Schsgsr Onthulling Monument Willem Saai. Het Meisje Yan hiernaast. Zaterdag 15 Mei 1920. 63ste Jaargang. No. 6618. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Op Ifcauclvuartsvlag had te Wognum de plechtige onthulling plaats van ©en monument, gesticht tot blijvend© eere etn aandenken aan da nagedachténis van den grooten Wognummer, Willem Saai. De plechtigheid had plaats in het mooie kerkge bouw der Hervormde1 Gemeente, die tegen twéé uur geheel gevuld was met belangstellieuidein, welké vaui heinde ciu verre waren opgekomen. Allen ongetwij feld vereerders van dan man, wieu thans een ion- vergankeliike hulde zou worden gebracht. De heer f>r. G. C. van Balen Blanken te Spari" hroek, nam te ongeveer 2 uur het woord. Als voor zitter van hel comité tot Stichting van het monu ment Saai kan ik u helaas, begon spreker niet met een opgciwekt welkom tegemoet treden. Wél wékt het zeil voldoening, dat ge in zoo grooten getale zi]t opgekomen, om wijding te geven aan dezen (lag der herdenking, maar eengevoel van weemoed is "het. dat overhoerscht. Indien er onder u waren, die tot nu toe geen waarde hebben gehecht aan hei woord „vrienden van miin vrienden, zijn ook de mijne"» dan zult gil dit woord toch heden aan u bewaarheid gevoelen. Want wij zim hier allen hijeen met èen gedachte, in eene zeilde stemming: «ene eerbiedige rhulde te brengen aan de [nagedachtenis van den man, die ons allen 'lief was. Het is thans de dag, dat wu uitvoering zuilen geven aan een onweerslaan- baren hartedralng, aan de gelofte gedaan bn het graf van Willem, Saai; „Wij zullen u niet vergeten, wij zullen uw nagedachtenis in eere houden'". Wu ^visten dat niet beier te doen c|an op He melvaartsdag, omdat deze de dag was, dat Saai zijn eerste lauweren plukte. En al is er een schrille té- genstelling tusschen 'den glans van triomf en de droefenis der rouw, deze dag heeft toch ook voor ons een symbolische beteekenisHemelvaartsdag was zijn geluksdag 1 Spreker deelt dan mede, dat het comité den beer Jan Best als oud_voorzitter van „Jacob Kwast" bereid heeft gevonden eene herinnoringsredé uit té spré ken, om daarmede het beeld van den te vroeg heétn- gegane te verlevendigen, terwijl Ds. Groenevéld hém zal schetsen, als organist en Directeur van het Kerk koor. jHem ter eere zullen 'we gezamenlijk zln^ani de liederen, die zijn lievelingsliederön warén, om ten slotte over te gaan tot onthulling van hét zicht baar teeken, dat wij hebben daargesteld te zijner blijvende herinnering Na deze inleiding van den voorzitter, zet het or gel een lied in. De heer D. Saai, zoon van Willem Saai, bespeelt hel orgel, Die heer J. Best spreekt daarna de gedachtejuEredé uit en herinnert er aan, dat hij vanaf de jonge lingsjaren met Saai heelt gewerkt en gelegenhéid hoeft gehad, een ruimen blik te slaan in' het ziede- loven. in het werken en #1 reven van dozen grootén Wesuries. Spr. wil een inzicht geven in het leven van dien ma(n. en hij is er diep vain doordrongen, dat, als gevolga wordt den weg, aoor Saai betreden, voor de menschheid zal opgaan de zon van een nieujwetn daagraad. „Luctor et Emergo""De worstel en blijf boven", is een spreuk ons allen bekend. Het was ook Saal's lijfspreuk. Ge wors.teld heeft hij tegen kleinheid en bokrompetn_ hcid van zoo vele menscheh, die zich niet in kon den denken in het groote ideaal, dat Saai voor oogen ijweefde. Saai was een man van die daad, zegt de spreker, en het werk, dat hij zich voorgenomen had, moest vol bracht. Met een vasten^ vaak onbuigzamen wil ging hu ai T>p zijn doel. Spreker schetst Saai eerst in z:in bedrijf, waar hij zeer vooruitstreven4 was, en <de resultaten, die hij 'bereikte, dwongen den ©erbiéd af van ieder kenner en vakman. En zóó was het ook op muzikaal gebied:, waar hij zich zoo onsterfelijke lauweren zou oogsten. Of was het geen daad, dat een eenvoudige 21_jarige boer én" zoon, "filleen toegerust met de kennis van het ge woon schoolonderwijs, den dirigeerstok opnam en ging zingen, bevreesd dat teniet zou gaan de liefde» voor het zingen, door meester Van der Oord, al$ hoofd; d^r school bij de jeugd ingeprent? 