De groote stad en het platteland. Zaterdag 4 februari 1922. 65sle Jaargang. No. 6970. TWEEDE BLAD, FEUILLETON. SCHOPPEND ONINGT Geen politieke eenheid. Schap Courant Ia er een tegenstelling van maatschappelijke be langen tusschen de steden en het platteland? De vraag wordt door 9ommigen den laat9ten tijd be vestigend beantwoord en m.i. niet geheel zonder grond. In onze tegenwoordige moeilijke economische ver houdingen* waarin een bestaand verschil van belan gen noodwendig zooveel eerder aan den dag treedt ilan vroeger, toen in vergelijking met nu alles ro zengeur was en maneschijn, kon het niet uitblijven dat hieruit een enkele maal strijd voortkwam. In tijden van voorspoed is men gemakkelijker geneigd iets over zijn kant te laten gaan. Maar als men eenig verschil van belangen tusschen platteland en stad toestemt, moet men toch wel degelijk onderscheiden. Ik wensch op dit I-unt eens een blik te laten gaan over onze pro vincie. Noemenswaard verschil van belangen zie ik niet tusschen het platteland en kleine steden of steden van middelmatige grootte zooals Purmerend, Hoorn, Schagen, Alkmaar en andere. Zij hebben één zeer groot belang gemeen, namelijk den bloei van land bouw, tuinbouw en veehouderij. Het i3 voor gegron de tegenspraak niet vatbaar, dat als het den land bouwer, den tuinbouwer, den veehouder niet wel gaat, ook de bevolking van Purmerend, Hoorn, Scha gen, Alkmaar cn sommige andere stadjes of steden het loodje legt. De plattelandsbevolking doet in die steden voor een groot deel haar inkoopen, zelfs wo nen daar zeer velen, die van hot platteland af komstig zijn en bij den gang van zaken op het platteland ln menig opzicht zelf of door hun kinderen groot financieel belang hebben. Naast dit financieel belang staat bijv. de vraag naai' goed' onderwijs. Het is voor het plattelands kind een even groote behoefte om goed onderwijs, middelbaar onderwijs en vakonderwijs, te bekomen als voor het stadskind. Ook dit groote belang van de toekomst heeft men gemeen. Groote verschillen -- anders dan dat de boer een blauwen kiel of pilo broek draagt en de stadsbewoner zijn meer of minder goed uitziend „mooie pak" jen halfhempje zal men in dit geval moeilijk kunnen aanwijzen. Maar iets anders staat het toch wel als men een vergelijking maakt tusschen het platteland, nu in begrepen de provinciesteden, en de groote steden Haarlem en Amsterdam. Amsterdam heeft haar eigen belangen van handel, grootbedrijf en scheep vaart, bankwezen, kapitaaltrust enz. enz., Amster dam heeft haar groote-stadsbevolking, in grootere mate nog afhankelijk van rechtstreeksche hulp der overheid dan het geval is met de bewoners van het platteland. Amsterdam is niet zoo onmiddellijk be trokken bij de welvaart van het platteland, als met dat platteland (alweder de provinciesteden inbegre pen) zelf het geval is. Zeden, aard en gewoonten loopen bovendien hemelsbreed uiteen. Men wachtte zich intusschen ook in deze zaak wel voor overdrijving. Vanuit de groote stad wordt het belang van „de provincie" zooals men in Amster dam het overig deel van Noordholland1 menigmaal noemt soms niet in die mate gezien als het dit wel verdient. Ik voor mij geloof dat dit vroeger in meerdere mate nog het geval was dan thans. Dat kwam vooral door dat verschil in aard, zeden en gewoonten. Die factor werkt in geleidelijk mindere mate, vooral ook doordat op het platteland steeds meer ontwikkeling wordt aangetroffen, men er voort durend meer actief organiseert en doordat met het betere verkeer telkens meer wisselwerking ontstaat tusschen platteland en groote stad. De grootstedeling ziet dientengevolge meer en meer in hoezeer de wel vaart van het geheele