tweede slap.
Sphanop
Door storm beloopen.
DE BOETE.
Zatèriïaq 1 September 1917.
60s'e Jaarga ig No. 6064.
FEUILLETON.
Uuiiuijui
wan!.
II.
Alzina was jong rijk. Behalve deze twee groote
„'nt rekkelijkheden, had ze een allerliefst gezichtje met
heel ondeugends erin, wat haar aanbidders juist
dol verliefd deed zijn. Ze telde er dan ook bij tiem-
die steeds als zoovele muggen om de kaars
r had derden, Haar, eigen moeder had ze verloren, nog
«ia een heel klein kind; maar van haar tiende jaar
of was er ,een allerliefst stiefmoedertje ten tooneele
verschenen, waar Alzina met bewondering en eer
bied naar opzag.
je ma# nie Sylvia noemen, zei het kleine vrouw-
tie toen ze zag dat de naam van „moeder" ons
meisje niet makkelijk over de lippen kwato.
En zoo was het gebleven van den allereersten dag
af dat Sylvia haar intrede deed in het huis van den
heer Sutherland.
Alzina's lof was onbeschrijfelijk gelukkig. Iedere
gril kon en mocht zij toegeven; geen mensch, die
haar tegenhield. Zoo had ze met haar vader's toe
stemming weer pas een stoomjachtgekocht, „De
Zeemeermin", waarop zij de heerlijkste dagen van
haar jong leventje doorbracht te midden van vrien
den en kennissen, die ze precies heelemaal naai
haar eigen zin gekregen had.
„De kapitein, zegt, dat we slecht weer krijgen",
zei ons meisje tegen haar stiefmoeder, die kalm op
een laag stoeltje de rotsige kust van Noorwegen zag
naderen.
Het kan geweldig spoken in de Noordzee. Bent
u niet bang?
Stiefmoedertje was de kalmte in persoon en had
zelfs zoo iets rustigs in heel haar optreden, dat het
wel leek, of nooit eenigerlei omstandigheid haar van
de wüs zou kunnen brengen.
O, weineen, meisje.
Ja. ik vraag het nu expres, omdat we dan nog
terug konden keeren. De mannen geven er natuur
lijk niet om en wij vrouwen moeten dus onze eer
ophouden, want het zal er oiii spannen, luidt de
voorspelling.
.Sylvia lachte. Het is anders een verrukkelijk
tochtje geweest.
Ja, antwoordde Alzina, maar niet uit den grond
van haar hart, dat zag moedertje wel.
Toch schijn je niet heelemaal voldaan te zijn,
kindje?
Met hetgeen we onderweg gezien hebben,' wel,
ninnr mot de passagiers
Die waren allemaal heel geschikt, behalve één
Hier hield ze plotseling op, om zich te overtuigen
dat er toch vooral niemand in de omgeving was.
-• Behalve, vulde ze nu aan, op fluisterenden toon:
Eduard Bengers.
Dit zeggende, wees zij met een lichte hoofdbewe-
ginr naar een iRngen, slanken man die naast haar
vader het dek op en neer stapte.
Wel, kindje, wat heeft hij je dan gedaan?
r- Ja, ik kan niets bepaalds noemen. Maar ieder
een aan boord is bijzonder vriendelijk en aardig te
gen mil geweest, alleen hij ki.ikt de menschen aan
of hij 't te erg vindt met zoo'n onbeduidende zich
maar een oogenblik te bemoeien. Bij intuïtie voel ik,
dat hii mij niet uit kan staan; verachtelijk slaat hij
al mijn doen en laten gaande. Laatst weer op een
ochtend ♦oc*1 1100 kwam hij 's morgens om
vier uur, al op dek en vond mij daar. Ik was na
tuurlijk voor het gemak nog op mijn kousen, met
een groote sjaal om en nog met de krulspelden In
mjin haar. Hij scheen dat verbazend „shocking" te
vinden en wilde weer even gauw verdwijnen als hij
gf komen was. Maar ik riep hem terug en nu gingen
we met z'n beiden je lof zingen, Sylvia, want dat
wordt kapitein Rengers nooit moe. Je bent zijn ideaal
vnn een volmaakte vrouw. Toch zie ik niet in dat
wij zooveel verschillen. Ja 't is waar. Jij bent blond
en ik donker, maar wij zijn toch zoowat van eene
groote en onze trekken hebben ook veel van elkaar.
