ROMMELKRUID.
6ii Grootvader.
Even lachen.
geheel hart weder op, en dat wel met eenen
eed bij den witten Paal, of heiligen Put, en dit
waren destijds al zeer gewigtige eeden.
Diegenen onder de jonge dochters, welkt,
meer doorzigt (hadden, of wel, wier zenuwen
niet zoo ligt aangedaan werden, ge volgelijk
zich niet zoo spoedig aan haar gevoel overga
ven sloegen geen acht op zijne betuigingen, of
spotten mot zijne hevige liefdevlam: „Hoor,
jonker!" zeide eens eene van haar, .wanneer
,/iie vlam u over acht dagen nog niet geheel
„verteerd heeft, dan zullen wij nader spre
ken", en ging lachende heen.
Zij daarentegen, die meer ijdel dan teeder-
gevoelig waren, vonden zich niet weinig ver
eerd, wanneer zij zich, in gezelschap, door den
bevalligen jonker gevleid zagen; maar, onder
vier oogen, bragten zij hem het ongerijmde
zijner geloften, op grond van het verschil hun
ner geboorte, onder het oog; en, wanneer hij
dan bij den Wtiten Paal zwoer, dat hij, enkel
ter liefde van haar, rang en vermogen zou
willen opofferen, dan gaf men hem, hoezeer
men niet het minste geloof aan zijnen eed
hechtte, echter hoop, -ten einde nog laDger
door hem aangezocht, en met onderscheiding
behandeld te worden; in zijne afwezendheid
evenwel dreef men den spot met hom.
Oneindig meer onheil stichtte dit zijn onna
denkend en wispelturig gedrag, op het hart
van die geheel vrouwelijke wezens, wier har
ten, om zoo te spreken, van het zachtste zui
verste leem gevormd, en dus geheel rein zijn;
wier zenuwen, even als gespannen snaren, bij
de minste aanraking, ja, bij het tokkelen zelfs
van andere, reeds trillen, en denzelfden toon
aannemen,; wier teeder gevoel bijna altoos het
verstand vooruit snelt; die zoo geheel aan ha
re bestemming beantwoorden, dat zij volko
men het tegenboekl van regtschaperie man
nen zijn, en alleen geschapen schijnen, om dat
gene aan te vullen, wat hun, om gelukkig te
zijn, ontbreekt; die dan, wanneer de man nog
naauwlijka acht slaat, reeds geheel overtuigd
zijn, maar dan ook reeds alle hoop, alle geloof
opgeven, wannoer de man rog maar twijfelt;
die zoo weinig besef van ontrouw voeden, dat
het haar onmogelijk is, dezelve in anderen te
vooronderstellen; die, opregt als de duiven,
niet in staat zijn om te veinzen, en daarom,
door de roerende taal eens minnaars, die liefde
huichelt, getroffen, hem weldra verhooren, en
zich dan zoo geheel aan het beminde voorwerp
knnnen hechten, dat zij, hoe schijnbaar zwak
ook, zich op eenmaal sterk genoeg gevoelen,
om voor en met hetzelve, vernedering, armoe
de, vlugt, vervolging, gevangenis, ja zelfs den
dood te ondergaan, en deze vaste beradenheid
op grond der duurste eeden, ook gereedelijk in
den minnaar vooronderstellen. Dusdanige
meisjes te misleiden, door van hare ligtgeloo-
vigfheid misbruik te maken, is wel het ver-
foeijelijkste, dat men zich in eenen man of
jongeling kan voorstellen: „Maar viel onze
Jonker zoo peilloos laag?" vraagt men wel-
Vervolg.
„'t Vriest", zei Loes, „misschien kunnen we
schaatsenrijden! *k Had het juist zoo leuk ge
vonden, om mee te helpen pakken, en ik. ge
loof, dat tante het wel goed gevonden zou heb
ben ook, maar die vervelende Ka wilde het
niet!"
„Wie is Ka?" vroeg Grootvader glimlachend.
„Tante's meid, óók zoo'n knorrepot," zei
Loes, met een blik op juffrouw Jansen, Deze
hielp juist Henk met de koffie, dus merkte ze
gelukkig niet.
