Vrijdag 24 December 1920.
63ste Jaargang No. 6744.
DERDE BLAD.
DE BLOEMEN.
FEUILLETON.
Donkere Schaduwen
Raad Warmenhuizen.
Schar Couran
(Een Kerstsprookje),
door W. P.
De kamer was in afwachting van het Kerstfeest.
In de open haard brandden een paar groote houtblok
ken. De vlammen lekten en knetterden er om heen,
en straalden een rooden schijn en een gezellige hitte
door het heele vertrek.
Overal stonden bloemeneen Kerstmandje op hiet
kleine tafeltje voor de haard. Daarin bloeiden vijf kleine
roode tulpjes en twee magere roze hyacinties. en een
klein bezempje van wilgentakjes, met zachte wollige
witte katjes. Het was een klein ovaal mandje, dat later
voor sleutelmandje zou kunnen dienst doen, en waar
als versiering eèn vuurrood lintje omheen lag, met
in gouden letters de wensch: Een gelukkig Kerstfeest.
Op den schoorsteen stonden in een lange, smalle vaas
twee takken witte seringen, met teere hloempluimen,
waarom als een breede kraag van groene kant, heel
fijn asperge groen gegroepeerd was.
Twee groote takken hulst, met trossen bloedrood^
besjes hingen boven den spiegel, zoodat ze weerspiegelden
en een groote bos schenen, en onder aan de lamp hing
een bescheidener bosje, waarin een paar takjes mistle
toe verborgen waren, en ejr heel bescheiden uit te
voorschijn keken...
En op een geriden stond een pot in een rood gerim
peld papier, waarin in een overvloed van teere frêle
bloemen een Kerstroos bloeide.
De haard brandde nog maar kort, en slechts heel
langzaam drong de warmte van de brandende blok
ken door, maar de arme bloemen, die het den geheelen
lag zoo koud hadden gehad, dat ze maar stil dicht in
elkaar, met de bloembladen stijf saamgeknepen, daar
gestaan hadden, begonnen toch een klein beetje op
te leven.
De grootste van.de tulpjes, die een paar centimeter
boven ziin zusje uitstak, opende het eerst heel schuch
ter zijn kelkje en zei:
Hè, dat doet me weer een beetje goed.
Ook do sering, die do warmte van de haard strelend
lang zich voelde trekken, kwam een beetje bij, en
zette zijn breede pluim wat uit en opende een paar
van zijn witte wasachtige bloemetjes
Het lijkt wel, of ik in mijn kas terugkom, zei ze,
dat doet me weer wat opleven, zei ze. En neerziend»
op de bloemen die beneden haar stonden, voegde ze er
aan toe
Dadelijk zal ik jullie eens op een heerlijk vlaagje
odeur trakteeren.
Daar doe ik aan mee, viel de grootste hyacinth
bij, en gaapte een rijtje van haar vleezige bloemen open
en meteen blies ze een wolkje zware zwoele geur de
kamer in.
De eene kleurt, de andere geiurt, zei nu een van
de tulpen, die ook open gegaan was. Maar, ik houd niet
zoo erg van zulke geurmakers. Je krijgt het er 'be>-
nauwd van als je er zoo dicht bij staat.
Ja. kleur is meer waard dan geur, ritselden de
twee hulsttakken toen. Mijn bessen zijn als bloed zoo
rood en miin blaren glimmen, als een spiegel en zijn
groen als olijven.
En steken als naalden, zei de hyacint.
Dat is juist het mooie, zei de tak aan de lamp
toen, en schudde zich van ontstemming zoo, dat er
een besje los raakte en naar beneden rolde, juist in
het Kerstmandje.
Kan je je boel niet bij je houden? vroeg toen het
wilgenbezempje, dat niet 'geuren en niet kleuren kon.
Begin je nu al uit te. vallen? voegde de tulp fcr
aan toe, en vouwde van verwaandheid een blad zoover
naar omlaag, dat hot bijna naar beneden scheen te
vallen.
Hoo bloemen, nog voor ze behoorlijk in bloei
zijn, toch al zooveel praats kunnen maken, ritselde de
hulsttak toen.
En dat iemand, die al lang is uitgebloeid, nog wil
meepraten, is toch ook wel een beetje tras zei daarop
de sering en geurde een flauw wolkje rona haar bloe-
mentros, terwijl ze hooghartig schudde.