15 Maart 1889 was de geboortedag van „Jacob Kwast", genoemd inaar den voorganger van meester Van der .Oord, Jacob Kwast, die pok als hoofd der NAAR HET ENGELSOH VAN RUBY M. AYRES DOOR W. J. A. ROfLDiANUS Jr. Uitgave van W. DE HAAN, Utrecht. Ik geloof dat het een vata de moeilijkste oogenblik- ken was, toen ik daar zoo stond en trachtte haar blik onverschillig te ontmoeten en mijn. stem tot voldoen de vastheid te dwingen om haar te kunnen, antwoordiein, „Weggaan voor u? Natuurlijk niet. Hoe komt u erop? ik ga op advies van den dokter." Hoe het mu mogelijk was die brutale leugen uit te spreken, weet ik .nog niet, maar zij liet er zich niet door misleiden. „U gaat weg om mij, wat u ook zeggen mag; ik weet het," zeide zii met een vreemd-vlakké stém, waarin bijna geen uitdrukking was. „Om wat ik gis teravond gezegd heb, om wat ik zoo... dwaas was gisteravond te zeggen." Zij leek zoo op .een kind. zooals zij daar stond, en ik zag, hoe haar hand beefde, toen zij die op hief, om den haarlok, die op haar voorhoofd ge" vallen was. weg te strijken. Ik liep de kamer door en ging tegen den schoor steenmantel leunen; dat gaf me een gevoel Van groo~ ter veiligheid. „Je bazelt, beste meid. Ik ga weg naar Der vonshiro wat ik allang van plan geweest ben. Als u het aan den dokter wilt vragen.... Zij kwam ©en stap naderbijhaar wangen waren vuurrood en haar oogen bliksemden. „Dat is niet waar," zeide zij heftig U gaat weg om mij en omdat u bang bent hier te olijven... Als Don nog hier was, zoudt u er niet aan denken naar Devonshire of ergens anders heen te gaaa.. Haar stem beefde. „Ik weet natuurlijk heel goed, dat u f?1!., onmoèef*lk schepsel vinat; u vindt dat ik ik dingen doe en zeg. die niemand anders ooit zal zeggen of doen En ik' weet ook, dat ik het doe maar 'het kan me niet schelen Ik heb hooit iets in mijn leven gehad, dat Ik werkelijk heel graag wil" de. en ik zal het noodt krijgen, tenzij Zii hield op en beet op haar lippen Na een oogenblik ging nj weer voort: „tl hebt aan Don beloofd, dat u op mij zóudt letten" Het hoonend-spottende in haar. stem prikkelde me tot een antwoord. „Ik heb u gisterenavond mijn vriendschap aan" geboden," zeide ik. ,En u hebt die geweigerd; iedé" ren keer, dat we elkaar zien, schijn ik u boos te makaa na u te ergeren. Wanneer ik wegga •ohool zooveel heeft bijgedragen tot het kweekan yan de liefde voor de muziek in Wognum. Spreker schetst dan de eerste levensjaren van. dé Vereenigilng „Jaoob Kwast" die vergingen als bij rille dergelijke dorpsvereenigbigen, wekelijksche .répétitiëin, en twee uitvoeringen per jaar. De eerste maal, dat het oog der omgeving op Saai en zijn koor gevestigd werd, was Hemelvaartsdag 27 Mei 1897, toen te Enkhuizen dé le prijs werd behaald. 