e Woens'-iaq 7 Juli 1920. 6647. UllütVtHS: TKAPMAN CU., SCHAGEN. Een oud verhaal. FEUILLETON. DE DEGENSTOK. Raad Petten. SC HAG Alititu Nieuws Dit blad verschijnt viermaal per week Dinsdag. Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's m. 8 uur worden Advertentifin zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. COIIRAKT. Alifimtit- Luünillil POSTCHEQUE en 0IR0D1ÉNST 23330. INT. TELEF. no. 20. Prijs per 3 maanden f 1.55. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN TIÉN van l tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 ct. (bewijsno inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend Do heor D. Dekker vertelt in'de Enkhiuzer Crt. het volgende otffle verhaal, dat ook voor onze lezers wel belangwekkend genoeg is, om over te nemen. Do geschiedenis, die ik ga vertellen en waarin ik een belangrijke rol heb vervuld, heelt zich in 1862 te Hoogwoud afgespeeld, maar 't na-spel dagteekent eerst van 1870, toen de Enkhuizer dus al geboren was. Te Hoogwoud zou nl. 't vergelijkend examen wor den gehouden ter vervulling der betrekking van Hoofd onderwijzer te Aartswoud. Tot de sollicitanten, die zich hadden aangemeld, behoorde ook ondergeteekende, des tijds onderwijzer -te Winkel. Van den Secretaris der gemeente, Wouter Vetter, hadden wo een schrijven ontvangen, waarin we uitge- digd werden aan "t examen te R. deel te nemen en om 9 uur in de school aldaar aanwezig te zijn. Maar in datzelfde schrijven werd ons meegedeeld, dat ook D'. Tatis, waarnemend onderwijzer aan de vacante school, aan 't examen zou deelnemen. Deze mededeeling beteekende natuurlijk„Heeren sol licitanten, jelui wordt, om je reis- en verblijfskosten te besparen, aangeraden thuis te blijven, want je kans op benoeming is ongeveer nihil." Inderdaad heeft een aantal gegadigden zich door deze eigenaardige waarschuwing laten afschrikken, want al leen de heeren Hoogschagen te Haringhuizen, Van Al- boda te Valkoog en ondergeteekende, die betrekkelijk diebthh woonden, verschenen op 't appèl en natuur lijk ook Tatis .Wij kenden hem niet, alleen wist ik. dat hij vrouw en kinderen had hij was gehuwd met de dochter van zijn patroon en geen van ons drieën had hem ooit op een vergelijkend examen ont moet. Tatis hield zich op een afstand en wij overigen spra ken over 't geen ons te doen stoild. Plaatste de School opziener ons alle vier op de voordracht, dan was de kans op benoeming voor Tatis zeer groot, meenden we en daarom besloten we den Schoolopz. te vragen een drietal te maken, 't Was een vrij brutale vraag of eisch, die we zouden stellen, en mij werd opgedragen "i woord te doen. Daar trad de Schoolopziener binnen, gevolgd door zijn assistent, den Hr. Smelik, Hoofd der hranscho school te Medemblik. Schoolopz. was Mr. J. Gerdenier, die zijn vader, destijds Burgemeester en Schoolopz. aldaar, in dit laatste ambt pas was opgevolgd, 't Examen te H. was 't eerste, waarop hij als zoodanig fungeordo. 