EEN LIEFDE
N
IE
WH
.DEN
NIS.
De dingen om ons heen.
Uit het Hart van Holland.
Zaterdag 21 Mei 1921.
64ste Jaargang. No. 6824.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
ima
Brieven uit Engeland.
BB ÖOÖQÖQOQODDÖQÖQOÖQOQDÖQOÖQQÖÖÖÖ BB
Bg DÖDOÖÖODÖDÖÖOOQOÖDQQOÖQQOOODÖÖQ BB
t.
Mus Couf:
De knuppel in het hoenderhok,,,.
De bladen zijn het gewoonlijk niot met elkaar eens,
doch daaromtrent bestohd geen twijfel, dat de
s: och van Lloyd George, waarin hij de Polen en dus
ook hun Fransche- vrienden te lijf ging, en dan nog
wel zoo ongezouten en ronduit, in Parijs moest wer-
kei* als r ut khuppel in het hoenderhok. De kranten
hebben gelijk gehad. Er is nooit zooveel gekakel en
gesnater geweest in de Parljsche pers, als thans.
Nu ls het buitengewoon onplezierig, wanneer je het
met kracht en vliegwerk, met intimidatie en omkoo-
perij zoover gebracht hebt, dat je vrijwel zeker ben
van den uitslag van een stemming en die stemming
valt dan tocli in je nadeel uit. Of althans verre van
de verwachting, zoodat alle moeite en kosten ver-
geefsch zijn geweest.
Dan probeer je natuurlijk toch te redden, wat er te
redden is cn een der beste middelen daartoe is al
tijd geweest den tegenstander voor een voldongen feit
te stellen, in dit geval voor het feit, dat de streken
van Silezië, waar Polen en Frankrijk het meest aan
hechten, al in Poolsche handen zijn, nog voor de
geinterallieerde commissie haar uitspraak heeft ge
daan. Het ging zoo mooi. Polen deed het niet zelf,
niet officieel. Korfanty met zijn rooversbenden mocht
het zaakje opknappen. Viel de tegenstand eventueel
niet medé, dan kon men hem naar verkiezing of ver
loochenen of een excuus is in dergelijke omstan
digheden gauw genoeg gevonden den bedreigden
broeder te hulp snellen. En gelukte den coup, wel
nu, dan zou het toch al een heel onaardige gealli
eerde commissie moeten zijn, die besloot, dat gebied
toch aan den vijand te geven en sterker nog: den
vriend en bondgenoot er met geweld uit te verdrij
ven, alleen om het den vijand te geven. Alleen om
Isoesah te vermijden zou dan het besluit wel ten
gunste van Polen uitvallen.
Dat was het mooie plannetje, dat nu zoo jammer
lijk dreigt mis te loopen, omdat Lloyd George zoo
waar op eens begint te praten van verdragsplichr
ten en rechtvaardigheid op een oogenblik, dat die
plichten en die rechtvaardigheid in het nadeel zijn
van de vrienden. Wie doet nu zooiets? Wie let er
nu op overeenkomsten en fatsoen en recht, wanneer
bij er geexi voordeel, ja zelfs direct nadeel van heeft
en wanneer de andere partij toch niet bij machte
is op te komen voor haar recht?
Zooiets doet geen rechtgeaard Pool of Parijsch
boulevardblad, denkt er niet aan zelfs. Wanneer nu
zulk een oppositie tegen het schoone plan uit Rome
was gekomen of uit Washington of uit Neutralia
was het nog zoo heel erg niet geweest, dan had men
het protest met een gebaar naast zich neer kunnen
leggen en ware er wel een excuus te vinden ge
weest om er zich niet aan te storen. Maar uit Lon-
den. van Lloyd George zelf, die tot voor korten tijd
ei! oogenblik toegaf aan zijn Fransche vrienden en
die zeli's tegen zijn economische overtuiging en die
van zijn land placht in te gaan, alleen om zijn kost
bare entente maar te bewaren...