„Maar onze karakters", viel mevrouw Sutherland
nu in.
„Ja die verschillen zoowat als Noord- en Zuidpool",
gaf Alzina toe.
Ik zal 't nooit zoover brengen, dat ik zoo kalm
word als jij; mijn bloed is te heet en stroomt te gauw.
Een zucht ontsnapte Alzina, terwijl ze die laatste
woorden sprak.
We verlangen juist altijd, wat we niet berei
ken kunnen, dacht mevrouw Sutherland. Aan nie
mand wordt zoo aan alle kanten de aandacht ge
schonken als aan Alzina, en de eenlge man die
haar zijn gunst onthoudt, zou haar Juist voor zich
kunnen winnen, als hij dit begeerde.
had v°orspeld. Den volgenden
hevig stormen en het water sloeg hui-
h^d »6t d6k der ..Zeemeermin". Het schip
hu™ i Tat ruw wefir het hoofd geboden, maar
mSKiThLt toch geweldig spannen. In gewone
omstandigheden was het al lang tijd om naar „kooi"
te gaan, maar niemand dacht nu aan slapen.
cmfwu^ai\ omiiegejlijk naar bed, zei mevrouw oeawaam
terwijl zij naar het gebulder van den manning.
storm luisterüo in haar hut. Met ieder minuutje kan
ons laatste oogenblik geslagen zijn.
Dit zeggende, sloeg ze de blauwe oogen op naar
Eduard Rengers. Ze had hem al als jong meisje
gekend, maar eerst sinds Joh. Sutherland in baar le
ven verschenen was, had ze bemerkt, dat die gere
serveerde Eduard haar in stilte ook lief had. Toen hij
©enter zag hoe de verhouding was tusschen haar en
sutherland, had hij zich slechts tevreden gesteld met
haar vriendschap.
\V aar ia Alzina, Heeft iemand haar ook gezien.
Beneden is ze niet.
Terwijl Sylvia dit riep, kwam haar man de hut
binnen.
Alzina, hijgde hij, is op de brug met den kapitein
en den stuurman, geen macht ter wereld is in staat
naar daar van daan te halen. Ze stoort zich zelfs in
liet minst niet aan mijn geroep en of de beide man-
11611 aar a' irachten te overreden, die uiterste ge
vaarlijke plek te verlaten, zij hout vol, dat ze op
de brug zal blijven staan, ook al moét het schip in
den storm ten onder gaan. Ieder oogenblik kan ze
v an de been raken. Maar met de koppigheid van
een echt bedorven kindje blijft ze daar maar staan.
Mevrouw Sutherland keerde zich tot hun gast.
Mijnheer Rengers, denkt u, dat u haar tot de
orde kunt roepen.
Die vraag klonk hem eerst wat vreemd in de oofen.
Jawel, antwoordde hij. Met geweld natuurlijk,
maar dat zou niet erg beleefd zijn.
Dat komt er niet op aan, zei Alzina's vader rade
loos. Beleefd of. niet, ik zal u uitermate dankbaar
zijn, als u haar weet beneden te brengen.
Eduard Rengers zou zijn zending gaan vervul
en nu voor het eerst met onbeschrijflijke angst ih
de stem. Ze duwde met geweld .de deur open en
keek er uit, zich stevig vasthoudend aan den knop.
Heel haar lichaam trilde van de doorgestane emotie.
De brugriep ze. De brugDie is wegge
slagen. O Goden snikkend viel ze naast haaf
moeder neer.
Toch hield de gehavende „Zeemeermin" het uit,
bekwaam als ze gestuurd werd door de ervaren be- f
De storm was nu aan het afnemen en Alzina keek
naar buiten, naar de nog altijd woeste golven en de i
holle, ruwe zee.
Daar kwam er iemand achter haar staan; een lan
ge, slanke gestalte, met een schrijnend litteeken aan
den duim der rechterhand.
Ze keek naar hem op.
Ik bedacht daar Juist, sprak ze, dat u mij het
leven gered heeft. Een moment later en lk zou on
herroepelijk weggevaagd zijn
Terwijl ze deze woorden sprak, met groote zelf
overwinning, viel haar oog od den geblesseerden vin
ger.
