Da dingen om ons heen.
Van Tweeërlei Slag.
Brieven uit Rome.
Uit het Hart van Holland.
Zaterdag 22 October 1921.
54sle Jaargang. No. 6911.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
In Washington. I.
Het begon met conferentie over het Verre Oosten
te heeten.
Toen bet allereerste bericht erover in de bladen
verscheen, ging een soort van verluchting over de
wereld.
Duitschland, dat zoolang zijn naburen tot bewa
pening had genoodzaakt, was voor langen tijd, zoo
niet definitief uitgeschakeld als militair gevaar. De
andere Europeesche kolossus: Rusland moest met
andere middelen worden bestreden, kon, althans in
eerste instantie door Oost-Europa in bedwang wor
den gehouden. Frankrijk was nog wel tot de tan
den gewapend, doch dit was veeleer een gevolg
van onberedeneerde vrees voor Duitschland, dan
een bedreiging voor de andere landen en het
zou wel spoedig boven Frankrijke krachten gaan.
In Europa scheen men vrij algemeen te kunnen
overgaan tot een ontwapening te land; een even
redige of absolute verzwakking der strijdkrachten
look mogelijk en lijkt dit nog.
Maar ter zee wa9 het iets geheel anders.
Ter zee waren nog steeds drie mogendheden ge
wapend en bezig zich nieuw te bewapenen als nooit
te voren: Amorika en Japan vooral, Engeland in
de tweede plaats.
De maritieme strijd was niet uitgevochten. De
zeemogendheden waren wat hun vloten betreft,
sterker uit den strijd gekomen dan zij hem waren
begonnen en 'zooals bij eiken wedstrijd is het doel
niet zoo zeer de prijs, als wel het op zij werken
van den concurrent.
Engeland heeft op koloniaal gebied en dit is
het eenige politieke doel van een zeeoorlog niets
raeer te wenschen. Het bezit genoeg, ja zelf9 te
veel. Getuige het instituut der zelfbesturende Do
minions, die niet meer afhankelijk zijn van, doch
gelijk berechtigd aan het oude moederland.
Het kan orde en rust in heel het Rijk niet meer
handhaven. Getuige de onafhankelijkheidsbeweging
in Britsch-Indië, getuige de moeilijkbeden in
Egypte, aan de Perzische en Afrikaansche grenzen.
Maar één ding kan Engeland niet doen voor zijn
prestige: toelaten dat een andere mogendheid het
ter zee overvleugelt. Dat gaat niet nu Britannië
eeuwenlang al heerscheres geweest is der zeeën.
Toch heeft Engeland moeten inbinden. Het principe,
dat de Britsche vloot minstens even sterk moest zijn
als de twee volgende sterkste vloten, is reeds lang
opgegeven. Eerst werd het gewijzigd in: even sterk
als de twee sterkste, die tegen Engeland kunnen
optreden en thans is ook deze eisch vervallen en
heet het even sterk als de sterkste, hetgeen boven
dien niet \yordt opgevolgd.
Amerika is geen zeevarend land. De arbeider ver
dient er aan den wal genoeg, dan dat hij voor een
gewone soldij het zeeleven zou kiezen, dat toch
steeds gepaard gaat met ontbering van verschil-
lond karakter. Derhalve kan de Shipping Board
schepen bouwen en in administratie nemen, zooveel
"hij wil, eon tweede vraag is of hij ze ook kan la
ten varen en op deze vraag hebben de gebeurtenis
sen der laat9te Jaren voldoende antwoord gege
ven.
Een Amerikaanscb schip krijgt of geen Ameri-
kaansche bemanning of het verongelukt. En wie
maar wil kan er een in huur krijgen voor een dol
lar per ton per maand....
Van zulk materiaal is nauwelijks een goede oor
logsmarine te verwachten.
Hoe goed de machines, de pantsering, de artil
lerie, de officieren mogen zijn: de bemanning telt
ook mede. En die ontbreekt in het land van de
Sterren en Sliepen.
MaarAmerika moet zijn vloot hebben, want
daarginds in het Oosten, dreigt de vijand: Japan.