Niet alleen een waarschuwing, niet alleen een ver-
boa verder te gaan, maar zelfs een directe beleedi-
ging aan het adres van Warschau: Bedenk wel,
kwaje apen, wat je doet en wie je ben. Jelui hebt
het aan ons te danken, dat je bestaat en heelemaal
niot aan je eigen krachtinspanning, want dan be
stond jelui heelemaal niet. En als we de handen
van jelui aftrekken, is je existentie direct uit!
Dit was niet vriendelijk van Lloyd George, maar
de juistheid ervan kan noch Warschau, noch zelfs
Pertinax ontkennen. Deze onvriendelijke waarheid
heeft de juistheid van het Fransche gezegde bewe
zen: II n'y a que la véritó qui blesse de waarheid
slaat de ergste wonden. Vandaar het gesnater in
den Parijsehen eendenkooi en de uitwisseling van
nota's tusschen Parijs en Londen. Nu is de positie
van Briand niet bijster aangenaam. Hij heeft een
kleine honderdduizend man uit hun werk gehaald
om naar het Roergebied te marcheeren, hij heeft zijn
volk beloofd, dat er geen genoegen zou worden ge
nomen met beloften en Duitsche praatjes, maar dat
de Entente nu eens zelf er voor zou zorgen, dat het
geld binnen kwam en daar heeft de Londensche
conferentie cn de aanvaarding vari het ultimatum
aan dal alles een einde gemaakt. Geen opmarsch
naar de Roer, geen bezetting van nieuw gebied, geen
ROMAN VAN HU3-RBRT FOOTNKR.
Voor Nederland bewerkt door W. J. JL Rojdanus Jt.
UITG. W. DE HAAN, UTRECHT.
18.
De twee booten voeren langzaam naast elkaar de
zacht stroomende, door wilgen omzoomde rivier af.
Shand en Jack roeiden beurteling de groote boot,
terwijl Bela nu en dan haar riem inhield, om op
die wijze te zorgen, dat de anderen konden bijblijven.
Het uitzicht was even beperkt en eentonig als dat
in oen kanaal, behalve dan dat kanalen gewoonlijk
recht, zijn, teitwijl dat riviertje kronkelde als een
schroef. De eenige afwisseling in het eindelooze pa
norama van steile oevers, modderbanken, wilgen en
gras vormden hier en daar kleine met waterbloemen
bedekte hafjes.
Bela lag het grootste gedeelte van den tijd op haar
knieën in den voorsteven van haar kano. Joe, die
tegenover haar zat, keek met tintelende oogen naar
haar sierlijke roeibewegingen.
„Blijf een beetje achter", fluisterde hij. ,Ik wou
mei je praten. Versta Je me?"
Zij scheen het niet gehoord te hebben. Toch kreeg
de andere boot een kleinen voorsprong.
„Kijk eens hier", begon Joe, „dit is een beroerde
geschiedenis voor je. Ik maak er je geen verwijt van,
begrijp me goed. Maar toch is de prijs van je naar
fcc-naden gegaan. Snap je me?"
Bela sloeg haar blik neer en keek naar de kleine
öraoikolkjes, die haar riem maakte. „Ik begrijp het,"
provolde zij.
„Na een dergelijke zaak beschouwen de mannen
een meisje als een, waar je je leuk mee amuseeren
kunt. Ik zeg niet, dat het rechtvaardig is, maar het
is zoo. Je zult nu voor die andere kerels moeten
oppassen".
„Dat doe ik al".
„Ga met mij mee en dan zal ik ze van je afhouden",
ging Joe voort, terwijl hij probeerde onverschillig te
spreken; intusschen brandden echter zijn oogen van
hartstocht. „Je kan natuurlijk niet verwachten, dat
jk met je trouw, maar je zult het bij mij beter heb
ben dan je het ooit vroeger gehad hebt. Ik heb de
beste bedoelingen mot je".
Bela keek even op en sloeg dan haar oogen weer
onmiddellijk neer. Er was een schittering in hun
diepte, welke een minder ijdel man dan Joe ge
waarschuwd zou hebben. Zij zeide niets.