4 „Wel", zeide hij, na ons gegroet te hebben zijn er van al de sollicitanten maar vier opgekomen? Hoe zit dat?" Ik bood hem 't schrijven van den Secr. aan en zei„Wil u dit schrijven even inzien, dan zal de zaak u wel duidelijk worden." Na inzage sprak hij„Ik was met deze oproeping niet bekend en vind 't een vreemde manier om daarin wel den naam van den waarnemer en niet dien der overige sollicitanten te vermelden." „En zin wenschen wij drieën graag van u te ver nemen, of u van plan is een drie dan wel een viertal op do voordracht te plaatsen," vervolgde ik. „Als u een drietal maakt, doen we aan 't ex. mee, als 't een viertal wordt, doen we 't niet, omdat <er dan voor ons zoo goed als geen kans is." „Wol godd.," TVIr. Jan pinkte voor geen vloek „wordt me nu op mijn eersteexamen de wet al voor geschreven?Enfin, ik zal jullie bezwaar aan den Raad overbrengen en Je den uitslag meededlen." Een kwartier later kwam hij ons vertellen, dat 't in ons belang was aan 't ex. deel te nemen. We bleven dan ook. Tegen 5 uur was 't schrifteiyk en mondeling ex. afgeloopen. De heer Tatis ging direct naar huis en wij drieën zochten de herberg ;,De Lindeboom" op. Als naar gewoonte in die dagen, verschenen daar Detective-roman naar het Zweedsch van S. A» DHX B aw ar kt door W. J. A. BlOOJNlALDUS Jr. 2. „Ja, la (het niet onbegrijpelijk? Het grenst bijna aan hekserij I" riep de juwelier druk 'gesticuleerend uil „De agient en ik zochten als speurhonden, maar er was geen spoor te ontdekken. 'Alle ramen waren goed gesloten en de luiken naar den kant van de (binnenplaats stevig! vastgeschroefd. Wanneer er iemand in den .winkel geweest was, toen de dia deem verdween, dan had hij er volgens onze bere kening nog moeten zijn; maar er was geen levende xiel te ontdekken". „Toen liep ,u da hulp van het detecftlvenbureau in?" „Ja, natuurlijk. Nla korten ti|d' kwam commissaris Sanderson zelf met een detective., die heel 'knap moet zijn. Als ik mij niet vergis, heet hij. Lexner, een waar genie, naar het schijnt". „Maar ook zij konden niets vinden?" „Niet het kleinste spoor. En ik merkte aan hun gebaren en blikken, dat zij aan' mijn opgaven twij felden. Wanneer de agent kort daarvoor den dia deem niet op zijn plaats geaien had, zou niemand mij geloofd hebben „Ik heb met den agent gesproken", zeide Car- rlng, „en het klopt, dat hij een half uur, voordat u kwam, het verdwenen kleinood nog geaien hééft. Maar hij heeft er niet op gelet, toen u boven was om den sleutel te halen. We hebben ons dus alleen te houden aan uw ei gen verklaring, idat de diadeem, toen u hierna het laatst gezien (hebt, een weinig van zijn oorspronke lijke plaats verschoven wais. Elen vergissing uwier- Sijds is immers uitgesloten?" „Nu, een paar glazen wijn had ik natuurlijk ge dronken", zeide Jeffert' verontschuldigend, „mis schien ook een paar glaasjes cognac. Maar ik was volkomen helder". „Prachtig", zeide Carring. „Dus nu heb ik alle feiten, die ik als uitgangspunt voor mijn naspoiin- gen noodig heb. Ein daar, de heeren hier mij: op zoo ostentatieve wijze uitgedaagd hebben, zal ik werke lijk trachten wat licht in deze dionkere zaak te Ais u het permitteert, mijnheer Jeffert, zou ik 0raag een paar vragen aan u doen". (Leo mam iaën klein notitieboekje uit zijh w*k, weldra ook eenige onderwijzers uit den omtrek, o.a. Meester Balder van Hoogwoud, Albers van Opmeer, Meurs van Spanbroek, Kraak van Wadwaii enz. 'tWerd er een gezellige boel, vooral toen ook de leden van den raaa verschenen en ons uitnoodigden, een glas wijn met hen te drinken, 't Was al laat in den avond, toen we in vroolijke stemming huiswaarts keerden. Enkele dagen later ontving ik van een kennis te H. bericht, dat de voordracht bestond uitNo. 