Vrijdag 24 December 1920. 63ste Jaargang No. 6744. DERDE BLAD. DE BLOEMEN. FEUILLETON. Donkere Schaduwen Raad Warmenhuizen. Schar Couran (Een Kerstsprookje), door W. P. De kamer was in afwachting van het Kerstfeest. In de open haard brandden een paar groote houtblok ken. De vlammen lekten en knetterden er om heen, en straalden een rooden schijn en een gezellige hitte door het heele vertrek. Overal stonden bloemeneen Kerstmandje op hiet kleine tafeltje voor de haard. Daarin bloeiden vijf kleine roode tulpjes en twee magere roze hyacinties. en een klein bezempje van wilgentakjes, met zachte wollige witte katjes. Het was een klein ovaal mandje, dat later voor sleutelmandje zou kunnen dienst doen, en waar als versiering eèn vuurrood lintje omheen lag, met in gouden letters de wensch: Een gelukkig Kerstfeest. Op den schoorsteen stonden in een lange, smalle vaas twee takken witte seringen, met teere hloempluimen, waarom als een breede kraag van groene kant, heel fijn asperge groen gegroepeerd was. Twee groote takken hulst, met trossen bloedrood^ besjes hingen boven den spiegel, zoodat ze weerspiegelden en een groote bos schenen, en onder aan de lamp hing een bescheidener bosje, waarin een paar takjes mistle toe verborgen waren, en ejr heel bescheiden uit te voorschijn keken... En op een geriden stond een pot in een rood gerim peld papier, waarin in een overvloed van teere frêle bloemen een Kerstroos bloeide. De haard brandde nog maar kort, en slechts heel langzaam drong de warmte van de brandende blok ken door, maar de arme bloemen, die het den geheelen lag zoo koud hadden gehad, dat ze maar stil dicht in elkaar, met de bloembladen stijf saamgeknepen, daar gestaan hadden, begonnen toch een klein beetje op te leven. De grootste van.de tulpjes, die een paar centimeter boven ziin zusje uitstak, opende het eerst heel schuch ter zijn kelkje en zei: Hè, dat doet me weer een beetje goed. Ook do sering, die do warmte van de haard strelend lang zich voelde trekken, kwam een beetje bij, en zette zijn breede pluim wat uit en opende een paar van zijn witte wasachtige bloemetjes Het lijkt wel, of ik in mijn kas terugkom, zei ze, dat doet me weer wat opleven, zei ze. En neerziend» op de bloemen die beneden haar stonden, voegde ze er aan toe Dadelijk zal ik jullie eens op een heerlijk vlaagje odeur trakteeren. Daar doe ik aan mee, viel de grootste hyacinth bij, en gaapte een rijtje van haar vleezige bloemen open en meteen blies ze een wolkje zware zwoele geur de kamer in. De eene kleurt, de andere geiurt, zei nu een van de tulpen, die ook open gegaan was. Maar, ik houd niet zoo erg van zulke geurmakers. Je krijgt het er 'be>- nauwd van als je er zoo dicht bij staat. Ja. kleur is meer waard dan geur, ritselden de twee hulsttakken toen. Mijn bessen zijn als bloed zoo rood en miin blaren glimmen, als een spiegel en zijn groen als olijven. En steken als naalden, zei de hyacint. Dat is juist het mooie, zei de tak aan de lamp toen, en schudde zich van ontstemming zoo, dat er een besje los raakte en naar beneden rolde, juist in het Kerstmandje. Kan je je boel niet bij je houden? vroeg toen het wilgenbezempje, dat niet 'geuren en niet kleuren kon. Begin je nu al uit te. vallen? voegde de tulp fcr aan toe, en vouwde van verwaandheid een blad zoover naar omlaag, dat hot bijna naar beneden scheen te vallen. Hoo bloemen, nog voor ze behoorlijk in bloei zijn, toch al zooveel praats kunnen maken, ritselde de hulsttak toen. En dat iemand, die al lang is uitgebloeid, nog wil meepraten, is toch ook wel een beetje tras zei daarop de sering en geurde een flauw wolkje rona haar bloe- mentros, terwijl ze hooghartig schudde. Och, och, wat een praatjes toch, mompelde de hulst voor zich heen. Die hef>ben nog nooit iets van de we reld gezien, en zijn in een kas opgekweekt en hebben een praats, of ze van alles verstand en begrip hebben. Foei, foei, het is gewoonweg zonde om zoo te kibbelen op Kerstmis, zei nu de bescheiden Kerstroos, die ook niet geurde of kleurde, maar bloeide met een weligheid, als geen der anderen. Dat vind ik ook, zei de toistletoo en keek vanuit frijn DOOR NATHALY VON ESCHSTRUTH. 