21 Juli 1901 werd het 12Vsjarig bestaan der vereen, herdacht, met een wedstrijd, waarbij Jacob Kwast een feestconcert gaf em het was bier, dat de aandacht van een der juryleden werd getroffen door d©n zang deer Wognummers. Dat was Barend Kwast, kleinzoon van den peetvader der Vereeniging Van dezen dag dateert de hechte vriendschap, die tusschen Saai en Barend Kwast ontstond, en spreker brengt een woord van eerbiedige dankbaarheid aan de nagedachtenis van dien bescheiden dienaar der kunst. Op aanraden van Barend Kwast ging Saai met zijn koor naar het nationaal concours 19 Mei 1902 te Am sterdam en zij 'behaalden de hoogste lauweren en triomfeerden over de grootste verenigingen in dén lande. Van toen af was de naam van Jacob Kwast gevestigd en werd Saal's Inaam in eere gemolmd. De spreker memoreert de'achtereenvolgens béhaaldé lau weren, doch dat bevredigde Saai met. Met het instu- deeren vain één paar oomcoursnummers werd het doel niet bereikt; de vereen. %w>ost zich toeléggén op het bestudeeren van een geheel'' programma. Ein dit was goed gezien, want hefconcourss ucces werd aanleiding, dat er aanzoeken kwamen om concerten te geven, en Saai gaf daar gevolg aan Meer én meer trad Jacob Kwast op tótdat eindelijk bepaalde reizen werden georganiseerd en iin de voornaamste plaatsefn werd opgetreden. Van toen af klonk de zang der Wognummers in de grootste concertzalen en langs de gewelven der eerbiedwaardigste en grootsté kérkén. De spreker herinnert aan 23 Maart 1905 in Den Haag, toen het Koninklijk Huis het concert der Wognummers bijwoonde, en directeur en solisten aan H. M. da Koningin werden voorgesteld. Ver volgens aan het roemvol optreden in 1909 in Ber lijn, aan de luisterrijke viering van het 25-jarig ju bileum der vereeniging in'Juli 1914, dat mooie feest, dat door het organiseerend talent van Saai zoo schitterend slaagde. Van 1902 tot 1917 werden door de vereeniging Ja cob Kwast 625 concerten gegeven, waarvan 60 in het buitenland, en waaronder meer dan 50 voor lief dadige doeleinden. Spr. kan niet bij benadering •zelfs opgeven, hoevele duizenden personen daar bij zijn verkwikt en gesterkt en getroost door den schoonen zang der Wognummers. 17 April 1917 trad de vereeniging voor het laatst in het openbaar op, waarvan de baten vloeiden in de kas der vereeniging voor Gezinsverpleging, welke Saai een zoo warm bart toedroeg. ■19 April 1917 stond Saai voor bet laatst, reeds met- den dood in bet bart, voor zijn koor in bet repetitielokaal. 20 Juli d.a.v. werd bet levenslicbt van dezen genialen man uitgebluscbt op 49-jarigen leeftijd. Zie hier in beknopte trekken de levensgeschiede nis van „Jacob Kwast", tevens het levensbeeld op muzikaal gebied van Willem Saai. Doch niet waar: in deze oogenblikken dringt zich de vraag naar voren: „wat is toch het groote ge heim geweest, dat duizenden bij duizenden zich zoo voelden aangetrokken tot dezen zang?" De heer Best spreekt als teijn onwankelbare overtuiging' uit,, dat er van Saai een stille, onweerstaanbare kracht uitging, die dwong tot volgen, tot meegaan, tot meevoelen. Eenvoud is het 'kenmerk van het ware. En eenvoudig was Saai, eenvoudig was en bleef zijn koor, zelfs op bet toppunt van hun glorie. Eenvoud in optreden, eenvoud in directie, eenvoud van het lied, en deze eenvoud heeft nooit zijne aan trekkelijkheid verloochend. Saai bezat daarbij een bizondere gave de liederen te geven in overeen stemming met de beteekenis der woorden. Zijn fijn gehoor voerde den zang op tot volmaakte zuiver heid. Daarbij was de liefde voor de natuur Saai aangeboren. En van die liefde voor de natuur had hij zijn koor doortinteld. De spreker herinnert aan een van Saal's liefste natuurlideren: „Wilt gij lieflijk zingen hooren", Zingen als de vogelen des velds, dat wilde Saai, zingen de -taal des harten, en die geve bezat hij als slechts weinig uitverkorenen. Meerdere