U heeft uw hand bezeerd? vroeg ze. Hoe kwam
dat.
Zoo gauw mogelijk zorgde hij dat de wonde uit
het gezicht kwam, om geen onaangename herinne
ringen te wekken.
O, dat is niets, zei hij. Een onbeduidend schram
metje.
Maar toen zij de haast zag, waarmee hij het lit
teeken voor haar verborg, viel haar opeens het ge
beurde weer in en een gloeiend rood kleurde haai
wangen.
O ja, nu weet ik het weer, sprak ze in een op
welling van berouw. Dat heb ik zelve gedaan; van
drift beet ik u in den duim. Dat kon nog gevaar
lijk worden, want op dat oogenblik was ik half 'dol...
en dat nog wel, terwijl u uw best deedt, mij te red
den. Ik begrijp nog niet, waarom u dat eigen-lijk
ondernam. In uw geval had ik zoo'n roekeloos schep
sel stilletjes aan haar lot overgelaten. Weet u wel,
dat ik u haatte, uit den grond van mijn hart op
dat oogenblikMaar nu zeg ik u dank, even vu-
len. Aan persoonlijk gevaar dacht hij op dat oogen- rig gemeend. Want ik hoop nog heel lang te leven
blik niet; evenmin als om de bezorgdheid van den O, verheeld je, dat ik eens had moeten sterven,
heer Sutherland voor zijn kind. Maar Sylvia had een Bij die gejachte bedekte ze het gelaat met de han:
beroep gedaan op zijn ontembare natuur en haar
wilde hij niet teleurstellen.
Met moeite bereikte hij de brug,-die geheel over-
den en eeï' zenuwachtig snikken doortrilde haar
lichaam.
Al honderd malen gedurende de rest van den door
dekt was door het zilte schuim. Daar stond Alzina maakten nacht had ze zichzelve afgevraagd, waarom
met haar langen regenjas aan en een Zuidwester hij haar toch gered had. En toen ze hem dit einde-
op het hoofd, waar haar pikant donker gezichtje lijk rechtstreeks vroeg, antwoordde Eduard Rengers
geheel onder verscholen bleef. Ze leek echt jongens- 'akelig kort:
achtig in haar overmoed om zulk noodweer te trot- Mevrouw Sutherland was ongerust, zij had het
seeren.
Eduard Rengers kwam haar nu achterop en zijn
krachtige stem was nog zeer goed waarneembaar bo
ven het geloei van den storm, toen hij sprak:
Pardon, juffrouw Sutherland, u moet onmiddel
lijk beneden komen, 't Is hier niet veilig voor u!
Juffrouw Sutherland keek zijn kdnt uit met ver
achtelijke uitdrukking op het gelaat en schudde 't
hoofd met een vastbesloten:
Neen, ik blijf hier staan.
Dat kan toch niet, antwoordde hij kalm, want
ik heb beloofd u beneden te brengen.
Ze haalde de schouders op.
't Is mijn jacht,- zei ze en ik begrijp niet, wat
mij gevraagd.
Die woorden waren als een koud stortbad.
O, was ook al, dat Alzina antwoordde, Sylvia
heeft het u gevraagd; nu begrijp ik het
III
Toen ze veilig en wel weer aan land waren, ging
Eduard zijn weg, maar had intusschen een sterken
indruk nagelaten op Alzina, Zijn wil had gezege
vierd en ook bewonderde zij den moed, waarmee
hij haar had durven redden, zoodat ze dan ook dit
maal elkaar fatsoenlijk de hand hadden gereikt ten
afscheid.
Sylvia vermoedde den loop van zaken wel tusschen
die twee, maar tactvol vermeed ze het heele geval
er zich mee bemoeit. Maar wij zullen nu geen aan te roeren tegenover haar pleegdochtertje,
strijd aanbinden, want het volgend oogenblik lig- Eerst een paar maanden later kwam ze nog eens
gen wij misschien allen op den bodem der zee. terug op het voorgevallene.