23. Despreker maakte een pauze en zag rustig op, ïhaar hij schrikte lievig en staarde 'ten hoogste ont steld naar het gelaat zijner overbuurvrojiw. Wat was er met zuster Margareta gebeurd? Haar gelaat was opgeheven en naar hem toegekeerd, en de vroeger zoo bleeke wngen waren nu met een diepen 'blos overtogen. Wijd! opengesperd staarden 'de donkere oogén hein aan, eene onbeschrijfelijke uitdrukking lag op het lieve 'gelaat, vreugde, schrik, verrassing, er. zij druk te de hianden .tegen de horst en stamelde ademloos v-am opgewondenheid: „Gij dus! Gij waart het en die jongens haddendat was dus de oorzaak..." Zij verstomde in doodelijke verlegenheid en bloosde in bekoorlijke verwarring nog dieper, zij zag den blik, waarmee Maurus haar aanstaarde, de onver holen verrukking, die zich daarin spiegeldle, en of schoon zij ontstelde over hare eigen verraderlijke •woorden, moest zij hem 'toch aanzien -zij moest het, in het groote, hartstochtelijke geluk van dit onverwachte weerzien. Nu wist zij, op wien hij geleek nu wist zij het 'S-econdenlang rustten hunne blikken in elkaar, hare. gansc'he ziel weerspiegelde 'zich in de donkere oogen eene geheele wereld' vol gevoel schitter de hem1 tegemoet uit het bekoorlijke gelaat en het was hem, alsof er een gloeiende stroom door zijne aderen bruiste, alsof hij moest opspringen om het lieflijke wonderbeeld' met beide handen te grij pen het steenen beeld leefde. O, welk een verruk kelijk, 'zielvol leven! Joriède had zich verwonderd' voorovergebogen, haar uit'vorsdhende blik gin'g van de eene naar den ander en werd scherp. „Hoe? Gij weet er reedis iets van, ziuster Mar gareta?" Toen ging die kortstondige bedwelming Voorbij. Döodelijk verlegen sloeg het jonge meisje de oogen neer, 'eene korte, wanhopige worsteling tegen haar woest kloppend hart, en zij zeide zoo rustig als zij S? n~ ^a' dwong zich ..zelfs te glimlachen „Welk een zonderlinge samenlobp van omstandig- heden! De wereld is toch werkelijk klein. Ik heb reeds van het voorval gehoord idoor verwanten, die' nelelïa plekje de Kerstroos eran met een Blik ven ver standhouding. Toep werden 6W ruziemakers even stil, «n keken neer de Kerstroos, die met twintig bloemen, els groote teere sterren met licht gele harten te bloeien stond. Ik vind, dat je meer praatjes dan geur hebt, Mi nadat hij wat bekomen was van den indruk dezer on ver wacht te opmerking, de hyacinth schuchter. En ook meer praatjes dan kleur, durfde de tulp er toen even schuchter aan toe te voegen. 1 En ik vind, dat we op Kerstmis maar liever geen ruzie moesten maken, zei de Kerstroos nog eens. maar zonder verwijt of hatelijkheid klonk dat, en heel voor zichtig voegde hSi er aan toe, want jullie arme kas bloemen hebt toen maar zoo'n kortstondig leventje. Van die laatste opmerking schrokken ze allemaal even. Ik ben maar een bloem van den winter, en daarom geur ik niet en kleur ik niet, ging toen de Kerstroos voort, want waarom zou ik geuren als geen enkele bij ol vlinder me ruiken kan, en waarom zou ik kleuren!, als ik bloed in de kou en de witte sneeuw in de hard- gevroren