Uit het Hart Yan Holland. Donkere Schaduwen TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Gemengd Nieuws. I Zaterdag 13 November 1920. 63sle Jaargang. No. 6721. Het is merkwaardig hoe in onzen modernen lijd, waar alles langs elkaar, juagt enNwrijft en schuurt, er nog ecu groot aantal menschen uit alle kringen en standen, een veel grooter aantal dan men oppervlakkig denken zou, zoetjes door het leven schuifelt langs het paadje, dat nu eenmaal voor hen is afgebakend door hun betover- of over- of alleen maar grootvader. En zoo zijn ze overtuigd van de buitengewone superioriteit van dat paadje, dat ze er nog nooit in hun leven over gedacht hebben eens even over de keurig geschoren en altijd bijgeknipte haag van conventies en tradities en grootere ol kleinere vooroordeelen heen te kijken Ze ondér oouiden dat hegje met pij nlijke en soms roerende zorgvul digheid en ze merken niet eens,,tl© stumperds, dat t een dood hegje is, waaraan elk levend takje groen ontbreekt Zoo in het gewone dagelijksch loven, met zijn haastige jacht, merk je dat zoo niet. Je hebt geen tijd om je veel met al die kronkelpaadjes uit den ouderwetscheu doolhof bezig te houden, je rent er langs heen en als er een nijdig dood takje met scherpe punten wal ver uitsteekt cn in je 'kleeren blijft haken of je misschien eens even de huid schramt, da nsla je net weg met ie stok or je breekt het eenvoudig afj het hindert je niet. Maar in een stad als den Haag, met zijn on telbare üoterietjes en kringetjes, die alle op een of ander punt elkaar raken, maar zoo, dat ze toch nooit incenloopcn, daar vindt je talloos vele van zulke aardige doolhofjes, stammend uit den pruikentijd, waaraan het dankbare nageslacht met innige verknochtheid gehecht blijft. En dan kan het niet anders of je raakt er iwel eens even tusschen verward en soms is het wel eens amusant en je blijit even rondkyken, voordat je haast maakt om weer op de groote vrije wegen te gaan wandelen. Zoo ging het een journalist, een buitenlander, laat ik er datonmiddellijk bij zeggen, om begripsverwarring te voorkomen. Hij trok in een nieuw huis, dat toe valligerwijze gelegen was in het zeer deftig gedeelte van een tamelijk deftige straat. Zoo deftig is dat stukje straat friet zijn keurige huizen, dat er niets dan adellijke bewoners te vinden zijn, echte goede Hollandsche en zelfs tamelijk oude adel. Onze collega was de eenig- niot-adellijke in dit milieu en hij was er niet eens door van zijn stuk gebracht, zelfs zijne familie niet. Daar hij een zeer redelijk man is, geen boheme, geen zonderling, ziet hij in, dat de conventie ook haar nut kan hebben en daarom wisselde hij, of liever zijn vrouw, aan wie hij de naleving van het protocol overliet, de gebruikelijke visitekaartjes, gevolgd door de even ge bruikelijke visites. En deze yisites zijn het, welke het intellectueel© en artistieke echtpaar volslagen uit het veld hebben geslagen. Want zij zijn buitenlanders en als zoodanig nog niet bijzonder goed met die taits et gestes van onzen Hollandschen adel op de hoogte. In de allereerste plaats vonden de adellijke dames het nood zakelijk eens eerst het heele huis, van onder tot boven to bezichtigen, want zoo'n inrichting, zoo heel anders dan in eigen woning of in die van haar stamgenooteot mei zooveel kunstvoorwerpen, bibelots, curiositeiten, an tieke kleeden, schilderijen en etsen hadden ze nog nooit aanschouwd. En... en... het was alles wel heel prachtig maar toch een beetje griezelig, zoo ongewoon, zoo erg buitenissig. Met dezelfde achterdochtige newondering be keken ze, nó het huis, het charmante vrouwtje en do moer dan gewoon-mooie baby, de grootste schat van hot