Terwijl zij die laatste woorden sprak, had het er je weet toch wel, Alzina, dat Je koene redder
al heel veel van, of deze voorspelling het volgend ons komt opzoeken7
oogenblik bewaarheid zou worden, want de „Zeemeer- Het meisje keek op met een ongewone flikkering
min" ging heelemaal op zij, en beiden moesten zich in de oogen, al deed zij ook haar best om voor het
met geweld aan de leuning vastgrijpen. Onwillekeu- uiterlijk het gehoorde zoo leuk mogelijk op te vat-
rig sloek hij beschermend de armen om haar heen ten.
en scheen niet van plan te zijn zijn last weer op te
geven.
Laat mij los, sprak zij in macbtelooze drift
Maar hij hield haar stevig in de armen gekneld en
scheen niet van zins haar de vrijheid terug te ge
ven. Integendeel voor zij het nog verhoeden kon,
droeg hij haar de brug af, kalm en zeker neerda
lend, niettegenstaande het geweldig slingeren en
stampen van het vaartuig.
„Hoe durft u 'tHoe durft u ?oo iets onderne
men, riep ze worstelend om zich te bevrijden. Nooit,
nooit zal ik u dat vergeven; reken daar maar op.
En doldriftig beet zij hem in de hand, de eenige
wijze van verweer, die ze nog bedenken kon.
Maar hij lette niet op die uitingen, al zijn stre
ven was slechts hierop gericht om den onwilligen
laat veilig en wel bij Sylvia Sutherland te brengen.
Toen hij nu eindelijk zoover was en Alzina in de hut
op de sofa zette, kon hij letterlijk niet meer en
moest eens even op adem komen, terwijl zij onmid
dellijk verwoed weer opsprong en haar betuiging van
zooeven nog met des te meer kracht herhaalde:
Nooit, nooit zal ik u 't vergevenl
Dit zeggende, vloog zij weer op van de plaats,
waar hij haar had neergevleid en liep naar de deur.
Maar voordat zij die nog bereikt had, kantelde de
„Zeemeermin" zoo geweldig overzij, dat het driftige
meisje van de been raakte en iedereen bij intuïtie
vatte, dat er iets noodlottigs moest gebeurd zijn.
Wat was dat, riep Alzina, met spierwit gelaat
Bsn verhaal uit het hedendaageoh New-York
door
GOUVERNEUR MORRIS.
u Uitgave W. DE HAAN, Utreohl
„Je hebt een veel te goed geheugen", zei ze. Dr.
rerrig keek ontevreden „Ik probeer niet om tus-
»cnenbeide te komen", zei hij. „Je bent oud genoeg
om te weten wat Je doet, maar ik zou het bijzonder
Prattig vinden als ik een gepaste afkeer voor Je
p2end Blizzard in je kon opwekken. De prinses en
elkaar""4161' komen alleen g°®d in het sProokJ® biJ
Barbara, „maak je nu maar niet on-
naat h2.vlr miT Als de buste af is gaan wij beidjes
te ieJr? buitenland om t'e zien, te ondervinden en
niet vrn '8 afgesproken. We zullen Mr. Blizzard
mijn hanrt11 mee te Kaan, dus is alles in orde. Hier!
elkaar 7uVr °P!" Ze 'achte Opgewekt en ze gaven
Tot tii« lld.
beïannsteVHiï! k?rt Keioden heb ik maar zeer weinig
toond Heb i5iD !e loopbaan als beeldhouweres ge-
„Nu ia" niet ©enigszins vreemd gevonden?
doos luciféro Barbara. dat heb ik". Ze nam een
lende het vuuï8?1 1 sigarentafeltje en stak knie-
„Ik hoon ln de open haard aan.
ber". ®t je niet hindert", zei ze, „ik bib-
sloeg hw doPpflaar kn)eën liggen en terwijl ze gade
den, stak 7! a ?e vlammetjes groote vlammen wer-
gezicht „rJL'0e banden uit om ze te warmen. Haar
Pon waren ®n voorkant van haar witte ja-
schoone eurig- Ze geleek meer op een
zuchtig'a™^aanbiddende maagd dan op een eer-
het strii/ir,„ 1'haaasch meisje, vastbesloten roem op
Ja" ,,I,6lk yan de wereld te behalen,
neó baalde ze, „ik vond het wel-vreemd. Wan-
ge 1 dat ik het een en ander wilde aanvan-
Zt; Lr,„.Hjd vol belangstelling en bespaarde je
wilde lte> maar toon je wist dat ik één ding
Ze ®Z8ieevde J® het absoluut".