land dus ook van do groote stad betrokken is bij de welvaart van het platte land, in de eerste plaats bij een goede opbrengst van den bodem. Men gaat steeds meer den boer gelijk geven als hij zegt dat „alles uit den grond moet komen". Omgekeerd heeft het platteland als deel van het geheel er ook veel belang bij, dat het de takken van ons volksbestaan in de groote stad' zoo veel mogelijk naar wensch ga. Het is het belang van allen in ons land, dat het allen zoo goed mo gelijk ga. Groot9tedeling en plattelander dienen du9 elkan der zooveel mogelijk de hand te reiken, zij behooren DETECTIVE-ROMAN NAAR HET ZWEEDSCH VAN S.A.DUSE. 28. De vibrator inj von (Hederis kamer werd' dloor Marja steeds gebruikt om hem haar komst te berichten. En het zoemen van den vibrator had Ragnhild soms 's nachts gehoord. Het oogenb'lik, dat de huisknecht' den eersten dief stal gepleegdi had en van die kamer van dien majoor uit de deur op zijde schoof om naar buiten itle slui pen,, kwam luitenant Torhardit toimnengeatorm. Hij werd verdoofd en achter de safe gestopt, nadat de huisknecht hem van de meeste dingen beroofd had. O.a. ook vian de aan mevrouw Brimson geadresseer de enveloppe rnetl den reeds geschreven brief, dien de luitenant nog in zijn zak had van zijn laatste af wezigheid uit Stockholm- .Hij had toen drie gelijke brieven geschreven, doch door bemiddeling van zijn kost'juffrouw er maar twee aan Ragmhilld gestuurd. Deze derde nu was door den huisknecht met het) in gesloten schrijven' aan het centraatbureau in Ko- penihiageni naar mevrouw Brimson gestuurd. En dat alles slechts om dén luitenant verdacht te maken. Ook die heel© moord© ome die- was opgevoerd1, zoo als Cariting het gedacht had*. De gemaskerde man, die alles geëmscénee-rd en ten slotte het kamermeisje opgesloten had, was de huisknecht zelf. „Maar waarom wilde je voor vermoord doorgaan?" vroeg de detective. „Ach", antwoordde John, „mijn rol ln- de villa Bjorkhem was uitgiespeeQid. .Was 5k verdwenen, dan zou men zeker naar mij gezocht hebben. Mijn signa lement zou naar allo windstreken gezonden zijn. En op ,een goeden dag zou men mij misschien gepakt hebben. Bovendien, moest een moord' de zaak nog ingewikkelder maken en den diefstal wat op den ach tergrond dringen. Dat was mijn berekening". „Wie van (jullie heeft mejuffrouw) von Hedén ont voerd?" vroeg Carring. „Dat heb ik al© chauffeur vermomd gedaan", ant woordde John. „Het leverde niet veel moeilijkheden op. Onderweg verwisselde ilk het nummer van de auto en reed dan regelrecht naar de Mlara Norra Kyrkagata. Mejuffrouw von Heden verwachtte over eenkomstig den brief diien zij gekregen had, daar 'haar vader en. den luitenant aan te -treffen, zoadat zij zonder den minsten achterdocht het huis inging." Gedurende het verdere verhoor werd het Carring voor elkanders belangen op te komen, ook al loopen die ©ogenschijnlijk soms eenigermate uiteen. Het is wel jammer dat met betrekking tot het pro vinciaal bestuur in de laatste paar jaar zich enkele gevallen hebben voorgedaan, waarin naar het mij voorkomt van de zijde van Amsterdam nu juist niet van deze ruime opvattidg werd blijk gegeven. Het eerste geval, dat ik op het oog heb, betrof de opzegging van watersnoo dl asten aan het hoogheem raadschap Noordhollands Noorderkwartier. In de Statenvergadering was voor velen een ernstig be zwaar de verdeeling van de wateranoodkosten. Het hoogheemraadschap kreeg als erfschuld op te bren gen de rente en aflossing van 3/5 van 20 millioen gulden. De provincie in haar geheel droeg slechts 2/ö gedeelte bij. Amsterdam, dat toch ook door den watersnood bedreigd werd, bleef geheel buiten het hoogheemraadschap. Slechts na veel moeite kreeg ik mijn amendement aangenomen, dat van een even tueel© rijksbijdrage de helft ten voordeele van het hoogheemraadschap £al komen. Die helft geeft nu nog een schitterende meevaller, n.1. over 1921 reeds f 167.000.