grond. Maar toch benijd ik jullie niet, arme lentebloemen, die voor de zon en het voorjaar bestemd zijn, en voor een leven in het jonge groen bij gezoem van bijen, en die hier in twee dagen uitbloeit, zonder dat je ooit de zon .gevoeld hebt, of de blauwe hamel hebt gezien. Toen zweeg ze. Maar de hyacinth strekte even later al haar bloe metjes zoo wijd mogelijk uit, en wolkte een waas van geur uit, die zwaar en zwoel rond haar bleef hangen, en zeide: Ik voel me zoc sterk en gezond als nep boom, en ik zou die heele pot met armzalige en bloed- arme Kerstroosjes wel kunnen laten stikken, als ik wou. En al zijn vleezige bloempjes stak hij de hoogté in met zoo'n krachtsinspanning, dat er een los ging en naar beneden rolde. De sering, die zich nju ook ©ens heel gezond wilde toonen, spreidde zich eens flink uit, maar het was haar een heele groote krachtsinspanning en ze zocht daarbij haar hulp bij het groen rondom ach, waarin ze haar uiterste bloempjes liet steunen. Heel pedant hieven zich de vijf tulpjes naar boven en spreidden hun kroonblaadies uit, dat hunne harten met stamper en meeldraden bloot kwamen. Het vuur in de haard begon allengs harder te bran den, en de bloemen genoten wel van die hitte, maar dit genot gaf haar meteen een gevoel van weeheid en bedwelming. Om zich goed te houden, zogen de bloemen uit hef Kerstmandje al het vocht, dat in de zwarte aarde was, op, e n ook de seringentakken dronken gretig van het water uit hun kristallen vaas. Toen kwamen de menschen binnen en nu staakten de bloemen natuurlijk hun gesprek. Het licht werd opge draaid. Hè, wat is het hier lekker warm, zei een jong meisje en zich toen tot het Kerstmandje wendendVoor de bloemetjes is het hier zeker te warm geweest, want er is al een bloempje van de hyacinth uitgevallen en die tulpjes zijn voel te ver open gegaan. En de seringen zijn ook al open en beginnen al een beetje te hangen. De vader van het jonge meisje ging zitten. Hij be kommerde zich om bloemen niet zoo erg en blies een groote rookwolk over het mandje heen. .Wat was dat benauwd voor die arme bloemetjes. Zou je ze liever niet uit de kamer zetten, zei de moeder van het meisje toen, anders zijn ze mor gen allemaal verwelkt. Het meisje zette ze daarna weg in een donker ka mertje, waar ze elkaar nauwlijks konden zien. Daar stonoen ze nu met hun bluf zielig bij elkander en dachten aan de woorden van de stille Kerstroos, die binnen was gebleven. De tulpjes probeerden, toen ze de koude van het on verwarmde vertrekje voelden, zich te sluiten, hiaar in hun verwaandheid hadden ze zich 'overspannen en konden de blaadjes niet meer samen krijgen, terwijl de koude in hun hart drong. De hyacinth voelde zich een beetje week en probeerde tevergeefsch te géurén én de sering was zoo moe, toen ze naar bloemetjes sloot', dat de trosjes slap bleven hangen en ze geen kracht meer had ze op te heffen. Een beetje goed deed de koude hun nog wel, maar ze voelden, dat de Kerstroos maar al te zeer da waar heid gesproken had. En in het donker kregen ze heimwee naar de zon en het groen en de bijen en vlinders, waarover die Kerstroos had gesproken. Al hun geur en hun kleur was maar ijdelheid voelden ze nu. De Kerstroos bloeide door, bescheiden zonder te geuren en zonder vlammende kleuren, tot Nieuwjaar en werd toen in den tuin in den grond gezet, om het volgend jaar met Kerstmis weer opnieuw te bloeien, terwijl de andere bloemen, die zoo hadden opgesneden, over hun kleur en geur, een dag na Kerstmis al in de aschbak lagen, verwelkt en uitgevallen. Vergadering vani dien Raad op Woensdag, 22 De cember 1920, des morgens half