, de eenige wijze van verweer, die ze nog bedenken kon. Maar hij lette niet op die uitingen, al zijn stre ven was slechts hierop gericht om den onwilligen laat veilig en wel bij Sylvia Sutherland te brengen. Toen hij nu eindelijk zoover was en Alzina in de hut op de sofa zette, kon hij letterlijk niet meer en moest eens even op adem komen, terwijl zij onmid dellijk verwoed weer opsprong en haar betuiging van zooeven nog met des te meer kracht herhaalde: Nooit, nooit zal ik u 't vergevenl Dit zeggende, vloog zij weer op van de plaats, waar hij haar had neergevleid en liep naar de deur. Maar voordat zij die nog bereikt had, kantelde de „Zeemeermin" zoo geweldig overzij, dat het driftige meisje van de been raakte en iedereen bij intuïtie vatte, dat er iets noodlottigs moest gebeurd zijn. Wat was dat, riep Alzina, met spierwit gelaat Bsn verhaal uit het hedendaageoh New-York door GOUVERNEUR MORRIS. u Uitgave W. DE HAAN, Utreohl „Je hebt een veel te goed geheugen", zei ze. Dr. rerrig keek ontevreden „Ik probeer niet om tus- »cnenbeide te komen", zei hij. „Je bent oud genoeg om te weten wat Je doet, maar ik zou het bijzonder Prattig vinden als ik een gepaste afkeer voor Je p2end Blizzard in je kon opwekken. De prinses en elkaar""4161' komen alleen g°®d in het sProokJ® biJ Barbara, „maak je nu maar niet on- naat h2.vlr miT Als de buste af is gaan wij beidjes te ieJr? buitenland om t'e zien, te ondervinden en niet vrn '8 afgesproken. We zullen Mr. Blizzard mijn hanrt11 mee te Kaan, dus is alles in orde. Hier! elkaar 7uVr °P!" Ze 'achte Opgewekt en ze gaven Tot tii« lld. beïannsteVHiï! k?rt Keioden heb ik maar zeer weinig toond Heb i5iD !e loopbaan als beeldhouweres ge- „Nu ia" niet ©enigszins vreemd gevonden? doos luciféro Barbara. dat heb ik". Ze nam een lende het vuuï8?1 1 sigarentafeltje en stak knie- „Ik hoon ln de open haard aan. ber". ®t je niet hindert", zei ze, „ik bib- sloeg hw doPpflaar kn)eën liggen en terwijl ze gade den, stak 7! a ?e vlammetjes groote vlammen wer- gezicht „rJL'0e banden uit om ze te warmen. Haar Pon waren ®n voorkant van haar witte ja- schoone eurig- Ze geleek meer op een zuchtig'a™^aanbiddende maagd dan op een eer- het strii/ir,„ 1'haaasch meisje, vastbesloten roem op Ja" ,,I,6lk yan de wereld te behalen, neó baalde ze, „ik vond het wel-vreemd. Wan- ge 1 dat ik het een en ander wilde aanvan- Zt; Lr,„.Hjd vol belangstelling en bespaarde je wilde lte> maar toon je wist dat ik één ding Ze ®Z8ieevde J® het absoluut". Ik Ietwat spottend, blauu/o v..eei1 zinnebeeldige voorstelling maken in Ze Slg 1 marmer: „De negatie", vaders w'at van 't vuur terug en ging aan haar hoofri V !*n zitten. Hij legde zijn hand op haar v ad kind af aan had ze een plotselinge teeder- heid voor haar vader en leunde een weinig tegen hem aan als antwoord op de aanraking van zijn hand. „Heb je het ooit vreemd gevonden vroeg hij, „dat je nooit eenige belangstelling in mijn loopbaan hebt getoond?" „Ik ben altijd bar trotsch op Je geweest zei se. „Dat weet je toch wel!" Ja, je bewonderde mijn resultaten zei hij, „het uiterlijk vertoon, krantenartikelen, lezingen houden, het racen in exprestreinen tegen den dood. Maar het geen me het meeste bezig gehouden heeft gedurende de laatste dertig jaar, dat weet je niet eens. Ook ken je het doel niet, dat ik voel te moeten bereiken, al vorens ik me er bij neerleggen kan van t leven te M J^en",' zei ze zacht, „ik weet het niet. Vertel het me. Ik wou er zoo graag belang in stellen „Natuurlijk weet je dat ik proeven neem met die- r6n'\ Ja, ik heb kratten met guineesche biggetjes en apen voor de deur van het laboratorium zien staan. Het maakte me meestal wat verdrietig. Maar het zal wel de eenige manier zijn om bepaalde resulta ten te verkrijgen. En je maakt ze altijd weg, ni ^Ja? altijd. Ze lijden niet meer dan een het heelen van een diepe, zuivere snede. Met andere woorden, ze lijden heelemaal niet. En ze rijn 1niet on gelukkig en ze zijn niet haatdragend. Toch zou ik het nietdoen als ik het laten kon. Ik geloof lieveling dat ik