—. Dat hebben nu thans de belastingplich tigen minder op te brengen. Maar er waren ook hierbij nog veel tegenstemmers, uitsluitend Arnv sterdammers, die zich ook overigens tegen elke ver lichting van druk voor het hoogheemraadschap zoo veel mogelijk verzetten. Ik moest dit nog eens even in de herinnering terugroepen en hoop dat bij een nieuwe poging om het hoogheemraadschap finan cieel te verlichten de Statenvergadering niet meer dergelijke scheidingslijn zal geven te zien. Voor die nieuwe poging is dezer dagen alle reden gebleken aanwezig te zijn wegens het motief waarop de rijks bijdrage gegrond is. Die bijdrage is n.1. nog in ver band gebracht met de opgeheven regeling voor den Noorder IJ- en Zeedijk en dient nu billijkheidshalve in haar geheel van de lasten van het Hoogheem raadschap te worden afgetrokken. Nu kan ik hieraan dadelijk toevoegen, dat het zich gelukkig anders laat aanzien met betrekking tot een andere voor het platteland hoogst belangrijke aan gelegenheid, de electriciteitsvoorziening. Het is be kend, dat het P.E.N. hiermede financieel in een moe ras is geraakt. Op de vroeger gesloten contracten kan het niet meer zonder groote verliezen aan ge meenten en grootindustrieel en leveren. Van beide zijden, de provincie en de afnemers, zal iets moeten worden tegemoet gekomen. Gedeputeerde .Staten gin gen voor. Zij stelden aan Provinciale Staten voor om ongeveer 6J* millioen gulder uit de Provinciale geldmiddelen aan het bedrijf cadeau te doen en zon der geheimen te verklappen, mag ik toch wel even de veronderstelling uitspreken, dat de voor onder zoek van dit voorstel ingestelde statencommissie met deze kwijtschelding van schuld accoord zal gaan. Ook is het vooruitzicht gunstig dat de provincie zich bovendien nog offers zal getroosten om streken, die nog niet geëlectrificeerd zijn en geen loonende ex ploitatie kunnen geven, toch van stroom té voor zien. Evenzoo mag met voldoening worden geconsta teerd, dat de Provinciale Staten tot nu toe geen bezwaar maakten ten laste van de Provincie een belangrijke risico te dragen om overal het platteland van waterleiding te voorzien. Maar bij deze zaken electrificatie en waterlei ding komen de bezwaren du weer van anderen kant, namelijk van het zoo invloedrijke Amsterdam- sche dagblad het Algemeen Handelsblad. Dat kwam verscheidene malen het vorig jaar nog al fel op te gen deze sociale bemoeiing van de Provincie. Het was niet noodig om in Nergens—Parochie gefin geerde naam voor Noordhollands kleine, afgelegen dorpjes ele'ctrischen stroom te leveren en dit groote blad zag niet in waarom ook voortaan pe troleumverlichting daar niet voldoende zou zijn. Laat ons hopen en vertrouwen, dat de Amsterdam- sche Statenleden in dit geval van ruimer standpunt en meer vooruitzienden biik blijk geven dan het Amsterdamschehoofdorgaan. Een eng standpunt namen ongelukkig de Gedepu teerde Staten en de Provinciale Staten onlangs nog weder in met bétrekking tot de subsidieering van het nijverheidsonderwijs, een tak van onderwijs die ook voor het platteland van zoo groot gewicht is geworden. .Het is daarmede thans zoo gesteld, dat het rijk 70 of 75 van de kosten der vakscholen voor zijn rekening neemt. De overige 30 of 25 blij ven voor rekening van de gemeenten. Gaan er op een vakschool ook leerlingen uit andere gemeen ten dan zijn zoo is de wet kort geleden gewij zigd die gemeenten verplicht een evenredig, deel van de kosten