WOENSDAG 28 MEI 1115
62ste Jaargang No. 6420.
TWEE MENSCHEN.
EERSTE BLAD.
Schetsen uit de Rechtzaal.
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
SCHAKER
Alstitci Nieuws-
ClMAlT.
AiwtEiiit- LuüniUii
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag,
Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur wor-
den ADVERTENTIËN_in_het eerstnitkomend nummer geplaatst. SCHAGEN, LAAN D 5. lilt. Teleph. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.20 per post f 1.40. Losse nummers óecnt
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f 0.75. iedere regel meer 14 cent
(bewijsno. inbegrepen). Groote lett. worden naar plaatsr. berekend
Dit nummsr bestaat uit twee bladen.
„Gentleman",
Vanuit z'n kantoor had Willem haar getelefo
neerd. 't Was al laat ln den middag. Zij had er ab
soluut niet op gerekend, dat er iemand meer aan
de tafel zou zijmEn 't was ook heelemaal tegen
Willem's gewoonte om haar zoo plotseling te stellen
tegenover het „fait accompli" van een gast, dien
hij had uitgenoodigd.
Zeg Wim, had Jo gezegd, heusch vent, ik weet
niet, hoe ik 't klaar moet krijgen. Feitelijk is er
voor ons-zelf mondjesmaat. Je weet wat 'n slak
Kaatje isZou je dien vriend van je niet op een
anderen dag?
Neen, riep Willem terug, hij gaat morgen
weer voor een poos weg. Ik had hem in jaren niet
gezien .Maak geen drukte. Hij is een gezellige baas.
Probeer 't maar te schikken, vrouwtje. Nu, enfin,
Jo, ik zal doen wat lk kan, maar als t misloopt,
dan is het voor jouw verantwoordelijkheid. Dan
schaam ik me dood over wat die man straks te
eten krijgt.
Bonjour, riep Wim, 't zal best in orde komen,
hoorWeg was hij van de telefoon.
En Jo naar de keuken, om met Kaatje te over
leggen. Meneer bracht een vriend mee, 't was nu al
half vier. F.r moest alles zijn, met het oog op den
dinar-gast. Jo stopte Kaatje een gulden in de hand.
dat de mtid liaar gewone laksche-onverschilligheid
wat zou afschudden. Ze wou nu zoo graag dat Wim
eens groote oogen zou opzetten.
Hé, dat heb je knap klaar gespeeld, meid
En haar een zoen geven. En haar aankijken, met
oogen, waarin zij duidelijk herkende zijn bewonde
ring voor vrouwtjeZij dribbelde rond en haalde
allerlei dingen uit kasten. Legde het tafelzilver uit,
dat Kaatje 't straks zou oppoetsen. Telefoneerde
naar den slager, den comestibleshandelaar. Jo had
het nu razend druk. En anders wekte dat bezig-zijn
haar op, gaf haar een prettig gevoel. Nu was het
anders. Zij voelde zich angstig, gejaagd, met iets in
zich van naderend ongeluk. Zij werd plotseling als
overrompeld door een dollen angst, dat er iets met
het kind zou zijn. Met Jantje, die sinds een paar
maanden op de Fröbelschool was. En de otbsessie
van zich angstig maken werd zoo sterk, dat ze naar
de school telefoneerde, een boodschap verzon, en
toen informeerde of Jantje ook nog hoestte. Zij had
vergeten de meid iets mee te geven, dat het kind
moest innemen. Maar de directrice kwam zelf aan
het toestel Verzekerde mevrouwtje, dat Jan aan
't spelen was, zoo gezond als een visch.
Wacht u een oogenblikje, zei directrice en toen
hoorde Jo eensklaps de stem van haar Jantje:
Dag, maatjeDag maatje, dag schatje
Zij lachte om haar kinderachtigen angst.
Maar 't bleef op haar drukken. Loodzwaar. En
vruchteloos trachtte zij het van zich af te wente
len. Tegen half zes zouden ze komen. En hoe dichter
t kwam bij dat uur, des te grooter werd de onrust,
die Jo beheerschte. Zij nam een lepel van calmans.
Voelde zich slaperig worden, erg onbehagelijk.
Zoo wilde zij niet voor den gast verschijnen. Za
ging zich wasschen, coiffeeren. Ze strooide hier en
daar laagje poudre-de-riz. Zij ging naar beneden en
nam een klein slokje Madera. Zij wilde voor den
vriend van Wim niet komen als een zeurig, triestig
vrouwtje. Daar hoorde zij Wim de straatdeur open
maken. Gepraat was er in de vestibule. En Jo, die
voor den spiegel iets aan haar toilet stond te ver
schikken, luisterde scherper, 't Wrong en drukte nu
veel heviger om haar hart
Daar waren ze.