Och, och, wat een praatjes toch, mompelde de hulst
voor zich heen. Die hef>ben nog nooit iets van de we
reld gezien, en zijn in een kas opgekweekt en hebben
een praats, of ze van alles verstand en begrip hebben.
Foei, foei, het is gewoonweg zonde om zoo te
kibbelen op Kerstmis, zei nu de bescheiden Kerstroos,
die ook niet geurde of kleurde, maar bloeide met een
weligheid, als geen der anderen.
Dat vind ik ook, zei de toistletoo en keek vanuit frijn
DOOR NATHALY VON ESCHSTRUTH.
23.
Despreker maakte een pauze en zag rustig op,
ïhaar hij schrikte lievig en staarde 'ten hoogste ont
steld naar het gelaat zijner overbuurvrojiw.
Wat was er met zuster Margareta gebeurd? Haar
gelaat was opgeheven en naar hem toegekeerd, en
de vroeger zoo bleeke wngen waren nu met een
diepen 'blos overtogen.
Wijd! opengesperd staarden 'de donkere oogén hein
aan, eene onbeschrijfelijke uitdrukking lag op het
lieve 'gelaat, vreugde, schrik, verrassing, er. zij druk
te de hianden .tegen de horst en stamelde ademloos
v-am opgewondenheid: „Gij dus! Gij waart het en
die jongens haddendat was dus de oorzaak..."
Zij verstomde in doodelijke verlegenheid en bloosde
in bekoorlijke verwarring nog dieper, zij zag den
blik, waarmee Maurus haar aanstaarde, de onver
holen verrukking, die zich daarin spiegeldle, en of
schoon zij ontstelde over hare eigen verraderlijke
•woorden, moest zij hem 'toch aanzien -zij moest
het, in het groote, hartstochtelijke geluk van dit
onverwachte weerzien.
Nu wist zij, op wien hij geleek nu wist zij het
'S-econdenlang rustten hunne blikken in elkaar,
hare. gansc'he ziel weerspiegelde 'zich in de donkere
oogen eene geheele wereld' vol gevoel schitter
de hem1 tegemoet uit het bekoorlijke gelaat en
het was hem, alsof er een gloeiende stroom door
zijne aderen bruiste, alsof hij moest opspringen om
het lieflijke wonderbeeld' met beide handen te grij
pen het steenen beeld leefde. O, welk een verruk
kelijk, 'zielvol leven!
Joriède had zich verwonderd' voorovergebogen,
haar uit'vorsdhende blik gin'g van de eene naar
den ander en werd scherp.
„Hoe? Gij weet er reedis iets van, ziuster Mar
gareta?"
Toen ging die kortstondige bedwelming Voorbij.
Döodelijk verlegen sloeg het jonge meisje de oogen
neer, 'eene korte, wanhopige worsteling tegen haar
woest kloppend hart, en zij zeide zoo rustig als zij
S? n~ ^a' dwong zich ..zelfs te glimlachen
„Welk een zonderlinge samenlobp van omstandig-
heden! De wereld is toch werkelijk klein. Ik heb
reeds van het voorval gehoord idoor verwanten, die'
nelelïa plekje de Kerstroos eran met een Blik ven ver
standhouding.
Toep werden 6W ruziemakers even stil, «n keken
neer de Kerstroos, die met twintig bloemen, els groote
teere sterren met licht gele harten te bloeien stond.
Ik vind, dat je meer praatjes dan geur hebt, Mi
nadat hij wat bekomen was van den indruk dezer on
ver wacht te opmerking, de hyacinth schuchter.
En ook meer praatjes dan kleur, durfde de tulp
er toen even schuchter aan toe te voegen. 1
En ik vind, dat we op Kerstmis maar liever geen
ruzie moesten maken, zei de Kerstroos nog eens. maar
zonder verwijt of hatelijkheid klonk dat, en heel voor
zichtig voegde hSi er aan toe, want jullie arme kas
bloemen hebt toen maar zoo'n kortstondig leventje.
Van die laatste opmerking schrokken ze allemaal even.