te dragen. Gedeputeerde Staten stel den nu in de Decemberzitting 1921 voor dat van die 30 of 25 de provincie een vijfde gedeelte voor haar rekening zou nemen. Maar, o wonder, deze sub sidie zou alleen de gemeente, waar de school ge- i vestigd is, krijgen. De buitengemeenten, die ook in de kosten moeten bijdragen, bleven er koud van. Ik heb toen voorgesteld deze onbillijkheid weg te nemen. Mijn voorstel werd verworpen. Maar hoe? Met 36 tegen 32 stemmen. Die 36 stemmen wareji bijna zonder uitzondering van Amsterdammers en van de 6 leden van Gedeputeerde Staten. Nu meen ik wel te weten, dat deze fout goed gemaakt zal worden. Maar waarom kon dat niet dadelijk en duidelijk, dat Ihij iin tiie twee gevangenen Men die hoofdpersonen van de spionnenbende voor zich had, die -sedert lang ais „Mollen" bezig waren. Het geliukte hem echter niet achter hun werkelijke namen te ko men. De anderen speelden «üechts een ondergeschik te rol en behalve .guiten Negen" wist geen hunner, dat zij in dienst waren van spionnen', i De zoogenaamde „Graaf" had izich gedurende dit verhoor heel stil. gehouden, als ging de heele zaak hem niets aan. Nu /wendde hij zich tot zijn kameraad en fluisterde hem een paar woorden In. „Die graaf vraagt wanneer er een eind toornt aan deze comédi© hier", zeide John. „Het wordt tijd, dat we wegkomen." „Julde blijven bier zoolang het' mij bevalt", ant- woorde Carring koud. „Dat betwijfel ik ten /zeerste. Zijn de graaf en Ik morgen niet vrij, izoodat wie -met den trein naar Europa kunnen vertrekken, dan izal in een der voor naamste Zweedsche couranten het korte 'liefdes avontuur man. majoor von Heden met Marja Liwens- ky gepubliceerd, worden. Dat wordt een echt pikante geschiedenis, niet „Stil, voor 'den donder!" riep de majoor woest uit. Hij wilde beloken, dat de luitenant er iets van. hoor de. De huisknecht lachte hartelijk. „Ja, dat zal niet bepaald prettig voor u zijn", zeide hij. „Plet zou wel het beste zijn de zaak dood te zwijgen. Maar dat gebeurt alleen maar, al-s wij nu vrijgelaten wiordlen, anders worden uw kleine gehei men. openbaar gemaakt". „Ik geloof niets van je dreigementen/1, antwoordde Carring kalm. „Nu, dan wil ik -u slechts zeggen, dat Marja Liwensky het manuscript der intieme memoires van haar avonturen aan- een uitgever ter hand. stelt, wanneer wij bedlden overmorgen niet in Kopenhagen zijn. Het zal dus niet' alleen bij 'het courantenschan- daal blijven. Majoor von Heden is dan. in maat schappelijk opzicht eéni doode en dat zult u toch zeker niet willen?" Uit het schouderophalen, waarmede Garring déze vraag beantwoordde, maakte de majoor volkomen terecht op, dat het den detective totaal ■onverschillig was. Von Heden zeide echter niets. „Jij 'waagt het voorwaarden voor te schrijven en met een schandaal te dreigen?" vroeg .Carring. „Wij moeten die voorschrijven. Vóór alles de teruggave der stukken, die je den majoor ontstolen hebt". „Dat heb ik verwacht", hoonde die huisknecht. „Maar d'a.t is helaas omimogeilijk. Zelifis al wilden wij, dan nog zouden wij de documenten niet terug kun nen geven. Zij 'zijn reeds buiten oins bereik. Verder moest hier nu weer een tegenstelling gemaakt worden tusschen stad-en platteland, een tegenstelling die er niet was, raasr zoodoende kunstmatig in het leven wordt geroepen? De Statenleden van 'het platteland mogen gerust zeggen, dat zij als het Amsterdamsche belangen geldt aan het scheppen van dergelijke tegenstel lingen niet meedoen. Als wij deze houding blijven aannemen mag worden vertrouwd, dat deze ook van andere zijde niet meer zullen worden in de hand gewerkt. Dat zal zeker zijn in het algemeen belang van onze provincie. De