En marmerkoude was de-hand, die zij den vriend
bood. En heel buitengewoon was het zelf-bedwang
dat zij noodig had om te verhoeden dat Wim iets
merkte.
De vriend boog heel diep. Heel eerbiedig. Keek Jo
toen scherp aan. Met voor wien goed oplette, met
veel aandacht, ohserveerde-iets spottends in het
koele grijs van zijn oogen.
Hij had tegen Wim gezegd, dat hij Jo wel kende.
Van jaren geleden. En 't was zoo. Voordat zij met
haar moeder uit Indië naar Nederland vertrok, had
de vriend haar gekend. In de dagen, toen haar va
der nog in Batavia zijn bureau had. En zij dicht
bij de stad een soort van landhuisje, mooi ingericht,
bewoonde.
Toen was 't geweest
De vriend van Wim wistKende de historie
van den luitenant der infanterie, die officieus ver
loofd was geweest met Jo ter Linden. Zij waa toen
nog heel jong. Een dweepetertje, uitgelaten en opge
wonden schepseltje. En toen was gebeurd, die histo-
rie, waar half Batavia een week lang stof tot klet- i
sen door had gekregen. Coup de folie. De zestien-1
jarige Jo en luitenantje waren weg geweest. Twee
dagen lang. Pa was tegen het engagement. Zij wil
den 't doordringenMaar luitenantje had berouw
gekregen. En men had er een mouw aan gepast. Jo
was heette het, naar een vriendin van ma te
Buitenzorg geweest. Had pa en ma alleen maar
eens willen bang maken. Men lachte er om. Zoo'n
kind, hé?Maar de menschenen Batavia, de ken
nissen, bleven 't hunne ervan denken. Schudden het
hoofd als op dat avontuurtje van Jo ter Linden en
het luitenantje werd gezinspeeld. Jawel, naar de
vriendin te Buitenzorg. Kun-je begrijpen. Zoo uiter
lijk bleef men als vroeger met de Ter Lindentjes
omgaan. Maar er was toch iets stijfs, iets van
hautain, van minachtend-glimlachen in de vriende
lijkheid der menschen te Batavia gekomen.
Toen was de vader gestorven. Gingen moeder en
Jo naar Holland terug. En het avontpprtje raakte in
't vergeetboek. Jo ter Linden was acht en twintig
toen zij Wim leerde kennen. Niemand dacht meer
aan het in Batavia met luitenantje gebeurde. Maar
Jo wist, dat Wim streng van opvattingen was. Tot
op de grens van 't harde, H geborneerde. Zij wist,
dat hij haar aanbad. Haar vereerde. Jo beschouwde
als een engel van reinheid. Zij wist ook, dat Wim
voor haar verloren zou zijn, wanneer hij iets zou
vermoeden van
Dat stond vast. 't Zou sterker zijn dan z'n liefde
voor Jo Toen stqnd daar de vriend van wien zij
nooit gehoord had. Hij was een veertiger, maar
scheen jonger. Aan tafel .s hij met Jo sprak, dan
spotte 't uit zijn oogen. W tm merkte dat niet, maar
zij voelde het Zij sloeg - r oogen telkens neer,
onder den drang van zijn blik. Wel vond Willem,
dat vrouwtje dien middag iets stugs, iets mats over
zich had. En s'avonds, toen vriend weg was, vroeg
hij of haar iets scheelde.
Wat hoofdpijn weer, zei ze, anders niet.
Maar die Koen Wetering ls toch geen sympa
thie van je, zeg nu eens eerlijk.
Och, zei Jo, schokschouderend, sympathie
Bijzonder aangenaam vind ik hém niet Ik even
min, zei Willem, maar we hadden elkaaT in zoo
lang niet ontmoet Hij kende je pa nog uit de Oost
Herinner je hem nog uit de kindsche jaren.
Flauwtjes zei Jo. En zij ging de kamer uit. Naar
boven. Op het balcon ging zij zitten. In een luier
stoel. En tuurde in den tuin. Terwijl het angstge
voel in haar groeide.
Ik kan 't hem niet vragen, zei zij, naast Wetering
voortwandelend, op den buitenweg, 't is onmogelijk.