huis. En toen ze merkten, dat mevrouw Hol- landsch sprak, en zelfs zeer goed Hollandsch, toen ze haar theeservies en haar thee en haar koekjes, haar toilet, haur dienstboden en haar "kindermeisje getaxeerd en niet te licht bevonden hadden, toen kwamen ze tot de conclusie, dat die artistieke menschen, die schrij vers en schilders, enfin, die „intellectueolen" toch niet zoo heel gevaarlijk waren... mits buitenlanders. De nieuwsgierigheid won het van dien achterdocht. Mevrouw werd op een tca gonoodigd, men wilde haar zoo graag wat beter leeron kennen en vooral, o, vooraf, men wilde zoo graag weten, wat dat nu toch voor menschen waren, die Hollandsche kunstbroeders, met wie ze zoo veel omgingen. Want, nietwaar, in Holland vindt men toch geen kunstenaars, geen schilders, letterkundigen, musici, journalisten, die uit een oenigszins behoorlijk milieu stammen, die geleerd hebben wéér men eigen lijk de fatsoenlijke menschen zoeken moet. Dat is alles „hns fonds". Met zulke menschen kan men toch niet omgaan, ze hebben geen conversatie, men moet zich wel doodelijk vervelen. En men vroeg mevrouwtje, wat ze toch een heelen avond deed, met zulke Hot lento tten op visite, of ze kaartten of ze... neen, men wilde niet onbescheiden worden, maar.,.. Er is niet veel fantasie voor noodig om zich de rest van de gesprekken te denken. En het aar dige jonge vrouwtje weet het feit, dat ze ineens niets meer begreep van wat er gepraat Weid aan haar ge brekkige kennis van de Hollandsche taal. Ze stond hier tegenover eene mentaliteit die haar zoo volslagen vreemd was, een sfeer van dufheid en bekrompenheid, waar van ze zich .nooit een flauw denkbeeld had kunnen maken, zij, afkomstig uit een land, waar de kunst en het intellect geëerd worden als kostbare gaven Gods. Met evenveel verwondering heeft zij de dames, die haar de welwillende raadgevingen verstrekten, aangezien als deze haar en haar omgeving. Zij heeft zich wat terugge trokken, maar het geheele adellijke kwartier, waar op donkere winterdagen de verveling langs de gevels der huizen druipt als een triestige batte mist, waar 's zo mers de vensters hermetisch gesloten blijven, uit vrees, dat met de heldere zon het frissche bruischende leven zou binnenstroomen, dit kwartier is gewekt uit zijn troosteloozen, doffen dommel, even is er een frissche adem doorgestreken, even is de mist uiteengescheurd door een paar vrouwenhanden. En rib valt het inslapen niet zoo gemakkelijk meer. Tegen wil en dank moeten de dames en heerén, die zoo gewend zijn te leven in een heel apart eigen wereldje, waar hoogstens plaats is voor Arbeid Adelt en Tesschelschade, er zich wel rekenschap van geven, dat er buiten hen nog een voller, rijker en ruimer wereld ïs, waarvan zij het bestaan niet kunnen hegeeren, maar die ze zich in hunne ver wrongen verbeelding voorsbellen als wanstaltige scha duwen op een muur, iets waarmee je kinderen bang maakt En zoo maakt ieder kringetje en .coterietje zich de scheefste voorstellingen van wat er gebeurt achter de veilige omtuining van weer een ander coterietje. Eigen lijk zijn ze allemaal dol nieuwsgierig, even nieuwsgierig als ieder altijd is om te weten wat er omgaat achter de gesloten vensters van rijn buren. Dat die nieuwsgie righeid heusch niet denkbeeldig is, hoeven we niet meer te betoogen. Daarvan is ieder natuurlijk al lang overtuigd en ten overvloede hebben we als bewijs en corpus delicti tevens immers die gezegende uitvinding van de „spionnetjes", die ons helpen in het surveillee- ren als onze eigen oogen ons in den steek laten. Wie kent niet de heerlijke boutade van Pisuisse, over de spionnetjes, die hij altijd even luchten moet, voordat