WOENSDAG 28 MEI 1115 62ste Jaargang No. 6420. TWEE MENSCHEN. EERSTE BLAD. Schetsen uit de Rechtzaal. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. SCHAKER Alstitci Nieuws- ClMAlT. AiwtEiiit- LuüniUii Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur wor- den ADVERTENTIËN_in_het eerstnitkomend nummer geplaatst. SCHAGEN, LAAN D 5. lilt. Teleph. No. 20. Prijs per 3 maanden fl.20 per post f 1.40. Losse nummers óecnt ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f 0.75. iedere regel meer 14 cent (bewijsno. inbegrepen). Groote lett. worden naar plaatsr. berekend Dit nummsr bestaat uit twee bladen. „Gentleman", Vanuit z'n kantoor had Willem haar getelefo neerd. 't Was al laat ln den middag. Zij had er ab soluut niet op gerekend, dat er iemand meer aan de tafel zou zijmEn 't was ook heelemaal tegen Willem's gewoonte om haar zoo plotseling te stellen tegenover het „fait accompli" van een gast, dien hij had uitgenoodigd. Zeg Wim, had Jo gezegd, heusch vent, ik weet niet, hoe ik 't klaar moet krijgen. Feitelijk is er voor ons-zelf mondjesmaat. Je weet wat 'n slak Kaatje isZou je dien vriend van je niet op een anderen dag? Neen, riep Willem terug, hij gaat morgen weer voor een poos weg. Ik had hem in jaren niet gezien .Maak geen drukte. Hij is een gezellige baas. Probeer 't maar te schikken, vrouwtje. Nu, enfin, Jo, ik zal doen wat lk kan, maar als t misloopt, dan is het voor jouw verantwoordelijkheid. Dan schaam ik me dood over wat die man straks te eten krijgt. Bonjour, riep Wim, 't zal best in orde komen, hoorWeg was hij van de telefoon. En Jo naar de keuken, om met Kaatje te over leggen. Meneer bracht een vriend mee, 't was nu al half vier. F.r moest alles zijn, met het oog op den dinar-gast. Jo stopte Kaatje een gulden in de hand. dat de mtid liaar gewone laksche-onverschilligheid wat zou afschudden. Ze wou nu zoo graag dat Wim eens groote oogen zou opzetten. Hé, dat heb je knap klaar gespeeld, meid En haar een zoen geven. En haar aankijken, met oogen, waarin zij duidelijk herkende zijn bewonde ring voor vrouwtjeZij dribbelde rond en haalde allerlei dingen uit kasten. Legde het tafelzilver uit, dat Kaatje 't straks zou oppoetsen. Telefoneerde naar den slager, den comestibleshandelaar. Jo had het nu razend druk. En anders wekte dat bezig-zijn haar op, gaf haar een prettig gevoel. Nu was het anders. Zij voelde zich angstig, gejaagd, met iets in zich van naderend ongeluk. Zij werd plotseling als overrompeld door een dollen angst, dat er iets met het kind zou zijn. Met Jantje, die sinds een paar maanden op de Fröbelschool was. En de otbsessie van zich angstig maken werd zoo sterk, dat ze naar de school telefoneerde, een boodschap verzon, en toen informeerde of Jantje ook nog hoestte. Zij had vergeten de meid iets mee te geven, dat het kind moest innemen. Maar de directrice kwam zelf aan het toestel Verzekerde mevrouwtje, dat Jan aan 't spelen was, zoo gezond als een visch. Wacht u een oogenblikje, zei directrice en toen hoorde Jo eensklaps de stem van haar Jantje: Dag, maatjeDag maatje, dag schatje Zij lachte om haar kinderachtigen angst. Maar 't bleef op haar drukken. Loodzwaar. En vruchteloos trachtte zij het van zich af te wente len. Tegen half zes zouden ze komen. En hoe dichter t kwam bij dat uur, des te grooter werd de onrust, die Jo beheerschte. Zij nam een lepel van calmans. Voelde zich slaperig worden, erg onbehagelijk. Zoo wilde zij niet voor den gast verschijnen. Za ging zich wasschen, coiffeeren. Ze strooide hier en daar laagje poudre-de-riz. Zij ging naar beneden en nam een klein slokje Madera. Zij wilde voor den vriend van Wim niet komen als een zeurig, triestig