Liever maak ik er een eind aan. Die marteling is
niet uit te houden.
Je overdrijft, zei Koen Wetering, als je Willem
vertelt, wat ik je verteld heb dan ziet hij daar
niets vreemds in. Hij zal misschien een beetje prut
telen. Je beknorren over je verkwisting. Een preek-
je houden. Anders niet. Wat is voor Willem nu drie
honderd popEn ik verzeker je, ik moet het
geld positief hebben, t Komt terecht, natuurlijk.
Maar na die deveine van eergisteravond zit ik
leelijk in de penarie. Eventjes over de achthonderd
verloren in den tijd van nog geen uur.
Meneer Wetering sloeg met z'n rotting tegen de
gelakte punten van zijn schoenen. En wachtte wat
mevrouw Jo nu zou zeggen.
Maar zij liep zwijgend voort. Doodsbleek, de lip
pen stijf opeengeklemd. Nu en dan keek zij den
man aan, die naast haar voortl'ep. Die haar had
laten gevoelen, begrijpen, dax wanneer ze hem niet
hielp, dat-ie danHij, die kende alle finesses van
het avontuurtje met luitenant, van vele jaren ge
leden
Ik moet 't morgen hebben, zei Wetering, 't be
treft een eereschuld, weet JeZij keek hem aan
met onverholen minachting. Terwijl een smadelijke
grijns om haar lippen speelde. Ben eere-schuld.
Daarvan durfde afdreiger spreken. Wetering merkte
't best. Maar hij glimlachte eens. Als de duiten
maar kwamen... v. Ik zal zien, zei mevrouw Jo,
wacht mij morgenmiddag hier dan weer op den-
zalfden tijd.
Accoord, zei meneer Wetering.
En hij nam zeer diep den hoed af voor dame,
gade van vriend, die een zijstraat insloeg.
Meneer Wetering was en bleef naar uiterlijk doen
onder alle omstandigheden „gentleman"
Maar een paar uur later meldde zich dien dag, een
rechercheur aan op Wim's kantoor. Vroeg hem
dringend en onder vier oogen te spreken. Vertelde
na korte voorbereiding.
Dat mevrouw was aangehouden. In een maga
zijn van gouden diamanten. Zij had naar armban
den gevraagd. En de spionobediende, die altijd door
de klanten ongezien op uitkijk stond, had gemerkt,
dat mevrouw een kostbaar voorwerp wegmoffelde.
Men had haar eerlijk gezegd al eens vroeger
verdacht. Maar had niet kunnen gelooven, dat de
vrouw van iemand als meneer
In zijn drift had de eigenaar van het magazijn de
politie gewaarschuwd. In zijn eerste opwelling van
verontwaardiging. De man had er nu spijt van.
Maar misschien kon er nog
Toen is Wim met den politieman gefietst, dollen
vaart, naar het bureau. Waar Jo zat. Ala, eene, die
niets begrijpt van wat er gebeurd is.
En toen zij Wim zag, vloog zij hem om den hals,
Klemde zich onstuimig aan hem vast. Zag hem met
onbeschrijflijken angst aan. Wist hij?Had We
tering hem iets verteld?...:.. Maar Wim kuBte
vrouwtje, terwijl hem' de tranen over de wangen
liepen. Suste haar als een arm, ziek kindje. Vroeg
den bestolen winkelier hem het bedrag te noemen
van het weggemoffelde voorwerp. Hij zou 't natuur
lijk onmiddellijk betalen.
Maar 't was te laat. Er was proces-verbaal opge
maakt. Wel mocht mevrouw Jo met Wim mee naar
huis gaan. En tot de openbare rechtszitting ls het
niet gekomen. Vrouwtje is naar een sanatorium ge
bracht. En voor Wim werd nu duidelijk, dat stille,
dat apathische van den laatsten tijd.
Hij ontmoet nog wel eens Wetering. En die vraagt
dan zeer belangstellend naar vrouwtje. En wanneer
zij weer thuis zou komen.
Als 't zoo gaat, dan denk ik over een maand of
drie. Zij gaat goed vooruit, deelde Wim mee.
Gelukkige kereL Dat doet me nu toch zoo echt
veel genoegen, hé.?roept hartelijk vriend uit
En hij gaat peinzend verder.
Piekerend over de mogelijkheid van een tweede
campagneZulke gevalletjes als met mevrouw
m verstandig mensch niet negligeeren...
Jo mag een
MAITRE CORBEAU.
HAAR HET DUITSCH VAN RICHARD VOSZ.