liederen worden gememoreerd, die ge tuigenis afleggen van wat ISaa.1 bezielde en be geesterde. Herinnerd wordt ook aan zijn eigen com posities, en aan zijn eigen bewerking van buiten land sc'he liederen, om ze geschikt te maken voor Jacob Kwast, toen de keuze der liederen van eigen bodem te beperkt bleek. Veeleischend was Saai, voor zichzelf in de. eer ste plaats. Nooit tevreden, nooit voldaan over eigen werk. En welk een reuzenarbeid deed deze man. Is het wonder, dat hij bijna nooit tevreden was over de toewijding der leden? Schijnbaar vloeide de lof nooit over zijn lippen. Ja, toch wel: als het koor eens heel mooi zong, dan kon Saai den etok laten rusten, wèg was hij dan en aan zijn lippen ontvlood het: mooi! mooi! Dht was de grootste lof, de groot ste dank aan zijn koor. „Jacob Kwast" was zijn werk, zijn ge est 1 iEen menschenorgel, bespeeld door Willem Saai. Toen wij Saai ten grave brachten, heb ik aan de groeve de woorden geuit, dat met hem, ook zijn veraenagingi ten girave was gedaald. Ik durfde dat do»n, omdat ik wist, dat slechts de meesterhan den van dien man in. staat waren, dat schijnbaar eenvoudig instrument te bespelen. Ik heb van die woorden geen berouw gehad, want een nieuwe ver eeniging is verrezen, onder leiding van den zoon van den Meester. Mogen het zijn 'Willem Saai waar dig! Zóó was het leven van dezen man. Hij heeft zich eene eerezuil gesticht in de harten van duizenden, een eerezuil wel onzichtbaar voor menschenoogen, maar duurzamer dan marmer of metaal. Geslach ten zullen nog gewagen van het schoone, het edele, het menschverheffende werk van wijlen onzen Wil lem Saai. x Aldus eindigde de heer Best zijne welsprekende, Van innig ewaardeering getuigende rede! Het orgel speelde opnieuw en hierna betrad Djs. Groeneveld den kansel en verzocht de aanwezigen om een van Willem Saal's lievelingsliederen geza menlijk te zingen onder orgelbegeleiding van zijn zoon. Het was Gezang 7 van den Evangelischen Bundel, het le vers: ,yOp hergen en dn dalen, ja overal is God". Ds Groeneveld sprak hierna een woord ter nage dachtenis van Saai als organist der Hervormde Ge meente, en wat hij als zoodanig was geweest voor het kerkelijk godsdienstig leven van Wognum. Wat hij daar buiten heeft gepresteerd, is u daar straks in herinnering.gebracht; wij weten te getuigen, wat Saai als kunstenaar is geweest hier in ons midden. In de eerste plaats als organist. Als 'Saai daar ach ter het orgel zat, dan bespeelde hij onze ziel, en werkte hij dn groote raate mede om de gemeente te stichten en te brengen in de stemming, waarvoor wij hier samen kwamen. En wij zijn vervuld van diepen weemoed, als wij in gedachten Saai aan het orgel zien zitten. Weemoedig gestemd, nu de her innering zoo levendig is aan; zijn heeiï&aan jbijna 3 jaar geleden, zoo levendig ook 't groote verlies voor ons kerkelijk godsdienstig leven. Het is een hooge plicht, onze groote mannen te eeren en grootis hij geweest, bij het stille werk in ons midden. Over dat stille werk is weinig gesproken en geschreven, maar wij die daarvan weten, die daarvan hebben genoten, wij weten dat te waardeeren. Hier in dit vredig huis des Heeren heeft hij zijn hart en ziel gelegd in dat instrument. Als organist heeft hij zijn sporen verdiend, maar behalve van zijn kunnen, getuigde zijn orgelspel van een hoog geestelijk le ven. Als aanstonds de voorzitter het monument ont hult, opgericht dn -den «voortuin van deze kerk, dan zij dat tevens een blijvende gedachtenis aan dit stille deel van zijn levenstaak. De predikant herinnert eraan, dat Saai de eerste