vrouwtje. Daar hoorde zij Wim de straatdeur open maken. Gepraat was er in de vestibule. En Jo, die voor den spiegel iets aan haar toilet stond te ver schikken, luisterde scherper, 't Wrong en drukte nu veel heviger om haar hart Daar waren ze. En marmerkoude was de-hand, die zij den vriend bood. En heel buitengewoon was het zelf-bedwang dat zij noodig had om te verhoeden dat Wim iets merkte. De vriend boog heel diep. Heel eerbiedig. Keek Jo toen scherp aan. Met voor wien goed oplette, met veel aandacht, ohserveerde-iets spottends in het koele grijs van zijn oogen. Hij had tegen Wim gezegd, dat hij Jo wel kende. Van jaren geleden. En 't was zoo. Voordat zij met haar moeder uit Indië naar Nederland vertrok, had de vriend haar gekend. In de dagen, toen haar va der nog in Batavia zijn bureau had. En zij dicht bij de stad een soort van landhuisje, mooi ingericht, bewoonde. Toen was 't geweest De vriend van Wim wistKende de historie van den luitenant der infanterie, die officieus ver loofd was geweest met Jo ter Linden. Zij waa toen nog heel jong. Een dweepetertje, uitgelaten en opge wonden schepseltje. En toen was gebeurd, die histo- rie, waar half Batavia een week lang stof tot klet- i sen door had gekregen. Coup de folie. De zestien-1 jarige Jo en luitenantje waren weg geweest. Twee dagen lang. Pa was tegen het engagement. Zij wil den 't doordringenMaar luitenantje had berouw gekregen. En men had er een mouw aan gepast. Jo was heette het, naar een vriendin van ma te Buitenzorg geweest. Had pa en ma alleen maar eens willen bang maken. Men lachte er om. Zoo'n kind, hé?Maar de menschenen Batavia, de ken nissen, bleven 't hunne ervan denken. Schudden het hoofd als op dat avontuurtje van Jo ter Linden en het luitenantje werd gezinspeeld. Jawel, naar de vriendin te Buitenzorg. Kun-je begrijpen. Zoo uiter lijk bleef men als vroeger met de Ter Lindentjes omgaan. Maar er was toch iets stijfs, iets van hautain, van minachtend-glimlachen in de vriende lijkheid der menschen te Batavia gekomen. Toen was de vader gestorven. Gingen moeder en Jo naar Holland terug. En het avontpprtje raakte in 't vergeetboek. Jo ter Linden was acht en twintig toen zij Wim leerde kennen. Niemand dacht meer aan het in Batavia met luitenantje gebeurde. Maar Jo wist, dat Wim streng van opvattingen was. Tot op de grens van 't harde, H geborneerde. Zij wist, dat hij haar aanbad. Haar vereerde. Jo beschouwde als een engel van reinheid. Zij wist ook, dat Wim voor haar verloren zou zijn, wanneer hij iets zou vermoeden van Dat stond vast. 't Zou sterker zijn dan z'n liefde voor Jo Toen stqnd daar de vriend van wien zij nooit gehoord had. Hij was een veertiger, maar scheen jonger. Aan tafel .s hij met Jo sprak, dan spotte 't uit zijn oogen. W tm merkte dat niet, maar zij voelde het Zij sloeg - r oogen telkens neer, onder den drang van zijn blik. Wel vond Willem, dat vrouwtje dien middag iets stugs, iets mats over zich had. En s'avonds, toen vriend weg was, vroeg hij of haar iets scheelde. Wat hoofdpijn weer, zei ze, anders niet. Maar die Koen Wetering ls toch geen sympa thie van je, zeg nu eens eerlijk. Och, zei Jo, schokschouderend, sympathie Bijzonder aangenaam vind ik hém niet Ik even min, zei Willem, maar we hadden elkaaT in zoo lang niet ontmoet Hij kende je pa nog uit de Oost Herinner je hem nog uit de kindsche jaren. Flauwtjes zei Jo. En zij ging de kamer uit. Naar boven. Op het balcon ging zij zitten. In een luier stoel. En tuurde in den tuin. Terwijl het angstge voel in haar groeide. Ik kan 't hem niet vragen, zei zij, naast Wetering voortwandelend, op den buitenweg, 't is onmogelijk. Liever maak ik er een eind aan. Die