•spTMMf van Dhifteht KclenMlfnfn tm bshofve
van Frankrijk. Niets van al die schqone beloften en
concessies aan Foch en Po'acaré.... In plaats van
zegevierend naar huis te komen en aan de Kamer te
kunnen mededeelen, dat hij in Londen heeft getriom
feerd over de Engelsche oppositie, moet Briand of hij
wil of niet en ronduit of met allerlei draaierijen
erkennen, dat Lloyd George hem dit maal te slim
is afgeweest en dat zelfs het meeblaffen van Bel
gië (de noordelijkste provincie van Frankrijk) niet
heeft mogen baton.
Op het oogenblik, dat wij dit schrijven, is het ons
nog niet bekend, hoe de Kamerdebatten zullen af-
loopen en of het Briand zal gelukken zijn ministe
rieel bestaan, door een motie van vertrouwen, nog
oenigen tijd te rokken. Alleen op grond van wat er
in Londen tegen den zin van Frankrijk werd be
sloten, zou zijn bestaan als premier reeds zeer wan
kel zijn, maar de rede va,n Lloyd George maakt al
les nog erger. Want nu heeft Parijs geen keus meer:
het moet toegeven in de Poolsche quaestie of direct
tegen de wonschon van Engeland ingaan. Dat wil
zeggen, dat de Entente, die toch al zoo vol barsten en
scheuren zit, nog eens moet worden gekramd en
gelijmd of dat zij nu definitief uit elkaar gaat, met
hoogstens een defensief Britsch-Fransch verdrag,
waarvan de waarde twijfelachtig moet worden ge
roemd, als eenige waarborg, dat Frankrijk nooit
minder dan tienmaal sterker zal zijn dan een even
tueel agressief Duitschland. Als deze feiten, waaraan
Briand niets veranderen kan en die trouwens niet
door hem zijn gemaakt, doch door de Pertinxen en
Poincaré's, den premier niet ten val brengen bin
nen enkele dagen zou het ons buitengewoon ver
wonderen.
En dan? Dan krijgen we eerst een paar ministeries
van een week of wat en ten slotte komt Clemenceau
terug om den vrede te winnen, zooals hij den oorlog
won, hand in hand met Lloyd George twee man
nen van de praktijk, realisten, die inzien, dat een
ander er geen pijn van heeft als men zijn eigen neus
afsnijdt, de sport, waaraan men in Parijs zoo gaarne
doet.
Ik ben zelf buitengewoon benieuwd of mijn voor
spelling uitkomt.
UITKIJK,
Amsterdam, 14 Mei 1921.
„Laat de Duitschers zelf maar optrekken tegen de
Polen", zegt Lloyd George. „Wij dulden geen in
menging van Duitschland in Opper-Silezië", zegt
Briand.
Tot nog toe waren de geallieerden het steeds roe
rend met elkaar eens. Zij zeiden het zelf, na elke bij
eenkomst van hun eerste ministers, generaals en po
litici. Geen mensch geloofde het, maar dat deed er
minder toe. Schijnbaar was er nog eensgezindheid
En nu is het mis. De heeren hebben het open
lijk aan den stok gekregen, en één van de twee zal
moeten toegeven, zijn woorden moeten opeten, zooals
de Engelsenman zegt.
Dan zijn ze het weer eens, tot de volgende aan
leiding tot oneenigheid zich voordoet. Als het bij
leggen nog eenige keeren kan plaats hebben, zullen
de tusschenruimten tusschen de ruziepartijtjes wel
steeds kleiner worden, tot ze het nulpunt ijaderen,
en de hartelijke vriendschap veranderd is in iets
anders.
Het kan niet anders. Het moet dien weg wel uit.
De belangen van Frankrijk en Engeland loopen te
zeer uiteen. En niet alleen de belangen. Ook de ge
voelens.
De Franschen haten de Duitscher9. Zij haatten
hen vóór den oorlog, meer nog tijdens den oorlog,
en men zou haast zeggen, thans meer dan ooit.
De Engelschen als volk hebben de Duitschers nooit
gehaat. Als volk ook niet tijdens den oorlog.
Men begrijpe mij wel. Als Duitsche oorlogssche
pen Scarborough bombardeeren, als Zeppelins bom
men lieten vallen op dichtbevolkte steden, haatten
de familiebetrekkingen van de slachtoffers de Duit
schers met een haat als van de Franschen. En niet
alleen de familiebetrekkingen, doch vrienden en
kennissen, een wijde kring om eiken doode of ge
wonde.