belangen, die het provinciaal be stuur te verzorgen krijgt, worden steeds gewichti ger. Voor de welvaart van onze provincie gaat daar van zeer veel afhangen. Het is zeer te hopen, dat allen, die aan het bestuuur hebben mode te worken, in de moeilijke tijden, welke zij te gemoot gaan, diep er van doordrongen zullen zijn, dat elk deel van de provincie betrokken is bij den bloei van het geheel. D. KOOIMAN. Purmerend. Het schrikbeeld van Algemeene Verkiézragén mag dan in Engeland voodoopig van de baan zijn, daarmede is echter nog allerminst de rust in de gemooderén dér Engelschepartijleiders teruggekeerd. Belangrijk is het antwoord door Sir Arthur Bos cawen, den Engelschen Minister van Landbouw, gege- van aan het Labour Parlementslid Mr. J. P. dynes, een der vooraanstaande leiders der Labour Partij. De heer Clynes is President van de jLabour Kamer club, dus r.->t bepaald de eerste de besté. Hij was dé gast aan een dejeuner van de Imperial Commercial Assocaticr., dus een vereeniging van Éritsche kooplieden. Hij begon met te zeggen, dat hij moest protesteeren tegen de beschuldiging, dat de Labour Partij als zoo danig tegen handel en industrie gekant waren. Dit was niet het .geval. Al mochten individueele ledén ér wéllicht anders over denken, het Partij-programma was vóór handel et» industrie en de Labour Partij (Arbeiders Partij), eenmaal de meerderheid in het Parlémónt héb- bende zou juist trachten alle geschilpunten, die er voort arend tusschen werkgevers en werknemérs ont stonden, weg te ruimen, geschilpunten, die leidén tot strijd, gepaard met zulke directe- en indirecte kostén én oeconomische ontwrichting, dat niets ongedaan gelaten mocht worden om dia wrijfpunten le verminderen, zoo mogelijk zelfs te niet te doon. Verder kwam hij op voor do Trade Unions, de vak- vereenigingen en bepleitte dé ongébréidéldó ontwikke ling daarvan, waardoor juist de misstanden, welke zich wel eens voordeden, zouden vervallen. Die misstanden, meende de heer Clynés, vnrén sléchts een gevolg van het wettelijke keurslijf, waarin van dén aanvang af, de Trade Unions waren geperst en van de tegenwerking der werkgevers. De héér Clynes meende, dat de Tirade Unions op breederen grondslag moestem ontwikkeld worden, zonaer rem van de zijde van wet gever of werkgever. De heer Clynes verdedigde zijn partij tegén dé bé- schuldiging, dat zij zou zijn tegen particuliere onderne mingsgeest, doch slaagde er m.i. niet in iets anders dan het tegendeel te bewijzen, door té béwérén, dat na tionalisatie in hun program stond en dat het genati onaliseerde waterleidings- of spoorwegbedrijf gansch niet zou afwijken van de van regeeringswege gecontroléérdó particuliere ondernemingen van dien aard. Wat zijne partij betrof wees hij er op, dat elke partij extremisten bezat, zoo had de Conservatieve Partij zijn Die Hards, dergelijke Die Hards, dus extremisten, wérden bij de Labour Partij eveneens gevonden. Dezê extre misten mochten naar het Sovjet-systeem streven, dé Labour Partij als zoodanig deed dit niet De Labour Partij was een ernstige Staatspartij, die in 25 iaar het getracht had, tot op één na de grootste partij m het Parlement De heer Clynes besprak de verhouding tusschen wérk- gevers en werknemers. Hij meende, dat de werkgevers door verlaging van Ioonen alleen, niet het beoogde doel zoudén érlangén en dat zij daarnaast moesten uitzien naar andere mid delen en bronnen. Den arbeiders riep hij echter toe, dat indien zij dé keuze hebben tusschen grootere productiviteit of mimdér loon zij zeer zeker het eerste moéstén kiézén. Dé ar beiders hadden niet geleden door overproductié, doch door gebrek aaw afzet, door het gebrek aan koopkracht