Da dingen om ons heen. Van Tweeërlei Slag. Brieven uit Rome. Uit het Hart van Holland. Zaterdag 22 October 1921. 54sle Jaargang. No. 6911. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. In Washington. I. Het begon met conferentie over het Verre Oosten te heeten. Toen bet allereerste bericht erover in de bladen verscheen, ging een soort van verluchting over de wereld. Duitschland, dat zoolang zijn naburen tot bewa pening had genoodzaakt, was voor langen tijd, zoo niet definitief uitgeschakeld als militair gevaar. De andere Europeesche kolossus: Rusland moest met andere middelen worden bestreden, kon, althans in eerste instantie door Oost-Europa in bedwang wor den gehouden. Frankrijk was nog wel tot de tan den gewapend, doch dit was veeleer een gevolg van onberedeneerde vrees voor Duitschland, dan een bedreiging voor de andere landen en het zou wel spoedig boven Frankrijke krachten gaan. In Europa scheen men vrij algemeen te kunnen overgaan tot een ontwapening te land; een even redige of absolute verzwakking der strijdkrachten look mogelijk en lijkt dit nog. Maar ter zee wa9 het iets geheel anders. Ter zee waren nog steeds drie mogendheden ge wapend en bezig zich nieuw te bewapenen als nooit te voren: Amorika en Japan vooral, Engeland in de tweede plaats. De maritieme strijd was niet uitgevochten. De zeemogendheden waren wat hun vloten betreft, sterker uit den strijd gekomen dan zij hem waren begonnen en 'zooals bij eiken wedstrijd is het doel niet zoo zeer de prijs, als wel het op zij werken van den concurrent. Engeland heeft op koloniaal gebied en dit is het eenige politieke doel van een zeeoorlog niets raeer te wenschen. Het bezit genoeg, ja zelf9 te veel. Getuige het instituut der zelfbesturende Do minions, die niet meer afhankelijk zijn van, doch gelijk berechtigd aan het oude moederland. Het kan orde en rust in heel het Rijk niet meer handhaven. Getuige de onafhankelijkheidsbeweging in Britsch-Indië, getuige de moeilijkbeden in Egypte, aan de Perzische en Afrikaansche grenzen. Maar één ding kan Engeland niet doen voor zijn prestige: toelaten dat een andere mogendheid het ter zee overvleugelt. Dat gaat niet nu Britannië eeuwenlang al heerscheres geweest is der zeeën. Toch heeft Engeland moeten inbinden. Het principe, dat de Britsche vloot minstens even sterk moest zijn als de twee volgende sterkste vloten, is reeds lang opgegeven. Eerst werd het gewijzigd in: even sterk als de twee sterkste, die tegen Engeland kunnen optreden en thans is ook deze eisch vervallen en heet het even sterk als de sterkste, hetgeen boven dien niet \yordt opgevolgd. Amerika is geen zeevarend land. De arbeider ver dient er aan den wal genoeg, dan dat hij voor een gewone soldij het zeeleven zou kiezen, dat toch steeds gepaard gaat met ontbering van verschil- lond karakter. Derhalve kan de Shipping Board schepen bouwen en in administratie nemen, zooveel "hij wil, eon tweede vraag is of hij ze ook kan la ten varen en op deze vraag hebben de gebeurtenis sen der laat9te Jaren voldoende antwoord gege ven. Een Amerikaanscb schip krijgt of geen Ameri- kaansche bemanning of het verongelukt. En wie maar wil kan er een in huur krijgen voor een dol lar per ton per maand.... Van zulk materiaal is nauwelijks een goede oor logsmarine te verwachten. Hoe goed de machines, de pantsering, de artil lerie, de officieren mogen zijn: de bemanning telt ook mede. En die ontbreekt in het land van de Sterren en Sliepen. MaarAmerika moet zijn vloot hebben, want daarginds in het Oosten, dreigt de