EEN LIEFDE N IE WH .DEN NIS. De dingen om ons heen. Uit het Hart van Holland. Zaterdag 21 Mei 1921. 64ste Jaargang. No. 6824. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. ima Brieven uit Engeland. BB ÖOÖQÖQOQODDÖQÖQOÖQOQDÖQOÖQQÖÖÖÖ BB Bg DÖDOÖÖODÖDÖÖOOQOÖDQQOÖQQOOODÖÖQ BB t. Mus Couf: De knuppel in het hoenderhok,,,. De bladen zijn het gewoonlijk niot met elkaar eens, doch daaromtrent bestohd geen twijfel, dat de s: och van Lloyd George, waarin hij de Polen en dus ook hun Fransche- vrienden te lijf ging, en dan nog wel zoo ongezouten en ronduit, in Parijs moest wer- kei* als r ut khuppel in het hoenderhok. De kranten hebben gelijk gehad. Er is nooit zooveel gekakel en gesnater geweest in de Parljsche pers, als thans. Nu ls het buitengewoon onplezierig, wanneer je het met kracht en vliegwerk, met intimidatie en omkoo- perij zoover gebracht hebt, dat je vrijwel zeker ben van den uitslag van een stemming en die stemming valt dan tocli in je nadeel uit. Of althans verre van de verwachting, zoodat alle moeite en kosten ver- geefsch zijn geweest. Dan probeer je natuurlijk toch te redden, wat er te redden is cn een der beste middelen daartoe is al tijd geweest den tegenstander voor een voldongen feit te stellen, in dit geval voor het feit, dat de streken van Silezië, waar Polen en Frankrijk het meest aan hechten, al in Poolsche handen zijn, nog voor de geinterallieerde commissie haar uitspraak heeft ge daan. Het ging zoo mooi. Polen deed het niet zelf, niet officieel. Korfanty met zijn rooversbenden mocht het zaakje opknappen. Viel de tegenstand eventueel niet medé, dan kon men hem naar verkiezing of ver loochenen of een excuus is in dergelijke omstan digheden gauw genoeg gevonden den bedreigden broeder te hulp snellen. En gelukte den coup, wel nu, dan zou het toch al een heel onaardige gealli eerde commissie moeten zijn, die besloot, dat gebied toch aan den vijand te geven en sterker nog: den vriend en bondgenoot er met geweld uit te verdrij ven, alleen om het den vijand te geven. Alleen om Isoesah te vermijden zou dan het besluit wel ten gunste van Polen uitvallen. Dat was het mooie plannetje, dat nu zoo jammer lijk dreigt mis te loopen, omdat Lloyd George zoo waar op eens begint te praten van verdragsplichr ten en rechtvaardigheid op een oogenblik, dat die plichten en die rechtvaardigheid in het nadeel zijn van de vrienden. Wie doet nu zooiets? Wie let er nu op overeenkomsten en fatsoen en recht, wanneer bij er geexi voordeel, ja zelfs direct nadeel van heeft en wanneer de andere partij toch niet bij machte is op te komen voor haar recht? Zooiets doet geen rechtgeaard Pool of Parijsch boulevardblad, denkt er niet aan zelfs. Wanneer nu zulk een oppositie tegen het schoone plan uit Rome was gekomen of uit Washington of uit Neutralia was het nog zoo heel erg niet geweest, dan had men het protest met een gebaar naast zich neer kunnen leggen en ware er wel een excuus te vinden ge weest om er zich niet aan te storen. Maar uit Lon- den. van Lloyd George zelf, die tot voor korten tijd ei! oogenblik toegaf aan zijn Fransche vrienden en die zeli's tegen zijn economische overtuiging en die van zijn land placht in te gaan, alleen om zijn kost bare entente maar te bewaren... Niet alleen een waarschuwing, niet alleen een ver- boa verder te gaan, maar zelfs een directe beleedi- ging aan het adres van Warschau: Bedenk wel, kwaje apen, wat je doet en wie je ben. Jelui hebt het aan ons