der bevolking. Met goen mogelijkheid was het den werkman aan het verstand te brengen, dat hij niet eerdér buitén wérk zou zijn, al gaf hij grootere productie door zijn,, arbeid Het penige middel dezen vreés van dén arbéidér té neutraliseeren was de aanvaarding van de zijde der wérk- gevers van het principe, dat zij moesten zorgen voor d© werklieden, die in hun bedrijf werkloos werden. Voor alles moest de zakenman heden zijn aandacht aan de politiek schenken Het was de fout van de zaken lieden om zich buiten de politiek te houden en alléén soms als ze heel ontevreden waren te sprékén van dé wenschelijkheid om een regeering van zakénliédén té hebben. Inplaats daarvan moesten zij invloed uitoefenen zoo wel op de binnenlandsche als op de buiterdandsche zou het u moeilijk vallen ons wegens eeni werkelijke misdaad gevangen te laten nemen". „Zoo, zoo! Inbraak, diefstal en brandstichting! Ik geloof, dat dè.t voldoend© is. Het is 'o kleinigheid u iniet alleen schuldig te doen verklaren aan spion- nagie, maar ook aan e enige andere misdaden, die on getwijfeld <met het 'tuchthuis gestraft worden. En wat den majoor betreft, zal je wel in/zien, dat het schan daal, waarmede je hem bedreigt, niets is, vergeleken bij de gevolgen die het niet terugkrijgen der gestolen stukken na zich slepen zal". Bij idle woorden kregen de- gelaatstrekken van den 'huisknecht een -onrustige uitdrukking. H-iji beraad slaagde fluisterend met zijn kameraad, die zich .ech ter van de geheele izaak niets -scheen aan. te trekken. En het resultaat was, dat hij zic-h 'tamelijk terneer geslagen tot Carring wendde. „De documenten kunnen wij niet geven", zeide hij op beslisten toon. „We zijn bereid de gevolgen van onze daad te dragen. Maar bedenk -dat 'het resultaat voor u een ongehoord schandaal is11 „Het is -maar één, slechts één papier, dat ik terug hebben wil", mengde de majoor zich in het gesprek. „Ik 'ben bereid -daarvoor te betalen wat u vraagt". De huisknecht keek hem verbijsterd aan. Hij ver taald© von Hederis woorden voor den ander, die nu een zekere nervositeit toonde. „U wilt betalen wat wij vragen?" herhaalde -hij in het Fransch. „Om geld geven we niet. Maar ik heb uw dochter lief11 ,yMüjn dochter!1 barstte de majoor uit. „Hoe durft u het -wagen 'haar naam In dit verband te noemen! Jij, ellendige, boefl Je schochert -niet op die manier om de vrouw, die je liefihebt". „Neen", zeide Carring, „en vooral niet, wanneer je je in 'n positie bevindt als de graaf thans. Aan een op heetendaad betrapten; -misdadiger enr spion geeft geen .fatsoenlijk man 'zijn dochter tot vrouw. Zelfs niet wanneer -je dat geheime document teruggeven kan!" „Eo toch beteekenit dat papier voor mij evenveel als mijn leven. Verstaat u, mijnheer de detective? Als mijn leven!" Carring knikte. „Wanneer een ander, 'n man -met een rechtschapen hart, een -man vani karakter u dat document terug* brengen zou, wat zou dit u dan zeggen „Ik -heb reedis gezegd-, dat dk li%m betalen zou wat hij vroeg natuurlijk -binnen de grenzen van het mogelijke". „Dat weet ik. Maar ik bedoel wat anders, n.1. de hond van uw dochter11! „RagnhiM- heeft zelf -over haar hand te beschikken. Natuurlijk onder voorwaarde dat11 staatkundige probieemen. ten ©inde daardoor de sturén naar har.aels welven. Er was, zoo eindigde d© heer Clynes, ruimte voor eiken rang en stand, voor elke klasse in de weréld,-in dien slechts iedere klasse eerlijk haré portié bijdroég ten behoeve van de algemeené nationaié wélvaart. Labour (De arbeiders-klasse) zeide heden: „Dit is .zoowel ons vaderland als het uwe." Door dit te hebben gezegd, erkende de arbeiders-klassé haar plicht médé té werken met tdkc andere