hij Doirf te leven, van Dirk Watte zingt. Pisuisse is ook een „van die wilden", die zich sto rend aan niets of niemand, over alle heggen en muren is heen gesprongen, die zijn eigen weg heeft gevolgd en zijn eigen leven heeft gemaakt en daariii zijn ge luk heeft gevonden. Hij viert nu deze week zijn ko peren "bruiloft met zijn kunst, hij jubelt in de groote steden voor 'eert enthousiast publiek, waaraan hij iets heeft gebracht, iets levends en warms, brandend soms, dat het nog niet kende, een publiek, dat hem heeft leeren liefhebben en dat zich soms duchtig de waar heid laat zeggen ook. Als we een stukje van „das Deutsche Vaterland" waren, wat men soms in het buitenland wel graag van ons zou willen gelooven, of als Pisuisse toevallig in Berlijn was geboren, inplaats van, ik meen in Vlis- singen, dan zou hij al lang op affisuhes en in adver tenties zijn aangekondigd als Groessbe Vortragskuenst- ler", een benaming, die dezen winter alleen al is toe gepast op minstens zes vertegenwoordigers der Duit- scne voordrachtskunst, die hier in ons land gastvoor- stelllngen komen geven. Maar we zijn niet een stukje van iets anders, we zijn onszelf en onze mentaliteit is niet van dien aard, dat we bij alles behoefte hebben aan den overtreffenden trap. Voor ons zijn de namen Pisuisse en Jan Hemsing voldoende om te weten, dat ons een goede avond wacht, als we de moeite willen nemen om te gaan hooren. i En Pisuisse is, gefukkig, niet in Berlijn geboren en daarom zal hij al wel evenmin behoefte hebben aan groote epitheta ornantia. Bovendien is immers zijn loop baan Van 12 en Va jaar daar om ons precies te doem weten welk ©en kunstenaar hij is. Laten we hopen, dat hij nog heel lang voor ons-blijft zingen, ai kan hij' dan ook niet altijd „jubelen". Wi Pl 12. DOOR NATHALY VON ESCHSTRUTH. ACHTSTE HOOFDSTUK. Zoo weinig indruk als voorheen de verschijning van den jongen ruiter op den oude heeft gemaakt, zoo ver bluft richt hij zich op en grijpt naar den hoed, als de bevallige dame in het lichte zomergewaad hem tege moet treedt eu het hoofdje tot een neder buigenden groet beweegt. „Kent g^j mij?" „Tot uw dienst, gravin .Ik merk wel, dat het de gravin moet zijn." „Ik zou de nieuwe boomgaarden wel 'willen zien, dit is de weg er heon, nietwaar?" „Wel zeker. Gij hebt het stukje grond direct voor u, als gij hier rechts den hoek omslaat" De spreker lacht de jonge dame recht vriendschappe lijk toe, wijst met de eene hand naar den boomgaard en houdt met de andere den versleten grooten stroonoed vast ,.Dit stuk land wordt zeker omgegraven? Wat stond hier vroeger?" vraagt Joriède vriendelijk verder. „Hier? Wel, hier hebben wij van de allerbeste Hol landsche groote tulpen gehad maar dat leverde niet veel op nu willen wij het eens met aardbeziën pro- beeren. „Zoo, zoo; dat is mooi. De jonge heer, die hier juist voorbijreed, komt zeker van een naburig land goed?" „l>io knappe heer? in het grijze buis? God zal mij bewaren, gravin. Dat was immers de volontair, die by onzen lnsj^ctor landhuishoudkunde leert." „O zoo, een volontair. En hoe heet hij?" „Wel zeker en hij heet Kurt Kraschowitz." f,Kraschowitz? Meneer Kraschowitz? oen Pool?" „Ei wat. Krachowitz een Pool? een Pruis, eene echte, geboren Pruis. Uit Schrombehn afkomstig. Zijn vader heeft eert klein goedje bij Witminnen liggien maar die is zelf nog een flinke nian...." «Zoo, zoo, een Pruis. Dat verheugt mij. Maar t is vreemd, dat ik meneer Kraschowitz nog nooit hier heb |fezicn." „Kraschowitz, hij heet Kraschowitz, genadige gravin en niet gezien? wel, natuurlijk. De jonge man was met verlof bij zijne ouders. Ik geloof, dat daar het eene of andere ongeluk was. De