35.
ZESDE HOOFDSTUK.
Judith Platter haalt donkere uren en volbrengt haai
laatste daad, voordat het weer lente wordt
Nu lag over de jioeve onder de Koningswandct»
de witte winter. HU verstikte elk levensblijden aarder
klank; troonde in starre majesteit; .verbeidde in dit
groote zwijgen, die ijzige eenzaamheid, waarin een
wereldheerscher zich hult.
Zelis de galm der kloosterklokken drong niet meer
omhoog uit de diepte en slechts als een adelaar, met
schril geschreeuw voorbij zweefde, een den, onde|)
fijn sneeuwlast krakend, ineenstortte, kwam er leven
in (iezc bleeke doodsche natuur. Dadelijk verzouk de
glausvollo wereld weer tot geluidloosheid, plechtig1
beid, vrede....
In het rijk. der Koningsvrouw heerschte de afbeid
■van den wuiter. Voor de knechts was deze vol g -
varen, voor de dienstmaagden vol gezelligheid. De
kuechts brachten de in den herfst gevelde j!n groote
db lokken gezaagde bootnen naar de hoeve. Hoog opge
"laden waren ae lompe sleden, die de man zelf be-
hei" ■---
k
wvtuuaig UtH ATVB1V ivw« vUlg I
<*lsaten de vuisten, die het beet hielden, geen iwl
^akrachit; of struikelde de man op de spi> y. icladde
haan. dan was hij .verloren. De knechts van Judith
5«dyverden in de kunst midden onder het gaan op
fj® slede te springen en met deze. ze regeerénd fcij
hvide „hoornen" pijlsnel Daar beneden te suizen. De
toeester in dit gevaarlijk spei bleef Martin.
's Avonds zaten de dienstboden bijeen in de rui
tte dienstbodunkamer De meisjes sponnen, de jonger
ttanneui sneden. En e'llen babbeldenDolomietensageu
vipengebeurtenissen; avonturen van boschboeren. herr
®rs en jagers; omlaagstortingen en ongelukken; spook
ï®schiedtnissen, liefdesgeschiedenissen. De laatste wer
a®n door het jonge volkje niet alleen verteld, maar1,
beleefd. Martin was onder de Jonge mannen de eenige.
Jhe geen miiüiarijtje had. En hij wist toch; een eer?
Jjjke minnarij tusschen -twee Jonge menscheakinderei»
leidde op de hoeve der Koningsvrouw steeds tot een»
"wlijke bruiloft.
Dat vist daar boven iadareea est daar zij lu* wis
ten. .gebeurde er in Judith Halters huis nooit iets
ongepasts. Kregen twee elkaar lief en bekenden zij
het elkaar, dan zeiden zij ook dadelijk aan hun
meesteres, dat zij elkaar liefhadden. Hand aan hand
trad h®t paartje in Zondagsch gewaad de. met heit
reeds goudachtig glanzende pijnboamenhout betimmer
de kamer binnen; vertelde verlegen zijn jonge liefde;
zei bedeesd en tegelijk vertrouwend: neert u er iets
tegen, dat wij elkaar liefhebben?','
Beiden wisten uit de ervaringen van anderen wat
dan volgde De ernstige oogen van Judith rustim
peinzend op de twee jeugdigen. Daarna .zei zij met,
zachte, wat weemoedige stem:
„Ik zal toezien hoe het met uw liefde staat en
of ge braaf kunt blijven. Zie ik. dat ge zijl zooals
het voor een echt elkaar liefhebbend paar past. dan
zal ik hier boven voor uw bruiloft zorgen. Ook voor
de woning, als ge dat wilt. Dus, pas op, dat het goéd
gaat."
De twee pasten qp", en het werd zoo goed en
flink als alles, wat met de vrouw op de hooge hoeve
samenhing, ia den gebruikelijken tijd van het jaar.
als in de Dolomieten, volgens oeroud gebruikuit
ig verloofde ^paren. gelukkige echtgenooten wer"
den werd op de Koningshoeve bruiloft gevierd en In
de kapel van het Bloedende Hart van Maria klopten
twee teedere harten onder den zegen van den nriestér.
In eigen persoon gaf de abt de tjgee aan elkaar in
het bijzijn van het geheele dienstpersoneel; en... de
meesteres die .vlak achter het paar de eereplaats in
nam en idie slechts bij zulk een gelegenheid het kleine
door' haar gestichte heiligdom betrad.