Japan, -dat stil, zonder gerucht, heeft gebouwd,
dat als eilandenrijk met groote overbevolking be
schikt over uitstekend en goedkoop menschenma-
terinal, welks officieren in Duitschland en Enge
land geoefend, technisch en militair hun vak ver
staan.
Japan, waarmede Amerika reeds zoo vaak heeft
geharreward, naken en oogen heeft gehad. Japan,
dat vlak bij de Philippijnen gelegen is, deze groep
zou kunnen overrompelen, voor men bet in Was
hington wist.
Japan, dat in den oorlog rijk werd, rijk aan geld
en aan ervaring en waarvan men in Amerika vreest
dat het straks eene zal willen probeeren hoeder dat
geld, dis ervaring, die vloot zullen reiken. Een pro
beersel waarvan Amerika het slachtoffer zal moe
ten worden, omdat er niemand anders „ebanbür-
tig" is.
Het is zeer zeker een verdienste van Harding,
dat hij dit gevaar heeft ingezien. Niet, bedoelen wij
het gevaar van een Japansche overwinning op
Amerika, want daarin gelooft geen enkel Ameri
kaan, doch het gevaar van een wedloop in bewa
pening ter zee.
Vandaar zijn conferentie, die ten doel heeft een
oplossing te zoeken voor de verschillende quaesties,
die avond of morgen aanleiding kunnen geven tot
een conflict op of aan de kusten van den Stil
len Oceaan.
Wanneer die verschillende punten, die tot oneenig-
heid en in gegeven omstandigheden tot een con
flict kunnen leiden, uit den weg zijn geruimd, kan
men ook ophouden schepen te bouwen, schepen van
een zestig, zeventig inillioen gulden, die in luttele
jaren verouderen, die meri bouwt met het angstig
gebed op de lippen, dat zij nimmer noodig zullen
zijn.
Het plan van Harding was dus volmaakt logisch
en juist gezien.
Oneenigheid met Japan is de eenige gebeurlijk
heid, die het bezit van een vloot van de Vereeoigde
Staten noodig maakt.
Zoodra de gronden voor zulk een conflict uit 'de
wereld zijn, zoodra er omtrent den Stillen Oceaan
en zijn kusten een goede regeling bestaat, kan men
ophoudeü met wapenen.
Maar de heer Harding, congreslid en dagblad
directeur in Marion, Ohio, is een braaf man, doch
van huis uit geen politicus. Hij weet niet, dat men
bij staatslieden niet moet aankomen met „eenvou
dige" oplossingen en dat wanneer men dit toch doet
een „staatsman", die zijn naam waard is, altoos
wel kans ziet de zaak te vertroebelen. Daarvan
heeft men onmiddellijk gebruik gemaakt.
Belang bij den Stillen Oceaan hebben feitelijk al
leen behalve dan* Japan en Amerika, Engeland we
gens Indië en Australië, Nederland en zoo men wil
Frankrijk (Cochin China) en Portugal (de helft van
Timor). De positie van China is niet duidelijk, aan
gezien de geheele status van dit land niet vast
staat. Evenmin die van Rusland (Siberië).
Toch wordt Nederland welks bezittingen prak
tisch de verbinding vormen tusschen de Philipij-
nen en Australië pas in zooveelste instantie uitge-
noodigd, terwijl Italië zich aanstonds liet inviteeren
en België, dat zoomin als Italië een halven vierkan
ten meter gronds aan den Stillen Oceaan bezit, te
gelijk met ons land werd geïnviteerd'.
Dit wijst reeds op een afwijking van het juiste
standpunt. Er werden landen uitgenoodigd wier in
teresse nihil is, wier „belangen" uitermate proble
matiek zijn. Dus: men vervalscht van te voren bet
I resultaat.
Onpartijdige „Umpires" zijn onnoodig en dus kan
de tegenwoordigheid van buitenstaanders alleen
ten doel hebben de conclusies, waartoe men wenscht
te komen door te drijven in een of andere richting,
die men anders niet hoopt te kunnen benaderen.
En het eenig argument, dat dienen kan om in de
kabinetten deze regeling goed te praten, is dat die
andere uitgenoodigde landen toch zulke brave le-
den der Entente zijn..... zoodat men hen nu niet
thuis kan laten.