orgellessen ontving van meester Van der Oord, die destijds organist was. Na diens vertrek bestond er een maand een vacature. De 'Kerkvoogdij had n.1. besloten twee sollicitanten een proeve van be kwaamheid te doen afleggen. (Ieder kreeg een maand ter voorbereiding, en de uitslag van dezen vredigen wedstrijd was ten --voordeele van Wil lem Saai, In Juni 1389 werd hij aangesteld als or ganist, wat hij bleèf tot aan zijn dood. (Nooit heeft hij verder les gehad,^.door zelfstudie en aangeboren talent is hij opgeklommen tot algemeen bewonderd organist. Veeleischend als in alles, was hij ook als organist. Wat heeft de oude orgeltrapper wel ge klaagd, dat hij al zijn krachten moest inspannen om de lucht in de pijpen te houden. Maar daarom kon Saai zich niet bekommeren, dó. ér achter het orgel leefde hij voor zijn muziek, daar moest hij er uit halen wat er uit te halen was. Hij heeft ook het voorrecht gehad, groote verbe teringen te zien aangebracht aan het orgel, naar zijn wenschen. Er is vaak gezegd: Jacob Kwast en Staal behooren onafscheidelijk bij elkaar, daar was een innige band tusschen hem en zijn koor, en aan doenlijk was zijn laatste groet in zijn stervensuur: „Groet alle zangers van mij". Maar niet minder vormde liet orgel een belangrijk stuk van zijn le ven, hij en het orgel behoorden .ook bij elkaar, het orgel was „der Dritte im Blinde". Wij zullen nooit vergeten, wat Saai door dat orgql voor on$ kerkelijk leven beeft gedaan, bet heeft onze prediking aangevuld en verstrekt en gewijd. De predikant herinnert aan de Oudejaarsavond- bijeenkomsten en dan wisten we dat komen zouden, zijn beroemde fantasieën op het: „Uren, dagen, maanden, jaren", en de Oudejaarsavondstemming kwam over ons: „Niets bestendigs hier beneên". Stil en smartelijk is dit herdenken, maar ook ver tolkt het toch een stemming van vertrouwen. Als wij straks staan voor het monument, zal alles op rijzen wat wij in hem hebben verloren, maar niet Als u weggaat zij herhaalde mijn woorden schel „als u weggaat, dan kan het me niet meer schelen wat er van mii wordt..Denkt u nu heusch, dat ik nog een kind ben barstte zij uit „denkt u heusch, dat ik geen hart of geen gevoel heb..." „Ik denk, dat u te veel phantasie hebt," antwoord- de ik Zoo kalm als ik kon. „Ik denk, dat u over spannen en opgewonden bent en dat u morgen de dingen in ©en heel ander licht zult zién..." Zij lachte. „Morgenj" Watnneer u weg bent, bedoelt u zekcfr Ja zeker, u hebt gelijk, ik zal de dingen anders in" zien." Haar oogen bliksemden tegen me, haar adem kwam en ging met vluggen schokken. „Ik hoop, dat u nooit meer terugkomt; ik hoop neen, Inieen....M Haar stem begaf haar plotseling en voor ik besefte wat zii wilde doen. lag zij aan mijn knieën, greep mijin hand en bracht die tegen haar gezicht. „Ga niet,, ga niet," snikte zi]. „O, ik zal goed zijn, als u maar blijft. o ga miet, ga niet.. Ik kan het niet uithouden, dat u gaat." „Joy t Om Gods wil....Ik sloeg mijn arm om haar heen en richtte haar op; ik weet, dat ik over mijn geheele lichaam beefde jk durfde haar niet aan te kijken. Toen ik haar .losliet, viel zij in den arm stoel, waar Rags vroeger altijd In had liggen slapen, en verborg haar gezicht in haar armen. Het leek wel een eeuwigheid voor wij eén van beiden spraken. Ik .weet, dat ik met mijn ellebogen op den schoorsteenmantel stond te staren baar mijn eigen lijkkleurig spiegelbeeld en dat het In mijn herséns met 'steeds weer dezelfde eentonighéid klonk „Hoe kan zij mij werkelijk liefhebben? Wat kan zn j,n mij zien pm mij lief te hebben? Hoe kan zij