te danken, dat je bestaat en heelemaal niot aan je eigen krachtinspanning, want dan be stond jelui heelemaal niet. En als we de handen van jelui aftrekken, is je existentie direct uit! Dit was niet vriendelijk van Lloyd George, maar de juistheid ervan kan noch Warschau, noch zelfs Pertinax ontkennen. Deze onvriendelijke waarheid heeft de juistheid van het Fransche gezegde bewe zen: II n'y a que la véritó qui blesse de waarheid slaat de ergste wonden. Vandaar het gesnater in den Parijsehen eendenkooi en de uitwisseling van nota's tusschen Parijs en Londen. Nu is de positie van Briand niet bijster aangenaam. Hij heeft een kleine honderdduizend man uit hun werk gehaald om naar het Roergebied te marcheeren, hij heeft zijn volk beloofd, dat er geen genoegen zou worden ge nomen met beloften en Duitsche praatjes, maar dat de Entente nu eens zelf er voor zou zorgen, dat het geld binnen kwam en daar heeft de Londensche conferentie cn de aanvaarding vari het ultimatum aan dal alles een einde gemaakt. Geen opmarsch naar de Roer, geen bezetting van nieuw gebied, geen ROMAN VAN HU3-RBRT FOOTNKR. Voor Nederland bewerkt door W. J. JL Rojdanus Jt. UITG. W. DE HAAN, UTRECHT. 18. De twee booten voeren langzaam naast elkaar de zacht stroomende, door wilgen omzoomde rivier af. Shand en Jack roeiden beurteling de groote boot, terwijl Bela nu en dan haar riem inhield, om op die wijze te zorgen, dat de anderen konden bijblijven. Het uitzicht was even beperkt en eentonig als dat in oen kanaal, behalve dan dat kanalen gewoonlijk recht, zijn, teitwijl dat riviertje kronkelde als een schroef. De eenige afwisseling in het eindelooze pa norama van steile oevers, modderbanken, wilgen en gras vormden hier en daar kleine met waterbloemen bedekte hafjes. Bela lag het grootste gedeelte van den tijd op haar knieën in den voorsteven van haar kano. Joe, die tegenover haar zat, keek met tintelende oogen naar haar sierlijke roeibewegingen. „Blijf een beetje achter", fluisterde hij. ,Ik wou mei je praten. Versta Je me?" Zij scheen het niet gehoord te hebben. Toch kreeg de andere boot een kleinen voorsprong. „Kijk eens hier", begon Joe, „dit is een beroerde geschiedenis voor je. Ik maak er je geen verwijt van, begrijp me goed. Maar toch is de prijs van je naar fcc-naden gegaan. Snap je me?" Bela sloeg haar blik neer en keek naar de kleine öraoikolkjes, die haar riem maakte. „Ik begrijp het," provolde zij. „Na een dergelijke zaak beschouwen de mannen een meisje als een, waar je je leuk mee amuseeren kunt. Ik zeg niet, dat het rechtvaardig is, maar het is zoo. Je zult nu voor die andere kerels moeten oppassen". „Dat doe ik al". „Ga met mij mee en dan zal ik ze van je afhouden", ging Joe voort, terwijl hij probeerde onverschillig te spreken; intusschen brandden echter zijn oogen van hartstocht. „Je kan natuurlijk niet verwachten, dat jk met je trouw, maar je zult het bij mij beter heb ben dan je het ooit vroeger gehad hebt. Ik heb de beste bedoelingen mot je". Bela keek even op en sloeg dan haar oogen weer onmiddellijk neer. Er was een schittering in hun diepte, welke een minder ijdel man dan Joe ge waarschuwd zou hebben. Zij zeide niets. •spTMMf van Dhifteht KclenMlfnfn tm bshofve van Frankrijk. Niets van al die schqone beloften en concessies aan Foch en Po'acaré.... In plaats van zegevierend naar huis te komen en aan de Kamer te kunnen mededeelen, dat hij in Londen heeft getriom feerd over de Engelsche oppositie, moet