marteling is niet uit te houden. Je overdrijft, zei Koen Wetering, als je Willem vertelt, wat ik je verteld heb dan ziet hij daar niets vreemds in. Hij zal misschien een beetje prut telen. Je beknorren over je verkwisting. Een preek- je houden. Anders niet. Wat is voor Willem nu drie honderd popEn ik verzeker je, ik moet het geld positief hebben, t Komt terecht, natuurlijk. Maar na die deveine van eergisteravond zit ik leelijk in de penarie. Eventjes over de achthonderd verloren in den tijd van nog geen uur. Meneer Wetering sloeg met z'n rotting tegen de gelakte punten van zijn schoenen. En wachtte wat mevrouw Jo nu zou zeggen. Maar zij liep zwijgend voort. Doodsbleek, de lip pen stijf opeengeklemd. Nu en dan keek zij den man aan, die naast haar voortl'ep. Die haar had laten gevoelen, begrijpen, dax wanneer ze hem niet hielp, dat-ie danHij, die kende alle finesses van het avontuurtje met luitenant, van vele jaren ge leden Ik moet 't morgen hebben, zei Wetering, 't be treft een eereschuld, weet JeZij keek hem aan met onverholen minachting. Terwijl een smadelijke grijns om haar lippen speelde. Ben eere-schuld. Daarvan durfde afdreiger spreken. Wetering merkte 't best. Maar hij glimlachte eens. Als de duiten maar kwamen... v. Ik zal zien, zei mevrouw Jo, wacht mij morgenmiddag hier dan weer op den- zalfden tijd. Accoord, zei meneer Wetering. En hij nam zeer diep den hoed af voor dame, gade van vriend, die een zijstraat insloeg. Meneer Wetering was en bleef naar uiterlijk doen onder alle omstandigheden „gentleman" Maar een paar uur later meldde zich dien dag, een rechercheur aan op Wim's kantoor. Vroeg hem dringend en onder vier oogen te spreken. Vertelde na korte voorbereiding. Dat mevrouw was aangehouden. In een maga zijn van gouden diamanten. Zij had naar armban den gevraagd. En de spionobediende, die altijd door de klanten ongezien op uitkijk stond, had gemerkt, dat mevrouw een kostbaar voorwerp wegmoffelde. Men had haar eerlijk gezegd al eens vroeger verdacht. Maar had niet kunnen gelooven, dat de vrouw van iemand als meneer In zijn drift had de eigenaar van het magazijn de politie gewaarschuwd. In zijn eerste opwelling van verontwaardiging. De man had er nu spijt van. Maar misschien kon er nog Toen is Wim met den politieman gefietst, dollen vaart, naar het bureau. Waar Jo zat. Ala, eene, die niets begrijpt van wat er gebeurd is. En toen zij Wim zag, vloog zij hem om den hals, Klemde zich onstuimig aan hem vast. Zag hem met onbeschrijflijken angst aan. Wist hij?Had We tering hem iets verteld?...:.. Maar Wim kuBte vrouwtje, terwijl hem' de tranen over de wangen liepen. Suste haar als een arm, ziek kindje. Vroeg den bestolen winkelier hem het bedrag te noemen van het weggemoffelde voorwerp. Hij zou 't natuur lijk onmiddellijk betalen. Maar 't was te laat. Er was proces-verbaal opge maakt. Wel mocht mevrouw Jo met Wim mee naar huis gaan. En tot de openbare rechtszitting ls het niet gekomen. Vrouwtje is naar een sanatorium ge bracht. En voor Wim werd nu duidelijk, dat stille, dat apathische van den laatsten tijd. Hij ontmoet nog wel eens Wetering. En die vraagt dan zeer belangstellend naar vrouwtje. En wanneer zij weer thuis zou komen. Als 't zoo gaat, dan denk ik over een maand of drie. Zij gaat goed vooruit, deelde Wim mee. Gelukkige kereL Dat doet me nu toch zoo echt veel genoegen, hé.?roept hartelijk vriend uit En hij gaat peinzend verder. Piekerend over de mogelijkheid van een tweede campagneZulke gevalletjes als met mevrouw m verstandig mensch niet negligeeren... Jo mag een MAITRE CORBEAU. HAAR HET DUITSCH VAN RICHARD VOSZ. 35. ZESDE HOOFDSTUK. Judith Platter haalt donkere uren