Ik Ietwat spottend,
blauu/o v..eei1 zinnebeeldige voorstelling maken in
Ze Slg 1 marmer: „De negatie",
vaders w'at van 't vuur terug en ging aan haar
hoofri V !*n zitten. Hij legde zijn hand op haar
v ad kind af aan had ze een plotselinge teeder-
heid voor haar vader en leunde een weinig tegen
hem aan als antwoord op de aanraking van zijn
hand.
„Heb je het ooit vreemd gevonden vroeg hij,
„dat je nooit eenige belangstelling in mijn loopbaan
hebt getoond?"
„Ik ben altijd bar trotsch op Je geweest zei se.
„Dat weet je toch wel!"
Ja, je bewonderde mijn resultaten zei hij, „het
uiterlijk vertoon, krantenartikelen, lezingen houden,
het racen in exprestreinen tegen den dood. Maar het
geen me het meeste bezig gehouden heeft gedurende
de laatste dertig jaar, dat weet je niet eens. Ook ken
je het doel niet, dat ik voel te moeten bereiken, al
vorens ik me er bij neerleggen kan van t leven te
M J^en",' zei ze zacht, „ik weet het niet. Vertel het
me. Ik wou er zoo graag belang in stellen
„Natuurlijk weet je dat ik proeven neem met die-
r6n'\
Ja, ik heb kratten met guineesche biggetjes en
apen voor de deur van het laboratorium zien staan.
Het maakte me meestal wat verdrietig. Maar het
zal wel de eenige manier zijn om bepaalde resulta
ten te verkrijgen. En je maakt ze altijd weg, ni
^Ja? altijd. Ze lijden niet meer dan een
het heelen van een diepe, zuivere snede. Met andere
woorden, ze lijden heelemaal niet. En ze rijn 1niet on
gelukkig en ze zijn niet haatdragend. Toch zou ik
het nietdoen als ik het laten kon. Ik geloof lieveling
dat ik mjjn zonden goed moet maken dww h
menschdom een groote weldaad te bewijzen. Het
schijnt nu nog maar een kwestie van de volmaking
der techniek te zijn. Ik heb al buitengewone resul
taten verkregen".
Waaruit bestaat het eigenlijk
Je weet natuurlijk dat een stuk vel van het eene
mensch met succes op een ander kan geent worden.
Nn dat kan ook gebeuren met een lever, een vinger,
een band êe^vJIt, een arm of been. Ik heb op het
oogenblik' twee apen een zwarte en een grijze. De
zwarte aap heeft de handen en voorarmen van den
i?rii7p en de grijze die van den zwarte. Achttien
maanden^ geleden heb ik ze verwisseld. En met die
geënte ledematen hebben ze dezelfde kracht be
kwaamheid ontwikkeld als ze hadden met hun e gen
ledematen. Ik heb een aap die maar één oog had toen
hij kwam. Nu heeft hij er twee, ze komen niet goed
bij elkaar wat kleur betreft, maar met het eene ziet
hii even goed als met het andere. Wanneer deze
denkbeelden volmaakt zijn, zal het misschien moge
lijk zijn, oude menschen jong te maken. Het geheim
Ja dat wil ik wel gelooven, antwoordde ze, met
een zweem van bitterheid in den toon. Hij zal ver
langen Je weer eens te zien.
Maar toen bemerkende, dat Sylvia's gelaat betrok,
haastte zij zich erbij te voegen:
O, neen, neen. Ik ben niet jaloersch .op je, hoor!
Je kunt niet helpen, dat je zijn bewondering pt-
dwingt Alleen zou ik maar zoo graag wat op Je lij
ken, opdat ik althans een klein beetje in zijn smaak
viel.
Sylvia zuchtte. Zij was volstrekt niet zoo naijverig
op Renger's teederé gevoelens jegens haar.
Vader heeft hem gisteren in de stad ontmoet
en toen vroeg hij belet voor vanavond. Hij kon niet
precies het uur van zijn komst bepalen, omdat dit
afhankelijk was van zooveel. In ieder geval zullen
we maar naar het station sturen om zijn bagage te
halen.