Briand of hij wil of niet en ronduit of met allerlei draaierijen erkennen, dat Lloyd George hem dit maal te slim is afgeweest en dat zelfs het meeblaffen van Bel gië (de noordelijkste provincie van Frankrijk) niet heeft mogen baton. Op het oogenblik, dat wij dit schrijven, is het ons nog niet bekend, hoe de Kamerdebatten zullen af- loopen en of het Briand zal gelukken zijn ministe rieel bestaan, door een motie van vertrouwen, nog oenigen tijd te rokken. Alleen op grond van wat er in Londen tegen den zin van Frankrijk werd be sloten, zou zijn bestaan als premier reeds zeer wan kel zijn, maar de rede va,n Lloyd George maakt al les nog erger. Want nu heeft Parijs geen keus meer: het moet toegeven in de Poolsche quaestie of direct tegen de wonschon van Engeland ingaan. Dat wil zeggen, dat de Entente, die toch al zoo vol barsten en scheuren zit, nog eens moet worden gekramd en gelijmd of dat zij nu definitief uit elkaar gaat, met hoogstens een defensief Britsch-Fransch verdrag, waarvan de waarde twijfelachtig moet worden ge roemd, als eenige waarborg, dat Frankrijk nooit minder dan tienmaal sterker zal zijn dan een even tueel agressief Duitschland. Als deze feiten, waaraan Briand niets veranderen kan en die trouwens niet door hem zijn gemaakt, doch door de Pertinxen en Poincaré's, den premier niet ten val brengen bin nen enkele dagen zou het ons buitengewoon ver wonderen. En dan? Dan krijgen we eerst een paar ministeries van een week of wat en ten slotte komt Clemenceau terug om den vrede te winnen, zooals hij den oorlog won, hand in hand met Lloyd George twee man nen van de praktijk, realisten, die inzien, dat een ander er geen pijn van heeft als men zijn eigen neus afsnijdt, de sport, waaraan men in Parijs zoo gaarne doet. Ik ben zelf buitengewoon benieuwd of mijn voor spelling uitkomt. UITKIJK, Amsterdam, 14 Mei 1921. „Laat de Duitschers zelf maar optrekken tegen de Polen", zegt Lloyd George. „Wij dulden geen in menging van Duitschland in Opper-Silezië", zegt Briand. Tot nog toe waren de geallieerden het steeds roe rend met elkaar eens. Zij zeiden het zelf, na elke bij eenkomst van hun eerste ministers, generaals en po litici. Geen mensch geloofde het, maar dat deed er minder toe. Schijnbaar was er nog eensgezindheid En nu is het mis. De heeren hebben het open lijk aan den stok gekregen, en één van de twee zal moeten toegeven, zijn woorden moeten opeten, zooals de Engelsenman zegt. Dan zijn ze het weer eens, tot de volgende aan leiding tot oneenigheid zich voordoet. Als het bij leggen nog eenige keeren kan plaats hebben, zullen de tusschenruimten tusschen de ruziepartijtjes wel steeds kleiner worden, tot ze het nulpunt ijaderen, en de hartelijke vriendschap veranderd is in iets anders. Het kan niet anders. Het moet dien weg wel uit. De belangen van Frankrijk en Engeland loopen te zeer uiteen. En niet alleen de belangen. Ook de ge voelens. De Franschen haten de Duitscher9. Zij haatten hen vóór den oorlog, meer nog tijdens den oorlog, en men zou haast zeggen, thans meer dan ooit. De Engelschen als volk hebben de Duitschers nooit gehaat. Als volk ook niet tijdens den oorlog. Men begrijpe mij wel. Als Duitsche oorlogssche pen Scarborough bombardeeren, als Zeppelins bom men lieten vallen op dichtbevolkte steden, haatten de familiebetrekkingen van de slachtoffers de Duit schers met een haat als van de Franschen. En niet alleen de familiebetrekkingen, doch vrienden en