vijand: Japan. Japan, -dat stil, zonder gerucht, heeft gebouwd, dat als eilandenrijk met groote overbevolking be schikt over uitstekend en goedkoop menschenma- terinal, welks officieren in Duitschland en Enge land geoefend, technisch en militair hun vak ver staan. Japan, waarmede Amerika reeds zoo vaak heeft geharreward, naken en oogen heeft gehad. Japan, dat vlak bij de Philippijnen gelegen is, deze groep zou kunnen overrompelen, voor men bet in Was hington wist. Japan, dat in den oorlog rijk werd, rijk aan geld en aan ervaring en waarvan men in Amerika vreest dat het straks eene zal willen probeeren hoeder dat geld, dis ervaring, die vloot zullen reiken. Een pro beersel waarvan Amerika het slachtoffer zal moe ten worden, omdat er niemand anders „ebanbür- tig" is. Het is zeer zeker een verdienste van Harding, dat hij dit gevaar heeft ingezien. Niet, bedoelen wij het gevaar van een Japansche overwinning op Amerika, want daarin gelooft geen enkel Ameri kaan, doch het gevaar van een wedloop in bewa pening ter zee. Vandaar zijn conferentie, die ten doel heeft een oplossing te zoeken voor de verschillende quaesties, die avond of morgen aanleiding kunnen geven tot een conflict op of aan de kusten van den Stil len Oceaan. Wanneer die verschillende punten, die tot oneenig- heid en in gegeven omstandigheden tot een con flict kunnen leiden, uit den weg zijn geruimd, kan men ook ophouden schepen te bouwen, schepen van een zestig, zeventig inillioen gulden, die in luttele jaren verouderen, die meri bouwt met het angstig gebed op de lippen, dat zij nimmer noodig zullen zijn. Het plan van Harding was dus volmaakt logisch en juist gezien. Oneenigheid met Japan is de eenige gebeurlijk heid, die het bezit van een vloot van de Vereeoigde Staten noodig maakt. Zoodra de gronden voor zulk een conflict uit 'de wereld zijn, zoodra er omtrent den Stillen Oceaan en zijn kusten een goede regeling bestaat, kan men ophoudeü met wapenen. Maar de heer Harding, congreslid en dagblad directeur in Marion, Ohio, is een braaf man, doch van huis uit geen politicus. Hij weet niet, dat men bij staatslieden niet moet aankomen met „eenvou dige" oplossingen en dat wanneer men dit toch doet een „staatsman", die zijn naam waard is, altoos wel kans ziet de zaak te vertroebelen. Daarvan heeft men onmiddellijk gebruik gemaakt. Belang bij den Stillen Oceaan hebben feitelijk al leen behalve dan* Japan en Amerika, Engeland we gens Indië en Australië, Nederland en zoo men wil Frankrijk (Cochin China) en Portugal (de helft van Timor). De positie van China is niet duidelijk, aan gezien de geheele status van dit land niet vast staat. Evenmin die van Rusland (Siberië). Toch wordt Nederland welks bezittingen prak tisch de verbinding vormen tusschen de Philipij- nen en Australië pas in zooveelste instantie uitge- noodigd, terwijl Italië zich aanstonds liet inviteeren en België, dat zoomin als Italië een halven vierkan ten meter gronds aan den Stillen Oceaan bezit, te gelijk met ons land werd geïnviteerd'. Dit wijst reeds op een afwijking van het juiste standpunt. Er werden landen uitgenoodigd wier in teresse nihil is, wier „belangen" uitermate proble matiek zijn. Dus: men vervalscht van te voren bet I resultaat. Onpartijdige „Umpires" zijn onnoodig en dus kan de tegenwoordigheid van buitenstaanders alleen ten doel hebben de conclusies, waartoe men wenscht te komen door te drijven in een of andere richting, die men anders niet hoopt te kunnen benaderen. En het eenig argument, dat dienen kan om in de kabinetten deze