klasse tot béharding van hét tdgerneen belang. Het was de plicht der Arbcidérs Partij «o-. te zien, dal zoo-wel degeen, die mét zijn hcisénèn Werkte, als dcgecu, die zijne Landiu gébruikté, zijn volle aandeel kroeg in. hetgoon hém ovéréénkonislig zijne geleverde arbcids-prestatie toékwam. Hij was overtuigd, dat deze waardecring van arbeids- perstatie het beste gediend zou worden aoor hét nauw samenwerken van aDe klassen en dat dit ten hoogste zou bijdragen tot de ontwikkeling van hat zakenleven, en dat daardoor betere tijden zouden aanbreken, dan do tijden van crisis, waaronder heden een ieder lééd. Het geluid, hetwelk Sir Arthur Boscawen in een ver gadering van de Munitipa Reform Partij deed hooren, was geheel anders en verkondigde eén hévigén aanval op de Labour Partij. Hij wees op het groote verschil tusschen de zoogenaamde Labour Partij en Labour (ar beid). Hij kon in de Labour Partij van heden mets anders zien, dan een Partij van revolutionnaire socialisten Dat deze partij in haar aantal vertegenwoordigers in openbare lichamen vooruit ging was slechts te wijten aan de lauwheid van het gros aer kiezers, die van de stóm- bus wegbleven, terwijl de Labour Partij zorgde, dat haar leden gingen stemmen al ging dat meestal ten kosté van de weerstandskassen der Trade Unions, welke kassén gespekt werden door de bijdragen der meérdérhéid van arbeiders, die juist niet socialistisch was. De Labour Partij, zoo sprak Sir Arthur, wil, dat de overheid zal gaan handelen in steenkool, brood, visch, vleesch, melk en wat al niet meer, ten kosté van par; ticuliere handelaren, wier belasüngpenningen dan bovén- dien gebruikt worden om hem van gemeentewégé con currentie aan te doen. Dan moest er natuurlijk ook een overheidsbank komen, ten einde deze plannen* dié uit een ziekelijk brein kwamen, te financieren. Het aantal ambtenaren en beambten, dat toch al veel te groot was, zou nog onrustbarend toenemen, Waar nu één ambtenaar was, zouden er dan 20 zijn, allen natuur lijk rijkelijk betaald ten koste der belastingbetalend^ burgers- De Sociaal Democraten vonden vooral Londen een keurig terrein om hnu utopistische evoluties bot te vieren, terwijl inmiddels deze socialistische deukbeeldén ovér geheel Engelapd werden gepropageérd tén éindé En geland er mede te infecteerén. Dusdanige arbeids-leerstollingen waren tegénstrijdig mét goede begrippen van een regeéring op democralischen leest geschoeid, daar de bedoeling was alles térug tó brengen tot een ondergeschikt zijn aan de Trade Unions. (Vakvereenigingen). Die autocratie der Trade Unions (vakvereenigingen). zou het geheelé béstaande systeem van vertegenwoordiging, in publiekrechterlijke lichamen waarop de vrijheid van Engeland gebaseerd is, omver werpen. Wel, wij weten in Holland over dergelijke zaken ook mee te praten. Over de Engelsche Trade Unions hoop ik U binnenkort meer te vertellen. Zoowel de heer Clynes als de Sir Arthur Boscawen hebben hunne redevoeringen zuiver zakélijk géhoudén, het persoonlijke element was geheel uitgéschakéld. Doch behalve deze zeer onpersoonlijke, zakélijké béschouwingén, hebben wij van een Colatitie Laberaal, van twee onafhan kelijke Liberalen (Wee Frees) én van één onafhankélijké iwtide, het een en ander te hoeren gékrégén, dat niét voor de poes) en evenmin onpersoonlijk was. De onafhankelijk Liberale Óud-Minister Asquith en zijn ex-college Lord Grey of Falloden, zijn verleden Maandag aan het woord geweest Allereerst is opmerkelijk, dat aan Lord Grey door de vergadering een nog hartelijker ovatie gebracht is gé worden dan aan Mr. Asquith. De thermometer voor de warmte der huldebetuigingen zit daarbij in de liederén, welke dezen hoeren bij hun verschijnén aan dé sprékérs- lessenaar, werden toegezongen. Asquith zong men toe: „For hb is a jblly good fellouw" en Lord Grey: Aerld lang syne", het mooie Schotsche lied, dat getuigt van oude, trouwe vriendschap. Toch is het ook altijd een groote eer als Engelschen iemand toezingen, dat hij een lollige, goeie kéréi" is én kijkt Koning George V zeer opgewekt als zijne onder danen hem toezingen, dat hij een „jolly good fellow" is. 