mjjn zonden goed moet maken dww h menschdom een groote weldaad te bewijzen. Het schijnt nu nog maar een kwestie van de volmaking der techniek te zijn. Ik heb al buitengewone resul taten verkregen". Waaruit bestaat het eigenlijk Je weet natuurlijk dat een stuk vel van het eene mensch met succes op een ander kan geent worden. Nn dat kan ook gebeuren met een lever, een vinger, een band êe^vJIt, een arm of been. Ik heb op het oogenblik' twee apen een zwarte en een grijze. De zwarte aap heeft de handen en voorarmen van den i?rii7p en de grijze die van den zwarte. Achttien maanden^ geleden heb ik ze verwisseld. En met die geënte ledematen hebben ze dezelfde kracht be kwaamheid ontwikkeld als ze hadden met hun e gen ledematen. Ik heb een aap die maar één oog had toen hij kwam. Nu heeft hij er twee, ze komen niet goed bij elkaar wat kleur betreft, maar met het eene ziet hii even goed als met het andere. Wanneer deze denkbeelden volmaakt zijn, zal het misschien moge lijk zijn, oude menschen jong te maken. Het geheim Ja dat wil ik wel gelooven, antwoordde ze, met een zweem van bitterheid in den toon. Hij zal ver langen Je weer eens te zien. Maar toen bemerkende, dat Sylvia's gelaat betrok, haastte zij zich erbij te voegen: O, neen, neen. Ik ben niet jaloersch .op je, hoor! Je kunt niet helpen, dat je zijn bewondering pt- dwingt Alleen zou ik maar zoo graag wat op Je lij ken, opdat ik althans een klein beetje in zijn smaak viel. Sylvia zuchtte. Zij was volstrekt niet zoo naijverig op Renger's teederé gevoelens jegens haar. Vader heeft hem gisteren in de stad ontmoet en toen vroeg hij belet voor vanavond. Hij kon niet precies het uur van zijn komst bepalen, omdat dit afhankelijk was van zooveel. In ieder geval zullen we maar naar het station sturen om zijn bagage te halen. Alzina luisterde in stilte. In 't eerst had haar die tijding niet onaangenaam getroffen, maar nu ging zij met recht tegen de ontmoeting opzien. Bij intuïtie voelde zij, dat hij haar verachtte; al die weken lang op het jacht had hij haar behandeld en uit den weg gegaan, als een bedorven kindje dat eens flink op haar plaats diende gezet te worden. Zij nam zich voor, hem zooveel mogelijk te ontwij ken en van 't gezelschap te laten genieten van de lieve, kalme Sylvia; dat toonbeeld van een zachte, volgzame vrouw I Wanneer denk Je, dat hij vandaag komt? vroeg Alzina enkel nog. Ja, van middag! Dan zal ik van morgen niet rijden, zoodat dit als verontschuldiging kan dienen, als ik later ga. Ik zal dus zorgen, dat ik gereed en gekloed sta, en precies, ajs hij komt, zal Mascotte voorrijden. Dan zal de heer Rengers een oogenblik in alle stilte en op zijn gemak van je kunnep genieten!. Zou dat niet wat onbeleefd schijnen, Alzina? Ja, dat kan mij eigenlijk niet veel schelen! Apro pos Sylvia, heb ik je al verteld, dat vader mij laatst onderhouden heeft over dat alleen rijden. O, hij had geweldig veel bezwaren daartegen. Of 't er nu zoo veel op aankomt, zoo buiten, hó? Maar ik heb hem aan 't verstand gebracht, dat ik niets gesteld was op dat gezelschap van zoo'n gelaarsden en gespoorden groom, op den achtergrond. Me dunkt, dat geeft Je zoo'n benauwd gevoel en Je weet wel, mijn vrijheid gaat bovenal. Dan hoop ik maar, dat je toch vooral op een be hoorlijken afstand blijft van het dorp, zei mevrouw Sutherland, terwijl haar een' rilling door de leden liep. Alzina antwoordde niet. Zij was druk bezig bloe men in een vaasje te schikken. IV. Eduard Rengers zag er kraniger uit, dan ooit, toen hij uit den trein sprong en dan ook» de eenige rei ziger was, die in dat kleine nest uitstapte. HIJ hield dol veel van wandelen en zette er behoor lijk den pas in naar Lindenheuvel. Hij kende heel goed den weg naar het oude familiegoed der Suther- lands. Op zijn tocht daarheen kwam de breedgeschouder de Hampel, een der boeren uit den omtrek, hem ach terop en eerbiedig aan de pet tikkend, vroeg hij be langstellend: Gaat u naar Lindenheuvel, mijnheer? Ja. Door het dorp heen? Juist. Toch zou ik u raden dit niet te doen, iedereen ontwijkt