Daardoor heeft de conferentie natuurlijk een an
der cachet gekregen. Inplaats van belanghebbenden
te laten beslissen over vragen, die in gegeven om
standigheden tot een conflict zouden kunnen lei
den en van te pogen door hunne samenwerking
die moeilijkheden uit den weg te ruimen, komt er
nu een conferentie van vier groote Ententelanden
ten huize van hun oorlogsassocié, waarvan het on
vermijdelijk gevolg wel zal zijn, dat de heeren el
kander wederzijds voordeeltjes toestaan, elkaar hier
een concessie, daar een pachtgebied zullen toewij
zen in ruil voor een of andere tegemoetkoming van
andere zijde.
Maar daar alles reeds verdeeld Is, blijft er weinig
anders over, dan die concessies, pachtgebieden en
wat men meer als schaggerobject kan beschouwen
af te nemen van de zwakke broeders, die zich niet
kunnen verdedigen: van China, Chita, Siberië....
Wanneer dit alles is uitgeknobeld en de groote
heeren weten, dat althans op paier een soort ge
allieerde en geassocieerde vrede is verzekerd, komt
het tweede bedrijf: mogen de kleine belanghebben
den: Nederland en Portugal en het totaal buiten
alles staande België ook mee praten over de be
perking van de bewapening.
Dat zal dan in naam de feitelijke, de officieele
conferentie zijn. die immers volgens de laatste le
zing: conferentie ter zake beperking der bewape
ning, zal heeten.
Niet eenmaal meer: conferentie voor beperking
der bewapeningen, doch alleen „terzake van",
waardoor dus zelfs in het midden wordt gelaten of
de geestelijke vaders der bijeenkomst al dan niet
die beperking wenschen.
Veel magerder kan het al niet.
Maar er is weinig aan te doen, aangezien de fei
ten, die zullen bepalen of men al dan niet zal kun
nen ontwapenen of zich daarin beperken, vooraf in
een Entente-ond. er-onsje worden vastgesteld,
T. ei don die voorafgaande besprekingen tot het ge-
wenscht resultaat, dan kan de voltallige conferentie
gaan besluiten of regietrooren- Mislukt de be
spreking der groote heeren, welnu, dan heeft de
heer Karnebeek en zijn raedegedelegeerden i&ich. de
moeite getroost van een onnoodige reis.
Wat geeft dat?
Waarlijk, het is zonderling, dat onze regeering zoo
volmondig heeft geaccepteerd, toen de aanstaande
loop van zaken zich al zoo duidelijk begon af te
teekenen.
UITKIJK.
20.
ROMAN VAN ANNA WAHLENBERG.
VAN ROME NAAR HOLLAND JEN TERUG.
Toen do warmte in die Tiberslad ons nog wat al to
tropisch was, .pakten we weer onzen koffer, lieten onze
passen visiteeren en richtten onzen koers naar het noor-
aen, maar zonder in 't lieve vaderland de koélte te
vinden waarop we gehoopt hadden: droogte en smoor
hitte overal, de slooten uitgedroogd, het vee hijgend
in een geel 'gebaande wei en toch hoe mooi Vonden
we \yeer ons landje na zoo'n lange afwezigheid.
Wazige sluiers hingen 's ochtends ovqr de weiden
waarin de koeien als lichtplekken stonden. Land en
lucht smolten aan den horizon ineen. Een zacht goud
grijs beefde aan den gezichtseinder, goudgrijs poeierde
door de boomen en over de daken der huizen.
Door de kanalen in Noord-Holland schoten witte zei
len als blanke vogels. De teere nuances in het land-»
schap maakten ons week van aandoening, het warem
kleurschakeeringen van zoo groote harmonie en iijn-
heid als je in Italië nooit ziet, daarom voelden we nu
dubbel de 'bekoring van het land van den blondeto
Goijen en van dien anderen nog grooteren zeventiende
eeuwer van Jacob Ruisdael het land ook van hun
nazatten, de Maxissen, Mauve enWjeössenbruch, deze
allen, ^lie hun levenlang gezongen hebben van de
schoonheid van de lage landen aan de zee.