Een kring, zooals gevormd wordt door een in het
water geworpen steen. Hier is hij duidelijk, scherp
afgeteekend. Ook daar is hij nog, en daar, maar
steeds flauwer wordt hij.
Neen, het Engelsche volk haatte de Duitschers niet.
Zij. die niet in Scarborough woonden, en daar geen
familieleden of vrienden hadden, bedachten, dat En
gelsche oorlogsschepen honderden malen steden of
dorpen aan buitenlandsche kusten hadden gebom
bardeerd. Als strafmaatregel, of om schrik aan te
Jagen, in elk geval niet met vriendelijke bedoelin
gen. Nu deden de Duitschers hetzelfde. Wie had
het recht, er over te klagen?
In het begin bekommerde men zich weinig of niets
om den oorlog in Engeland. „Business as usual", was
het motto. Duitschers liepen vrij langs de straten, zij
„Ik weet het nog niet", zoide Bela langzaam. Haar
stem verried niet. ,Ik zou liever trouwen als ik kan".
„Wie zou er nu nog met je trouwen?" vroeg Joe.
„Ik weet het niet. Iemand, denk ik.. Vrijwel iedere
man, dien ik zie, wil met mij trouwen".
„Nou niet meer", hóonde Joe. „Niet, wanneer dit
geval bekend wordt".
„Misschien wil de groote met mij trouwen. Of an
ders de zwarte."
Joe lachte minachtend, maar tegelijkertijd maakte
een vreeselijke angst zich meester van hem. De twee
anderen waren oud; zij kondeh niet zooveel preten
ties hebben als hij. Een van hen zou misschien
„In ieder geval ga ik nu nog niet met je mee", zei-
de Bela. „Er-is nóg tijd in overvloed".
„Ik zou, als ik jou was, maar wat beter op me
zelf passen", barstte Joe los, „anders zal het nog
erger met je worden dan het al is. En dan zal je er
berouw van hebben".
„Ook goed", antwoordde zij kalm.
Joe was woest. Woede en gedwarsboomde begeer
te maakten zijn anders vrij knap gezicht leelijk en
belachelijk om te zien. Joe kon zijn emoties niet be
dwingen.
„Verdomme nog toe!" schreeuwde hij. „Luister
eens, alé Jack of Shand vragen met je te trouwen,
dan doe ik het ook. Is dat afgesproken? Je zult toch
zeker liever mij willen hebben. Ik ben jong".
Biela glimlachte niet en trok evenmin een boos
gezicht. „Ik zal er nog eens over denken", zeide zij.
„Geen quaestie van!" riep hij uit. „Je moet het me
beloven of anders trek ik mijn woorden in!"
„Ik zal je wat zeggen", zeide Bela, een boosaardige
schittering in haar oogen verbergend. „Ik 'wil den
grootte niot en den zwarte niet. Als ik met een van
jullie drieën trouw, neem ik jou\
Joe zwol op van verwaandheid. „Zoo is het goed',
riep hij uit. „Bij God, dat moet ik met een zoen be
zegelen!"
„Pas op, je zult ons doen omslaan", zeide Bela
koel. „Het water is heel koud".
Joe was geheel buiten zichzelf. „Zoo'n pracht van
een meid!" riep hij uit. „Je tint is als room. Je haar
is als zwart fluweel. Je zit hier zoo trotsch als een
groote dame. Ik kan niet langer wachten!"
„Ik heb nog niets beloofd", waarschuwde Bela.
Johnny Gagnon's huis lag op het strategische punt
van den Musquasepi, waar het bosch eindigde en de
weiden begonnen. In den winter verlieten de be
vrachters daar het ijs en gingen dan regelrecht over
de oeverlanden naar het meer. Het was het laatste
huis op den weg naar het begin van het meer, dat
vijf en zeventig mijl verder was, behalve de hut op
Nine-Mile Point, die nooit bewoond geweest was vóór
werden gehandhaafd Tb HOTS betrekkingen.