's Lands wijs, 's lands eer. Ik geloof toch, dat zelfs onze guitige minister Heemskerk, wiens zin voor humor ik door mijn omgang met nem, mijn leven lang heb gewaardeerd, raar zou opkijken als men hem een Hollandsch lied zou toezingen getuigende, dat hij een lollige, goeie kerel was. Wanneer er dan nog zooals meestal achterna zon komen de uitroep; „en wee de Tijger", én hij zou dat onmedoogenlooze gehuil hooron, dan zou hij waarschijn lijk niet weten, of hii lachen of huilen moest. Het te echter lachen, want het is hef bewijs' dat je tot ds uitverkorenen, tot de populaire lieden behoort. Kort geleden zong men het onzen nieuwen dominéé toe, die daardoor meteen wist, dat hij populair was. Lord Grey en Asquith hebben in de door duizenden onafhankelijke liberalen bezochte vergadering, dé poliliéké verhoudingen besproken. Aan het adres van de Coalitie „U haar (keus goed vindt", <viel' Carring" hem In de rede, terwijl! hij- Torhandt ongemerkt een- 'wenk gaf. „Ik ben -overtuigd, dia/t u het doen auilt." D.e 'liuöitenant haalde een papier uit zijn borstzak en gaf dat aam den majoor. „Hier is die belangrijke document," zeide hij. „Ik heb het vammaicht deaen) spionnen ontstolen". De majoor vouwde het open. :En 'Stralend van vreugde reikte hij nu uil eigen beweging den luite nant de hand. Alflie wrok scheen verdwenen ite zijn. „Dank je1.1 zeide hij. op -ontroierden toorn. „Je bent een kranige kerel!" Leo Canringt had duanM'diels de deur geopend, waar door Ragn'hitld weggegaan was. Zij kwam nu weer binnen, aanviaukeilijk aarae-lienid bij het zien der twee gevangenen. Maar toen zij zag, dat haar vader Sixten warm die harnd drukte, vloog zij /naar belden toe. De majoor duwde den luitenant naar haar toe. „Neem hem dan maar voor den duivell1 zeide hij. „Ik zie dat het toch niet geeft, of lik mij langer verzet1. Leo iC.arring hadi tijdens derae scène de 'beide 'Spion nen nauwkeurig gadegeslagen. De graaf beefde over zijn heele lichaam, toen hij Ragnihild en S-ixten el- haar hartstochtelijk aag omhelzen: en deed ondanks zijn handboeien een poging zich op h-en te werpen. Roland pakte hem echter vlug bij zijn schouders. „Thans komit u aan de beurt, mijne heeren", zeide Carring togen de beid© gevangenen. Zooals u zioi, is uw .spel ten eind©. Slechts ter wille van majoor von Heden en om het schandaal, waarmede u dreigt-, t» vermijden, krijgt u uw vrijheid11 „Bent u krankzinnig?" riep de majoor. „Wilt u die schurken vrij laten?" „Alleen uit égard voor u." „Mijn waard© heer", izedde von Heden, terwijl hij zich in zijn volle lengte oprichtte, „wat men ook van mij zoggen mag, met recht kan niemand' mij lafheid verwijten. Heb ik een domheid' begaan, dan zafli ik die weten te bekennen." Dan ging hij ftaar de -telefoon en 'belde de politie op. „Zoo", zeide hij vervolgens, „ik wil1 de schuld niet dragen, dait zulk© schurken aan d© gerechtigheid ontkomen. 'Dan liever een schandaal over mij'. Carring reikte hem de hiaud-. „Ik dank u, majoor, zeide hij. „Het log ook niet in mijn bedo-efting) hem te 'laten loopen. Ik wilde u slechts op de proef stellen. En ik wast vooruit, dat u handelen zoudti al's u gedaan hebt." EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 5