We maakten de reis van Gouda naar Leiden met de
boot, regenvlagen joegen ons nu en dan in 't roefje,
maar dan dreven zon en wind de wolken op de
vlucht en de kronkelende oevers van den Ouden Rijn
lagen schaterlachend in het felie licht van dien zo
merdag.
Het was feest voor de oogen, die smaragd-groene
boorden van ^de rijier te zien, 'zulk diep groen gras
vind ie in Holland, alleen en we benijdden de een
den, ae wit glanzende en blauw .zwarte, die met hun
gouden snavels in 't gras woelden.
Hoe vroolijk stonden daar die kleine huizen, goed
in de verf,' so'iiede, intiem, voor do vensterruiten gor
dijnen die 't inkijken beletten en het daglicht buiten
sluiten en vriendelijk liggen de tuintjes vol bonte bloe
men. „Wat een knus gedoe in die jhofjes, kippenhokken
met uitgesneden haantjes op het dak nier en ginder een
duiventil en konijnenhok.
Over het smalle grintpad van epn der tuinen kwam
een melkmeisje met blankgeschuurde emmers aange
stapt, ze verjoeg den dikken zwarten kater, die zich in de
zon zat schoon te poetsen én bukkende op den vlon
der, schepte zij water en verkoelde de roodgebrande ar
men in dé rivier. Onze stuurman riep baar iets toe
en toen ze naar hem opzag trof het me, dat haiari
oocen de kleur van de lucht hadden, stralend blauw*.
Zulke intens blauwe oogen, wat had ik ze in lang
niet gezien, wat een schilderachtig kind op dit weel
derige stukje grond. En boven de huizen en boomen
balden zich "witte wolken, ze vormden samen een
dikken massieven klomp, hooge fantastische sneeuw
bergen schenen ze, die ie zou kunnen beklimmen. Nêen
in Italië zag je 'nooit die luchten met hun verrassende
licht- en schaduwwerking, die aan het simpelste land
schap een grandioos karakter geeft. Italië is wel andiers,
heel anders.... Zijn bewoners ook en dit laatste
zeiden we glimlachend en hoofdschuddend, toen we in
Leiderdorp voor het venster van een genoegelijk Hol-
landsch huisje gezeten, ze de een voor den ander
nu als groote zwarte vogels naar de kerk zagen tippen.
Plat gemangelde, boezemlooze gestalten, waarover de
brave zwarte mantel zonder een plooitje neerviel, ner
gens een kleur, op den doffen, vormeloozen hoed eén
paar half omgekrulde veeren, die zacht heen en weer
bewogen, waardoor geheel die lugubere verschijningen
aan langzaam voorstappende begrafenispaarden deden
denken'. En dan die strakke gezichten waarop te lezen
stond, dat de wereld een zondenpoel is en zij zelve ook
zondige menschen rijn, dat stijf naast en achter elkaar
loopen zonder dat er een lachje over die uitgestreken
tronies komt.
Dat zwaarmoedige, botte en hopeloos ernstige van al
die menschen, die onder den druk van het Calvinisme
leven of het is een wisselwerking onder die van
de vochtlagen, die in dieze contrijen ons zoo moeilijk
laten ademen. Tegen den middag konden we de manne
lijke bevolking van de omliggende dorpen bestudeeren
„puijeraars" zooals de Leidenaars ze^gjen, hengelaars
al-te-gader, gewapend met de lange hengelstokken en de
blikken vischketeltjes trokken ze er op uit, de hooge
zijden pet op de groen-geel verschoten haren, waartus-
schen de roode ooren als een paar lappen naar bene
den hingen. Toen we wat rona gingen kuieren zagen
we talloos vele in 't .gras zitten of over de bruggetjes
Hij trok het boezeroen strak naar beneden en ging
vóór Heüga staan, de handen in de. broekzakken, en
hij liet een gerammel van klinkeilde munt hooren.
„Geld helb ik ook dat zal waar wezen goede
geregelde verdienste. Betaling hij de week. Ik heb
tnu van 't handgeld mijn logies en alles betaald. En
oen nieuwen, zwierigen hoed heb ik ook gekocht;
dien zt ik op als ik mooi wil zijn. Wacht maar tot
Ik eerst thuis kom, dan zal je neg wat beleven'.