Alzina luisterde in stilte. In 't eerst had haar die
tijding niet onaangenaam getroffen, maar nu ging
zij met recht tegen de ontmoeting opzien.
Bij intuïtie voelde zij, dat hij haar verachtte; al
die weken lang op het jacht had hij haar behandeld
en uit den weg gegaan, als een bedorven kindje dat
eens flink op haar plaats diende gezet te worden.
Zij nam zich voor, hem zooveel mogelijk te ontwij
ken en van 't gezelschap te laten genieten van de
lieve, kalme Sylvia; dat toonbeeld van een zachte,
volgzame vrouw I
Wanneer denk Je, dat hij vandaag komt? vroeg
Alzina enkel nog.
Ja, van middag!
Dan zal ik van morgen niet rijden, zoodat dit
als verontschuldiging kan dienen, als ik later ga.
Ik zal dus zorgen, dat ik gereed en gekloed sta, en
precies, ajs hij komt, zal Mascotte voorrijden. Dan zal
de heer Rengers een oogenblik in alle stilte en op
zijn gemak van je kunnep genieten!.
Zou dat niet wat onbeleefd schijnen, Alzina?
Ja, dat kan mij eigenlijk niet veel schelen! Apro
pos Sylvia, heb ik je al verteld, dat vader mij laatst
onderhouden heeft over dat alleen rijden. O, hij had
geweldig veel bezwaren daartegen. Of 't er nu zoo
veel op aankomt, zoo buiten, hó? Maar ik heb hem
aan 't verstand gebracht, dat ik niets gesteld was op
dat gezelschap van zoo'n gelaarsden en gespoorden
groom, op den achtergrond. Me dunkt, dat geeft Je
zoo'n benauwd gevoel en Je weet wel, mijn vrijheid
gaat bovenal.
Dan hoop ik maar, dat je toch vooral op een be
hoorlijken afstand blijft van het dorp, zei mevrouw
Sutherland, terwijl haar een' rilling door de leden
liep.
Alzina antwoordde niet. Zij was druk bezig bloe
men in een vaasje te schikken.
IV.
Eduard Rengers zag er kraniger uit, dan ooit, toen
hij uit den trein sprong en dan ook» de eenige rei
ziger was, die in dat kleine nest uitstapte.
HIJ hield dol veel van wandelen en zette er behoor
lijk den pas in naar Lindenheuvel. Hij kende heel
goed den weg naar het oude familiegoed der Suther-
lands.
Op zijn tocht daarheen kwam de breedgeschouder
de Hampel, een der boeren uit den omtrek, hem ach
terop en eerbiedig aan de pet tikkend, vroeg hij be
langstellend:
Gaat u naar Lindenheuvel, mijnheer?
Ja.
Door het dorp heen?
Juist.
Toch zou ik u raden dit niet te doen, iedereen
ontwijkt zooveel mogelijk de besmetting, er heerscht
n.1. diphteritus en de menschen sterven eraan als
ratten en muizen. Neemt u liever uw weg door het
bosch heen. lk moet toch ook dien kant uit, dan kan
ik u als gids dienen, zooveel is het heusch niet om.
Rengers nam dit vriendelijk voorstel aan en drukte
zijn leedwezen uit over de bezoeking voor het dorp.
Ja, zei de spraakzame boer het ia natuur
lijk een vreeselijk ding voor de plaats. Maar wij zijn
anders jarenlang merkwaardig verschoond gebleven
van allerlei ziekten en het vee ook. Ik zou anders
heusch niet weten, wat de menschen hier beginnen
moesten zonder die goede juffrouw van Lindenheu
vel. Die is een al gulheid; alleen zou het n,ij verwon
deren, als mijnheer er van afwist, dat zij rqaar in en
uit de besmette huizen loopt of er nietB aan de hand
is. Zij zelve schijnt geen vrees te kennen en zp- zeg
gen wel eens, dat je dat juist behoedt voor de ziekte.
Eduard Rengers voelde zijn bloed sneller stroomen
bij die eenvoudige zoo hartelijk gemeende appreciatie
van den boer.