regeling goed te praten, is dat die andere uitgenoodigde landen toch zulke brave le- den der Entente zijn..... zoodat men hen nu niet thuis kan laten. Daardoor heeft de conferentie natuurlijk een an der cachet gekregen. Inplaats van belanghebbenden te laten beslissen over vragen, die in gegeven om standigheden tot een conflict zouden kunnen lei den en van te pogen door hunne samenwerking die moeilijkheden uit den weg te ruimen, komt er nu een conferentie van vier groote Ententelanden ten huize van hun oorlogsassocié, waarvan het on vermijdelijk gevolg wel zal zijn, dat de heeren el kander wederzijds voordeeltjes toestaan, elkaar hier een concessie, daar een pachtgebied zullen toewij zen in ruil voor een of andere tegemoetkoming van andere zijde. Maar daar alles reeds verdeeld Is, blijft er weinig anders over, dan die concessies, pachtgebieden en wat men meer als schaggerobject kan beschouwen af te nemen van de zwakke broeders, die zich niet kunnen verdedigen: van China, Chita, Siberië.... Wanneer dit alles is uitgeknobeld en de groote heeren weten, dat althans op paier een soort ge allieerde en geassocieerde vrede is verzekerd, komt het tweede bedrijf: mogen de kleine belanghebben den: Nederland en Portugal en het totaal buiten alles staande België ook mee praten over de be perking van de bewapening. Dat zal dan in naam de feitelijke, de officieele conferentie zijn. die immers volgens de laatste le zing: conferentie ter zake beperking der bewape ning, zal heeten. Niet eenmaal meer: conferentie voor beperking der bewapeningen, doch alleen „terzake van", waardoor dus zelfs in het midden wordt gelaten of de geestelijke vaders der bijeenkomst al dan niet die beperking wenschen. Veel magerder kan het al niet. Maar er is weinig aan te doen, aangezien de fei ten, die zullen bepalen of men al dan niet zal kun nen ontwapenen of zich daarin beperken, vooraf in een Entente-ond. er-onsje worden vastgesteld, T. ei don die voorafgaande besprekingen tot het ge- wenscht resultaat, dan kan de voltallige conferentie gaan besluiten of regietrooren- Mislukt de be spreking der groote heeren, welnu, dan heeft de heer Karnebeek en zijn raedegedelegeerden i&ich. de moeite getroost van een onnoodige reis. Wat geeft dat? Waarlijk, het is zonderling, dat onze regeering zoo volmondig heeft geaccepteerd, toen de aanstaande loop van zaken zich al zoo duidelijk begon af te teekenen. UITKIJK. 20. ROMAN VAN ANNA WAHLENBERG. VAN ROME NAAR HOLLAND JEN TERUG. Toen do warmte in die Tiberslad ons nog wat al to tropisch was, .pakten we weer onzen koffer, lieten onze passen visiteeren en richtten onzen koers naar het noor- aen, maar zonder in 't lieve vaderland de koélte te vinden waarop we gehoopt hadden: droogte en smoor hitte overal, de slooten uitgedroogd, het vee hijgend in een geel 'gebaande wei en toch hoe mooi Vonden we \yeer ons landje na zoo'n lange afwezigheid. Wazige sluiers hingen 's ochtends ovqr de weiden waarin de koeien als lichtplekken stonden. Land en lucht smolten aan den horizon ineen. Een zacht goud grijs beefde aan den gezichtseinder, goudgrijs poeierde door de boomen en over de daken der huizen. Door de kanalen in Noord-Holland schoten witte zei len als blanke vogels. De teere nuances in het land-» schap maakten ons week van aandoening, het warem kleurschakeeringen van zoo groote harmonie en iijn- heid als je in Italië nooit ziet, daarom voelden we nu dubbel de 'bekoring van het land van den blondeto Goijen en van dien anderen nog grooteren zeventiende eeuwer van Jacob