Helga had, mett vooruitgestoken hopfd, in de groot
ste ispanniing staan luisteren. Dat was nu weer ju'st
iets voor hem, om zoo'n belangrijken stap in een
nieuwe richting te doen, zonder er met iemand over
te spreken en dan den schijn aan te nemen, alsof
ar niets gewichtigs in gelegen was.
„Maar 't schilderen dan?" vroeg zij.
Hot gerammel in de broekzakken hield op.
„Ja dat is.... Zie je, daar is een schaduwzijde
aan, je blijftt daarbij zoo bespottelijk lang een kwa
jongen. Ten langen leste wordt 't toch wel eens tijd
•een man te worden on op eigen beonen te staan".
„Maar, op die manier, Klaas?"
„Groote Hemel die manier is wélt goed! Heb je
Jiet zelf gezegd, dat in de Ceramiek eigenlijk mijn
kunst 't best tot haar recht kwam? Nu, ae-je, kan ik
kneden naar hartelust, en vormen en schilderen
ook".
Ja, dat was wel zoo, maar tooh.... Een zonder
linge vrees bekroop haar. Zij dacht dat het voor haar
2®1 het6r gewoast aou zijn, ale hij het maar niet
Bwaan had want nu zou nare belangstelling In zijn
hjtweor levendiger worden. Zij wiet het maar él te
WT'<i z^ .^n vervolg steeds zou willen weten
rr5I 'hem ging, welk man hij door de veranderde
r^®tandigtheden was geworden; hoe hij leefde en
«li v daoht on gevoelde? Dag-in en dag-uit zou
dWn hom moeton denkén en zich alle mogelijke
znnti Van verheeLdon. En in hare herinnering
hl»ni'J hem altijd zien zooals thans, in dat grove I
diffAn .ge,streepte boöZöKwm, en dien overmoe-
wiirtA 2? ?p zlJn bloaeiwl jongensgelaat Maar dat
oovftMÏ JH .8t net" kon Het zou immers
^endrogelijk zijn - niet om uit te houdenl Met die I
achtea t« blijven rondloopen..
„Zie eens", vervolgde Klaas, ,,'t zou kunnen go-
beuren dat ik op 'n goeden dag de klei weg wierp
en weer naar 't gekllad terugkeerde. Daar kan m9n
nooit voor instaan. Maar stellig zal dit niet gebeu
ren, eer ik voor mij zelf kan zorgen. Je kunt niet
gielooven, wat 'n dwaas verlangen ik soms heb om
'n werkman te worden; 'n baas, bedoel ik, zie-je,
czoo'r# dikke, flinke, achtenswaardige baas; met 'n
goed gevulde taseib met bankbiljetten tusschen de
vingers, en te zeggen: „Dat wil ik zóo gedaan heb
ben en dat zoo". Goede hemel, hoe zou men dan *t
salon van de werelld anders kunnen meubelen, voor
izijin medemenschen, en voor zijn eigen persoon! En
ik moet je zeggen, dat 't vak, waarin ik me nu be
geven heb, nog lang zoo slecht niet is. Sommigen
verdienen er jaarlijks duizenden in. Ein waarom zou
ik dat niet evengoed kunnen?"
De oude heer had zich half opgericht en zat met
een van verbazing en tevredenheid getuigend gezicht
naar Klaas te luisteren, Vol bewondering riep hij
uit:
„Nee maar, Helga, de jongen is waarlijk 'n man
geworden!"
Hij had gelijk, Helga zag het ook. In dit werkmans
pak kwam zijne krachtige, breed gebouwde gestalte
beter uit dan in zijne, heerenkleedlng van voorbeen
zelfs ondanks zijn achitelooze houding. Ferm stak
zijn hals boven de lage hemdsboord uit, op zijn ge
zicht lag een uitdrukking van vastberadenheid en
levensmoed.
Ja, hij was mannelijk en moedig. En er was nog
genoeg van den, knaap bij hem overgebleven, om Hel
ga zacht en warm voor hem te doen gevoelen. Zij
zou hem wel hebben willen toeroepen: „Ja Klaas, ik
zie 't wel dat je 'n man bent, 'n onversaagde, flinke
jongen! Maar ik heb dit altijd gezien en H verwon
dert mij daarom niet."