1 Dekker No. 2 Hoogschagen; No. 3 Tatis. en nog eenige dagen daarna, dat Tatis met 6 stemmen benoemd was; de 7de was mij te beurt gevallen. En nu komt 't na-spel, dat, naar ik meen, in 1870 werd vertoond. Ik bleef natuurlek solliciteeren en werd *in 't na jaar van '62 te Beemster tot Hoofdonderwijzer benoemd. Daar zal ik een jaar of acht werkzaam zijn ge weest, toen ik bericht ontving, dat mijn schoonvader, de heer Albers te Opmeer, ernstig ziek was. Ik reisde er met mijn vrouw heen en vond daar een uitnoodiging van de "nRurgemeester van Hoogwoud, den heer T. A. O. de Ridder, toen ter tijd ook Burgemeester van Op meer, om nem bij gelegenheid eens te komen opzoeken. Ik had Z.E.A. nooit ontmoet; in den tijd van mijn examen te H. was meen ik de heer D. Appel Burgemeester. Wat kon de heer De Ridder mij te vragen of te vertellen hebben? Ik vernam 't tot mijn groote ver bazing, toen ik goed en wel bij hem in de kamer zat „Heeft u", vroeg hij mij „in '62 niet deelgenomen aan 't verg. ex. voor de school te Aarts woud?" 4 „Ja wel, Burg." „En herinnert u Je den uitslag van dat ex. nog?" „O ja, Ik stond No. 1 op dé Mijn besluit was genomen. Tatis moet er uit en u, dio wettig benoemd zijt, moet er in. W|U u te Aarts woud Hoofdonderwijzer worden, dan zal ik dadelijk mijn maatregelen nemen." „Ik hen van uw goeden wil volkomen overtuigd, Burgemeester, maar ik ga niet op uw voorstel in. Ik voel mij te Beemster volkomen op mijn plaats, woon er op een heel mooi punt, heb een mooi nieuw huis met een ruim erf en een mooie nieuwe school en een behoorlijk salaris. Met de schooljeugd, de ouders en mijn gemeente-autoriteiten kan ik 't goea vinden. Wat wij meer? En bovendien ik zou er zeer tegen opzien aan Tates' ontslag mee te werken. De Raad heeft hem nu eenmaal willen hebben, laat hij hem nu houden ook. En ten slotte vrees ik, dat ik in Uw Secretaris een geduchten vijand zou vinden. Weet u, wat de Rijks ontvanger te Hoogwoud, van Kampen afkomstig en dus bekend met de Kamper Courant en haar Kamper uien, in die krant schreef? „De Psalmist zegt: „vjum de Heer regeert 1 Dat is overal waar, behalve te Hoog woud, daar regeert de jongen van den dominee 1" (De Secr. was de zoon van Ds. Vetter te H.) „Zoo," zei de Burgemeester, ,maar dat is nu 't geval niet meer." En met die woorden namen wij afscheid van elkander, D. DEKKER. stemmen, tegen 1 op Tatis. Weet u daar niet van?'' „Neen ,maar als ik benoemd was geworden, zou ik daarvan toch officieel bericht hebben moeten ontvangen?" „Zeker, dat had u, maar direct na uw benoeming verklaarde de Secretaris, dat hij die ongeldig beschouw de, omdat de heeren niet nuchter waren en dus niet beseften, wat ze deden. Zij hadden Tatis en zijn gezin ongelukkig gemaakt. Maar er zou een week later op nieuw vergaderd worden, dan konden de hoeren zich vooraf goea bedenken op 't geen zij zouden doen." „Van Vetter's bewering, dat de raadsleden te veel gedronken hadden, is geen woord waar," bracht ik in 't raidden. „Zij waren bij hun komst in „De Lindeboom" normaal. Maar j gebeurde in die dagen weieens, dat dc raadsleden van H. aan 't einde van een vergadering niet al te vast meer op hun beenen stonden, en dat was ook buiten H. bekena.Maar mag ik u eens vragen, hoe u, die eerst enkele jaren na 't examen hier tot Burgemeester werd benoemd aan al de genoemde bijzonderheden ge komen is? In de notulen aer bedoelde vergadering zult u ze wel niet gevonden hebben 1" ..Ik zal 't u vertellen. Niet lang na 't ontslag, aan mijn voorganger verleend, kwam ik als zijn opvolger hier. 