Toen de oorlog 2en paar jaar aan den gang was,
werd dit langzamerhand anders, Heel langzaam, met
grooten tegenzin blijkbaar, ging men er toe over, de
„vijandige vreemdelingen", of, zooals de Engelschen
hen eigenaardig Doemen, de „vreemde vijanden", de
„alien enemies", op te sluiten in kampen.
De regeering ging er niet toe over, dan na her
haaldelijk aangezet te zijn door sommige kranten. De
patroons van de personen in kwestie zagen hen
meestal met tegenzin vertrekken. De Duitschers heb
ben altijd in Engeland bekend gestaan als uitste
kend in hun vak. En goede plaatsvervangers wa
ren natuurlijk uiterst moeilijk te krijgen. Moest ein
delijk ontslagen worden, dan was net vaak met de
belofte van onmiddellijk in dienst nemen na den
oorlog. Een belofte, die ook wel gehouden zal zijn.
Van een kennis in Londen, een volbloed Duitscher,
hoor ik, dat hij weer dezelfde uitstekende betrek
king heeft als voor den oorlog. Voor hem en zijn
huisgezin is al het leed al weer geleden.
Ik zeg dit alles, om uit te laten komen, welk groot
verschil in gevoelens tegenover Duitschland bestaat
bij Engelschen en Franschen. Een verschil, dat aan
het licht komt in bijna elk tijdschrift, bijna elke
krant, die men leest.
Natuurlijk, er zijn uitzonderingen. Er zijn En
gelschen, die denken als hel Fransche volk, zoogoed
als er Franschen zijn, die denken, als het Engel
sche. Doch het gaat hier om den regel, niet om de
uitzonderingen.
Laat ieder voor zich oordeelen over een artikel, dat
drie maanden gelèden verscheen in een Engelsch
tijdschrift. Geen tweede rangs tijdschrift, maar een
zeer hoogstaahd letterkundig maandblad, The Lon-
don Mercury, geredigeerd door den dichter J. C.
Squire, met alle groote namen van den tegenwoor-
digen tijd onder de gedichten en prozastukken, die
het bevat: Thomas Hardy, Walter de la Mare, Ed-
mund Blunden, Joseph Conrad, Bernard Shaw, om
maar enkele te noemen.
Het artikel zelf verscheen in het Februari-num-
mer,! en was van de hand van de bekende componiste
Dr. Ètliel Smyth, en getiteld: Berlijn en de keizer,
twintig jaar geleden.
Ik moet natuurlijk een greep doen hier en daar
uit het artikel, dat vijftien pagina's beslaat. Ethel
Smyth spreekt er in over den keizer niet alleen,
doch over verscheidene andere hooge personen, met
wie zij in Berlijn in aanraking kwam in den winter
van 1901 tot 1902.
Daar was in de eerste plaats de Rijkskanselier Von
Bülow, „een van de weinige echte heeren en man
nen van de wereld, die ik het geluk heb gehad te
ontmoeten in Duitschland, en of hij naar zijn vrouw
keek, of tegen zijn hond sprak, ik hield van hem met
geheel mijn hart" (I loved him unresorvedly).
Dan was er Generaal von Löe, „een dapper, eerlijk,
dud soldaat", Professor Harnack, „een zeer belang
wekkend, innemend 'man, met een arendsgezicht,
omgeven door een aureool van golvend, grijzend
haarHet deed mij leed zijn naam te zien onder
een zekere proclamatie, die door de Duitsche in-
tellectueelen de wereld in werd gezonden bij het be
gin van den oorlog.