tien. Afwezig die hoeren Guitker en Kraakman, d'e eer- sle met k-enindsgevnig van verhindering. (Voorzitter de heer 'Van dier Eijden, (burgemeester, secretaris 'de heieir IRijis. Na opening 'volgt viastsiteilillnig der notulen. in Rügenfurt wonen maar ik vernam in ziekeren zin. slechts het raadsel zonder die oplossing. Een steenworp van de jongens had' u dus getroffen, heer baron?!" Zij had hare bedaardheid teruggekregen, even rus tig, ernstig en afgemeten al® te voren scheen zij nu, maar op wangen ,en voorhoofd lag nog een licht rood, en .de handen, die mes en vo.rk hanteerden, bestuurden ze niet zooi zeker .als eerst. 'Mauruis juichte echter in stilte. De Sluier, welke hare ziel verborg, was verscheurd', hij had in de diepste diepten van haar gemoed' gezien en wat hij ontdekt had', vergat hij1 noodt weder. „Ja, een kleine steen", glimlachte hij, „ik zou niet gedroomd hebben, dat ik dlaaraan zooveel moest op offeren maar ook" .zijne stem werd; zacih'ter „daaraan zooveel te dlanken zou hebben! Ik lag lan gen tijd zeer ziek die val op de steenen had' mis schien er -ook toe bijgedragen de zaak te verergeren; de wonde genas slecht, duizelingen en hoofdpijn bleven achter, en in. plaats van dn het 'voorjaar reisde ik laat in den herfst naar het zuiden". „Maar nu zijt gij toch geheel weer hersteld?" Joriède vroeg het werktuigelijk, haar blik rustte .brandend op Margareta's gebogen, hoofdje, en de uitdrukking van. haar gezicht maakte het oud' en laelijk. „Geheel hersteld?" Baron von 'Thilningen haalde de schouders op en zuchtte: „O neen, nu hen ik ten laatste toch over dien noodlotti'gen steen gestrui keld. Ik kon .ons zwaar hoofddeksel niet meer dra gen., het drukte zoo, op die oude wondie, dat ik die hevigste duizelingen kreeg. Het exerceeren in zon negloed en stof kon ik ook niet verdragen', en daar eene verplaatsing of een langdurig verlof ook wel niet veel aan den toestand der zaken zou hebben veranderd', moest ik met een bezwaard' hart beslui ten, mijn ontslag te nemen". Opnieuw ontmoette zijn blik Margareta's oog, d'at zich met smartelijke deelneming, als dn plotseldn- gen schrik op hem richtte. Joriède richtte 'zich e'chter eeniigszins levendiger op en maakte eene .toestemmende beweging. „Ein delijk! 'Dat was zeer verstandig, lie.ve neef, want eerlijk gesproken. ik heb werkelijk niet u'we nei ging begrepen, u 'dlag aan dag in den dienst te ver moeien, terwijl gij eene bezitting, als Trdberg hadt. Dat men werkt als men werken moet wel zeker, dat begrijp ik wel", haar blik gleed eenigs- zins spottend over de gestalte dier ziekenverpleeg ster „dat men heit echter doet, als men het als aristocraat niet behoeft te doen, dat vind ik toch Ingekomen stukken: a. Een dankbetuiging Tan' ambtenaren1 en werklieden voor dt verleende verhooging van hun salaris. Voor kennisgeving aangenomen. b. Een schrijven van de brandietoffenoommieaie te Noordscharwoude, naar aanleiding van een betalinge kwestie met de gemeente (Broek op (Langemdijk. Voor kennisgeving aangenomen. c. Een schrijven van den Nedi. (Bond van Arbeiders in hot Land-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf inzake werkverschaffing bij werkloosheid. Met het schrijven zal het gemeentebestuur zooveel mogelijk rekening houden. Zooals bekend, wordt gevraagd' loon-end en pas send werk, terwijl gewaagd) wordt die verzekerden die voorkeur te geven boven' de niet-verzekerden en het loont van d'e verzekerden' hooger te stellen. De heer Molenaar vraagt of er werkeloozen in de gemeente zijn. Voorzitter antwoordt van 2 3, die hij 'aan' het steenkloppen te Scboorldam gezet heeft 'Spr. heeft die