't Gouvernement achtte 't wenschelijk nu eens niet Iemand uit H. te benoemen, maar een „vreemdeling' aan te stellen, om wat orde en reflfel in aen gemeente lijken warboel te brengen. Al spoedig kwam ik te weten, dat 't onderwijs te Aartswoud in een zeer ongewcnschten j toestand verkeerde en dat Tatis in geen enkel opzicht de rechte man op do rechte plaats was. 'Allerlei klachten kwamen bij mij m en één van de klagers zei„Hadden I we nummer één van de voordracht maar gekregen, ze- j ker waren we dan beter af geweest 't Moet er met dat examen ook raar naar toe zijn gegaan." Ik bè- sloot naar dat ex. voorzichtig op onderzoek uit te gaan. Bij stukjes en beetjes kwam ik achter de waarheid, en toen ik ten laatste ook Vetter onderhanden genomen en hem duchtig 't mes op de keelhad gezet, bekende j hij 't smerige zaakje opgeknapt te hebben. Vergadering op Zaterdag 3 Juli 1920. Afwezig de heerqn J. Timmerman en N. Schager, beiden zonder kennisgeving. De voorzitter opent de vergadering waarnade lezing der notulen plaats hoeft, welke zonder op of aanmerkin gen worden vastgesteld. De Voorzitter deelt naar aanleiding der notulen mede, dat er thans pl.m. 50 M. nieuwe slang, zoomede een paar koppelingen, voor de brandspuit zijn aangekocht. Voorzitter deelt mede, dat wederom is terug ont vangen van Ged. Staten, de verordening tot regeling der uitbetaling van de jaarwedden onderwijzend personeel, met de opmerking, dat Ged.. Staten zich niet met art. 12 der verordening kunnen vereenigen. Er was door ons bepaald voor gehuwden, tevens kostwinner voor een gezin van minstens 2 personen 40 pet., voor kostwinner, zijn gezin bestaande uit één persoon 30 pet. Voor ongehuwden aan wie geen kost winnersvergoeding werd toegekend, 20 pet zijner laatst genoten jaarwedde. Ged. Staten verlangen in verband met hun circulaire dd. 20 Juni 1917, dit gesteld voor gehuwden en voor ongehuwden,. tevens kostwinners, op minstens 75 pet De overigen op minstens 25 pet. hunner jaarwedde. De heer Bellis zegt: Dit is natuurlijk weer de mili taire kwestie, deze wordt door Ged. Staten wel degelijk voorgezeten of gesteund. Ook de andere heeren vin den het toch in strijd mei hun politieke overtuiging, maar verwachten wel, dat het hun weinig zal baten, indien zij met de voorgestelde wijziging niet accooru gaan. Dc heer Blom zegtAnderzijds mogen wij er toch ook niet tegen zijn, indien een onderwijzer gedwongen wordt zijn militaire verplichtingen te vervullen, ot in dien iemandals gehuwd of ktjBtwinner, het slachtoffer werd, gemobiliseerd te worden. De voorzitter stelt dan ook voor, de verordening te wijzigen, zooals Ged. Staten voorstellen. Aldus wordt met algemeene stemmen besloten. Wordt aangeboden dc rekening- en verantwoording over het dienstjaar 1919. Deze rekenin vangst op f 20/34.70, in uitgaaf op f lichting, o.a. dat in dezo rekening ook nog is opge nomen als uitgaaf het nadeelig slot der vprige reke ning, zijnde f 3276,; dat wij Dij de ontvangsten ,nog niet konden 'boeken de Rijkssubsidie van f 3000; dat de distrihutiekosten over 1919, hebben bedragen pl.m. f 1300. Dat wij dit jaar met