Ik ben maar een bloem van den winter, en daarom
geur ik niet en kleur ik niet, ging toen de Kerstroos
voort, want waarom zou ik geuren als geen enkele bij
ol vlinder me ruiken kan, en waarom zou ik kleuren!,
als ik bloed in de kou en de witte sneeuw in de hard-
gevroren grond. Maar toch benijd ik jullie niet, arme
lentebloemen, die voor de zon en het voorjaar bestemd
zijn, en voor een leven in het jonge groen bij gezoem
van bijen, en die hier in twee dagen uitbloeit, zonder
dat je ooit de zon .gevoeld hebt, of de blauwe hamel
hebt gezien.
Toen zweeg ze.
Maar de hyacinth strekte even later al haar bloe
metjes zoo wijd mogelijk uit, en wolkte een waas van
geur uit, die zwaar en zwoel rond haar bleef hangen,
en zeide: Ik voel me zoc sterk en gezond als nep
boom, en ik zou die heele pot met armzalige en bloed-
arme Kerstroosjes wel kunnen laten stikken, als ik wou.
En al zijn vleezige bloempjes stak hij de hoogté in
met zoo'n krachtsinspanning, dat er een los ging en
naar beneden rolde.
De sering, die zich nju ook ©ens heel gezond wilde
toonen, spreidde zich eens flink uit, maar het was
haar een heele groote krachtsinspanning en ze zocht
daarbij haar hulp bij het groen rondom ach, waarin
ze haar uiterste bloempjes liet steunen.
Heel pedant hieven zich de vijf tulpjes naar boven
en spreidden hun kroonblaadies uit, dat hunne harten
met stamper en meeldraden bloot kwamen.
Het vuur in de haard begon allengs harder te bran
den, en de bloemen genoten wel van die hitte, maar
dit genot gaf haar meteen een gevoel van weeheid en
bedwelming.
Om zich goed te houden, zogen de bloemen uit hef
Kerstmandje al het vocht, dat in de zwarte aarde was,
op, e n ook de seringentakken dronken gretig van het
water uit hun kristallen vaas.
Toen kwamen de menschen binnen en nu staakten de
bloemen natuurlijk hun gesprek. Het licht werd opge
draaid.
Hè, wat is het hier lekker warm, zei een jong
meisje en zich toen tot het Kerstmandje wendendVoor
de bloemetjes is het hier zeker te warm geweest, want
er is al een bloempje van de hyacinth uitgevallen en
die tulpjes zijn voel te ver open gegaan. En de seringen
zijn ook al open en beginnen al een beetje te hangen.
De vader van het jonge meisje ging zitten. Hij be
kommerde zich om bloemen niet zoo erg en blies
een groote rookwolk over het mandje heen.
.Wat was dat benauwd voor die arme bloemetjes.
Zou je ze liever niet uit de kamer zetten, zei
de moeder van het meisje toen, anders zijn ze mor
gen allemaal verwelkt.
Het meisje zette ze daarna weg in een donker ka
mertje, waar ze elkaar nauwlijks konden zien. Daar
stonoen ze nu met hun bluf zielig bij elkander en
dachten aan de woorden van de stille Kerstroos, die
binnen was gebleven.
De tulpjes probeerden, toen ze de koude van het on
verwarmde vertrekje voelden, zich te sluiten, hiaar in
hun verwaandheid hadden ze zich 'overspannen en
konden de blaadjes niet meer samen krijgen, terwijl
de koude in hun hart drong. De hyacinth voelde zich een
beetje week en probeerde tevergeefsch te géurén én
de sering was zoo moe, toen ze naar bloemetjes sloot',
dat de trosjes slap bleven hangen en ze geen kracht
meer had ze op te heffen.
Een beetje goed deed de koude hun nog wel, maar
ze voelden, dat de Kerstroos maar al te zeer da waar
heid gesproken had.
En in het donker kregen ze heimwee naar de zon
en het groen en de bijen en vlinders, waarover die
Kerstroos had gesproken. Al hun geur en hun kleur
was maar ijdelheid voelden ze nu.
De Kerstroos bloeide door, bescheiden zonder te
geuren en zonder vlammende kleuren, tot Nieuwjaar
en werd toen in den tuin in den grond gezet, om
het volgend jaar met Kerstmis weer opnieuw te bloeien,
terwijl de andere bloemen, die zoo hadden opgesneden,
over hun kleur en geur, een dag na Kerstmis al in
de aschbak lagen, verwelkt en uitgevallen.
Vergadering vani dien Raad op Woensdag, 22 De
cember 1920, des morgens half tien.
Afwezig die hoeren Guitker en Kraakman, d'e eer-
sle met k-enindsgevnig van verhindering.