en volbrengt haai laatste daad, voordat het weer lente wordt Nu lag over de jioeve onder de Koningswandct» de witte winter. HU verstikte elk levensblijden aarder klank; troonde in starre majesteit; .verbeidde in dit groote zwijgen, die ijzige eenzaamheid, waarin een wereldheerscher zich hult. Zelis de galm der kloosterklokken drong niet meer omhoog uit de diepte en slechts als een adelaar, met schril geschreeuw voorbij zweefde, een den, onde|) fijn sneeuwlast krakend, ineenstortte, kwam er leven in (iezc bleeke doodsche natuur. Dadelijk verzouk de glausvollo wereld weer tot geluidloosheid, plechtig1 beid, vrede.... In het rijk. der Koningsvrouw heerschte de afbeid ■van den wuiter. Voor de knechts was deze vol g - varen, voor de dienstmaagden vol gezelligheid. De kuechts brachten de in den herfst gevelde j!n groote db lokken gezaagde bootnen naar de hoeve. Hoog opge "laden waren ae lompe sleden, die de man zelf be- hei" ■--- k wvtuuaig UtH ATVB1V ivw« vUlg I <*lsaten de vuisten, die het beet hielden, geen iwl ^akrachit; of struikelde de man op de spi> y. icladde haan. dan was hij .verloren. De knechts van Judith 5«dyverden in de kunst midden onder het gaan op fj® slede te springen en met deze. ze regeerénd fcij hvide „hoornen" pijlsnel Daar beneden te suizen. De toeester in dit gevaarlijk spei bleef Martin. 's Avonds zaten de dienstboden bijeen in de rui tte dienstbodunkamer De meisjes sponnen, de jonger ttanneui sneden. En e'llen babbeldenDolomietensageu vipengebeurtenissen; avonturen van boschboeren. herr ®rs en jagers; omlaagstortingen en ongelukken; spook ï®schiedtnissen, liefdesgeschiedenissen. De laatste wer a®n door het jonge volkje niet alleen verteld, maar1, beleefd. Martin was onder de Jonge mannen de eenige. Jhe geen miiüiarijtje had. En hij wist toch; een eer? Jjjke minnarij tusschen -twee Jonge menscheakinderei» leidde op de hoeve der Koningsvrouw steeds tot een» "wlijke bruiloft. Dat vist daar boven iadareea est daar zij lu* wis ten. .gebeurde er in Judith Halters huis nooit iets ongepasts. Kregen twee elkaar lief en bekenden zij het elkaar, dan zeiden zij ook dadelijk aan hun meesteres, dat zij elkaar liefhadden. Hand aan hand trad h®t paartje in Zondagsch gewaad de. met heit reeds goudachtig glanzende pijnboamenhout betimmer de kamer binnen; vertelde verlegen zijn jonge liefde; zei bedeesd en tegelijk vertrouwend: neert u er iets tegen, dat wij elkaar liefhebben?',' Beiden wisten uit de ervaringen van anderen wat dan volgde De ernstige oogen van Judith rustim peinzend op de twee jeugdigen. Daarna .zei zij met, zachte, wat weemoedige stem: „Ik zal toezien hoe het met uw liefde staat en of ge braaf kunt blijven. Zie ik. dat ge zijl zooals het voor een echt elkaar liefhebbend paar past. dan zal ik hier boven voor uw bruiloft zorgen. Ook voor de woning, als ge dat wilt. Dus, pas op, dat het goéd gaat." De twee pasten qp", en het werd zoo goed en flink als alles, wat met de vrouw op de hooge hoeve samenhing, ia den gebruikelijken tijd van het jaar. als in de Dolomieten, volgens oeroud gebruikuit ig verloofde ^paren. gelukkige echtgenooten wer" den werd op de Koningshoeve bruiloft gevierd en In de kapel van het Bloedende Hart van Maria klopten twee teedere harten onder den zegen van den nriestér. In eigen persoon gaf de abt de tjgee aan elkaar in het bijzijn van het geheele dienstpersoneel; en... de meesteres die .vlak achter het paar de eereplaats in nam en idie slechts bij zulk een gelegenheid het kleine door' haar gestichte heiligdom betrad. Dan was (het bijna verwonderlijk hoe de gestrenge geestelijke ook nu "weer niet tot de bruiloftslieden maar tot de gastvrouw sprak. Zijn oogen rusten ten") minste voondu.'W op Judiib. En ook z^.