En verscheidene anderen. Doch het artikel luidt:
Berlijn en de keizer. Ook met den keizer kwam
Dr. Ethel Smyth in aanraking, bij meer dan één
gelegenheid, en zij vertelt over deze ontmoetingen in
bijzonderheden. Ik zal hier niet oververtellen wat zij
zei, 'en wat de keizer zei, maar eenvoudig 'vertalen,
welken indruk de keizer op Miss Smith maakte:
zonder zijn onbegrijpelijke ijdelheid, doorloo
pend gevoed door grove, in 't oog loopende vleierij,
van een soort als waartoe zich geen enkele klasse
in Engeland zou willen leenen, zou de keizer een
van de merkwaardigste menschen geweest zijn. Ik
wist te weinig van de geschiedenis der politiek,
om te oordeelen over zijn grootste zwakheid, om
standigheid, maar ik werd telkens weer getroffen
door zijn natuurlijke gaven, zijn ernst, zijn verbeel
dingskracht, de stoutheid van zijn geest, de vlugheid
van zijn verstand, de beeldrijke en toch scherpe
taal, die hij gebruikte, onverschillig of hij Duitsch
of Engelsch sprak.. En het was onmogelijk, boven
dien, niet te gelooven, dat hij een goed man was".
Aan het eind van haar artikel vertelt Miss Smyth,
dat zij later den keizer nog eens zag in Italië, toen
zij in de buurt van Rome fietste, en de keizer haar
in zijn rijtuig voorbijreed. Zij was van de fiets ge
stapt en boog. De keizer beantwoordde den groet,
dien hij eerst dacht van een vreemde te zijn. Dan
haar herkennende, „draaide hij zich om, ging half
overeind staan, en Wuifde met zijn hand op de
vriendelijke manier, die eenige jaren te voren in
Berlijn een hoog-adellijke Engelsche dame zoo ver
stomd had doen staan. Onnoodig te zeggen, dat ik
zeer gevleid en dankbaar was, zooals negen en
negentig van de honderd lezers dezer bladzijden zou
den zijn, als dit hun overkomen was."
Zooiets te zeggen van den Duitschen keizer, zou, ge
loof ik, in een groot Fransch tijdschrift niet mo
gelijk zijn.
Laat mij eindigen met wat Dr. Smyth zegt in haar
artikel over den kroonprins, thans zeker aan meer
dere tersTs van da ScHayer Courant persoonlijk ha
kend. „Daar, gedurende den oorlog, de couranten!
gaarne uitweidden over de veronderstelde lafheid
van den kroonprins op het slagveld, is het voor mij
een groote voldoening te zeggen, dat hij zelfs toen
reeds (Miss Smyth bedoelt waarschijnlijk 1901) be
kend was voor de persoonlijke dapperheid, die geen
Engelsch officier, die later met hem in aanraking
kwam, een oogenblik zou ontkennen, onverschillig
wat hij overigens van hem dacht".
Reclames.
Het bloed is de bron
van het leven
a
a
ca
ca
a
ca
ca
De Pink Pillen zijn een
bron van bloed
Eiecht Hollandsche verpakking en gebruiksaanwijzing
ca
ca
ca
ca
ca
ca
ca
ca
ca
Die Pinksterdagen zijn mu weer achter den rug
Ze brengen jaarlijks in Dien Haag een 'drukte, zoo
als geen anderen dag in heit jaar, en het behoort
tot het vaste nieuws, hoeveel duizenden menschen
onze trams hebben vervoerd en hoeveel gasten de
Pier heeft gehad*. Het I's de drukste dag van' Sche-
veniTiigen, wiaar een gedrang heerscht zoowel op da
boulevard als op het strand en ook in de stad.
Het is de groote diagjesmensch-dag. De minst ele
gante dag is het vian het seizoen en een Hagenaar
vindt het er dan een zoodje, deze horde van opge
prikte menschen met hangerige ikïnderen, en vol
gepropte café's en lunchrooms, waar de kellnens
zich met hun groote bladen met limonade en bier en
ijs nauwelijks een weg weten te banen.
Tegelijkertijd is' het zooiets als de opening van
het voorseizoen). De igroote café's beginnen 'dan hum
exploitatie,, openen hun deuren, zetten de stoeltjes
buiten en laten do lokkende muziek der strijkjes
klinken. Ook enkele hotels gaan er open, hoewel
de meeste nog wachten tot het badseizoen gaat be
ginnen. Het eerste geld vloeit in, bet laadje, en de
ze inkoinste is voor het steeds noodlijdende iScheve-
ningen heel wolkom, als is die opzet ook niet zoo
zeer gebaseerd op de eendaagsche bezoekers, diie bo
terhammen in een papier met zich dragen ien hoofd
zakelijk gebruikers van limonade mat rietjes en
vanille -ijs, maar gericht is op rijke buitenlan
ders, die dn de hotelpaleizen een 'kostbaar leven
leiden.