kleine zuster dood." mcnschheid een willoos dienaar, karakterloos, vrees achtig, steeds volgend. Geen dier liet zich gemakke lijker overmeesteren en beheerscben. Da trekvvegen van het schaap uit Azië naar Europa voerden langs de Oostelijke Middellandsche zee naar Griekenland en van de Balkanlanden langs den Dio- nau naar Midden-Europa. In de Nederlanden kwamen zij reeds voor in den tijd vóór dat de terpen In Fries land gebouwd werden, eD deze schapen bestonden, zoo als prof. Broekema uit de opgegraven beenderen heeft afgeleid, reeds uit verscheiden rassen. Uit de overblijf selen bij de Zwitsersche paalwoningen in de meren gevonden, heeft men atgeleid, dat by de oudste paal- dorpenbewoners enkel nog huiden en pelsen van "scha pen als kleedingstukken gebruikt werden, bij de jon gere bewoners wollen, stollen, wat wijst op een toe nemende ontwikkeling. Prof. Blink wijst op de schapenhouderij in de oud heid, o.a. bij de HebreeërsAbraham, Lot, Izaak en Jacob, enz.; op de wolindustrie in Phoenicië, op mede- deelingen van Romeins che schrijvers over de wolin- indusirie in verschillende landen. Bij de indeeling in rassen houdt hij zich hoofdzakelijk voor deze studie aan de economische grondslagen der onderscheiding, n.1. als wol- en vleeschschapen, terwijl hij ook op de na ars c ha pen de aandacht vestigt, alsmede op de melk- schapen. Het aantal rassen op deze gronden ontwik keld is zeer groot, omdat het schaap zich gemakkelijk wijzigt door veranderde omstandigheden, die .het ge west, het voedsel en de verzorging teweeg brengen. En daarbij komt dat de schapennouders naar het eco nomische doel door kruisingen en invoer van andere rassen de schapenhouderij en den schapenslapel voort durend gewijzigd hebben, al naar de richting waarin de conjunctuur de meeste voordeelen van. de teelt be loofde. a Dientengevolge heeft het merinoschaap uit Spanje van de 15e tot de 19e eeuw toe zulk een groote verbrei ding in Europa vèrkregen, omdat de wol in dien tijd zoozeer gevraagd werd en hooge prijzen kostte. Het merinoschaap nu was het volschaap bij uitnemend heid, en van Spanje werd hét geleidelijk in de meeste landen van het vasteland van Europa 'ingevoerd, waar klimaat en bodemgesteldheid zich daartoe leenden. De geschiedenis der verbreiding van het merinoschaap wordt voor de meeste landen nagegaan, en de nieuwe rassen van merinos, die uit kruisingen ontstonden, worden beschreven, zooals de Rambouülets in Frankrijk, da. Electoraal-schapen in Saksen (ook Escuriaalschapen ge noemd), de Nigrettis in Oostenrijk, enz. In Engeland, met vothtig klimaat, konden de merinos zich niet ont wikkelen, en de pogingen in Nederland aangewend, om de merinos hier ingang te doen vinden, ïn 1789, en later door koning Willem I, hadden geen gunstige resul taten. Hoogst belangrijk waren de gevolgen van de invoe ring der merinos in 1782 in Zuid-Afrika en 1804 in Australië, en in Argentinië -in de 18e eeuw. In deze gewesten, met uitgestrekte steppe-achtige landen, die uit stekend voor de teelt van woischapen geschikt zijn, ont wikkelde zich na het midden der 19e eeuw de wol- Eoductie tot buitengewonen omvang, zoodat dit in het itst der 19e eeuw de hoofdgebieden van de wolvoor ziening der aarde werden. In Europa had de schapenhoudery haar bloeitijd in de jaren zestig der 19e eeuw. In schier alle landen was het schaap veredeld door de kruising of door in voering van vreemde rassen en variëteiten. Daardoor had het vasteland van Europa een aanzienlijke w ol- Êroductie. In 1820 bedroeg de wolproductie van uropa 94 pet. van de wereldproductie. In 1860 was de wolproductie der Europeesche landen nog ongeveer 2/3 van de wereldproductie, en