- bij het Bloedende Hart van Maria... wendde den blik met van hem af Wat hij bij deze huwelijkstoespraak zei; hoe "hij ihet zeil Het volkje der bergen en bosscheM had tot -nu toe niet geweten, dat aan een mensfcb zulke groote -vurige, machtige woorden gegeven wa ren Ze prezen met engelentocgen menschen ge luk'; noemden dit 's menschen allerhoogste en aller heiligste: zeiden dat zij alle geluk der aarde en des hemels verloren hadden, die moesten leven zonder het hoogste heiligdom der wereld en de zaligheid der liefde te hebben ontvangen, sprak tot nen een man. uie u-j <£t hoogste, aardsche geluk buiten gesloten waren, en in vurig verlangen naar die verloren hemel ver teerd werden. En aan dan hamel waa toch hun je» heala laven gawyd. Sedert den majaarstocht naar de hooge bergweide en het afscheid van den jongen Venetiaan kwam er bij Judith meer en meer een ireemde verandering. Zij bemerkte het. verweerde zich er tegen; voelde hét vergeefsche van haar strijd. Wat gebeurde er met tiaar? Welk een geheimzin^ nige kracht kreeg gaandeweg macht over haar vry en sterk innerlijk wezen? Als jsy aan naar vyeefstoel zat, dan kon het geH beuren, dat aan haar nooit rustende handen het weefspoeltje ontgleed, dat de vljjtigste der 'vrouwen in ledigheid neerzat, verzonken ki diep gepeins; waar uit zij plotseling opschrok, alsof zij uit zware droo- men ontwaakte. Als in zulke oogenblikken een der dienstmeisjes met het een of ander haar meesteres op zocht. dan waagde die het niet haar aan te spreken; zij keek verlegen haar haar; sloop yeer weg; vertelde de pnderen fluisterend „Stoor haar niet. Zij heeft weer haar donkere uur." „En weer haar donkere uur" had Judith, hls 's avonds op het blinkend yvit de vale schemering neerdaalde allen glans uitwischte, hemel en aarde in nevelnacht hulde, en de ziel van den mensch met ver langen vervulde. En geheel als het de ziel eener vrouw was, eenzaam "in het diepste Innerlijk. Des te eenzaA mfir, hoe trotscher ze was, en hoe sterker ze scheen. Hoe duisterder het was, des te vuriger het verlangen. Waarnaar? Judith wist er geen naam voor; zocht ook naar geen naam: zij wist niet. daj, wat haar het donkere uur bracht in haar diepe eenzaamheid In haar vurig verlangen lag Zij zou ieder, die het haar gezegd enf duidelijk gemaakt zou hebben, ^met verontwaardiging terug gewezen hebben; zijzou zich zelf beschimpt hebben, indien zij^jzich bewust was geworden van ae oorzaak van haar verandering Zij was niet jong meer; en juist omdat zjj niet jong meer was.... Zij had den jongeman, die op een ander geleek, op den mond gekust... Het was. alsof die kus, dat mystieke verlangen bij haar had gewekt; alsof haar onbegrijpelijke veranf gehust. met verterenden hartstocht lief Kon dat mogeljjk zijn?..... Zij waagde het niet zich dat te bekennen. Toen zij eindelijk den moed tot) deze bekentenis vond. schaamde zij pch. Met belde handen bedekte zij het gelaat, alsof zij het voor zich zeil moest bedekken. Zij Verd .bemind I Zij ging naar buiten ln den winternacht. Zij wilde haar gelaal vn'sar de nachtelijke aarde buigen en zij DE VERRADELIJKE KLOET. Aan het H.biad ontleenen wij het volgende over den vulkaan „De Kloet", die weer zoo ontzettend vedl leed heeft gebracht over duizenden inlanders en Euro peanen van onze OosLlndische bezittingen. De Smeroe is geweldig, is de geweldenaar, die öntr zag inboezemt en tevens de hoogste bewondering af dwingt voor zijn majestueus werken. Maar de Kloet? „Boven alles verraderlijk; geniepig als een reptiel^ somber als een spook van rouw; schijnbaar rustig, zelfs jaren lang. en daardoor weder verlokkend