kennissen, een wijde kring om eiken doode of ge wonde. Een kring, zooals gevormd wordt door een in het water geworpen steen. Hier is hij duidelijk, scherp afgeteekend. Ook daar is hij nog, en daar, maar steeds flauwer wordt hij. Neen, het Engelsche volk haatte de Duitschers niet. Zij. die niet in Scarborough woonden, en daar geen familieleden of vrienden hadden, bedachten, dat En gelsche oorlogsschepen honderden malen steden of dorpen aan buitenlandsche kusten hadden gebom bardeerd. Als strafmaatregel, of om schrik aan te Jagen, in elk geval niet met vriendelijke bedoelin gen. Nu deden de Duitschers hetzelfde. Wie had het recht, er over te klagen? In het begin bekommerde men zich weinig of niets om den oorlog in Engeland. „Business as usual", was het motto. Duitschers liepen vrij langs de straten, zij „Ik weet het nog niet", zoide Bela langzaam. Haar stem verried niet. ,Ik zou liever trouwen als ik kan". „Wie zou er nu nog met je trouwen?" vroeg Joe. „Ik weet het niet. Iemand, denk ik.. Vrijwel iedere man, dien ik zie, wil met mij trouwen". „Nou niet meer", hóonde Joe. „Niet, wanneer dit geval bekend wordt". „Misschien wil de groote met mij trouwen. Of an ders de zwarte." Joe lachte minachtend, maar tegelijkertijd maakte een vreeselijke angst zich meester van hem. De twee anderen waren oud; zij kondeh niet zooveel preten ties hebben als hij. Een van hen zou misschien „In ieder geval ga ik nu nog niet met je mee", zei- de Bela. „Er-is nóg tijd in overvloed". „Ik zou, als ik jou was, maar wat beter op me zelf passen", barstte Joe los, „anders zal het nog erger met je worden dan het al is. En dan zal je er berouw van hebben". „Ook goed", antwoordde zij kalm. Joe was woest. Woede en gedwarsboomde begeer te maakten zijn anders vrij knap gezicht leelijk en belachelijk om te zien. Joe kon zijn emoties niet be dwingen. „Verdomme nog toe!" schreeuwde hij. „Luister eens, alé Jack of Shand vragen met je te trouwen, dan doe ik het ook. Is dat afgesproken? Je zult toch zeker liever mij willen hebben. Ik ben jong". Biela glimlachte niet en trok evenmin een boos gezicht. „Ik zal er nog eens over denken", zeide zij. „Geen quaestie van!" riep hij uit. „Je moet het me beloven of anders trek ik mijn woorden in!" „Ik zal je wat zeggen", zeide Bela, een boosaardige schittering in haar oogen verbergend. „Ik 'wil den grootte niot en den zwarte niet. Als ik met een van jullie drieën trouw, neem ik jou\ Joe zwol op van verwaandheid. „Zoo is het goed', riep hij uit. „Bij God, dat moet ik met een zoen be zegelen!" „Pas op, je zult ons doen omslaan", zeide Bela koel. „Het water is heel koud". Joe was geheel buiten zichzelf. „Zoo'n pracht van een meid!" riep hij uit. „Je tint is als room. Je haar is als zwart fluweel. Je zit hier zoo trotsch als een groote dame. Ik kan niet langer wachten!" „Ik heb nog niets beloofd", waarschuwde Bela. Johnny Gagnon's huis lag op het strategische punt van den Musquasepi, waar het bosch eindigde en de weiden begonnen. In den winter verlieten de be vrachters daar het ijs en gingen dan regelrecht over de oeverlanden naar het meer. Het was het laatste huis op den weg naar het begin van het meer, dat vijf en zeventig mijl verder was, behalve de hut op Nine-Mile Point, die nooit bewoond geweest was vóór werden gehandhaafd Tb HOTS betrekkingen. Toen de oorlog 2en paar jaar aan den gang was, werd dit langzamerhand anders, Heel langzaam, met grooten tegenzin blijkbaar, ging men er