(Voorzitter de heer 'Van dier Eijden, (burgemeester,
secretaris 'de heieir IRijis.
Na opening 'volgt viastsiteilillnig der notulen.
in Rügenfurt wonen maar ik vernam in ziekeren
zin. slechts het raadsel zonder die oplossing. Een
steenworp van de jongens had' u dus getroffen, heer
baron?!"
Zij had hare bedaardheid teruggekregen, even rus
tig, ernstig en afgemeten al® te voren scheen zij nu,
maar op wangen ,en voorhoofd lag nog een licht
rood, en .de handen, die mes en vo.rk hanteerden,
bestuurden ze niet zooi zeker .als eerst.
'Mauruis juichte echter in stilte. De Sluier, welke
hare ziel verborg, was verscheurd', hij had in de
diepste diepten van haar gemoed' gezien en wat hij
ontdekt had', vergat hij1 noodt weder.
„Ja, een kleine steen", glimlachte hij, „ik zou niet
gedroomd hebben, dat ik dlaaraan zooveel moest op
offeren maar ook" .zijne stem werd; zacih'ter
„daaraan zooveel te dlanken zou hebben! Ik lag lan
gen tijd zeer ziek die val op de steenen had' mis
schien er -ook toe bijgedragen de zaak te verergeren;
de wonde genas slecht, duizelingen en hoofdpijn
bleven achter, en in. plaats van dn het 'voorjaar
reisde ik laat in den herfst naar het zuiden".
„Maar nu zijt gij toch geheel weer hersteld?"
Joriède vroeg het werktuigelijk, haar blik rustte
.brandend op Margareta's gebogen, hoofdje, en de
uitdrukking van. haar gezicht maakte het oud' en
laelijk.
„Geheel hersteld?" Baron von 'Thilningen haalde
de schouders op en zuchtte: „O neen, nu hen ik ten
laatste toch over dien noodlotti'gen steen gestrui
keld. Ik kon .ons zwaar hoofddeksel niet meer dra
gen., het drukte zoo, op die oude wondie, dat ik die
hevigste duizelingen kreeg. Het exerceeren in zon
negloed en stof kon ik ook niet verdragen', en daar
eene verplaatsing of een langdurig verlof ook wel
niet veel aan den toestand der zaken zou hebben
veranderd', moest ik met een bezwaard' hart beslui
ten, mijn ontslag te nemen".
Opnieuw ontmoette zijn blik Margareta's oog, d'at
zich met smartelijke deelneming, als dn plotseldn-
gen schrik op hem richtte.
Joriède richtte 'zich e'chter eeniigszins levendiger
op en maakte eene .toestemmende beweging. „Ein
delijk! 'Dat was zeer verstandig, lie.ve neef, want
eerlijk gesproken. ik heb werkelijk niet u'we nei
ging begrepen, u 'dlag aan dag in den dienst te ver
moeien, terwijl gij eene bezitting, als Trdberg hadt.
Dat men werkt als men werken moet wel
zeker, dat begrijp ik wel", haar blik gleed eenigs-
zins spottend over de gestalte dier ziekenverpleeg
ster „dat men heit echter doet, als men het als
aristocraat niet behoeft te doen, dat vind ik toch
Ingekomen stukken:
a. Een dankbetuiging Tan' ambtenaren1 en
werklieden voor dt verleende verhooging van hun
salaris. Voor kennisgeving aangenomen.
b. Een schrijven van de brandietoffenoommieaie te
Noordscharwoude, naar aanleiding van een betalinge
kwestie met de gemeente (Broek op (Langemdijk. Voor
kennisgeving aangenomen.
c. Een schrijven van den Nedi. (Bond van Arbeiders
in hot Land-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf inzake
werkverschaffing bij werkloosheid.
Met het schrijven zal het gemeentebestuur zooveel
mogelijk rekening houden.
Zooals bekend, wordt gevraagd' loon-end en pas
send werk, terwijl gewaagd) wordt die verzekerden
die voorkeur te geven boven' de niet-verzekerden en
het loont van d'e verzekerden' hooger te stellen.
De heer Molenaar vraagt of er werkeloozen in de
gemeente zijn.
Voorzitter antwoordt van 2 3, die hij 'aan' het
steenkloppen te Scboorldam gezet heeft 'Spr. heeft
die menschen er op gewezen dat het goed is zich
zoo spoedig mogelijk te verzekeren.