Toen zij niet antwoordde, vervolgde Rosengren:
„Jij moet toch óok wel zien hoe zeer hij veran
derd is? 't Zal hem zeker goed gaan, Helga Ik
wil' er mijn hoofd onder verwedden dat 't hem goed
zal gaan", herhaalde hij. „Eien flinke kerel is er uit
hem gegroeid, niet waar?"
En Klaas zag ook vragend tot haar op, blijkbaar
vol verwachting, van haar ook een vriendelijk woord
te zullen hoeren.
„Ja zeker", zei ze. Maar dat enkele woord ging
van een gedwongen glimlachje gepaard en zelfs dit
verdween spoedig, onderdrukt door andere gewaar
werdingen.
Zij bleef hem een oogenblik zwijgend* aanzien en
toen ging zy langzaam naar de tafel terug, nam een
hangen. Geen praat er «net rijn buurman, ae kouwen op
een pruim tabak cn spuwen nu en dan e«n bruin vocht
in «en lange strnal voor riob uit. Do waterig blauwfef
oogen staren onafgebroken naar den dobber en wordt
deze naar beneden getrokken dan .zwenken ze den hen
gel 'omhoog en steken een orniöozel viscbje in Iiuq
mand, dat zeker het braden niet waard is, maar toch'
de vangst geeft hun zekere voldoening en ze zettén hun
werk onverpoosd voort
Welk een eindeloos geduld en welk een gebrek aan
vitaliteit zit er in dit ras en we denken terug aan
de bevolking in Italië. Aan de oudere vrouwen met hun
vroolijke bezweete gezichten en schommelende lijven,
aan de Jongeren met hun sierlnke voetjes waarmee ze
over den weg zweven, de bonte halsdoek behaagziek om
de bloote hals geknoopt; aan.de mannen, die met een
roos achter hel oor op de kar staan en hun paarde^,
mennen zooals de wagenbestuurders in den ouden tijd;
aan de vurige driftige Jongens, die met faun buks gewa
pend, turend naar rechts en naar links of ze ook een
vogel neer kunnen schieten, door de Campagpa loopen.
Een volk zonder volharding, zonder geduld, maar
met een eindelootze levenslust en genialiteit, vlug in
het zich bewegen in hun denken en doen, luchtig en
vluchtig, zonder zomdengevoel en zonder gepieker
gaan ze ginds door het leven waaraan ze bier zoo
zwaar torsen.
„Wat zegt ge vem Holland, na zoolang in Italië
geweest te zijn?" vroeg ine iemand.
„Ik vind het H mooiste land van de wereld en de
menschen zijn zoo eerlijk,, je kunt zoo op ze aan,
je voelt hier weer wat vriendschap is en trouw, maar
ik zou hier toch moeilijk meer kunnen leven
En nu Rome weer en de campagne die zoo wijd, is,
zoo wijldl
Mijn hart klopte zoo blij toen ik haar naderde,
daar zag ik de Stad' voor me opdoemen, overstraald
door een zon die alles in goud dompelt. Paarden en
schapen graizen in groote kudden in die campagna,
Tegen de stralende lucht zie je al die bogen van Clau-
ddo's acquaducten en heel ver die fit. Pieier.
's Avonds nog even uit om een paar bekende
plekjes weer te zien. Heerlijk om weer de monumen-
teele trap af te dalen, die naar de Piaaaa dd Spagna
voe,rt en daar je handen in de altijd opspattende
fontein te doopen. 't Ia of je door die handeling weer
bezit neemt van heel die boeiende omgeving. Toen
liep ik nog even naar een „Osteria", waar een groep
je kunstenaars en studenten de stamgasten zijn, liet
me een glas fonkelenden wijn inschenken en 't was
voor mijn gevoel alsof ik niet weg was geweest. Je
ziét er andere Hollanders en je overtuigt je weer van
't feit, dat die hier veel vlottere menschen worden.