zooveel mogelijk de besmetting, er heerscht n.1. diphteritus en de menschen sterven eraan als ratten en muizen. Neemt u liever uw weg door het bosch heen. lk moet toch ook dien kant uit, dan kan ik u als gids dienen, zooveel is het heusch niet om. Rengers nam dit vriendelijk voorstel aan en drukte zijn leedwezen uit over de bezoeking voor het dorp. Ja, zei de spraakzame boer het ia natuur lijk een vreeselijk ding voor de plaats. Maar wij zijn anders jarenlang merkwaardig verschoond gebleven van allerlei ziekten en het vee ook. Ik zou anders heusch niet weten, wat de menschen hier beginnen moesten zonder die goede juffrouw van Lindenheu vel. Die is een al gulheid; alleen zou het n,ij verwon deren, als mijnheer er van afwist, dat zij rqaar in en uit de besmette huizen loopt of er nietB aan de hand is. Zij zelve schijnt geen vrees te kennen en zp- zeg gen wel eens, dat je dat juist behoedt voor de ziekte. Eduard Rengers voelde zijn bloed sneller stroomen bij die eenvoudige zoo hartelijk gemeende appreciatie van den boer. Ja,- dat was weer op en top Sylvia, om zichzelve geheel te vergeten temidden van al dat leed, waar van zij getuige zou zijn. Dus was hij steeds de rest van den weg naar Lindenheuvel vervuld van Syl via, tot dat hij haar eindelijk in persoon aantrof in het salon, makkelijk in een laag stoeltje geïnstalleerd, met nog een kussen achter het hoofd en verdiept in den laatst verschenen roman. Ze leek, wel een teere bloem, terwijl Alzina een Jeugdige bloem scheen, recht en krachtig, zooals ze daar in rijkleed, naast haar moeder stond.1 De thee was klaar en met loome bevalligheid dien de Sylvia zelve de k"bpjes rond en zei naar aanlei ding van een opmerking van Eduard: Dus je hebt al gehoord van die vreeselijke epi demie op het dorp? Maar hier op den heuvel hoel je ■anders niet bang te zijn voor besmetting. Wij zit ten veilig hoog en droog. HIJ glimlachte als een, die wel beter weet Ja, dan moet je mij noodig waarschuwen om niet bang te zijn, schertste hij. Boer Hempel was er over uit, zoo onverschrokken als Je de besmette wo ningen betradt. Sylvia sloeg verwonderd haar blauwe oogen naar hem op. Och, die Hempel had zeker weer te diep in het glaasje gekeken, anders had hij onmogelijk zoo iets kunnen zeggen. Noch, ik noch Alzina mogen het dorp in en daar houden wij ons streng aan. Onwillekeurig keek hij Alzina's kant uit en ving nog net een wenk op om toch vooral niet op dat onderwerp door te gaan. Benauwend stil werd hij toen, want hij begreep niet, wat hij daaraan nu miszegd had. Het hoefgetrappel dat nu op het grint vernomen werdi, was meteen een goed voorwendsel voor Al zina om verder haar moeder alleen te laten met den bezoeker. Dit laatste incident was Sylvia's blik echter niet ontgaan en niet zoodra had ons meisje het vertrek verlaten of ze fluisterde op geagiteerden toon: Mogelijk gaat Alzina toch nog in het dorp en daarom zal zij er dan ook zoo op gesteld zijn om alleen te rijden. Zij is er ondernemend en roekeloos genoeg voor. Maar ik ben verschrikkelijk- bang dat zij ervan is absoluut zuivere behandeling en de nauw keurigheid die men hebben moet, om b.v. oen Chip- pendale of een Adams saam te voegen. „Zie je wel", glimlachte hij, „dat wij in zekeren zin dezelfde am bitie hebben, n.m. te trachten het denkbeeld tech nisch volmaakt uit te voeren. „Ben je -de eenige man die zich hierop toelegt?" „Goeie hemel neen". Waarschijnlijk dacht Aristotê- les al aan het enten van dieren. Maar ik geloof, dat ik door een geboren talent te hebben van zuiver en nauwkeurig werk met mijn handen te verrichten, verder er in ben dan iemand anders. Waardoor krebg jij de Ingeving om beeldhouweres te worden, Barbs? Vroolijk lachend zei ze: „Door de beelden in het Metropolitan Museum, die hun^beenen of armen kwijt waren. Ik had medelijden met ze. Ik was heel jong en kinderachtig en verzon een spelletje. Ik zoclrt een beeld uit dat bijvoorbeeld een arm noodig had en dan zocht ik onder de andere beelden tot ik een arm vond, die passen zou, of ik zocht een hoofd of wat er