overtrof dus die der overzeesche landen. Doch in 1880, toen de wolproductie in Europa be- hoofd In 1840 toegenomen tot 122 Eng. pond in 1880 en tot 128 pond in 1901—'05. Zoo was het in vele landen van Europa. En by de toenemende vraag naar schapenYleesch, welke vooral in Engeland, waar schapeiivieesch een veel geliefd vleeschvoedsei is, sterk vermeerderde, ging men In verscheidene landen yan Europa er toe over de over gebleven merino- en andere schapenhoudery te ver vangen door vleeschrassen. In Engeland, waar de me rinos geen invloed hadden kunnen verkrijgen, en steeds de rassen, welke vroegrijp waren, voor de vleeschvoorzaening, in eere werden gehouden, had men goede rassen van Vleeschschapen. Daardoor ontstond er een drang op het vasteland van Europa naar den invoer van 'Engelsche vleeschrassen, die de overge bleven gekruiste merinos steeds meer vervingen. Prof. Blink gaat de geschiedenis van dit proces dar veranderingen in de schapenhouderij en ae moeste schapenlanden uitvoeriger na. Hij toont aan, hoe ook in Arentinië, oetn de vleeschexport over groote af standen door de koeltechniek kon plaats hebben, men. van de meer uitsluitende 'teelt van wolschapen over ging tot een gedeeltelijke teelt van vleeschschapen en in Nieuw-Zeeland eveneens. In het artikel wordt nader stilgestaan bij den wol- ba ndel, bij de techniek van den wolhandel en de in ternationale beteekenis van den wolhandel, de wol markten, enz. De schapenhouderij in bijna alle landen der aarde wordt nader beschreven zoowel voor de Europeesche landen als die in Azië, Afrika. Amerika en Australië. Maar uitvoerig staat de heer Blink stil bij de schapen houderij van Nederland, Eerst geeft hij over de historie daarvan eenige opmerkingen, vervolgens wordt de verbreiding der schapenhouderij door een geheel nieuwe kaart naar de gemeenten voorgesteld, met de onderscheiding van de hieischapen en de an dere schapen. Deze kaart zal zeker de dwaling, welke men nog lang in schoolboeken vond, als zou de schapenhandel in Nederland hoofdzakelijk bestaan uit heideschapen, zeker doen verdwijnen, nu men duidelijk kan zien, dat Noord-Holland (vooral Texel) en Friesland de eerste schapen-gewesten van Neder land zijn, waar zij meest voorkomen op de klei gronden. De schapenhouderij en haar ontwikkeling in de provinciën wordt uitvoerig beschreven en nader staat de schrijver stil hij de ontwikkeling van de or ganisatie van den wolhandel van Nederland in den laatsten tijd. De oude primitieve wijze van de wol te verkoopen is door een gemeenschappelijken verkoop met sorteering vervangen, en een aanbieding op vei lingen TREURIGE TOESTONDEN. In de Londensche voorstad Camberwell dreigden gis- gteren duizenden werkloozen 's avonds naar het werk huis te marcheeren, om f v ji bed en een ontbijt te eischen. Zij zijn daar sedert lang ontevreden. Volgens de arbeidersbeurs, zijn er in Camberwell 4000 man zonder werk, maar hun leiders spreken van tusschen de 6000 en 7000. De ambtenaar voor hulpverschaffing heeft toen hij van het dreigement hoorde, beloofd dat hij uitdeeling van levensmiddelen zou laten houden. Voor den dag om was. zou elk behoeftig gezin geholpen zijn. Er was ook sprake van, om ariehonderdvijftig onge bruikte bedden in het werkhuis beschikbaar te stellen. Honderden oud-soldaten hebben al maanden lang in de open lucht geslapen, omdat zij geen geld hadden, om een kamer te huren. EEN BADPLAATS DIE VERDWIJNT. De meest Noordelijke badplaats van Duitschland, Da- kolk op het eiland Kom, houdt op als zoodanig te be staan. Vroeger bekend en gezocht, moest ze spoedig voor DE ONTWIKKELING VAN DE SCHAPENTEELT EN VAN DEN WOLHANDEL OVER DE AARDEL