mn werkelijk liefhebben?" Dan hoorde ik haar stem vlak naast me, mèar ik durfde niet opkijken. „Het spilt me... Ik geloof ,dat ik:., krankzinnig ge- weest ben... Maar inu is het weer over, Probeer het te vergeten, wilt u?" Een stem, waarvan ik vermoedde, dat het de mijne was, antwoordde: „Natuurlijk. Ik zal er nooit meer aan denkejn." In den spiegel boven den schoorsteenmantel zag ik haar naar de deur gaan. zag Ik hoe haar lief kopje met het mooie haar gebogen was alsof de last der ■chande, die zij droeg, veel te zwaar voor haar was en ik had graag mijn ziel gegeven, als ik haar in mijn armen haa kunnen nemen en zeggen, dat ik haar meer lief had, dan het leven zelf en dat ik wegging, omdat, wanneer ik bleef. Zn stak haar hand uit die met Dons ring er aan en opende de deur; dan bleef zii weer staan, maar zij keek niet om. „Ik hoop, dat u prettige dagen zult hebbeni" zeide zij jen ging dan weg. Prettige dagen. Nooit In mijn leven zal ik, geloof ,ik, ooit meer naar Devonshire willen gaan. I Den volgende veertien dagen ging ik vain de eené plaats naar de andere, trachtend ergens rust te vin" den, trachtend het geneurde te vergeten: maar zélfs en de lucht en het gouden zand schenen bezocht door herinneringen, en ik zag Joy Lambert in. het gezicht van iedere .vrouw, die ik ontmoette. Twee brieven van Don waren mij nagezonden) korte briefjes, waarin hij afs het voornaamste vertel de. dat hij net goed maakte en hoopte, dat ik het ook was. Hu werd gevoed als een kemphaan en zou de vol" gende week zijn eersten tocht over de vijandelijké linies maken. Hij had van Joy gehoord, dat ik uit was, en hoopte dat ik mij amuseeren zouhu vroeg, waarom ik haar niet meegenomen had; ,,hct arme kind zou het zoo prettig gevonden hebben," waren zijn juiste woorden; hij zeide dat hij bang was, dat zij een beroerden tijd zou hebben. Dien had fk ook; het kwam mjj voor alsof ik pas na Don's vertrek was gaan begrijpen wat het leven be- teekenen kon voor een mam, die getrouwd was m©t de vrouw, welke hij liefhad; wanneer Joy met tall aan het strand geweest was, zou ik niets meer van het lot gevraagd hebben. Er waren oogenblikken, dat ik niet geloofde, dat zn van mij houden kon; oogenblikken dat ik er zeker van was, dat het maar een voorbij gaande gril geweest was, misschien door mijn eerste antipathie voor haar tot een klein vlammetje aangewakkerd; oogenblikken, dat ik er zeker van was, dat, als ik haar ooit terug zou zien, er nog slechts een flauwe herinnering er aam in haar oogen te lezen zijn zou. Zn was zooveel jonger 'dan ik; zelfs als zij vni geweest was. zouden de menschen gelachon hebbéin om het denkbeeld dat er iets tusschen ons bestond. Maar er waren andere oogenblikken, waarin ik tot mezelf zeide, dat leeftijd er niet op aan kwam dat niemand haar zóó liefhebben kon als ik haar liefhad dat niemand haar zoo gelukkig kon maken. Nooit nog had ik een vrouw liefgehad en ik had haar niet willen liefhebbèn; het was ondanks en tem spijt van alles gebeurd. Er waren oogenblikken. waarin de gedachte mij martelde, dat ik onhartelijk tegen" over haar geweest was, waarin ik mii 3e bittere, ha telijke dingen herinnerde, die we tegen élkaar gé- zegd hadden; en dan kwam een pijnlijke herinnering een scherpe weerhaak voegen aan de pjjlschacht - hoe zn aien gvond in aen schouwburg mq had aangekeken, toen zij met den zachtem klank in haai stem, dien ik er maar een paar maal in gehoord had, zeide „Bent u moe? U ziet er zoo moe uit" Of ook zooels een paar dagen geleden in den tuin; minder wil bet getuigen, dat er iets goed# de blijven