tekorten moeten sluiten zoo groot als wij niet gewoon zijn, vindt in deze mede gedeelde zaken al grootendeels zijn oorzaak. Omtrent de Rijkssubsidie, ad f 3000, welke over '19 nog ïïiet was ontvangen, deelt de voorzitter mede, .dat hierover een bespreking is gehouden bij het ministerie. Het resultaat daarvan is geweest, dat wjj hopen, ,dat het'elk oogenblik kan afkomen. Voorzitter stelt den Raad voor, een commissie **e benoemen, welke do rekening met de bescheiden zal nazien., waartoe met algemeene stemmen werd besloten. Tot commissieleden werden benoemd de heeren J. Tim merman, J. J. G. Blom en P. Koopman, allen met 4 van de 5 uitgebrachte stemmen. De voorzitter deelt mede, dat bij de laatst 'gehou den kasverificatie in kas moest zijn en was bevonden f 2332.671/a en fculks geheel conform de boeken. Van den heer K. Kossen is bericht ingekomen, dat hij met ingang van 1 Juli ontslag vraagt als klokkenist Na eenige meaedeelingen van den voorzitter wordt aan den heer K. Kossen met ingang van 1 Juli eervol ontslag toegekend als klokkenist De voorzitter deelt mede, dat de heer P. Hollander zich voor deze betrekking disponibel heeft gesteld, en alreeds ermede werkzaam is. Met het oog op de vraag, of genoemde betrekking als precies een gemeentebetrekking moet worden be schouwd, dus deze functionaris als gemeente-ambtenaar is te beschouwen, zulks met het oog op de pensioen regeling, wordt \ae heer P. Hollanaer met algemeene stemmen voorloopig als klokkenist benoemd. Wordt aangeboden verslag Landbouwwintexichool. te Schagen. Voor kennisgeving aangenomen. Volgt begrooting voor 1921 van ae Gezondheidscom missie, gezeteld te Schagen. Uit deze begrooting blijkt, dat de gemeente Petten voor 1921 zal moeten bijdragen f 5.04. voor kennisgeving aangenomen. De adressen van de gemeente Woldendorp, en van het Drankweercomité, om een bepaling te maken, dat op lotingsdag de cafés gesloten zullen zijn, of een tap- verbod te maken, werden beiden voor kennisgeving aangenomen. Een adres van de Ned. Vereeniging ter Bevordering der Belangen van Verpleegsters en Verplegers, werd voorgelezen, waarop door ieder het nuttige van de wijkverpleging erkend werd. Onze gemeente ts te klein, om hierop zelfstandig iets te kunnen doen. Hierover werd nog eenige oogenblikken gediscussieerd, waarop door den heer Blom gevraagd werd, of het niet mo gelijk was, dat wij aansluiting trachten te krijgen met de waarin hij alle* opschreef wat hom belangrijk toe scheen. Wij wachftten met spanning op Carring?® vra gen. De bedde jonge dame®, speciaal Tyra Jeffert, volgden alles wiat Leo izedde. „Heb ik misschien tets beiamgtrijik® vergeten", vro eg Gaarding. „Ja-^, ik geloof het wel", antwoordde Tyra Jeffert in plaats wan haar vader. „U hadt aan papa moe ten zeggen, dat hij heter gedaan (had den diadeem aan mij te geven dan hem in de etalage te leggen en te laten stelenl" „Misschien vinden we hem nog terug!", zeide Car ring glimlachend, „en dan Jeffert mompelde wat binnensmonds; zijn vrouw echter geloofde tegen de woorden van haar doch ter te moeten opkomen. De 'diadeem is veel te duur en past volstrekt niet hij een meisje van Jouw leeftijd?', zeidie zij. „Mis schien zo'U ik „J-a, Ja, dat komt wel in orde", viel haar man haar ln de rede. „Het voornaamste is, dat wij hem terugkrijgen. Eln wij1 hebben ihem nog