toe over, de „vijandige vreemdelingen", of, zooals de Engelschen hen eigenaardig Doemen, de „vreemde vijanden", de „alien enemies", op te sluiten in kampen. De regeering ging er niet toe over, dan na her haaldelijk aangezet te zijn door sommige kranten. De patroons van de personen in kwestie zagen hen meestal met tegenzin vertrekken. De Duitschers heb ben altijd in Engeland bekend gestaan als uitste kend in hun vak. En goede plaatsvervangers wa ren natuurlijk uiterst moeilijk te krijgen. Moest ein delijk ontslagen worden, dan was net vaak met de belofte van onmiddellijk in dienst nemen na den oorlog. Een belofte, die ook wel gehouden zal zijn. Van een kennis in Londen, een volbloed Duitscher, hoor ik, dat hij weer dezelfde uitstekende betrek king heeft als voor den oorlog. Voor hem en zijn huisgezin is al het leed al weer geleden. Ik zeg dit alles, om uit te laten komen, welk groot verschil in gevoelens tegenover Duitschland bestaat bij Engelschen en Franschen. Een verschil, dat aan het licht komt in bijna elk tijdschrift, bijna elke krant, die men leest. Natuurlijk, er zijn uitzonderingen. Er zijn En gelschen, die denken als hel Fransche volk, zoogoed als er Franschen zijn, die denken, als het Engel sche. Doch het gaat hier om den regel, niet om de uitzonderingen. Laat ieder voor zich oordeelen over een artikel, dat drie maanden gelèden verscheen in een Engelsch tijdschrift. Geen tweede rangs tijdschrift, maar een zeer hoogstaahd letterkundig maandblad, The Lon- don Mercury, geredigeerd door den dichter J. C. Squire, met alle groote namen van den tegenwoor- digen tijd onder de gedichten en prozastukken, die het bevat: Thomas Hardy, Walter de la Mare, Ed- mund Blunden, Joseph Conrad, Bernard Shaw, om maar enkele te noemen. Het artikel zelf verscheen in het Februari-num- mer,! en was van de hand van de bekende componiste Dr. Ètliel Smyth, en getiteld: Berlijn en de keizer, twintig jaar geleden. Ik moet natuurlijk een greep doen hier en daar uit het artikel, dat vijftien pagina's beslaat. Ethel Smyth spreekt er in over den keizer niet alleen, doch over verscheidene andere hooge personen, met wie zij in Berlijn in aanraking kwam in den winter van 1901 tot 1902. Daar was in de eerste plaats de Rijkskanselier Von Bülow, „een van de weinige echte heeren en man nen van de wereld, die ik het geluk heb gehad te ontmoeten in Duitschland, en of hij naar zijn vrouw keek, of tegen zijn hond sprak, ik hield van hem met geheel mijn hart" (I loved him unresorvedly). Dan was er Generaal von Löe, „een dapper, eerlijk, dud soldaat", Professor Harnack, „een zeer belang wekkend, innemend 'man, met een arendsgezicht, omgeven door een aureool van golvend, grijzend haarHet deed mij leed zijn naam te zien onder een zekere proclamatie, die door de Duitsche in- tellectueelen de wereld in werd gezonden bij het be gin van den oorlog. En verscheidene anderen. Doch het artikel luidt: Berlijn en de keizer. Ook met den keizer kwam Dr. Ethel Smyth in aanraking, bij meer dan één gelegenheid, en zij vertelt over deze ontmoetingen in bijzonderheden. Ik zal hier niet oververtellen wat zij zei, 'en wat de keizer zei, maar eenvoudig 'vertalen, welken indruk de keizer op Miss Smith maakte: zonder zijn onbegrijpelijke ijdelheid, doorloo pend gevoed door grove, in 't oog loopende vleierij, van een soort als waartoe zich geen enkele klasse in Engeland zou willen leenen, zou de keizer een van de merkwaardigste menschen