De deftig© refrendards, die met zoo'n conventioneel
gezicht door den Haag liep, heeft de grootste pret
om do liedjes die een eenoogige Napolitaan bij zijn
guitaar zingt. De jongelui stemmen met het refrein
in, iedereen eet gekookte kastanjes uit de vuist en
•hapt dadels en geconfijite vruchten van stokjes. De
wijn maakt hier de menschen blij als kinderen of als
Goden. Nu vergeet onze Stijve Hagenaar hee'lemaal
zijn waardigheid, bij springt op en walst met een
jonge Italiaansche het lokaal rond, het publiek klapt
in de handen, "de eenoogige speelt voor hen en in de
atmosfeer van Italië dampt het vocht, dat we in
onze kleenen en hersens en ledematen meebrengen
en we wonden vroolijk met de luchtig levenden.
E. F.
uit een der laden en bracht dit naar de an
dere kamer.
De heeren bleven nog wat praten, maar het ge
sprek wilde niet vlotten. Slechts nu en dam hoorde
men nog een waordtfe. Klaas zat onderwijl naar de
j voetstappen en de bewegingen in de aangrenzende
kamer te luisteren; het inpakken kon toch niet ge-
heel onhoorbaar geschieden en zij zou wel weer een
ander pakje moeten komen halen, dacht hij. Maar
I zij kwam niet, en in de eetkamer bleef het heel stil.
Geen kraken van een koffer, geen knappen van een
I slot werd gehoord. Waar was zij gebleven? Ten laat-
site kon hij 't niet meer uithouden. Hij kon ook niet
langer zoo onverschillig zul een praten met iemand,
j die op de grens stond van leven on dood.
Hij stond op en drukte rijn ouden vriend hartelijk
de hand. %-
„Ik zal Helga daar in de eetkamer wel vinden," zeide
hij kortaf, zonder eenig verder woord van afscheid.
Maar toen hij in ae eetkamer kwam, was rij daar
I niet en de deur voor haar eigen kamer was gesloten.
Hij liep de keuken in, naar Kris, maar toen deze er ook
niet was. ging hij terug en klopte bij 'Helga aan. Geen
geluid klonk van daarbinnen. Uitgegaan was zij niet,
i want haar mantel en hoed hingenin de gang aan
den standaard.
„Doe open," sprak hij, „anders doe ik 't zelf."
1 'En toen ook nu nog geen antwoord kwam, voegde
hij de daad bij het woord.
Eerst dacht hij dat de kamer ledig was, maar weldra
ontdekte hij wie hij zocht. Helga rit in den *vfcrsten
boek op een laag stoeltje, met de ellebogen op de
knieën en het hoofd op de handen geleund. Hoewel
zij hem moest hebber* g©hoord, toen hij binnenge-
komen was, en zeker gemerkt bad dat hij zich over
haar heen boog, zag zij toch niet op. Hij wist niet
dadelijk wat hij zeggen zou, om haar te troositen,
wamt hij meende, dat zij schreide,
i „'t Zal wel goed gaan, Helga", begon hij. „Ik wil
er mijn hoofd onder verwegen, dat 't goed' zal gaan",
vervolgde hij, opzettelijk die krachtige uitdrukking
i van haar vader bezigende.
„Ja, ja," klonk het dof terug, alsof die overtui
ging toch geen ingang bij haar vond.
„En in elk geval moeten wo toch Mij zijn, dat 't er
i nu eindelijk toe komt."
„O ja heel blij....."
Voortdurend bedekte rij het gelaat met de handen.
,,'t Beste zal zijn, dat hij zoo kalm blijft."
„Ja, hij is nu gerust, 't Was ook niet om hem
zelf dat hij angstig was, maar óm mij. Maar nu be^
I hoeft hg niet langer ongerust te wezen,"
Het leven gaat nog duurder wonden. We krijgen
steenkolen, die vrij is, maar duurder zal worden, naar
men 'zegt, dam ze in gerantsoeneerde tijden geweest
is. Gelulkikig maken we er ons nu nog niet ongerust
'Of ongelukkig over, want al hebben w© voor de ze
kerheid de kachel gezet, het heeft er meer van, dat
we zomer dan winter hebben, en «ati aanmaken den
ken we nog niet We <zitten zelfs avonds nog op
bet •caféterras, en al heeft de waardige Witte, die uiet
•van buitenissiglheeden houdt, de tafeltjes van het
•Plein binnengehaald, of al etaleeren de meubelza
ken ook profuaies van wollen dkens, als om ons
voor de kou, die wel eens heel plotseling zou kunnen
invallen, bamg te maken, de zomer wil niet wijken,
of liever, het begint er 'iets van te hebben of het
weer voorjaar gaat wonden, en zelfs onze flora raakt
in de war, knoppen zweilen vervaarlijk op en drei
gen open te gaan en hier en daar Is werkelijk jong
groen en bloesemi te bespeuren, zooals bij de paar
de nkas tang ea Als het zoo wat voortduurt besparen
we vast op onzen wintervoorraad, kunnen we met
een enkel mud minder toe, zoo djati omize uitgaven
toch gelijk blijven.