Ruisdael het land ook van hun nazatten, de Maxissen, Mauve enWjeössenbruch, deze allen, ^lie hun levenlang gezongen hebben van de schoonheid van de lage landen aan de zee. We maakten de reis van Gouda naar Leiden met de boot, regenvlagen joegen ons nu en dan in 't roefje, maar dan dreven zon en wind de wolken op de vlucht en de kronkelende oevers van den Ouden Rijn lagen schaterlachend in het felie licht van dien zo merdag. Het was feest voor de oogen, die smaragd-groene boorden van ^de rijier te zien, 'zulk diep groen gras vind ie in Holland, alleen en we benijdden de een den, ae wit glanzende en blauw .zwarte, die met hun gouden snavels in 't gras woelden. Hoe vroolijk stonden daar die kleine huizen, goed in de verf,' so'iiede, intiem, voor do vensterruiten gor dijnen die 't inkijken beletten en het daglicht buiten sluiten en vriendelijk liggen de tuintjes vol bonte bloe men. „Wat een knus gedoe in die jhofjes, kippenhokken met uitgesneden haantjes op het dak nier en ginder een duiventil en konijnenhok. Over het smalle grintpad van epn der tuinen kwam een melkmeisje met blankgeschuurde emmers aange stapt, ze verjoeg den dikken zwarten kater, die zich in de zon zat schoon te poetsen én bukkende op den vlon der, schepte zij water en verkoelde de roodgebrande ar men in dé rivier. Onze stuurman riep baar iets toe en toen ze naar hem opzag trof het me, dat haiari oocen de kleur van de lucht hadden, stralend blauw*. Zulke intens blauwe oogen, wat had ik ze in lang niet gezien, wat een schilderachtig kind op dit weel derige stukje grond. En boven de huizen en boomen balden zich "witte wolken, ze vormden samen een dikken massieven klomp, hooge fantastische sneeuw bergen schenen ze, die ie zou kunnen beklimmen. Nêen in Italië zag je 'nooit die luchten met hun verrassende licht- en schaduwwerking, die aan het simpelste land schap een grandioos karakter geeft. Italië is wel andiers, heel anders.... Zijn bewoners ook en dit laatste zeiden we glimlachend en hoofdschuddend, toen we in Leiderdorp voor het venster van een genoegelijk Hol- landsch huisje gezeten, ze de een voor den ander nu als groote zwarte vogels naar de kerk zagen tippen. Plat gemangelde, boezemlooze gestalten, waarover de brave zwarte mantel zonder een plooitje neerviel, ner gens een kleur, op den doffen, vormeloozen hoed eén paar half omgekrulde veeren, die zacht heen en weer bewogen, waardoor geheel die lugubere verschijningen aan langzaam voorstappende begrafenispaarden deden denken'. En dan die strakke gezichten waarop te lezen stond, dat de wereld een zondenpoel is en zij zelve ook zondige menschen rijn, dat stijf naast en achter elkaar loopen zonder dat er een lachje over die uitgestreken tronies komt. Dat zwaarmoedige, botte en hopeloos ernstige van al die menschen, die onder den druk van het Calvinisme leven of het is een wisselwerking onder die van de vochtlagen, die in dieze contrijen ons zoo moeilijk laten ademen. Tegen den middag konden we de manne lijke bevolking van de omliggende dorpen bestudeeren „puijeraars" zooals de Leidenaars ze^gjen, hengelaars al-te-gader, gewapend met de lange hengelstokken en de blikken vischketeltjes trokken ze er op uit, de hooge zijden pet op de groen-geel verschoten haren, waartus- schen de roode ooren als een paar lappen naar bene den hingen. Toen we wat rona gingen kuieren zagen we talloos vele in 't .gras zitten of over de bruggetjes Hij trok het boezeroen strak naar beneden en ging vóór Heüga staan, de handen in de. broekzakken, en hij liet een gerammel van