'Bit. is altijd de strijd idie in. stilte geleverd wordt
in. IS'Cheveningen, .tusschen de, dagjesmenscben, die
de eiegance bederven en de poging om er een
eendgszins elegant luxieus te brengen, Geen opdrij
ving van prijizen en geen aamkleediLiig en luxueuse
.meubiileering der restuananits, schijnt te helpen, en
7.0.0 blijft d.e badplaats altijd iets halfslachtigs hou
den. Zij is te duur voor degenen die er .graag heen
zouden willen gaan en voor degenen voor wie men
ze eigenlijk wenischt, is het er niet elegant genoeg.
Zoo (blijven er als bezoekers in hoofdzaak 'de Hage
naars die van willen meedoen houden en allures
aannemen van badgasten
(Nergens is zooveel Hlaagsche bluf als in Sehe-
vaningen.
Alleen de Pinksterdagen; zijn uitgesproken dagen
voor de provincialen.
IBehalve de tram hebben ook de tranen het zeer
zwaar, want ook diie zijn overvoerd en weten nau
welijks die reizigers te hergen. i&een .maatregel
schijnt afdoende te helpen en die het station bin
nentreedt moet maar afwachten hoe 'laat en hoe,
hij weg komt. Op -een enkel kwartier .te laat komt
het er niet aan, en wie een aansluiting moet heb
ben, dient te rekenen op zijn goede gesternte. Vele
derde-klasse reizigers hebben soms het gelukje, dat
ze in een coupé van' een hoogere 'klasse mee mogen
en reizigers van een hoogere klasse moeten zich
vaak maar met een derde klas plaats behelpen, ter-
yrijl. velen het met een staanplaats moeten doen De
meegenomen zuigelingen, .die die rook of de hitte
niet kunnen verdirgen. vnoolijken .die reis met hun
muziek op. De paar uur aan het strand worden
dikwijls met heel wat moeite betaald en vaak vraagt
men zich af, hoe de (menschen al die ellende kun
nen overhebben voor 'het genot, dat zelf heel .twij
felachtig is, want ook imi iSchevendngen zelf js heel
wat ergernis, door plaatsgebrek en door de manke
menten aan de bediening, die bijl een dergelijk ge
drang niet kunnen .uitblijven.
Ook bet vorkeer met motoren en auto's is zeer
Jack en de zijnen er hun intrek in genomen hadden.
Behalve een strategisch punt was het een van die
door de nature aangewezen plekken voor een home-
stead, welke mannen uitzoeken, wanneer er uit een
h» el land te kiezen valt. De oever liep van den rand
van hét water geleidelijk op en Gagnon's geheele
hoeve was van uit de rivier te zien: woning, kolen
bergplaats, stal, alles van hout gebouwd en dicht bij
den grond, als om daar warmte te zoeken.
De gebouwen stonden er al zoo lang, dat zij een
deel van het landschap géworden waren. De hou
ten muren, verweerd tot een zilverachtig grijs, en de
sterk groeiende zoden van het hadden de kleur van
het omringende gras.
Op dien namiddag was er iets bijzonders te doen
bij Johnny Gagnon. De verschillende leden der groo
te familie liepen rond als mieren in een gestoord
nest. Een wolk van stof rees, opgejaagd door een
bezem ,uit de deur op.
Ontelbare emmers water werden uit de rivier ge
dragen en kinderen en ramen met de grootste onpar
tijdigheid gewasschen. Een van de grootste jongens
verbrandde het vuil, een andere maakte van planken
een landingsplaats op den modderigen oever.
Op iedere andere plek zou zoo'n schoonmaak niets
bijzonders zijn, maar in het Noorden is het een uit
zondering. Blijkbaar wa9 er een feestelijkheid op
handen.