geweest zijn. Ik wist te weinig van de geschiedenis der politiek, om te oordeelen over zijn grootste zwakheid, om standigheid, maar ik werd telkens weer getroffen door zijn natuurlijke gaven, zijn ernst, zijn verbeel dingskracht, de stoutheid van zijn geest, de vlugheid van zijn verstand, de beeldrijke en toch scherpe taal, die hij gebruikte, onverschillig of hij Duitsch of Engelsch sprak.. En het was onmogelijk, boven dien, niet te gelooven, dat hij een goed man was". Aan het eind van haar artikel vertelt Miss Smyth, dat zij later den keizer nog eens zag in Italië, toen zij in de buurt van Rome fietste, en de keizer haar in zijn rijtuig voorbijreed. Zij was van de fiets ge stapt en boog. De keizer beantwoordde den groet, dien hij eerst dacht van een vreemde te zijn. Dan haar herkennende, „draaide hij zich om, ging half overeind staan, en Wuifde met zijn hand op de vriendelijke manier, die eenige jaren te voren in Berlijn een hoog-adellijke Engelsche dame zoo ver stomd had doen staan. Onnoodig te zeggen, dat ik zeer gevleid en dankbaar was, zooals negen en negentig van de honderd lezers dezer bladzijden zou den zijn, als dit hun overkomen was." Zooiets te zeggen van den Duitschen keizer, zou, ge loof ik, in een groot Fransch tijdschrift niet mo gelijk zijn. Laat mij eindigen met wat Dr. Smyth zegt in haar artikel over den kroonprins, thans zeker aan meer dere tersTs van da ScHayer Courant persoonlijk ha kend. „Daar, gedurende den oorlog, de couranten! gaarne uitweidden over de veronderstelde lafheid van den kroonprins op het slagveld, is het voor mij een groote voldoening te zeggen, dat hij zelfs toen reeds (Miss Smyth bedoelt waarschijnlijk 1901) be kend was voor de persoonlijke dapperheid, die geen Engelsch officier, die later met hem in aanraking kwam, een oogenblik zou ontkennen, onverschillig wat hij overigens van hem dacht". Reclames. Het bloed is de bron van het leven a a ca ca a ca ca De Pink Pillen zijn een bron van bloed Eiecht Hollandsche verpakking en gebruiksaanwijzing ca ca ca ca ca ca ca ca ca Die Pinksterdagen zijn mu weer achter den rug Ze brengen jaarlijks in Dien Haag een 'drukte, zoo als geen anderen dag in heit jaar, en het behoort tot het vaste nieuws, hoeveel duizenden menschen onze trams hebben vervoerd en hoeveel gasten de Pier heeft gehad*. Het I's de drukste dag van' Sche- veniTiigen, wiaar een gedrang heerscht zoowel op da boulevard als op het strand en ook in de stad. Het is de groote diagjesmensch-dag. De minst ele gante dag is het vian het seizoen en een Hagenaar vindt het er dan een zoodje, deze horde van opge prikte menschen met hangerige ikïnderen, en vol gepropte café's en lunchrooms, waar de kellnens zich met hun groote bladen met limonade en bier en ijs nauwelijks een weg weten te banen. Tegelijkertijd is' het zooiets als de opening van het voorseizoen). De igroote café's beginnen 'dan hum exploitatie,, openen hun deuren, zetten de stoeltjes buiten en laten do lokkende muziek der strijkjes klinken. Ook enkele hotels gaan er open, hoewel de meeste nog wachten tot het badseizoen gaat be ginnen. Het eerste geld vloeit in, bet laadje, en de ze inkoinste is voor het steeds noodlijdende iScheve- ningen heel wolkom, als is die opzet ook niet zoo zeer gebaseerd op de eendaagsche bezoekers, diie bo terhammen in een papier met zich dragen ien hoofd zakelijk gebruikers van limonade mat rietjes en vanille -ijs, maar gericht is op rijke buitenlan ders, die dn de hotelpaleizen een 'kostbaar leven leiden. 