niet". „Neen, dat ia zbo", zuchtte Tyra Jeffert; „naar alle waarschijnlijkheid zuilen wij hem nooit meer zien". „Niets is onmogelijk", zeide Leo vrooHJk. „Maar om wat orde en regelmaat ln mijn vragen te bren gen, zou ik u wel willen verzoeken, mijnheer Jeffert, mij te zeggen, wat u ermede zeggen wilde, dat de diadeem verschoven was, toen u hem zag. Kan hij niet vanzelf naar beneden gegleden zijn?" „(Beslist onmogelijk. Het bovenste gedeelte van don vierhoekigen sokkel helde wel wat naar den kant van het raam af, maar midden ero:verheen liep een kleine met fluweel bedekte gleuf, waarop de diadeem steunde. Wegglijden kon hij dus niet, wat trouwens alleen al door het fluweel belet zou zijn. Neen, de diadeem was zijwaarts gedraaid van bet raam af'. „Is de sokkel uit -massief hout gemaakt?" „Neen» dat geloof ik niet, daarvoor lijkt hij mij te licht. Vermoedelijk is hij hol". „Bezit u meer van dergelijke sokkels?" „Ik heb er nog ettelijke grootere en kleinere, doch van dezelfde grootte maar twee". „Zijn die in den iaatsten tijd dikwijls ge bruikt?" „Neen, van -allebei was het fluweel wat verbleekt. En vlak voor de vervaardiging van den diadeem heb ik ze met miauw donkerblauw fluweel laten overtrekken". „Was dat een Jdée van u?" „Wat een vreemde vraag! Ik herinner het mij sloot in onl- '.56, alzoo een~nadeêlig slot van f 7490.86. De voorzitter geeft hiervoor nog eenige nadere toe- Hiermede kan zich een ieder vereenigea, waarna dan ook aan B en W. .werd opgedragen m aect de noö- dige stappen te doen. heusch niet ja tpch nu schiet het mij te bin nen Hepson, mijn chef, maakte er mij opmerk zaam op, dat een van die sokkels mooi hij den diadeem zou piassen, maar dat hij daarvoor eerst opnieuw -bekleed zou moeten worden". „En to-en hebt u verder d-e zaak maar aan hem overgelaten?" „Ja natuurlijk. Met dergelijke kleinigheden bemoei ik me nooit. „Wie heeft den sokkel bekleed?" „Mijn stoffeerder, Gisteren heb ik de rekening be taald. Maar wat heeft dat eigenlijk met de zaak te maken?'' „Och, dat weet ik niet precies. Maar het interesseert me toch waarop de diadeem* lag, toen hij verdween.'» „Wat voor een man is die chef Hepson?" vroeg hij dan. „Hij is buitengewoon knap in zijn vak. Hij ontwerpt de meeste dingen, die uit mijn werkplaats komen."' „Heeft hij ook de teekening van den diadeem ge leverd?" „Ja, dat was ook een ontwerp van hem." „En is hij niet iemand op wien eenig vermoeden vallen kan?" „Hij is pas een jaar in mijn dienst, maar toch geloof ik wel, dat ik voor hem kan instaan. Ik nam hem, tengevolge van zijn uitstekende getuigschriften en op aanbeveling van een goeden vriend van me in Buenos Ayres, bij wien hij vroeger in betrekking ge weest is." „Wie heeft den diadeem het laatst in de hand gehad voor u uw zaak verliet?" „Ik zelf. Ik had Hepson opgedragen: hem in de etalage te leggen, maar nadat hij den sokkel neergezet had, vroeg hij mij, zelf den diadeem erop te leggen, zoodat ik zeker wist, dat het naar mijn izin was." Leo dacht even na en maakte intusschen een paar aanteekeningen. „Heeft behalve u nog iemand anders een Bleutel van den winkel?" vroeg hij. „Neen. Uit oude gewoonte open ik 's ochtends mijn zaak altijd zelf." „Dus u bent er zeker van, dat er op het oogenblik, dat u merkte, dat de diadeem verschoven was, nie mand in den winkel was?