klinkeilde munt hooren. „Geld helb ik ook dat zal waar wezen goede geregelde verdienste. Betaling hij de week. Ik heb tnu van 't handgeld mijn logies en alles betaald. En oen nieuwen, zwierigen hoed heb ik ook gekocht; dien zt ik op als ik mooi wil zijn. Wacht maar tot Ik eerst thuis kom, dan zal je neg wat beleven'. Helga had, mett vooruitgestoken hopfd, in de groot ste ispanniing staan luisteren. Dat was nu weer ju'st iets voor hem, om zoo'n belangrijken stap in een nieuwe richting te doen, zonder er met iemand over te spreken en dan den schijn aan te nemen, alsof ar niets gewichtigs in gelegen was. „Maar 't schilderen dan?" vroeg zij. Hot gerammel in de broekzakken hield op. „Ja dat is.... Zie je, daar is een schaduwzijde aan, je blijftt daarbij zoo bespottelijk lang een kwa jongen. Ten langen leste wordt 't toch wel eens tijd •een man te worden on op eigen beonen te staan". „Maar, op die manier, Klaas?" „Groote Hemel die manier is wélt goed! Heb je Jiet zelf gezegd, dat in de Ceramiek eigenlijk mijn kunst 't best tot haar recht kwam? Nu, ae-je, kan ik kneden naar hartelust, en vormen en schilderen ook". Ja, dat was wel zoo, maar tooh.... Een zonder linge vrees bekroop haar. Zij dacht dat het voor haar 2®1 het6r gewoast aou zijn, ale hij het maar niet Bwaan had want nu zou nare belangstelling In zijn hjtweor levendiger worden. Zij wiet het maar él te WT'<i z^ .^n vervolg steeds zou willen weten rr5I 'hem ging, welk man hij door de veranderde r^®tandigtheden was geworden; hoe hij leefde en «li v daoht on gevoelde? Dag-in en dag-uit zou dWn hom moeton denkén en zich alle mogelijke znnti Van verheeLdon. En in hare herinnering hl»ni'J hem altijd zien zooals thans, in dat grove I diffAn .ge,streepte boöZöKwm, en dien overmoe- wiirtA 2? ?p zlJn bloaeiwl jongensgelaat Maar dat oovftMÏ JH .8t net" kon Het zou immers ^endrogelijk zijn - niet om uit te houdenl Met die I achtea t« blijven rondloopen.. „Zie eens", vervolgde Klaas, ,,'t zou kunnen go- beuren dat ik op 'n goeden dag de klei weg wierp en weer naar 't gekllad terugkeerde. Daar kan m9n nooit voor instaan. Maar stellig zal dit niet gebeu ren, eer ik voor mij zelf kan zorgen. Je kunt niet gielooven, wat 'n dwaas verlangen ik soms heb om 'n werkman te worden; 'n baas, bedoel ik, zie-je, czoo'r# dikke, flinke, achtenswaardige baas; met 'n goed gevulde taseib met bankbiljetten tusschen de vingers, en te zeggen: „Dat wil ik zóo gedaan heb ben en dat zoo". Goede hemel, hoe zou men dan *t salon van de werelld anders kunnen meubelen, voor izijin medemenschen, en voor zijn eigen persoon! En ik moet je zeggen, dat 't vak, waarin ik me nu be geven heb, nog lang zoo slecht niet is. Sommigen verdienen er jaarlijks duizenden in. Ein waarom zou ik dat niet evengoed kunnen?" De oude heer had zich half opgericht en zat met een van verbazing en tevredenheid getuigend gezicht naar Klaas te luisteren, Vol bewondering riep hij uit: „Nee maar, Helga, de jongen is waarlijk 'n man geworden!" Hij had gelijk, Helga zag het ook. In dit werkmans pak kwam zijne krachtige, breed gebouwde gestalte beter uit dan in zijne, heerenkleedlng van voorbeen zelfs ondanks zijn achitelooze houding. Ferm stak zijn hals boven de lage hemdsboord uit, op zijn ge zicht lag een uitdrukking van vastberadenheid en levensmoed. Ja, hij was mannelijk en moedig. En er was nog genoeg van den, knaap bij hem overgebleven, om Hel ga zacht en warm voor hem te doen gevoelen. Zij zou hem wel hebben willen toeroepen: „Ja Klaas, ik zie 't wel dat je 'n man bent, 'n onversaagde, flinke jongen! Maar ik heb dit altijd gezien en H verwon dert mij daarom niet." Toen zij niet antwoordde, vervolgde Rosengren: „Jij moet toch óok wel zien hoe zeer hij veran derd is? 