menschen er op gewezen dat het goed is zich zoo spoedig mogelijk te verzekeren. De heer Molenaar acht het wensohelljik, dat in' de eerste plaats menschen die een gezin 'hebben te on derhouden,, aan het werk worden gezet. Voorzitter houdt hiermee rekening. De heer, De Groot maakt de opmerking dat dit adres niet ini B. en W. is behandeld en er over ge sproken is om met den Raad een regeling te treffen voor de werkeloosheid. Voorzatter zegt dat dit kan' gebeuren, di Een schrijven van het college van Curatoren van do stichting, rust- en vacantieoorden van den Ned. Bond van Gemeenteambtenaren, waarin ver zocht wordt eene bijdrage te willen verleenen. Voorgesteld wordt met het oog op die financiën der gemeente geen bijdrage te verleenen. De heer Slot sympathiseert met de stichting van dergelijke inrichtingen en stelt voor f 10.subsidie te geven. De heer De Groot erkent dat dit een klein bedrag is, maar als je een belastingbetaler een dergelijk bedrag schenkt, springt hij, een gat in de lucht. Het voorstel-Slot wordt niet ondersteund en dus niet behandeld, e. Een schrijven van miej. M, E. de Moei, om eervol ontslag als onderwijzeres met ingang van' 16 Januari 1921. Voorgesteld) wiordlt haar met ingang van dien datum eervol ontslag te verleenen, alsmede als onderwij zeres aan den herhalingscursus 19201921. Aldus wordt besloten. f. schrijven van het bestuur van het Witte Kruis inzake kosten van ontsmetting. In handen' gesteld van B. en W. om prae-advdes. Op de -vraag van dien heer 'Slot of de regeling in zake bijdrage van gemeentewege wettel,ijlk is, ant woordt voorzitter, dat 50 pot. ,door het Rijk en 50 pet. door de gemeente moet worden' betaald'. B. en W. willen nu een verordening samenstellen, waarbij het verhaal van idie kosten op ingezetenen te regelen. g. Een schrijven van Gedeputeerde Staten betref fende gemeentelijke opcenten op de grond- "en per- soneele belasting. Voorgesteld wordt vooralsnog niet over te gaan tot verhooging van de gemeentelijke op centen. De heer Sw-an motiveert het voorstel van B. en W. door te zeggen, dat een verhooging goed zou zijn om uitwonende eigenaren te treffen. Die zijn hier echter zeer miniem, terwijl de gemeente zelf eigena res is van 110 bunders, he.t Armbestuur van 36 bun ders. Het zou dus hier worden hooien, en w eer-hooi en. Die heer Slot acht e'en verhoo'ging van opcenten wel goed. De heer Molenaar ondersteunt het voorstel-Slot tot verhooging der opcenten. De heer De Groot zou, wanneer verhoogd moet wor den, die verhooging tot het maximum willen opvoe ren, anders is de meerdere inkomst niet groot. De heer Molenaar meent dat men ook met minder kan- veihoogen, het gaat hier om de kleintjes. Als een ve-rhopging van f 700 kan worden' verkregen, dat is 70 maal f 10, dan kan men 70 menschen f 10 belas ting minder laten betalen. Met 3 tegen 2 stemmen) wordt tot verhooging der opcenten besloten, tegen' stemden de heeren Swan en De Groot. Besloten wordt de opcenten- op ongebouwde -eigen dommen van 10 op 20 te brengen, dde op gebouwde eigendommen van 40 Pp 50. De opcenten op de personeel© belasting blijven op 50 bepaald. r h. Een schrijven van den Ned. Bond van Arbei ders in het Land,-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf en den R.