De heer Molenaar acht het wensohelljik, dat in' de
eerste plaats menschen die een gezin 'hebben te on
derhouden,, aan het werk worden gezet.
Voorzitter houdt hiermee rekening.
De heer, De Groot maakt de opmerking dat dit
adres niet ini B. en W. is behandeld en er over ge
sproken is om met den Raad een regeling te treffen
voor de werkeloosheid.
Voorzatter zegt dat dit kan' gebeuren,
di Een schrijven van het college van Curatoren
van do stichting, rust- en vacantieoorden van den
Ned. Bond van Gemeenteambtenaren, waarin ver
zocht wordt eene bijdrage te willen verleenen.
Voorgesteld wordt met het oog op die financiën
der gemeente geen bijdrage te verleenen.
De heer Slot sympathiseert met de stichting van
dergelijke inrichtingen en stelt voor f 10.subsidie te
geven.
De heer De Groot erkent dat dit een klein bedrag
is, maar als je een belastingbetaler een dergelijk
bedrag schenkt, springt hij, een gat in de lucht.
Het voorstel-Slot wordt niet ondersteund en dus
niet behandeld,
e. Een schrijven van miej. M, E. de Moei, om eervol
ontslag als onderwijzeres met ingang van' 16 Januari
1921.
Voorgesteld) wiordlt haar met ingang van dien datum
eervol ontslag te verleenen, alsmede als onderwij
zeres aan den herhalingscursus 19201921.
Aldus wordt besloten.
f. schrijven van het bestuur van het Witte Kruis
inzake kosten van ontsmetting. In handen' gesteld
van B. en W. om prae-advdes.
Op de -vraag van dien heer 'Slot of de regeling in
zake bijdrage van gemeentewege wettel,ijlk is, ant
woordt voorzitter, dat 50 pot. ,door het Rijk en 50
pet. door de gemeente moet worden' betaald'. B. en W.
willen nu een verordening samenstellen, waarbij het
verhaal van idie kosten op ingezetenen te regelen.
g. Een schrijven van Gedeputeerde Staten betref
fende gemeentelijke opcenten op de grond- "en per-
soneele belasting. Voorgesteld wordt vooralsnog niet
over te gaan tot verhooging van de gemeentelijke op
centen.
De heer Sw-an motiveert het voorstel van B. en W.
door te zeggen, dat een verhooging goed zou zijn
om uitwonende eigenaren te treffen. Die zijn hier
echter zeer miniem, terwijl de gemeente zelf eigena
res is van 110 bunders, he.t Armbestuur van 36 bun
ders. Het zou dus hier worden hooien, en w eer-hooi en.
Die heer Slot acht e'en verhoo'ging van opcenten wel
goed.
De heer Molenaar ondersteunt het voorstel-Slot tot
verhooging der opcenten.
De heer De Groot zou, wanneer verhoogd moet wor
den, die verhooging tot het maximum willen opvoe
ren, anders is de meerdere inkomst niet groot.
De heer Molenaar meent dat men ook met minder
kan- veihoogen, het gaat hier om de kleintjes. Als
een ve-rhopging van f 700 kan worden' verkregen, dat
is 70 maal f 10, dan kan men 70 menschen f 10 belas
ting minder laten betalen.
Met 3 tegen 2 stemmen) wordt tot verhooging der
opcenten besloten, tegen' stemden de heeren Swan
en De Groot.
Besloten wordt de opcenten- op ongebouwde -eigen
dommen van 10 op 20 te brengen, dde op gebouwde
eigendommen van 40 Pp 50.
De opcenten op de personeel© belasting blijven op
50 bepaald. r
h. Een schrijven van den Ned. Bond van Arbei
ders in het Land,-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf en den
R.-K. Liandarbeidersbond „Sit. Deus Bedlt", waarin
verzocht wordt een toeslag te willen verleenen op de
uitkeering bij werkloosheid.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, een toe
slag van f 0.40 per dag te verleenen voor de gehuwde
en ongehuwde 'kostwinners -die werkloos zijn, na den
voorgeschreven wachttijd, zijnde 5 dagen.
De heer Slot zegt dat door dezen .toeslag het loon
zou worden f2.per dag, dat is f 12 per week. Kun
nen we 't verantwoorden de menschen met f 12 naar
huis te sturen?