Dan was (het bijna verwonderlijk hoe de gestrenge
geestelijke ook nu "weer niet tot de bruiloftslieden
maar tot de gastvrouw sprak. Zijn oogen rusten ten")
minste voondu.'W op Judiib. En ook z^.- bij het
Bloedende Hart van Maria... wendde den blik met
van hem af Wat hij bij deze huwelijkstoespraak zei;
hoe "hij ihet zeil Het volkje der bergen en bosscheM
had tot -nu toe niet geweten, dat aan een mensfcb
zulke groote -vurige, machtige woorden gegeven wa
ren Ze prezen met engelentocgen menschen ge
luk'; noemden dit 's menschen allerhoogste en aller
heiligste: zeiden dat zij alle geluk der aarde en des
hemels verloren hadden, die moesten leven zonder
het hoogste heiligdom der wereld en de zaligheid der
liefde te hebben ontvangen,
sprak tot nen een man. uie u-j
<£t hoogste, aardsche geluk buiten gesloten waren,
en in vurig verlangen naar die verloren hemel ver
teerd werden. En aan dan hamel waa toch hun je»
heala laven gawyd.
Sedert den majaarstocht naar de hooge bergweide
en het afscheid van den jongen Venetiaan kwam er
bij Judith meer en meer een ireemde verandering. Zij
bemerkte het. verweerde zich er tegen; voelde hét
vergeefsche van haar strijd.
Wat gebeurde er met tiaar? Welk een geheimzin^
nige kracht kreeg gaandeweg macht over haar vry
en sterk innerlijk wezen?
Als jsy aan naar vyeefstoel zat, dan kon het geH
beuren, dat aan haar nooit rustende handen het
weefspoeltje ontgleed, dat de vljjtigste der 'vrouwen
in ledigheid neerzat, verzonken ki diep gepeins; waar
uit zij plotseling opschrok, alsof zij uit zware droo-
men ontwaakte. Als in zulke oogenblikken een der
dienstmeisjes met het een of ander haar meesteres op
zocht. dan waagde die het niet haar aan te spreken;
zij keek verlegen haar haar; sloop yeer weg; vertelde
de pnderen fluisterend
„Stoor haar niet. Zij heeft weer haar donkere uur."
„En weer haar donkere uur" had Judith, hls
's avonds op het blinkend yvit de vale schemering
neerdaalde allen glans uitwischte, hemel en aarde in
nevelnacht hulde, en de ziel van den mensch met ver
langen vervulde. En geheel als het de ziel eener vrouw
was, eenzaam "in het diepste Innerlijk. Des te eenzaA
mfir, hoe trotscher ze was, en hoe sterker ze scheen.
Hoe duisterder het was, des te vuriger het verlangen.
Waarnaar?
Judith wist er geen naam voor; zocht ook naar
geen naam: zij wist niet. daj, wat haar het donkere
uur bracht in haar diepe eenzaamheid In haar vurig
verlangen lag Zij zou ieder, die het haar gezegd enf
duidelijk gemaakt zou hebben, ^met verontwaardiging
terug gewezen hebben; zijzou zich zelf beschimpt
hebben, indien zij^jzich bewust was geworden van ae
oorzaak van haar verandering
Zij was niet jong meer; en juist omdat zjj niet jong
meer was....
Zij had den jongeman, die op een ander geleek, op
den mond gekust...
Het was. alsof die kus, dat mystieke verlangen bij
haar had gewekt; alsof haar onbegrijpelijke veranf
gehust.
met verterenden hartstocht lief
Kon dat mogeljjk zijn?..... Zij waagde het niet zich
dat te bekennen. Toen zij eindelijk den moed tot)
deze bekentenis vond. schaamde zij pch. Met belde
handen bedekte zij het gelaat, alsof zij het voor zich
zeil moest bedekken.
Zij Verd .bemind I
Zij ging naar buiten ln den winternacht. Zij wilde
haar gelaal vn'sar de nachtelijke aarde buigen en zij
DE VERRADELIJKE KLOET.
Aan het H.biad ontleenen wij het volgende over den
vulkaan „De Kloet", die weer zoo ontzettend vedl
leed heeft gebracht over duizenden inlanders en Euro
peanen van onze OosLlndische bezittingen.
De Smeroe is geweldig, is de geweldenaar, die öntr
zag inboezemt en tevens de hoogste bewondering af
dwingt voor zijn majestueus werken.
Maar de Kloet?