'Bit. is altijd de strijd idie in. stilte geleverd wordt in. IS'Cheveningen, .tusschen de, dagjesmenscben, die de eiegance bederven en de poging om er een eendgszins elegant luxieus te brengen, Geen opdrij ving van prijizen en geen aamkleediLiig en luxueuse .meubiileering der restuananits, schijnt te helpen, en 7.0.0 blijft d.e badplaats altijd iets halfslachtigs hou den. Zij is te duur voor degenen die er .graag heen zouden willen gaan en voor degenen voor wie men ze eigenlijk wenischt, is het er niet elegant genoeg. Zoo (blijven er als bezoekers in hoofdzaak 'de Hage naars die van willen meedoen houden en allures aannemen van badgasten (Nergens is zooveel Hlaagsche bluf als in Sehe- vaningen. Alleen de Pinksterdagen; zijn uitgesproken dagen voor de provincialen. IBehalve de tram hebben ook de tranen het zeer zwaar, want ook diie zijn overvoerd en weten nau welijks die reizigers te hergen. i&een .maatregel schijnt afdoende te helpen en die het station bin nentreedt moet maar afwachten hoe 'laat en hoe, hij weg komt. Op -een enkel kwartier .te laat komt het er niet aan, en wie een aansluiting moet heb ben, dient te rekenen op zijn goede gesternte. Vele derde-klasse reizigers hebben soms het gelukje, dat ze in een coupé van' een hoogere 'klasse mee mogen en reizigers van een hoogere klasse moeten zich vaak maar met een derde klas plaats behelpen, ter- yrijl. velen het met een staanplaats moeten doen De meegenomen zuigelingen, .die die rook of de hitte niet kunnen verdirgen. vnoolijken .die reis met hun muziek op. De paar uur aan het strand worden dikwijls met heel wat moeite betaald en vaak vraagt men zich af, hoe de (menschen al die ellende kun nen overhebben voor 'het genot, dat zelf heel .twij felachtig is, want ook imi iSchevendngen zelf js heel wat ergernis, door plaatsgebrek en door de manke menten aan de bediening, die bijl een dergelijk ge drang niet kunnen .uitblijven. Ook bet vorkeer met motoren en auto's is zeer Jack en de zijnen er hun intrek in genomen hadden. Behalve een strategisch punt was het een van die door de nature aangewezen plekken voor een home- stead, welke mannen uitzoeken, wanneer er uit een h» el land te kiezen valt. De oever liep van den rand van hét water geleidelijk op en Gagnon's geheele hoeve was van uit de rivier te zien: woning, kolen bergplaats, stal, alles van hout gebouwd en dicht bij den grond, als om daar warmte te zoeken. De gebouwen stonden er al zoo lang, dat zij een deel van het landschap géworden waren. De hou ten muren, verweerd tot een zilverachtig grijs, en de sterk groeiende zoden van het hadden de kleur van het omringende gras. Op dien namiddag was er iets bijzonders te doen bij Johnny Gagnon. De verschillende leden der groo te familie liepen rond als mieren in een gestoord nest. Een wolk van stof rees, opgejaagd door een bezem ,uit de deur op. Ontelbare emmers water werden uit de rivier ge dragen en kinderen en ramen met de grootste onpar tijdigheid gewasschen. Een van de grootste jongens verbrandde het vuil, een andere maakte van planken een landingsplaats op den modderigen oever. Op iedere andere plek zou zoo'n schoonmaak niets bijzonders zijn, maar in het Noorden is het een uit zondering. Blijkbaar wa9 er een feestelijkheid op handen. Dat zagen de mannen en Bela, toen zij in hun roeibootqn de bocht om roeiden. Johnny Gagnon kwam naar buiten snellen om hen te