't Zal hem zeker goed gaan, Helga Ik wil' er mijn hoofd onder verwedden dat 't hem goed zal gaan", herhaalde hij. „Eien flinke kerel is er uit hem gegroeid, niet waar?" En Klaas zag ook vragend tot haar op, blijkbaar vol verwachting, van haar ook een vriendelijk woord te zullen hoeren. „Ja zeker", zei ze. Maar dat enkele woord ging van een gedwongen glimlachje gepaard en zelfs dit verdween spoedig, onderdrukt door andere gewaar werdingen. Zij bleef hem een oogenblik zwijgend* aanzien en toen ging zy langzaam naar de tafel terug, nam een hangen. Geen praat er «net rijn buurman, ae kouwen op een pruim tabak cn spuwen nu en dan e«n bruin vocht in «en lange strnal voor riob uit. Do waterig blauwfef oogen staren onafgebroken naar den dobber en wordt deze naar beneden getrokken dan .zwenken ze den hen gel 'omhoog en steken een orniöozel viscbje in Iiuq mand, dat zeker het braden niet waard is, maar toch' de vangst geeft hun zekere voldoening en ze zettén hun werk onverpoosd voort Welk een eindeloos geduld en welk een gebrek aan vitaliteit zit er in dit ras en we denken terug aan de bevolking in Italië. Aan de oudere vrouwen met hun vroolijke bezweete gezichten en schommelende lijven, aan de Jongeren met hun sierlnke voetjes waarmee ze over den weg zweven, de bonte halsdoek behaagziek om de bloote hals geknoopt; aan.de mannen, die met een roos achter hel oor op de kar staan en hun paarde^, mennen zooals de wagenbestuurders in den ouden tijd; aan de vurige driftige Jongens, die met faun buks gewa pend, turend naar rechts en naar links of ze ook een vogel neer kunnen schieten, door de Campagpa loopen. Een volk zonder volharding, zonder geduld, maar met een eindelootze levenslust en genialiteit, vlug in het zich bewegen in hun denken en doen, luchtig en vluchtig, zonder zomdengevoel en zonder gepieker gaan ze ginds door het leven waaraan ze bier zoo zwaar torsen. „Wat zegt ge vem Holland, na zoolang in Italië geweest te zijn?" vroeg ine iemand. „Ik vind het H mooiste land van de wereld en de menschen zijn zoo eerlijk,, je kunt zoo op ze aan, je voelt hier weer wat vriendschap is en trouw, maar ik zou hier toch moeilijk meer kunnen leven En nu Rome weer en de campagne die zoo wijd, is, zoo wijldl Mijn hart klopte zoo blij toen ik haar naderde, daar zag ik de Stad' voor me opdoemen, overstraald door een zon die alles in goud dompelt. Paarden en schapen graizen in groote kudden in die campagna, Tegen de stralende lucht zie je al die bogen van Clau- ddo's acquaducten en heel ver die fit. Pieier. 's Avonds nog even uit om een paar bekende plekjes weer te zien. Heerlijk om weer de monumen- teele trap af te dalen, die naar de Piaaaa dd Spagna voe,rt en daar je handen in de altijd opspattende fontein te doopen. 't Ia of je door die handeling weer bezit neemt van heel die boeiende omgeving. Toen liep ik nog even naar een „Osteria", waar een groep je kunstenaars en studenten de stamgasten zijn, liet me een glas fonkelenden wijn inschenken en 't was voor mijn gevoel alsof ik niet weg was geweest. Je ziét er andere Hollanders en je overtuigt je weer van 't feit, dat die hier veel vlottere menschen worden. De deftig© refrendards, die met zoo'n conventioneel gezicht door den Haag liep, heeft de grootste pret om do liedjes die een eenoogige Napolitaan bij zijn guitaar zingt. De jongelui stemmen