-K. Liandarbeidersbond „Sit. Deus Bedlt", waarin verzocht wordt een toeslag te willen verleenen op de uitkeering bij werkloosheid. Burgemeester en Wethouders stellen voor, een toe slag van f 0.40 per dag te verleenen voor de gehuwde en ongehuwde 'kostwinners -die werkloos zijn, na den voorgeschreven wachttijd, zijnde 5 dagen. De heer Slot zegt dat door dezen .toeslag het loon zou worden f2.per dag, dat is f 12 per week. Kun nen we 't verantwoorden de menschen met f 12 naar huis te sturen? Voorzitter: Ze kunnen er natuurlijk niet mee rond i komen. een zeer overdreven plichtsgevoel!" Maurus zag haar met groote verwonderde oogen aan: „Ik geloof waarde nicht, dat gij mij door uwe schertsende woorden maar over mijn treurig 'lot wilt troosten, want het kan u toch onmogelijk ernst zijn, degelijken arbeid als een gevolg van dwang en noodi voor te stellen Menschen, die al® dagdieven op 'de, wiereldl rondloopen1 hét doet er niet toe dn welke wieg zijl lagen', zijn zoo vre.ese.lijk, dat zij' het volstrekt niet verdienen gezonde leden te hebben! Zoolang men geen invalide is en over de noodige krachten beschikt, moet men werken, «als men zich niet over zich zelf wil schamen. Eerlijke arbeid is geene schande, noch voor den daglponer, noch voor dien vorst, integendeel, volgen® mijne meening is hij het alleen, die den mensch waard'e en waar digheid' verleent. Het geërfde Triberg is mij niet zooveel waard als mijn zelf ver worven luitenantstitel, en wanneer lik een mensch hoogacht, dan is het niet om de poisitie, diiie zijne geboorte hem' verleende,, maar om die positie, die bij1 zich 'dioor zijne vlijt en kundigheden zelf in. de menschelijke maatschappij heeft verworven!" „Maar mon dieu beste neef. Gij' windt u op. Dat alles is heel mooi gezegd maar gij bedenkt niet, dat -er omstandigheden dn het .leven zijn, die zulk een selfmade geheel uitsluiten!" „Waarlijk? Ik ken er geene! Zelf® die van een koning niet. Dat hij zoo ehet is eene gunst van het noodlot, dat hij echter in waarheid de koning, de heer en vader van zijn land is dat is eigen ver dienste. 'Ieder mensch is dn een werkkring geplaatst, is door titels, middelen of talenten, toit den een of anderen arbeid op het een of andere gebied ver plicht". „Ook wij dames?" Gravin Perpdgnan lachte zacht en hield den spreker met een c-oquet gebaar haar kleine handjes toe: „Zeg mij nu, gij vreeselijke mo ralist, hoe moet men met zulke handen arbeiden?!" Maurus glimlachte. „Dat .moet gij zuster Margareta vragen", zeide hij en maakte eene eerbiedige bui ging voor de diiakones, „ik meen, 'dat beide dames hétzelfde handschoennumimer dragen". Margareta bloosde opnieuw, en Joriède had ge noeg heerschappij over zichzelve 'om de huik naar den, wind te hangen. „Ziekenverpleging? als gij 'd'at werk noemt, neef Maurus dan was ik reeds zeer vlijtig in mijn leven. Voor zu'ster Margareta hier was, ver pleegde ik tante dmmers geheel alleen en tehuis heb ilk eene arme moeder, die door een val van het paard, het gebruik van hot eene been geheel heeft Maakt dat uw man, uwe kinderen en uwe vriendin nen u met bewondering aanzien. Zorgt ervoor een aanlokkelyk en gezond uiterlyk te hebben. De Pink Pillen bezorgen altyd een gezond uiterlyk, en zoo zy al niet de schoon heid kunnen geven, dan geven zy toch de bekoring der gezondheid. De Pink Pillen verschaffen u ryk en zuiver bloed, en het is het ryke, het zuivere bloed dat de kleur aan uwe wangen, het rood aan uwe lippen en de schittering aan uwe oogen geeft. De Pink Pillen wekken de eetlust op, bevorderen de spysvertering en bezorgen aan de vrouwen die regel matigheid in hare levensfuncties zon der welke geen goede gezondheid mogelyk is. De Pink Pillen worden verkocht h f. 1.75 de doos en f. 9 de zes doozen, franco, in het Hoofddepot Nassaukade 314 te Amsterdam. De lieer Molenaar wil dlie kwestie bespreken' met de commissie waarmee over -de werkeloosheid' zaJl worden geconfereerd1. Alleen op die voorwaarde wil de heer Molenaar voorloopig 