Ja,- dat was weer op en top Sylvia, om zichzelve
geheel te vergeten temidden van al dat leed, waar
van zij getuige zou zijn. Dus was hij steeds de rest
van den weg naar Lindenheuvel vervuld van Syl
via, tot dat hij haar eindelijk in persoon aantrof in
het salon, makkelijk in een laag stoeltje geïnstalleerd,
met nog een kussen achter het hoofd en verdiept
in den laatst verschenen roman. Ze leek, wel een
teere bloem, terwijl Alzina een Jeugdige bloem
scheen, recht en krachtig, zooals ze daar in rijkleed,
naast haar moeder stond.1
De thee was klaar en met loome bevalligheid dien
de Sylvia zelve de k"bpjes rond en zei naar aanlei
ding van een opmerking van Eduard:
Dus je hebt al gehoord van die vreeselijke epi
demie op het dorp? Maar hier op den heuvel hoel
je ■anders niet bang te zijn voor besmetting. Wij zit
ten veilig hoog en droog.
HIJ glimlachte als een, die wel beter weet
Ja, dan moet je mij noodig waarschuwen om
niet bang te zijn, schertste hij. Boer Hempel was er
over uit, zoo onverschrokken als Je de besmette wo
ningen betradt.
Sylvia sloeg verwonderd haar blauwe oogen naar
hem op.
Och, die Hempel had zeker weer te diep in
het glaasje gekeken, anders had hij onmogelijk zoo
iets kunnen zeggen. Noch, ik noch Alzina mogen het
dorp in en daar houden wij ons streng aan.
Onwillekeurig keek hij Alzina's kant uit en ving
nog net een wenk op om toch vooral niet op dat
onderwerp door te gaan.
Benauwend stil werd hij toen, want hij begreep
niet, wat hij daaraan nu miszegd had.
Het hoefgetrappel dat nu op het grint vernomen
werdi, was meteen een goed voorwendsel voor Al
zina om verder haar moeder alleen te laten met den
bezoeker.
Dit laatste incident was Sylvia's blik echter niet
ontgaan en niet zoodra had ons meisje het vertrek
verlaten of ze fluisterde op geagiteerden toon:
Mogelijk gaat Alzina toch nog in het dorp en
daarom zal zij er dan ook zoo op gesteld zijn om
alleen te rijden. Zij is er ondernemend en roekeloos
genoeg voor. Maar ik ben verschrikkelijk- bang dat zij
ervan is absoluut zuivere behandeling en de nauw
keurigheid die men hebben moet, om b.v. oen Chip-
pendale of een Adams saam te voegen. „Zie je wel",
glimlachte hij, „dat wij in zekeren zin dezelfde am
bitie hebben, n.m. te trachten het denkbeeld tech
nisch volmaakt uit te voeren.
„Ben je -de eenige man die zich hierop toelegt?"
„Goeie hemel neen". Waarschijnlijk dacht Aristotê-
les al aan het enten van dieren. Maar ik geloof, dat
ik door een geboren talent te hebben van zuiver en
nauwkeurig werk met mijn handen te verrichten,
verder er in ben dan iemand anders. Waardoor krebg
jij de Ingeving om beeldhouweres te worden, Barbs?
Vroolijk lachend zei ze: „Door de beelden in het
Metropolitan Museum, die hun^beenen of armen
kwijt waren. Ik had medelijden met ze. Ik was heel
jong en kinderachtig en verzon een spelletje. Ik zoclrt
een beeld uit dat bijvoorbeeld een arm noodig had en
dan zocht ik onder de andere beelden tot ik een arm
vond, die passen zou, of ik zocht een hoofd of wat
er ook miste. Door dat spelletje te spelen kwam ik
op het idee om heelemaal nieuwe beelden te ma
ken en maar niet mijn tijd te verknoeien met brok-,
stukken".
„En dan te denken, dat wij elkaar niet hebben be
grepen", zei dr. Ferris. „Gunst, Barbs, jou eerzucht
stamt in rechte lijn af van de mijne. Een verminkt
beeld heeft jou jelevenstaak aangewezen, een ver
minkt kind wees mij de mijne. Hieruit blijkt, dat
in het diepst van ons hart wij beiden heelmeesters
zijn".
„Ik ben met poppen begonnen", zei Barbara,
„En ik met Guineesche biggetjes".