Er is echter een ander kwaad, dat onze geldbui
dels bedroigKL De straffen voor onzo nalatigheid in
het belasting betalen zullen verhoogd worden. En
dat is iets dat de Staat en onze gemeente heeQ wat
kan opbrengen. Want belastingen zijn altijd onver
wachte posten. Waarschuwingen en zoo vindt je als
je eens een paar degen uit de stad bent geweest en
als je van je zomemracontle terugkomt, zelfs heele
pakken dwangbevelen enz. Voor een niet accuraat
mensch, is het een geweldige administratie, 'en je
moet er je ten slotte maar bij neerleggen, dat het
Zij had hare handen op den schoot laten glijden,
en terwijl rij daar strak voor zich uit zat te staren,
zag Klaas dat rij schreide. Hare oogen waren droog
en er straalde een bijzoncfere glans uit. Er was iets
geheimzinnigs tusschen hen gekomen, een ijskoude
muur, die hen scheidde. Klaas gevoelde het bij mtuitie,
het was het voorleeken van een ongeluk.
„Behoeft Jiij tdat niet?" herhaalde hij.
„Nee. Hoe de zaak ook moge afloopen, er is nu
altijd een die mij de hand boven 't hoofd houdt:"
„Voor t geheele leven?"
„Ja.
„Om Gods vol, Helga"
Hij was zoo geschrikt, dat hij haar bij de schou
ders pakte. En zij sloeg hare oogen tot 'hem op, vrij
moedig en geheel open, maar toch met eene uitdruk
king van angst en vrees.
't de man dde onlangs tegelijk met mij hier was?"
„Ja klonk het fluisterend van hare lippen.
„Dat mag niet gebeuren P'
Zij antwoordde niet. Maar haar angstige oogen vroe-
Öen< hopeloos hoe hij het zött willen verhin-
ren? Ziinë hand liet haar schouder los en hij stond
zwijgend en radeloos als zijzelve, tegenover haar. Hij
begreep dan ook dat er geen uitkomst was.
„Had je hierover gisteren met mij willen sprekenf'
vroeg hij.
„Ja, ik was doL Ik dacht dat jij een uitweg zou
weten." f
Hij vroeg niet verder. Alles ^vas nu immers duidelijk.
Eenvoudig en natuurlijk had de toestand zich ont
wikkeld, tot hij op het tegenwoordig standpunt was ge
komen. Haar vader moest kallm gehouden word"etn.
hoe dan ook; daar anderen hem de middelen hadden
ontnomen, welke hem rust konden schenken, móest het
zóó gaan en niet anders. En hij, Klaas, had min
der clan wie ook het recht daartegen op to komen. En
toch, tot hem, die nog nimmer op éénige wijze getoond
had zichzelf te kunnen helpen, tot hèm was zij in haren
nood 'gegaan, als tot een toevlucht en steun" Hij zag
hoe zij, op den laten avond, alleen do straten haa
doorgedraafd; hij zag haar, hijgend van tiet trappen
klimmen, voi' verwachting staan bij de deur van het
alelier^ hij zag .hare teleurstelling, toen naar laatste
hoop verdween, bij de ontmoeting met 'den vreemden
bewoner. i
Neen, hij had niet "het recht iemand aan te klagen.
Waarom toch moest zjj 'het onschuldig slachtoffer
der omstandigheden worden? Schreeuwde die onreent-
;vaardigheid niet ten hemel? En hij moest maar stil
en geduldig toezien. Zelfs voor haar bestwil mocht hij
geen vinger bewegen, zjjn mond niet ppen doen- Met