Voorzitter: Ze kunnen er natuurlijk niet mee rond
i komen.
een zeer overdreven plichtsgevoel!"
Maurus zag haar met groote verwonderde oogen
aan: „Ik geloof waarde nicht, dat gij mij door uwe
schertsende woorden maar over mijn treurig 'lot
wilt troosten, want het kan u toch onmogelijk ernst
zijn, degelijken arbeid als een gevolg van dwang en
noodi voor te stellen Menschen, die al® dagdieven
op 'de, wiereldl rondloopen1 hét doet er niet toe dn
welke wieg zijl lagen', zijn zoo vre.ese.lijk, dat zij' het
volstrekt niet verdienen gezonde leden te hebben!
Zoolang men geen invalide is en over de noodige
krachten beschikt, moet men werken, «als men zich
niet over zich zelf wil schamen. Eerlijke arbeid
is geene schande, noch voor den daglponer, noch
voor dien vorst, integendeel, volgen® mijne meening
is hij het alleen, die den mensch waard'e en waar
digheid' verleent. Het geërfde Triberg is mij niet
zooveel waard als mijn zelf ver worven luitenantstitel,
en wanneer lik een mensch hoogacht, dan is het niet
om de poisitie, diiie zijne geboorte hem' verleende,,
maar om die positie, die bij1 zich 'dioor zijne vlijt en
kundigheden zelf in. de menschelijke maatschappij
heeft verworven!"
„Maar mon dieu beste neef. Gij' windt u op.
Dat alles is heel mooi gezegd maar gij bedenkt
niet, dat -er omstandigheden dn het .leven zijn, die
zulk een selfmade geheel uitsluiten!"
„Waarlijk? Ik ken er geene! Zelf® die van een
koning niet. Dat hij zoo ehet is eene gunst van
het noodlot, dat hij echter in waarheid de koning,
de heer en vader van zijn land is dat is eigen ver
dienste. 'Ieder mensch is dn een werkkring geplaatst,
is door titels, middelen of talenten, toit den een of
anderen arbeid op het een of andere gebied ver
plicht".
„Ook wij dames?" Gravin Perpdgnan lachte zacht
en hield den spreker met een c-oquet gebaar haar
kleine handjes toe: „Zeg mij nu, gij vreeselijke mo
ralist, hoe moet men met zulke handen arbeiden?!"
Maurus glimlachte. „Dat .moet gij zuster Margareta
vragen", zeide hij en maakte eene eerbiedige bui
ging voor de diiakones, „ik meen, 'dat beide dames
hétzelfde handschoennumimer dragen".
Margareta bloosde opnieuw, en Joriède had ge
noeg heerschappij over zichzelve 'om de huik naar
den, wind te hangen.
„Ziekenverpleging? als gij 'd'at werk noemt,
neef Maurus dan was ik reeds zeer vlijtig in
mijn leven. Voor zu'ster Margareta hier was, ver
pleegde ik tante dmmers geheel alleen en tehuis
heb ilk eene arme moeder, die door een val van het
paard, het gebruik van hot eene been geheel heeft
Maakt dat uw man, uwe
kinderen en uwe vriendin
nen u met bewondering
aanzien.
Zorgt ervoor een aanlokkelyk en
gezond uiterlyk te hebben. De Pink
Pillen bezorgen altyd een gezond
uiterlyk, en zoo zy al niet de schoon
heid kunnen geven, dan geven zy toch
de bekoring der gezondheid.
De Pink Pillen verschaffen u ryk en
zuiver bloed, en het is het ryke, het
zuivere bloed dat de kleur aan uwe
wangen, het rood aan uwe lippen en
de schittering aan uwe oogen geeft.
De Pink Pillen wekken de eetlust
op, bevorderen de spysvertering en
bezorgen aan de vrouwen die regel
matigheid in hare levensfuncties zon
der welke geen goede gezondheid
mogelyk is.
De Pink Pillen worden verkocht h
f. 1.75 de doos en f. 9 de zes doozen,
franco, in het Hoofddepot
Nassaukade 314 te Amsterdam.
De lieer Molenaar wil dlie kwestie bespreken' met
de commissie waarmee over -de werkeloosheid' zaJl
worden geconfereerd1. Alleen op die voorwaarde wil
de heer Molenaar voorloopig 40 cent 'toeslag geven.