met het refrein in, iedereen eet gekookte kastanjes uit de vuist en •hapt dadels en geconfijite vruchten van stokjes. De wijn maakt hier de menschen blij als kinderen of als Goden. Nu vergeet onze Stijve Hagenaar hee'lemaal zijn waardigheid, bij springt op en walst met een jonge Italiaansche het lokaal rond, het publiek klapt in de handen, "de eenoogige speelt voor hen en in de atmosfeer van Italië dampt het vocht, dat we in onze kleenen en hersens en ledematen meebrengen en we wonden vroolijk met de luchtig levenden. E. F. uit een der laden en bracht dit naar de an dere kamer. De heeren bleven nog wat praten, maar het ge sprek wilde niet vlotten. Slechts nu en dam hoorde men nog een waordtfe. Klaas zat onderwijl naar de j voetstappen en de bewegingen in de aangrenzende kamer te luisteren; het inpakken kon toch niet ge- heel onhoorbaar geschieden en zij zou wel weer een ander pakje moeten komen halen, dacht hij. Maar I zij kwam niet, en in de eetkamer bleef het heel stil. Geen kraken van een koffer, geen knappen van een I slot werd gehoord. Waar was zij gebleven? Ten laat- site kon hij 't niet meer uithouden. Hij kon ook niet langer zoo onverschillig zul een praten met iemand, j die op de grens stond van leven on dood. Hij stond op en drukte rijn ouden vriend hartelijk de hand. %- „Ik zal Helga daar in de eetkamer wel vinden," zeide hij kortaf, zonder eenig verder woord van afscheid. Maar toen hij in ae eetkamer kwam, was rij daar I niet en de deur voor haar eigen kamer was gesloten. Hij liep de keuken in, naar Kris, maar toen deze er ook niet was. ging hij terug en klopte bij 'Helga aan. Geen geluid klonk van daarbinnen. Uitgegaan was zij niet, i want haar mantel en hoed hingenin de gang aan den standaard. „Doe open," sprak hij, „anders doe ik 't zelf." 1 'En toen ook nu nog geen antwoord kwam, voegde hij de daad bij het woord. Eerst dacht hij dat de kamer ledig was, maar weldra ontdekte hij wie hij zocht. Helga rit in den *vfcrsten boek op een laag stoeltje, met de ellebogen op de knieën en het hoofd op de handen geleund. Hoewel zij hem moest hebber* g©hoord, toen hij binnenge- komen was, en zeker gemerkt bad dat hij zich over haar heen boog, zag zij toch niet op. Hij wist niet dadelijk wat hij zeggen zou, om haar te troositen, wamt hij meende, dat zij schreide, i „'t Zal wel goed gaan, Helga", begon hij. „Ik wil er mijn hoofd onder verwegen, dat 't goed' zal gaan", vervolgde hij, opzettelijk die krachtige uitdrukking i van haar vader bezigende. „Ja, ja," klonk het dof terug, alsof die overtui ging toch geen ingang bij haar vond. „En in elk geval moeten wo toch Mij zijn, dat 't er i nu eindelijk toe komt." „O ja heel blij....." Voortdurend bedekte rij het gelaat met de handen. ,,'t Beste zal zijn, dat hij zoo kalm blijft." „Ja, hij is nu gerust, 't Was ook niet om hem zelf dat hij angstig was, maar óm mij. Maar nu be^ I hoeft hg niet langer ongerust te wezen," Het leven gaat nog duurder wonden. We krijgen steenkolen, die vrij is, maar duurder zal worden, naar men 'zegt, dam ze in gerantsoeneerde tijden geweest is. Gelulkikig maken we er ons nu nog niet ongerust 'Of ongelukkig over, want al hebben w© voor de ze kerheid de kachel gezet, het heeft er meer van, dat we zomer dan winter hebben, en «ati aanmaken den ken we nog niet We <zitten zelfs avonds nog op bet •caféterras, en al heeft de waardige Witte, die uiet •van buitenissiglheeden houdt, de tafeltjes van het •Plein binnengehaald, of al etaleeren de meubelza ken ook profuaies van wollen dkens, als