De vereenigde afleveringen 10 en 11 van het „Tijd schrift voor Economische Geographie" bevatten een uitvoerige studie van prof. dx. H. Blink over de scha penteelt naar haar verbreiding over de aarde, in ver band met de wolproductie en den wolhandel, door pla ten, kaartjes «en graphieken toegelicht De schrijver behandelt eerst de schapen als huisdieren en rassen en gaat de geschiedenis daarvan na. Hij wijst er op, dat de wilde schapen echte dieren van het ge bergte zijn, waar zij op aanzienlijke hoogten zich le huis gevoelen, in de vlakten worden alleen tamme schapen iwwi* uv ..v.^.uuuvuv, xl± a^.- siaan. vroeger oeKeiia cn gezoem, moesi ze spoeuig voor droeg 849 mll. Eng. ponden, was die voor de buiten- andere Noordzeebaden onderdoen. Vooral Westerland Europeesche landen gestegen tol 1.139 mill Eng. pon- i was een groote concurrent. Toen het niet meer ging, den. Steeds grooter werd de wol productie buiten Euro- I poogde men de vfeemdelingen weer tot zich te trekken, pa. De builen-Europeesche landen, die door hun uit- j door alles op Amerikaansche wijze in te richten en gestrekte schapenvelden, welke nog weinig kostten, 0.a. op het strand blokhuizen te bouwen, zoodat de ae wol veel goedkooper konden leveren aan in de bezoekers voortdurend aan het strand konden blijven, Het schaap is al vroeg tot huisdier gemaakt, |en zijn aard leende ;zich daartoe. Het tamme schaap, zoo als wij dit kennen, is in zijn aard slechts een schaduw van 'het wilde b^rgschaap. De geit bewaart, in tammen toestand, zelfs als huisdier nog iets van haar zelf standig karakter, doch het schaap werd in dienst der Europeesche cultuurlanden, overstroomden de markt met goedkoope wol, en de prijzen der wol op de we reldmarkt daalden. Van 1884 tot 1913 waren ae prijzen buitengewoon laag, wat met cijfers en grapnieken wordt aangetoond. Die loop der wolproductie deed in de .meeste Euro peesche landen de teelt van wolschapen verminderen. Schier in alle landen van Europa nam de schapen houderij af; in Duitschland van 24 millioen stuks in 1869 tot 9.6 mill in 1905 en tot 5.8 millioen in 1914. In Nederland nam de schapenstapel af van 927.000 in 1860 tot 607.000 in 1905, doch in 1914 bedroeg dit getal weer 842.000. De „daling van de wolprijzen had gelijktijdig plaats met een toenemende vraag naar scnapenvleescn. in West-Europa. In Europa was dit het tijdperk der in dustrialisering, waarin Engeland vooraanging, en. Duitschland volgde. De toenemende arbeidersbevolking de verhoogde levensbehoeften door hooger loonen, de den de behoefte aan vleesch toenemen. De vermeer derende bevolking der steden van de meeste landen werkte daartoe mede. In Duitschland, waar in 1816 per hoofd 13.6 Kg. vleesch per jaar werd gebruikt, steeg dit tot 29.3 Kg. in 1873 en tot 46.2 K* in 1907. In Engeland was het vleeschverbruik van 80 pond per „O, dat is toch treurig. Maar nu wil ik u niet ver der ophouden de zon doet hier goed haar best Goeden morgen, oude." „Goeden morgen, gravin I Gehoorzaamste dank, en naar de nieuwe boomgaarden doet gij het best rechtuit te gaan." „Dank ul dank ui" Joriède wenkte nog eens genadig met de hand en ging snel verder, terwijl da tuinman haar vroolijk na keek en dacht: „God zal me bewaren, wat ©ene aardige jonge dame is dat." Gravin Perpignan echter zette haar weg peinzend voort, en de gevoelens, die haar beheerschten, waren zeer tegenstrijdig. Dius niet neef Maurus. Hoe had zij dat ook maar kunnen denken. De ver velende, pedante, jongen drilde immers zijne recruten en was zoo onbeschrijfelijk dwaas, zich af te beulen voor de „goede zaak", voor „vorst en vaderland" terwijl hij toch geld genoeg bezat om heerlijk en