voortleven, dat een onsterfelijke plaats in ons le ven heeft ingenomen. Het is onze getuigenis: Wil lem Saai, gij zijt een groot man geweest, wij zijn trotech op u. Gij 'hebt niet vergeefs geleefd, gij hebt ons rijk gezegend. Willem Saai is meer geweest dan organist in onze kerk, al trad dit bet meest op den voorgrond. Wij hebben hem hier binnen deze vier muren meerma len genoten dn zijm wereldberoemde kracht. Dé pre dikant wijst op het uitbouwsel om het orgel, dat la daar aangebracht op Saal's wensch, als plaats voor de zangers. Meermalen stond daar „Jacofo Kwast", genoemd het menschelijk orgel, en zong hare liede ren, waarhij de Gemeente stil wend van ontroe ring. Daar ook hebben onder Saal's leiding de kinderan hun kerstliedjes geleerd. Door en door weemoedig stemmen deze herinne ringen, als een heerlijke droom is dat alles voonblj- gegaan. Wat wij gesproken hebben is slechts e«»n stameling van den dank, dien wij hem verschuldigd zijn. Saai heeft zijn roeping vervuld, hij heeft licht gebracht in het menschelijk gemoed, van duizen den; dat 'heeft hij ook gedaan hier onder ons. Er is één troost: De zoon is den vader'opgevolgd, hij legt zich met dezelfde energie toe op de beoefening van de edele kunst van zingen en orgelspel. Wij weten te waar deeren, wat hij ons reeds heeft geschonken, en wie zal zeggen, wat hij ons nog heeft te geven? Wat zou het izijn vader tot troost zijn, te weten, dat zijn zoon achter zijn orgel zat! Hoe zouden wij Willem Saai beter huldigen, al dus eindigt de predikant zijn rede, dan om geza menlijk, in tegenwoordigheid van zijne weduwe en eenig overbleven zoon, te zingen een ander lieve lingslied van hem, een .lied van steun en troost? Spr. stelt voor om gezamenlijk te zingen Gezang 22, le vers: „Rust mijn ziel, uw God is Koning". Staan de zingt de schare dit lied onder orgelbegeleiding, diep onder den indruk van het plechtig oogenblik. Als de tonen zijn weggestorven, noodigt de heer Van Balen Blanken vervolgens de menigte uit, het comité te volgen naar buiten, naar den kerketuin, ter onthulling van het monument. In wijden kring geschaard om de plaats waar de steen is opgericht, wiordt voor de menigte bet doek afgenomen en wordt het monument zichtbaar. Het is een forsch stuk zandsteen, waarin: gebei teld is de beeltenis van Willem Saai, het hoofd en profiel gezien. Daaronder staat: 4—1 WILLEM 20—7 1868 SAAiL 1917, geboortedatum en overlijdensdatum. Ter weerszijden als symbolische vertolking van zijn één-zijn met zijne zangvereeniging „Jacob Kwast", links een zangeres in de bekende vereeni- gingskleedij, met de Noordhollandscbe kap op; rechts een zanger, eveneens in het eenvoudige costuum, beiden ten voeten uit, en beiden in zin gende houding. Vóór den steen >en er een geheel van uitmakéndé ©en bloembak, waarin bloeiende planten. Het geheel maakt ©en eenvouaigen sbemmigên in druk. Het monument is vervaardigd door den beeld, houwer Puijpe, te Apeldoorn. Nadat de eerste indruk voorbij is. neemt de voor zitter van het comité, Dr. van Balen Blanken het woord en geeft uiting aan de zelfvoldoening, dat nu eindelijk de gelofte, aan Saal's graf gedaan, is inge lost en door een zichtbaar teeken voor het nage slacht blijft bewaard, wat hii is geweest in zijn le ven. Waar woorden vervloeien, krainsen verflenschell, tranen drogen, daar zal deze steen altijd blijven spre-' ken vain de hulde en waardeering en liefde van zijne tildgenooten. De heer v. Balen Blanken spreekt de weduwe en den zooq toe, aan wie hij het monument aanbiedt. Tot de jveduwe zegt hij te hopen, dat deze daad haar