Dat zagen de mannen en Bela, toen zij in hun
roeibootqn de bocht om roeiden. Johnny Gagnon
kwam naar buiten snellen om hen te begroeten. Hij
was een klein mannetje, zuiver Indiaansch van
trekken en kleur, maar met een levendigheid van
gebaren, welke den Franschen voorvader verried,
die hem een familienaam gegeven had.
Die familienaam duurt langer dan de meeste
blanke kenmerken. Het is een kostbaar bezit in het
Noorden. Als een man een familienaam heeft, isy hij
kiezer.
Hoewel Johnny reeds vader was van vier volwaè-
sen zoons en verscheidene huwbare dochters, om
niet te spreken van het „kleine grut", 'had de tijd
slechts verrassend weinig sporen op hem achtergela
ten.
Johnny stak zijn handen in de hoogte, toen hij
den gebonden Sam zag! Hij vond het heerlijk nog
deze» bijkomstige opwinding.
„Wat? Een gevangene?" riep hij uit. „Prachtig!
Dan zullen we hem een verhoor afnemen. Jullie moe
ten me alles vertellen! Nog nooit zooveel pleizier in
mijn huis gehad!"
„Wat is er aan het handje?" vroeg Jack.
„Morgen komen er een heele boel menschen!"
antwoordde de opgewonden Johhny. „Vandaag trek
ken zij de stroomversnellingen over. Zij hébben ie-
fnand voóruitgezonden om mijn vrouw te vragen
voldoenden voorraad brood te bakken",
„En wie zijn dat allemaal?"
„John telde ze op zijn vingers op: „Bisschop Lajeu-
nesse en twee priesters. Die komen alle jaren hier
om te trouwen en te doopen. Dat is drie. Nummer
vier, de Indiaansche agent. Hij komt het bij het
verdrag overeengekomen geld betalen. Nummer vijf,
de regeeringsdokter. Die komt naar de zieken kij
ken. Dat staat ook in het verdrag. Zes en zeven, ser
geant Coulson en nog een van dd politie. Zij gaan
met den agent rond en vragen aan allen of zij zich
over iets te beklagen hebben. Dat zijn zeven blanke
mannén! Maar nou zijn we er nog niet! Er komt
nog wat meer mee!"
„Wat dan?" vroeg Jack.
„Een blanke vrouw!" riep Johnny triomphantelijk
uit.
Bela wierp heimelijk een blik op Sam. De mannen,
die betrekkelijk pas uit het land van blanke vrou
wen kwamen, vonden het niets bijzonders.
„Er is hier zoolang als ik leef nog maar één blanke
vrouw geweest", ging Johnny voort. „De vrouw van
.den chef van de factorij. Dit is haar zuster. Zij noe
men haar Miss Maclcall. Zij is al oud, maar zij heeft
nog nooit een man gehad. Grappig, hè? De jongens
zeggen, dat zij altijd praat en lacht en met haar
hcofd knikt. Zij noemen haar de sprinkhaan-vrouw".
Bela keek verlicht bij die beschrijving.
Sam glimlachte, mj hij hoorde wie er verwacht
werden. Met de wet en de kerk had een eerlijk man
niets te vreezen. Hij keek ecnigszins triomphante
lijk naar Bela, die echter een ondoorgrondelijk ge
zicht zette.
Tot zijn verbazing zag Sam, dat de andere mannen
ook zeer ingenomen waren met het nieuws. Er was
hier toch iets wat hij niet begreep.
HOOFDSTUK XIV.
Sam werd, aan handen en voeten gebonden, in het
kolenhok opgesloten. Al de moeilijke uren van zijn
gevangenschap schreef hij toe aan Bela, en tegen den
echtend was dat aantal uren aardig groot gewor
den.
Jack of een van de andere mannen was altijd in
de kamer of bij de deur, zoodat Bela geen gelegen-\
beid had bij den gevangene te komen. 1
Bela sliep in het hoofdgebouw met de meisjes van
Gagnon. Voor het naar bed gaan wisten zoowel Jack
als Shand haar lang genoeg alleen te spreken om
haar een voorstel te doen, zooals Joe dat gedaan had.
In beide, gevallen gaf Bela hetzelfde antwoord.
Den volgenden ochtend, waren allen vroeg op. De
jengens trokken schoone blauw-katoenen hemden en