40 cent 'toeslag geven. De heer De Groot zegt dat het hier dn hoofdzaak gaat om de losse werklieden! en die verdienen in een groot gedeelte van het jiaar flink geld. Alles iwordt dan echter opgemaakt en het zou beter wezen dat ze in dien tijd wat spaarden om dan met -de uitkeering van' de werkloozenkassen rond te kunnen) komen 's winters. Voorzitter denkt dat de mensch en hun1 loon hard nooidlig zullen hebben en wel niet -aan sparen toe zul len komen. De beer De Groot: Ongetrouwden kunnen wel wat sparen. De heer Molenaar zegt d'at -dit in een enkel geval zal kunnen, maar over H algemeen -zullen de losse arbeiders niet kunnen overleggen. Goedgevonden wordt 40 cent toeslag te geven' en zoo spoedig mogelijk met genoemde 'Commissie een regeling te bespreken. i. Schrijven van de commissie van de Vrijzinnige en R.-K. Kiesvereeniiigiing, waarin verzocht wordt met den Raad eene 'bespreking te mogen houden over de aanslagen in' den Hoofdelijken Omslag. Burgemeester en Wethouders hebben de commissie uitgenoodigd lot eene conferentie op Woensdag 22 December a.s., nam. half acht ten gemeentehuize. Goedgevonden. j. Naar 'aanleiding van een adres van P. Gouds blom1, waarin verzocht iwordt een gedeelte van zijn gas als bedrijfsgas' te mogen beschouwen, stellen B. en W. voor, hierop afwijzend te beschikken, daar het moeilijk is een grens te stellen wat wel en wat niet bedlrijifsgas is. verloren het bleef stijf en veroordeelt ma1 pauvre petüite rnère de rest van haar leven in- een rolstoel door te brengen. Meent -gij, dat dlaar niets te ver plegen viel? En als men eene gansche schaar klei ne broeders en zusters heeft, die op hunne beurt ook mazelen, roodvonk en kinkhoest kregen - meent gij dan, neef Maurus, dat de oudste zuster de banden 'Lm den schoot zou kunnen leggen?" 'Hoe zacht en klagend! zeide zij dat, hoe treurig zagen hare oogen naar hem ophad hij haar onrecht gedaan? „Welik eene beleedüging voor uwe handjes, dat gij •dan' noig vraagt, vat zij' kunnen 'doen", schertste hij. Frederik ging zacht achter Margaretha's stoel staan. „Mevrouw de barones verlangt zoo dringend' naar u, zuster Margareta", fluisterde hij. Het jonge meisje stond op, verontschuldigde zl-clh en verliet haastig (de kamer. 'Zijl zag meneer vou Thüngen niet, toen- hij op sprong en dn militaire houding hleef staan. Een haastige, booze blik 'der gravin volgde de grijze gedaante. .Zij stond eveneens op. ,jGiji zult het bestuur van Triberg nu zelf over nemen?" „Na eene korte rust hoop ik ook hier een -groot en dankbaar arbeidsveld te vinden". „O ja, gij: .zult werk genoeg vinden", knikte. Jo riède nadenkend!; „ik meen te hebben opgemerkt, dat er hier, boomeni zijn, idie. 'to-t in den heimei drei gen te groeien!" „Zoo werkelijk?" hij trad onwillekeurig eene schrede nader ,4k verzoek u dringend zeg mij Met een 'haastigen blik naar den bediende schudde zij het hoofdlje. „Later te gelegener tijd" zeide zij zacht en voegde er luid bij: „Wij gaan heden namiddag rijden? Ik ho-ud er zooveel van!" -Hij' boog beleefd1: „Beschik over mij". Joriède liep opgewonden in hare kamer op en neer, -en haar toornig 'gefronst vo-orhoofd en de vast opeengeklemde lippen weerspiegelden de gedach ten, die in haar h-oofd' woedden. Dat begon werke lijk allerliefst met dat coquette, nietswaardige per soontje, met Margareta. Welk een onzinnig, ongepast gedrag, toen zij van zij-n ongeluk hoorde. Bespottelijk! Alleen maar om op te vallen en interessant te schijnen. En me neer -de moraalprediker loopt ook met volle zeilen in de gespannen strik.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1920 | | pagina 11