De huisknecht kwam binnen met een blad mei
whiskey en soda.
Barbara stond op. „Zal ik je eens inschenken".
„Graag, maar piet te veel".
Zij schonk hem in en ging weer aan zijn voeten
zitten.
„Nadat ik promoveerde", zei dr. Ferris, „deed ik
twee jaar lang ambulancewerk ongelukken, ge
boorten, branden, etc. Ik wilde graag leeren en
overwerkte mijzelf. Op een morgen, nadat ik de heele
nacht bezig was geweest een vreeselijk tegenstribbe
lende kleine Pool in de wereld te brengen, werd ik
geroepen naar het huis van een wereldberoemd man
in de East 34e straat. Het huis was vol bedienden,
die allemaal half dol van verdriet en schrik waren.
Dé heer des huizes en zijn vrouw waren' buiten de
stad en hun zoon, een prachtjongen van ongeveer
tien jaar, was overreden door een vrachtwagen.
Voor zoover ik uit kon maken was zijn gouvernante,
een Duitsche idioot, er voor verantwoordelijk. Maar
dat is op het oogenblik van minder belang. De bee-
nen van den jongen waren afschuwelijk verbrijzeld
en verminkt.
Het scheen mij toe, dat, om zijn leven te redden,
ze terstond afgezet moesten worden. De huisdokter
was de beroemde oude dokter \Vatson Belh Ik liet
hem halen. HIJ kwam niet dadelijk en toen ik zoo
lang als ik durfde gewacht had, nam ik de zware
verantwoordelijkheid van de operatie op mij. Ik be
dwelmde het kind met ether en zette de beenen
vlak onde rhet heupgewricht af. Toen kwam dr. Bell.
Hij was een heel oud, goed vriend van-mijn vader
en hij was altijd bijzonder hartelijk voor mij ge
weest. Eerst ging hij na of hetgeen gebeurd was goed
was gedaan. Toen onderzocht hij de geamputeerde
beenen. Toen stuurde hij de verpleegster buiten de
kamer. Vervolgens draaide hij zich om en keek mij
aan en zijn gelaat was grauw en strak als marmer.
Hij zei: „Gek die je-bent, idioot". En hij legde mij
glashelder uit, dat de beenen nooit geamputeerd haid-
den moeten worden. Toen zij hij vriendelijker: „Ter-
wille van je vader zal ik je figuur redden, jong-
mensch. Ik zal mijn goedkeuring aan dit ongeval
geven. Terwille van je vader en van je moeder. Ik
heb je altijd als een aangenomen zoon beschouwd.
Ben je dronken?"
Ik vertelde hem, dat ik de heele nacht op was ge
weest en niet had geslapen sinds den vorigen mot
gen vijf uur.
Hij haalde z'n schouders op en zei: „Als je hoofd
helder was geweest, hadt je 't niet kunnen doen".
,,'t Is afgrijselijk", zei hij, „gruwelijk. Dit arme
jongske moet nu z'n leven lang een wrak Zijn, om
dat een gezonde, levenslustige man niet buiten een
beetje slaap kan. Maar God zij dank zal 't kind ten
minste nooit weten, dat de operatie onnoodig was".
Eenparig keerden wij ons om en keken naar het
jongetje. Zijn oogen waren open. Hij was wonderbaar
lijk snel uit de verdooving ontwaakt. En aan de uit
drukking van zijn gezicht zagen we, dat hij alles ge
hoord had en....-;, dat hij het begrepen had".
Barbara narp de hand van haar vader in de haren
en drukte die stevig. „Arm vadertje", zei ze.
„Natuurlijk vertelde het kind alles aan z'n ouders",
vervolgde dr. Ferris. „Maar om mijn figuur te red-
dnf'w* V.La'9°f het gedrukt stond. Hij zei,
dat hetgeen het kind dacht gehoord te hebben een
deel van een ether-visioen was. En ik loog ook en
n geloofde het jongetje. Maar voor dat dr.
tsen pet had kunnen verhoeden had ik den jongen
al gezegd ik was hysterisch en gek dat als
er ooit iets op de wijde wereld was dat ik voor hem
zou kunnen doen, ik het doen zou, wat het ook was.