prettig, zoo als het hem paste, te leven. Welk eene bespottelijke opoffering. Joriède had nooit in haar leven de beteekenis van het woord „plichtsgevoel" begrepen; zij bezat het zelve niet en verlangde het ook niet van anderen, ja zij dacht zelfs zeer veiHraagzaam over ontrouwe dienstboden en nam zelfs eene kleine schade kalm op, daar zij ptiilo- sopheerde: „Zoudt gij het anders doen?' Hoe onbegrijpelijk vond zij nu den ijver van een jongen majoraatsheer, die zijne krachten in dienst van het vaderland gebruikt; die zich in een moeilijk verant woordelijk beroep, zelf bindt, in plaats van zich op het zachte bed van den rijkdom gemakkelijk te maken en in genot en nietsdoen te zwelgen. Zij stiet een korten lach uit. Er moesten ook zulke dwazen zijn 't was slechts jammer, dat zij onder zulk eene opofferende gril moest lijden. Het tot den herfst in deze eenzaamheid uithouden: dat was eene wanhopige gedachte. Zoo de jonge heer Kraschowitz slechts bij hen aan tafel at, dat zou nog een beetje afwisseling geven. Maar tante welk een gezicht zou zij zetten, als een eenvoudig volontair, de neer Kraschowitz, plotseling naast haar ging zitten. In elk geval zou gravin Perpignan zulk eene ge dachte ook bespottelijk vinden, want zij was van na ture zeer hoogmoedig en kon door haren trots wérke lijk beleedigend zijn maar lieve hemel, in den nood eet de duivel vliegen. Wat hindert het, of zij in dezen afgelegen hoek met een meneer Krachowitz praat of niet? Pour passer le temps I onder deze schoone, gemak doch ook deze attractie had niet het gewenschte succes. De blokhuizen en alle andere inrichtingen zijn nu voor afbraak verkocht ROQVERS IN DUTTSCHLANDl Uit Leipzig, 11 November. Bij Geyer, in het district Chemnitz, is een bediende» van het filiaal der Chemnitzer Bank door twee gemaskerde bandieten aan gevallen, gekneveld en van 30.000 mark beroofd. Daarop droegen de roovers den jongen man naar een naburig kanaal om hem daarin te gooien. Toen ze op dien tocht door voorbijgangers werden opgemerkt, verwond- den ze hun slachtoffer zwaar door een revolverschot HET WORDT STEEDS ERGER. In de provincie Hannover gaal het met de open bare onveiligheid van kwaad tot erger. De laatste drie dagen hebben roovers twee postkantoren aangevallen en de ambtenaren met het pistool op de borst gedwongen het kasgeld af te geven. Een rooverbende van twaalf man rijdt in auto's van plaats tot plaats om de platinapunten van de bliksem afleiders op de landgoedieren, kerktorens, stations en andere groote gebouwen in Hannover en Brunswijk te stelen. i kelijke zinspreuk is reeds menig klein avontuur in de eenzaamheid afgespeeld, dat in de groote wereld nooit zou zijn voorgevallen. Pour passer le temps l zelfs de godinnen neigden zich tot de stervelingen, als zij zien verveelden, en en het haar aan een aan haar passenden omgang ont brak. En Kurt Kraschowitz was jong, knap en hij was een man. De eenige, die nog voorhanden was om zich mee te amuseeren. Of zij nu in den circus zit en met een kunstrijder coq.uetteert, of zij in den schouwburg den interessanten tenor appiaudiseert en hem later een rose briefje schrijft, waarvan hij de schrijfster vermoedt en bij de eerstvol gend© soiree T)f matinee met vurige blikken vervolgt, eene amusante, zenuwprikkelende schermutseling over en weer ot 'dat zij nier op het land feen jongen vo lontair tot sleepdrager uitzoekt wat is dat anders?" Pour passer le temps 1 Joriède is door deze gedachte bezield en opgewekt Het lichtzinnige Fransche bloed borrelt op en rolt snel ler door hare aderen als de geheime, ongezonde lec tuur, die zij gelezen en die zooveel booze kiemen in haar hart gestrooid