De heer De Groot zegt dat het hier dn hoofdzaak
gaat om de losse werklieden! en die verdienen in een
groot gedeelte van het jiaar flink geld. Alles iwordt
dan echter opgemaakt en het zou beter wezen dat ze
in dien tijd wat spaarden om dan met -de uitkeering
van' de werkloozenkassen rond te kunnen) komen
's winters.
Voorzitter denkt dat de mensch en hun1 loon hard
nooidlig zullen hebben en wel niet -aan sparen toe zul
len komen.
De beer De Groot: Ongetrouwden kunnen wel wat
sparen.
De heer Molenaar zegt d'at -dit in een enkel geval
zal kunnen, maar over H algemeen -zullen de losse
arbeiders niet kunnen overleggen.
Goedgevonden wordt 40 cent toeslag te geven' en
zoo spoedig mogelijk met genoemde 'Commissie een
regeling te bespreken.
i. Schrijven van de commissie van de Vrijzinnige
en R.-K. Kiesvereeniiigiing, waarin verzocht wordt met
den Raad eene 'bespreking te mogen houden over de
aanslagen in' den Hoofdelijken Omslag.
Burgemeester en Wethouders hebben de commissie
uitgenoodigd lot eene conferentie op Woensdag 22
December a.s., nam. half acht ten gemeentehuize.
Goedgevonden.
j. Naar 'aanleiding van een adres van P. Gouds
blom1, waarin verzocht iwordt een gedeelte van zijn
gas als bedrijfsgas' te mogen beschouwen, stellen B.
en W. voor, hierop afwijzend te beschikken, daar het
moeilijk is een grens te stellen wat wel en wat niet
bedlrijifsgas is.
verloren het bleef stijf en veroordeelt ma1 pauvre
petüite rnère de rest van haar leven in- een rolstoel
door te brengen. Meent -gij, dat dlaar niets te ver
plegen viel? En als men eene gansche schaar klei
ne broeders en zusters heeft, die op hunne beurt
ook mazelen, roodvonk en kinkhoest kregen -
meent gij dan, neef Maurus, dat de oudste zuster de
banden 'Lm den schoot zou kunnen leggen?"
'Hoe zacht en klagend! zeide zij dat, hoe treurig
zagen hare oogen naar hem ophad hij haar
onrecht gedaan?
„Welik eene beleedüging voor uwe handjes, dat gij
•dan' noig vraagt, vat zij' kunnen 'doen", schertste
hij.
Frederik ging zacht achter Margaretha's stoel
staan.
„Mevrouw de barones verlangt zoo dringend' naar
u, zuster Margareta", fluisterde hij.
Het jonge meisje stond op, verontschuldigde zl-clh
en verliet haastig (de kamer.
'Zijl zag meneer vou Thüngen niet, toen- hij op
sprong en dn militaire houding hleef staan.
Een haastige, booze blik 'der gravin volgde de
grijze gedaante. .Zij stond eveneens op.
,jGiji zult het bestuur van Triberg nu zelf over
nemen?"
„Na eene korte rust hoop ik ook hier een -groot en
dankbaar arbeidsveld te vinden".
„O ja, gij: .zult werk genoeg vinden", knikte. Jo
riède nadenkend!; „ik meen te hebben opgemerkt,
dat er hier, boomeni zijn, idie. 'to-t in den heimei drei
gen te groeien!"
„Zoo werkelijk?" hij trad onwillekeurig eene
schrede nader ,4k verzoek u dringend zeg
mij
Met een 'haastigen blik naar den bediende schudde
zij het hoofdlje. „Later te gelegener tijd"
zeide zij zacht en voegde er luid bij: „Wij gaan
heden namiddag rijden? Ik ho-ud er zooveel van!"
-Hij' boog beleefd1: „Beschik over mij".
Joriède liep opgewonden in hare kamer op en
neer, -en haar toornig 'gefronst vo-orhoofd en de vast
opeengeklemde lippen weerspiegelden de gedach
ten, die in haar h-oofd' woedden. Dat begon werke
lijk allerliefst met dat coquette, nietswaardige per
soontje, met Margareta.
Welk een onzinnig, ongepast gedrag, toen zij van
zij-n ongeluk hoorde. Bespottelijk! Alleen maar
om op te vallen en interessant te schijnen. En me
neer -de moraalprediker loopt ook met volle zeilen
in de gespannen strik.