„Boven alles verraderlijk; geniepig als een reptiel^
somber als een spook van rouw; schijnbaar rustig,
zelfs jaren lang. en daardoor weder verlokkend tot ver
trouwen. tot hij op het onverwachtst openspringt, .zijm
vrêeselijken muil openspalkt, en als het gruwzaamst
denkbare voorwereldlijke monster velé verschrikk
uitbraakt: roodgloeiende steenen en heete modder
gert hij dan wijd om zich heen; kokend water in
millioenen kubieke meters en heeten stroom met
Sje dampen stoot hij uit; daarna spreidt hij als
eed als ware het om zijn verwoestingen te bedek
ken. een verstikkenden asenregea uit, die de omgeving
een en al dor maakt en zich zelfs over als tanden
van 600 tot 700 kilometer en meer doet gevoelen.
Aldus mr. G. Vissering in zijn werk „Geweldige Na
tuurkrachten" in 1910 uitgegeven ten bate van het
Smeroefonds. dat tot lenign.^ van den nood 'bij
dergelijke rampen werd ppgerient naar aanleiding van
de groote verwoestingen, die in het jaar tevoren door
een uitbarsting van den Smeroe in het Loemadjangsche
waren aangericht.
Boven alles verraderlijk. Is het ook nu niet als
in "1901 gegaan, toen hij zonder waarschuwing dood
en ellenoe verspreidde onder ben, die zich qp zijn
hellingen en aan zijn voet waagden?
Omtrent de uitbarsting ln 1901 ontleende mr. V.
het volgende aan het officieel verslag van den Inge
nieur L. Houwink
„De eigenlijke eruptie in den nacht van dein Z2en
op den 23en Mei 1901 duurde slechts kort en begon
tamelijk onverwachts. Slechts weinige "bijzondere ver
keek omhoog naar den sterrenhemel. Zijwilde zich
zelf voorliegen. „en zjj moest den kreet verstikken,
waarmede zij Jiaar kennis aan de godheid bekende.
Zij werd bemind 1
Maar wat beteekende de liefde van den goeden
jongeman tegenover de liefde, waarmee zij-eens door
den ander werd bemind? Toch had hij haar kunnen
verlaten, verraden. Hij was dood voor haar; dood!
moest hij voor haar blijven,-. Alsof de dood slechts
op den jongs ten dag een opstanding wachtte. In haar
donkere uren, die steeds vaker kwamen, 'greep haan
angst en ontzetting aanals ook deze gestorvene
niet pas bjj het laatste gericht voor haar opstomd..j
7^.. «1 nnkt.ioF vii-n V 7ifr /Aio rlnh ruif erhulHi-rl
Zou Zij richtster .zijn? Zy' die zich zelf schuldig
voelde. Want er kwam voor Judith Platter een uur»
waarop zy erkende:
Toen gij den vertrekkende op den mond kustet,
toen kustet gij in hem niet Barbaro Bossi; maar
Rochus von Ënna.
Sedert deze nieuwe erkenning, die, aan Judith ter"
gelijk haar zwakheid, haar vrouwzijn toonde, voelde
zij de verandering, die met haar plaatsgreep, ook'
in haar voelen tegenover pater Paulus.
Om haar was hij van Rome.... want dat wist
nu pas... naar het klooster Neustift gekomen; i
haar had hjj zich in de Dolomieten wildernis naar
de broederschap der boetelingen laten verbannen; om
haar was hjj gebleven; terwille van haar zou hjj
blijven, tot....
Tot wanneer?
Telkens weer "TIie vraagt Deze vraag., in toenef
mende opwinding, in toenemen-den angst voor het
antwoord.
Blijven zou hij, totdat hij moe zoiu zijn gewordeni
den verren, moeilijken weg van de door hem tot hei
ligdom gewjjde burcht van zondige menschen naar
haar hoogte op te klimmenbjj het meest woeste
weer; bjj orkaan en sneeuwjacht nevelnacht en la"
winengp.vaar Blijven zou hij. totdat hij erkend had;
dat hij haar niet kon dwingen; noch tot zijn God, noch)
tot ach z®lf in naam van zjjn God. Blijven zou
hjj. totdat hjj als overwonnene moest wijken.
ftotdat zij moest wijken als overwonnene... De
strjjd tusschen hem en haar was niet een strijd tus
schen priester en Christin; maar tusschen man en
vrouw. De groote strijd der geslachten was het. de
bloedige strijd tusschen twee menschen.
Zij had bewezen sterk te rijm; aj. de vrouwI Hoe
echter. als„..
Wordt vervolgd.