tot ver trouwen. tot hij op het onverwachtst openspringt, .zijm vrêeselijken muil openspalkt, en als het gruwzaamst denkbare voorwereldlijke monster velé verschrikk uitbraakt: roodgloeiende steenen en heete modder gert hij dan wijd om zich heen; kokend water in millioenen kubieke meters en heeten stroom met Sje dampen stoot hij uit; daarna spreidt hij als eed als ware het om zijn verwoestingen te bedek ken. een verstikkenden asenregea uit, die de omgeving een en al dor maakt en zich zelfs over als tanden van 600 tot 700 kilometer en meer doet gevoelen. Aldus mr. G. Vissering in zijn werk „Geweldige Na tuurkrachten" in 1910 uitgegeven ten bate van het Smeroefonds. dat tot lenign.^ van den nood 'bij dergelijke rampen werd ppgerient naar aanleiding van de groote verwoestingen, die in het jaar tevoren door een uitbarsting van den Smeroe in het Loemadjangsche waren aangericht. Boven alles verraderlijk. Is het ook nu niet als in "1901 gegaan, toen hij zonder waarschuwing dood en ellenoe verspreidde onder ben, die zich qp zijn hellingen en aan zijn voet waagden? Omtrent de uitbarsting ln 1901 ontleende mr. V. het volgende aan het officieel verslag van den Inge nieur L. Houwink „De eigenlijke eruptie in den nacht van dein Z2en op den 23en Mei 1901 duurde slechts kort en begon tamelijk onverwachts. Slechts weinige "bijzondere ver keek omhoog naar den sterrenhemel. Zijwilde zich zelf voorliegen. „en zjj moest den kreet verstikken, waarmede zij Jiaar kennis aan de godheid bekende. Zij werd bemind 1 Maar wat beteekende de liefde van den goeden jongeman tegenover de liefde, waarmee zij-eens door den ander werd bemind? Toch had hij haar kunnen verlaten, verraden. Hij was dood voor haar; dood! moest hij voor haar blijven,-. Alsof de dood slechts op den jongs ten dag een opstanding wachtte. In haar donkere uren, die steeds vaker kwamen, 'greep haan angst en ontzetting aanals ook deze gestorvene niet pas bjj het laatste gericht voor haar opstomd..j 7^.. «1 nnkt.ioF vii-n V 7ifr /Aio rlnh ruif erhulHi-rl Zou Zij richtster .zijn? Zy' die zich zelf schuldig voelde. Want er kwam voor Judith Platter een uur» waarop zy erkende: Toen gij den vertrekkende op den mond kustet, toen kustet gij in hem niet Barbaro Bossi; maar Rochus von Ënna. Sedert deze nieuwe erkenning, die, aan Judith ter" gelijk haar zwakheid, haar vrouwzijn toonde, voelde zij de verandering, die met haar plaatsgreep, ook' in haar voelen tegenover pater Paulus. Om haar was hij van Rome.... want dat wist nu pas... naar het klooster Neustift gekomen; i haar had hjj zich in de Dolomieten wildernis naar de broederschap der boetelingen laten verbannen; om haar was hjj gebleven; terwille van haar zou hjj blijven, tot.... Tot wanneer? Telkens weer "TIie vraagt Deze vraag., in toenef mende opwinding, in toenemen-den angst voor het antwoord. Blijven zou hij, totdat hij moe zoiu zijn gewordeni den verren, moeilijken weg van de door hem tot hei ligdom gewjjde burcht van zondige menschen naar haar hoogte op te klimmenbjj het meest woeste weer; bjj orkaan en sneeuwjacht nevelnacht en la" winengp.vaar Blijven zou hij. totdat hij erkend had; dat hij haar niet kon dwingen; noch tot zijn God, noch) tot ach z®lf in naam van zjjn God. Blijven zou hjj. totdat hjj als overwonnene moest wijken. ftotdat zij moest wijken als overwonnene... De strjjd tusschen hem en haar was niet een strijd tus schen priester en Christin; maar tusschen man en vrouw. De groote strijd der geslachten was het. de bloedige strijd tusschen twee menschen. Zij had bewezen sterk te rijm; aj. de vrouwI Hoe echter. als„.. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1919 | | pagina 1