heeft, schiet op en komt te voor schijn om de onvermijdelyke bloesems en vruchten te dragen. Ze keert naar het slot terug en voor het eersl sedert dagen treedt zij weer voor den spiegel, om vol belang stelling een grondig onderzoek in te stellen naar den indruk dien zij maakt. Kurt Kraschowitz had ongetwijfeld zeer beleefd, maar 'toch ook zeer onverschillig, formeel gegroet. Geen blik. geen gebaar verried, of gravin Perpignan hem goea oï slecht beviel, of haar aanblik hem dieed ontroeren of dat die hem koud en onverschillig liet en anders leggen de jonge heeren toch zooveel in hun blik, als zij een dametje ontmoeten, onverschillig of het hun ernst is of niet, alleen uit de ingeschapen, bijna in stinctmatige belangstelling, welke heide geslachten we- derkeerig voor elkaar koesteren. De Volontair had het meisje tegenover hem nauwelijks aangezien. Vermoedde hij misschien niet, wie zij was? Ondenkbaar. Hoe zou men hem het belangrijkste, interessante nieuws, dat Triberg kon aanwijzen, de aankomst der gravin-nicht, verborgen en verzwegen hebben? Was het verlegenheid? Bescheidenheid tegenover de voorname, hoogggeplaatste dame? Wel mogelijk ofschoon jonge mannen niets liever doen dan naar hooge sterren opzien en ze begeeren. Deze zucht naar hooger vertoont zich in eiken sland, van den handelsbediende, die met de dochter van zijn patroon dweept, tot aan den kamerheer, oj adjudant, wien zelfs een prinsessenkroontje geen eeuwige onthou ding kan prediken Of ik u bemin, wat gaat het u aan? Het menschenhart is altijd een rebel geweest, die zich heeft verzet tegen menschelijke instellingen en slag- boomen de liefde verleent hem de vrijheid van, een god, laat zijne wenschen en begeerten bonte vleu-' gels groeien en verheft hem hoog, hoog 'boven afgron den en hinderlijke rots-en de liefde adelt de liefde maakt gelijk. En waar het idealisme zijne rozige banier van zoete verblindheid niet heeft ontplooid, daar schrijft het re alisme met hemeltergende vermetelheid zijne zinspreuk j „Slechts domooren zijn bescheiden." Tot wélk© soort zou Kurt Kraschowitz behooren? Joriède ziet peinzend in den spiegel; haar spits, licht- gebruind vogelgezichtje heeft, nog scherpere lijnen dan te voren. Zou zij hem niet bevallen hebben? Is zijn hart misschien reeds gevangen door een 'lichtblonde, rood wangige dorpsengel en behoort hij tot die sentimenteel© deugdzame mannen, die zich inbeelden, dat zij tout prix de veel geprezen Daiitsche trouw tot waarheid moeten maken? Gravin Perpignan lacht spottend. Welnu net zal immers dubbel amusant en grappig zijn dit te constateeren. Een stuk speelgoed, waarnaar zich niet ook andere handen uitstrekken, heeft weinig bekoring. Henriette treedt binnen en vraagt naar de bevelen der gravin do luide klank der bel heeft haar reeds vlug gemaakt, sedert de jonge dame haar een paar maal met fonkelenden blik had verklaard, dat zij niet gewoon was op hare bediening te wachten. „Leg mijne rose japon klaar" „Vandaag, gravin? Maar het is...." De spreekster ver stomt bij den aanblik van het gezicht, dat zich naar haar toekeert en snelt gehoorzaam naar de kleerkast. „Is de administrateur nu thuis?" „Neen gravin hij is op het veld." „De volontair Kraschowitz misschien? Ik kan de zaak ook met hem bespreken." „Ook niet, uwe genade. De jonge heer is naar het hooien gereden." „Zoo, zoo. Waar is dat?" „Ik meen wel, dat zij nu bij de oude boerderij daar ginds zijn." nader?" men€er Kraschowitz eigenlijk? Kent gij hem Henriette ziet er vreeselijk onverschillig uit, even dom dis gewoonlijk. „Wel, hoe dat, gravin? De jonge heer is hier nog

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1920 | | pagina 5