zal zijn ter bemoediging en ter be rusting. Gedenk hem niet langer in tranen, maar gedenk hem iln "het vele goede, en in den schat van herinneringen 'die hij u geschonken heeft. Tot den zóón zegt hij, dat hij den naaim zijns vaders niet beter kan eeren dan door de kunst te dienen, die hem zoo üef was. Aan het Kerkbestuur vraagt spreker bescherming en onderhoud van het monument. Ten slotte dankt voorzitter de/i ontwerper en tfit- voerder, den heer Puijpe, voor zijn werk, waarmede hi] zoo .good de gedachte van het comité in de daad heeft omgezet, en voorts allen, die door hun bij dragen de uitvoering hebben mogelijk gemaakt. Hierna treedt de heer D. Veerman naar vor^a, die nis voorzitter van Wognum'a Zangkoor, Inamens de familie het monument dankbaar aanvaard, en dank zegt voor de hulde aan die nagedachtenis van'Willem Saai op dezen dag gebracht. De heer Sasburg verklaart naméns het Kerkbestuur, de zorg voor het monument over te nemen. Hij spreekt de .verwachting uit; dat opvolgende besturen denzelfden .eereplicht op zich zuilen nomen. Namens „Omdat u een edele, lieve, lieve man bent." Wei twintigmaal heb ik in oie eindelooze veertiefri dagen op het punt gestaan mijn koffers te pakken en naar huis terug te gaan, maar telkens hield de gedachte aan Don mij terug. Wat zou hij zeggen, als nij het ooit vermoedde? Wat zou hii van mij denken? In hetzelfde eenvoudige, pretentielooae logëmént. waarin ik ©en -onderkomen gevonden had, logeerde ©en oudere dame, met wie ik hu en 4an eén praatjé hield. Zii was weduwe en had twee zoons in Frankrijk, vertelde zij ml], en op mijn beurt vertelde ik van Don en op die wijze gaven <iie drie jongens ons steeds weer nieuwe stof voor gesprekken. „U ziet er niet naar uit alsof Devonshire u goed doet," zeide zij op een ochtend, toen ik over 4**$ strand naar haar toe kwam. Zooals gewoonlijk zat zij ook nu weer khakikousen te breien en de laatstd brief van een van haar zoons lag la haar schoot. Zij keek vriendelijk naar mij op. „Bent u ziek geweest?" vroeg zij. „In den laatsten tijd niet. Maar ik ben wel eeq zwakke stumperd, zóó zwak, dat ik zelfs afgekeurd ben." „Misschien hebt u een goede oppassing noodig." „Ik geloof niet, dat ik ergens meer bet land aan zou hebben." Zn lachte om mijn woorden en iets in haar stem en de manier, waarop zij lachte, deden mij eensklaps begnipen waarom die twee jongens in Frankrijk haar zoo aanbaden. Dat zij dat deden wist ik uit de stukje» van brieven, die zij mij had laten lezen. „O, dat bewijst alleen maar, dat de ware persoon dat nog niet geprobeerd heetf," zeide zij met haar moederlijke stem. „Misschien wel," stemde ik toe. Ik raapte een steen op en wierp dien in zee eüi keek naar dé stééds wijder wordende kringen, die In het water gevormd werden. Eenmaal zou een trouwring een op dezelfde wijze steeds bneeder wordenden afgrond vormen tut" schen mu en Joy; -eenmaal zou zij rich afvragen, wat zij toch ooit in mij gezien had. „Hoe oud bent u, Mr. Buchananf' vroeg Mn. plotseling. „Bijna veertig", zeide ik met een zucht men; en voor ik bij het huis der Lamberts was, wist Zn Tiam mij eens goed op ..Daar ziet u niet naar uit," zeide zij vriendelijk. „Ofschoon uw haar grijs begint te worden, hebt u nog een jong gezicht Zij zweeg. „Mijn oudste jota" gen is vijf en dertig", voegde zn er dan aan toe. Zn werd nooit moe over haar zoons te praten. „Ik hoop, dat u ze nog eens zult ontmoeten, zeide zij. ,Jk hoop het ook", antwoordde ik, „en tevens, d»t u Don eens zult ontmoeten."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1920 | | pagina 5