om ons voor de kou, die wel eens heel plotseling zou kunnen invallen, bamg te maken, de zomer wil niet wijken, of liever, het begint er 'iets van te hebben of het weer voorjaar gaat wonden, en zelfs onze flora raakt in de war, knoppen zweilen vervaarlijk op en drei gen open te gaan en hier en daar Is werkelijk jong groen en bloesemi te bespeuren, zooals bij de paar de nkas tang ea Als het zoo wat voortduurt besparen we vast op onzen wintervoorraad, kunnen we met een enkel mud minder toe, zoo djati omize uitgaven toch gelijk blijven. Er is echter een ander kwaad, dat onze geldbui dels bedroigKL De straffen voor onzo nalatigheid in het belasting betalen zullen verhoogd worden. En dat is iets dat de Staat en onze gemeente heeQ wat kan opbrengen. Want belastingen zijn altijd onver wachte posten. Waarschuwingen en zoo vindt je als je eens een paar degen uit de stad bent geweest en als je van je zomemracontle terugkomt, zelfs heele pakken dwangbevelen enz. Voor een niet accuraat mensch, is het een geweldige administratie, 'en je moet er je ten slotte maar bij neerleggen, dat het Zij had hare handen op den schoot laten glijden, en terwijl rij daar strak voor zich uit zat te staren, zag Klaas dat rij schreide. Hare oogen waren droog en er straalde een bijzoncfere glans uit. Er was iets geheimzinnigs tusschen hen gekomen, een ijskoude muur, die hen scheidde. Klaas gevoelde het bij mtuitie, het was het voorleeken van een ongeluk. „Behoeft Jiij tdat niet?" herhaalde hij. „Nee. Hoe de zaak ook moge afloopen, er is nu altijd een die mij de hand boven 't hoofd houdt:" „Voor t geheele leven?" „Ja. „Om Gods vol, Helga" Hij was zoo geschrikt, dat hij haar bij de schou ders pakte. En zij sloeg hare oogen tot 'hem op, vrij moedig en geheel open, maar toch met eene uitdruk king van angst en vrees. 't de man dde onlangs tegelijk met mij hier was?" „Ja klonk het fluisterend van hare lippen. „Dat mag niet gebeuren P' Zij antwoordde niet. Maar haar angstige oogen vroe- Öen< hopeloos hoe hij het zött willen verhin- ren? Ziinë hand liet haar schouder los en hij stond zwijgend en radeloos als zijzelve, tegenover haar. Hij begreep dan ook dat er geen uitkomst was. „Had je hierover gisteren met mij willen sprekenf' vroeg hij. „Ja, ik was doL Ik dacht dat jij een uitweg zou weten." f Hij vroeg niet verder. Alles ^vas nu immers duidelijk. Eenvoudig en natuurlijk had de toestand zich ont wikkeld, tot hij op het tegenwoordig standpunt was ge komen. Haar vader moest kallm gehouden word"etn. hoe dan ook; daar anderen hem de middelen hadden ontnomen, welke hem rust konden schenken, móest het zóó gaan en niet anders. En hij, Klaas, had min der clan wie ook het recht daartegen op to komen. En toch, tot hem, die nog nimmer op éénige wijze getoond had zichzelf te kunnen helpen, tot hèm was zij in haren nood 'gegaan, als tot een toevlucht en steun" Hij zag hoe zij, op den laten avond, alleen do straten haa doorgedraafd; hij zag haar, hijgend van tiet trappen klimmen, voi' verwachting staan bij de deur van het alelier^ hij zag .hare teleurstelling, toen naar laatste hoop verdween, bij de ontmoeting met 'den vreemden bewoner. i Neen, hij had niet "het recht iemand aan te klagen. Waarom toch moest zjj 'het onschuldig slachtoffer der omstandigheden worden? Schreeuwde die onreent- ;vaardigheid niet ten hemel? En hij moest maar stil en geduldig toezien. Zelfs voor haar bestwil mocht hij geen vinger bewegen, zjjn mond niet ppen doen- Met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1921 | | pagina 5