*3 „Ja. beslist zeker.'3 „Wij weten derhalve het volgende: Tusschen half elf toen u voorbijkwam en half een, toen u naar huis ging is j^e diadeem o pjjle een of andere wijze halen, is hij heelemaal verdwenen. En wel zonder dat iemand den winkel betreden heeft.'' De juwelier knikte. „Ja, dat is juist bet onverklaar- riening. Wij heer Memelink een onderhoud gehad, en deze sou een rapport voor onze gemeente samenstellen. De voorzitter zegt nog niets te hebben ontvangen. De héér Koopman vraagt, hoe of dat zit met den keuringsdienst Van vleesch <ra visch. enz. De voorzitter zegt, hierop ook weinig te kunnen ant woorden. Destijds zijn wij ook toegetreden, maar na dien hebben wij er ook niets meer van gehoord en nu die vergiftigingskwestie te Schagen, zal hierin ook wel weder mogelijk een belangrijke verandering brengen De voorzitter zegt, dat hij van den heer Visser het verzoek heeft gekregen om pl.m. f 0.50 per week meer te mogen ontvangen voor het schoonhouden der school lokalen. Ik kan ae heeren mededeelen, dat het schoon- bare van het geval," zeide hij. „Het is zeer te betreuren, manheer Jeffert," ging Leo voort, „dat u den agent, die voor de huisdeur wachtte, terwijl u naar boven ging, niet gezegd hebt, dat het om het hoekraam en speciaal om den nieuwen diadeem ging. Wanneer u dat gedaan hadt, zou het kleinood er waarschijnlijk nog liggen of tenminste een verklaring te Vinden zijn voor net verdwijnen er- vam Wy leven niet in den ttijd van wonderen." „Maar dit is toch werkelijk een wonder," viel Tyra Jeffert hem in de rede. Bonnel had intusschen getracht een fluisterend ge sprek met DagmarBircherdt te beginnen, maar slechts korte, afwijzende antwoorden gekregen. Nu wierp hij Leo een minachtenden blik toe. „Een harde noot, wat?" zcido hij, „Maar u hebt toch zeker wol een theorie, vermoed ik. Carrings toon gaf dien van den andere ln minachting niets toe. „Theorieën vorm ik over alles wat lk interessant vind," zeide hij. „en niet alleen over ingewikkelde misdaden en geheimzinnige gebeurtenissen, maar ook over personen, die ik ontmoet; ja zelfs over u. En over aezen diefstal heb ik inderdaad ook mijn theorie,, maar die blijft voorloopig mijn geheim." Zonder Bonnel tijd tot antwoorden te laten, wendde hij zich weer tot den juwelier. „Heeft Hepson intieme vrienden of kennissen hier in de stad?*' „Werkelijk intieme vrienden niet, voor zoover ik weet. Maar wel een paar kennissen, o.a. mijnheer Bonnel hier." „Ah zoo zeide .Leo en hij stond op zonder Bonnel aan te kijken, „dat wist ik niet. Ik aank u voor uw inlichtingen, mijnheer Jeffert." Frans Bonnel was nu ook opgestaan; hij keek, als verwachtte hij een vraag van Carring. Deze echter wendde zich tot de joitee dames. „Ik had gedacht zeide Bonnel verbaasd. „Dat ik u iets over Hepson zou vragen. Neen, ik wil u nu niet lastig vallen. Maar ik mag zeker wel aanne men, dat u niets ongunstigs van hem weet?" „Neen, absoluut niets. Hij is, voor zoover ik woet, een uitstekende kerel." i „Natuurlijk. U kent hem reeds betrekkelijk lang, niet?" ,,0 Ja." Ik kreeg den indruk, dat Bonnel het in het geheel niet prettig vond, dat het gesprak die wending nam. „Is uw vriend Hepson altijd ln hetzelfde vak werk zaam geweest? Of heeft hq ook een afwisselenden le vensloop achter zich?'1, Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1920 | | pagina 1