ook miste. Door dat spelletje te spelen kwam ik op het idee om heelemaal nieuwe beelden te ma ken en maar niet mijn tijd te verknoeien met brok-, stukken". „En dan te denken, dat wij elkaar niet hebben be grepen", zei dr. Ferris. „Gunst, Barbs, jou eerzucht stamt in rechte lijn af van de mijne. Een verminkt beeld heeft jou jelevenstaak aangewezen, een ver minkt kind wees mij de mijne. Hieruit blijkt, dat in het diepst van ons hart wij beiden heelmeesters zijn". „Ik ben met poppen begonnen", zei Barbara, „En ik met Guineesche biggetjes". De huisknecht kwam binnen met een blad mei whiskey en soda. Barbara stond op. „Zal ik je eens inschenken". „Graag, maar piet te veel". Zij schonk hem in en ging weer aan zijn voeten zitten. „Nadat ik promoveerde", zei dr. Ferris, „deed ik twee jaar lang ambulancewerk ongelukken, ge boorten, branden, etc. Ik wilde graag leeren en overwerkte mijzelf. Op een morgen, nadat ik de heele nacht bezig was geweest een vreeselijk tegenstribbe lende kleine Pool in de wereld te brengen, werd ik geroepen naar het huis van een wereldberoemd man in de East 34e straat. Het huis was vol bedienden, die allemaal half dol van verdriet en schrik waren. Dé heer des huizes en zijn vrouw waren' buiten de stad en hun zoon, een prachtjongen van ongeveer tien jaar, was overreden door een vrachtwagen. Voor zoover ik uit kon maken was zijn gouvernante, een Duitsche idioot, er voor verantwoordelijk. Maar dat is op het oogenblik van minder belang. De bee- nen van den jongen waren afschuwelijk verbrijzeld en verminkt. Het scheen mij toe, dat, om zijn leven te redden, ze terstond afgezet moesten worden. De huisdokter was de beroemde oude dokter \Vatson Belh Ik liet hem halen. HIJ kwam niet dadelijk en toen ik zoo lang als ik durfde gewacht had, nam ik de zware verantwoordelijkheid van de operatie op mij. Ik be dwelmde het kind met ether en zette de beenen vlak onde rhet heupgewricht af. Toen kwam dr. Bell. Hij was een heel oud, goed vriend van-mijn vader en hij was altijd bijzonder hartelijk voor mij ge weest. Eerst ging hij na of hetgeen gebeurd was goed was gedaan. Toen onderzocht hij de geamputeerde beenen. Toen stuurde hij de verpleegster buiten de kamer. Vervolgens draaide hij zich om en keek mij aan en zijn gelaat was grauw en strak als marmer. Hij zei: „Gek die je-bent, idioot". En hij legde mij glashelder uit, dat de beenen nooit geamputeerd haid- den moeten worden. Toen zij hij vriendelijker: „Ter- wille van je vader zal ik je figuur redden, jong- mensch. Ik zal mijn goedkeuring aan dit ongeval geven. Terwille van je vader en van je moeder. Ik heb je altijd als een aangenomen zoon beschouwd. Ben je dronken?" Ik vertelde hem, dat ik de heele nacht op was ge weest en niet had geslapen sinds den vorigen mot gen vijf uur. Hij haalde z'n schouders op en zei: „Als je hoofd helder was geweest, hadt je 't niet kunnen doen". ,,'t Is afgrijselijk", zei hij, „gruwelijk. Dit arme jongske moet nu z'n leven lang een wrak Zijn, om dat een gezonde, levenslustige man niet buiten een beetje slaap kan. Maar God zij dank zal 't kind ten minste nooit weten, dat de operatie onnoodig was". Eenparig keerden wij ons om en keken naar het jongetje. Zijn oogen waren open. Hij was wonderbaar lijk snel uit de verdooving ontwaakt. En aan de uit drukking van zijn gezicht zagen we, dat hij alles ge hoord had en....-;, dat hij het begrepen had". Barbara narp de hand van haar vader in de haren en drukte die stevig. „Arm vadertje", zei ze. „Natuurlijk vertelde het kind alles aan z'n ouders", vervolgde dr. Ferris. „Maar om mijn figuur te red- dnf'w* V.La'9°f het gedrukt stond. Hij zei, dat hetgeen het kind dacht gehoord te hebben een deel van een ether-visioen was. En ik loog ook en n geloofde het jongetje. Maar voor dat dr. tsen pet had kunnen verhoeden had ik den jongen al gezegd ik was hysterisch en gek dat als er ooit iets op de wijde wereld was dat ik voor hem zou kunnen doen, ik het doen zou, wat het ook was.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1917 | | pagina 5