begroeten. Hij was een klein mannetje, zuiver Indiaansch van trekken en kleur, maar met een levendigheid van gebaren, welke den Franschen voorvader verried, die hem een familienaam gegeven had. Die familienaam duurt langer dan de meeste blanke kenmerken. Het is een kostbaar bezit in het Noorden. Als een man een familienaam heeft, isy hij kiezer. Hoewel Johnny reeds vader was van vier volwaè- sen zoons en verscheidene huwbare dochters, om niet te spreken van het „kleine grut", 'had de tijd slechts verrassend weinig sporen op hem achtergela ten. Johnny stak zijn handen in de hoogte, toen hij den gebonden Sam zag! Hij vond het heerlijk nog deze» bijkomstige opwinding. „Wat? Een gevangene?" riep hij uit. „Prachtig! Dan zullen we hem een verhoor afnemen. Jullie moe ten me alles vertellen! Nog nooit zooveel pleizier in mijn huis gehad!" „Wat is er aan het handje?" vroeg Jack. „Morgen komen er een heele boel menschen!" antwoordde de opgewonden Johhny. „Vandaag trek ken zij de stroomversnellingen over. Zij hébben ie- fnand voóruitgezonden om mijn vrouw te vragen voldoenden voorraad brood te bakken", „En wie zijn dat allemaal?" „John telde ze op zijn vingers op: „Bisschop Lajeu- nesse en twee priesters. Die komen alle jaren hier om te trouwen en te doopen. Dat is drie. Nummer vier, de Indiaansche agent. Hij komt het bij het verdrag overeengekomen geld betalen. Nummer vijf, de regeeringsdokter. Die komt naar de zieken kij ken. Dat staat ook in het verdrag. Zes en zeven, ser geant Coulson en nog een van dd politie. Zij gaan met den agent rond en vragen aan allen of zij zich over iets te beklagen hebben. Dat zijn zeven blanke mannén! Maar nou zijn we er nog niet! Er komt nog wat meer mee!" „Wat dan?" vroeg Jack. „Een blanke vrouw!" riep Johnny triomphantelijk uit. Bela wierp heimelijk een blik op Sam. De mannen, die betrekkelijk pas uit het land van blanke vrou wen kwamen, vonden het niets bijzonders. „Er is hier zoolang als ik leef nog maar één blanke vrouw geweest", ging Johnny voort. „De vrouw van .den chef van de factorij. Dit is haar zuster. Zij noe men haar Miss Maclcall. Zij is al oud, maar zij heeft nog nooit een man gehad. Grappig, hè? De jongens zeggen, dat zij altijd praat en lacht en met haar hcofd knikt. Zij noemen haar de sprinkhaan-vrouw". Bela keek verlicht bij die beschrijving. Sam glimlachte, mj hij hoorde wie er verwacht werden. Met de wet en de kerk had een eerlijk man niets te vreezen. Hij keek ecnigszins triomphante lijk naar Bela, die echter een ondoorgrondelijk ge zicht zette. Tot zijn verbazing zag Sam, dat de andere mannen ook zeer ingenomen waren met het nieuws. Er was hier toch iets wat hij niet begreep. HOOFDSTUK XIV. Sam werd, aan handen en voeten gebonden, in het kolenhok opgesloten. Al de moeilijke uren van zijn gevangenschap schreef hij toe aan Bela, en tegen den echtend was dat aantal uren aardig groot gewor den. Jack of een van de andere mannen was altijd in de kamer of bij de deur, zoodat Bela geen gelegen-\ beid had bij den gevangene te komen. 1 Bela sliep in het hoofdgebouw met de meisjes van Gagnon. Voor het naar bed gaan wisten zoowel Jack als Shand haar lang genoeg alleen te spreken om haar een voorstel te doen, zooals Joe dat gedaan had. In beide, gevallen gaf Bela hetzelfde antwoord. Den volgenden ochtend, waren allen vroeg op. De jengens trokken schoone blauw-katoenen hemden en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1921 | | pagina 5