„Wanneer komen jullie koffers, Louise?"
vroeg juffrouw Jansen.
„Morgen, maar zegt n asjeblieft Loes!"
„Waarom? Je beet toch Louise, zoo ben je
toch gedoopt! En zoo behoort het ook. Al die
moderne afkortigen tegenwoordig! Ik, kind,
heet Wilhennina, en ik werd vroeger ook al-
lijd zoo genoemd. Dat is tenminste een behoor
lijke naam".
3Ü mij op school heet een meisje ook zoo,
maar die wordt Willie genoemd, en 1c zal u
voortaan ook zoo noemen. Juffrouw Willie,
wat klinkt dat aardig", riep Loes opgetogen
Grootvader kon een glimlach niet weerhou-
ligt. Wij hopen, dat het vervolg dezer geschie
denis ons van het tegendeel zal overtuigen.
(1) Dit, en het volgende, mede ingevoegd.
(2) Weder ingevoerd.
Wordt vervolgd.
DE PAUW.
Wie kent niet den pauw, den trotschen vo
gel, met zijn waaiervormigen staart, vol
prachtige kleuren. Een pronkende pauw op
oen groote boerenhofstede is een schoon ge
zicht. Ook in een hertenkamp levert het dier
oen prachtige stoffeering. Het mannetje ten
minste. het wijfje kan niet bogen op zulke
prachtige vceren.
In Vooi-Indië leeft de pauw in het wild, de
zelfde vogel, die in ons land als siervogel ge
houden wordt.
Van Ceylon tot in het voorgebergte van den
Himalaya-keten bewoont hij het heuvelachti
ge en me; laag houtgewas begroeide terrein.
Hij leeft daar van allerlei zaden, kevers, en
wonnen. Zelfs hagedissen van een paar deci
meter en kleine vergiftige slangen zijn voor
hom een gewilde lekkernij. Deze laatste om
standigheid is wellicht oorzaak, dat de een
voudige natuurvolken den pauw een zekere
vereering toedragen, want zij meenen, dat de
pauw ongevoelig is voor de uitwerking van
gitfigo slangenbeten.
Nu is waarschijnlijk geen enkel dier im
muun voor slangengift, ook de egel niet, waar
van het vaak beweerd wordt.
De zaak is waarschijnlijk zoo, dat sommige
dieren de noodlottige slangenbeten weten te
ontwijken. Voor een ogel met zijn scherpe ste
kels is dit nog al gemakkelijk te begrijpen. En
voor vogels in 't algemeen geldt,, dat de sl&n-
genbeet vaak verloren gaat in het dichte vee-
rendek, waardoor het lichaam beschermd
werdt. Bovendien staat oen pauw en ook
vele andere vogels verkeeren in een dergelij
ke omstandigheid tamelijk hoog op zijn-
pooten, terwijl die pooten een leerachtige huid
hebben. De slangenbeet heeft niet tot gevolg,
dat een bloedader geraakt wordt. En dus kan
het gif zijn schadelijke werking niet verrich
ten. Vandaar dat pauwen met succes slangen
aanvallen. De stevige snavel hakt do kop stuk
en een groot deel van het slangenlichaam
wordt opgepeuzeld. M.
O, DIE SPELLEND.
Er is de laatste jaren nog al eens wat ge
schreven over onze spelling. En er wordt veel
geijverd om de spelling te vereenvoudigen.
Maar ook heel vroeger schijnt over de spel
lingkwestie heel wat te doen geweest te zijn.
den. Henk keek verlegen, als schaamde hij
zich voor z'n grappig brutaal zusje, en juf
frouw Jansen was woedend.
„Hoe durf je zoo brutaal te zijn? Je moet Iee-
ren, wat eerbiediger tegenover andere men-
schen te zijn! Begrepen? En ik verbied je
eens en voor altijd, om mij juffrouw Willie te
noemen!"
Loes haalde haar schouders op. „Met ouder-
wetsche menschen valt niet te praten", mom
pelde ze.
„Nu is 1 genoeg, Loes", zei Grootvader ge
streng, „je hebt goed gehoord, wat juffrouw
Jansen je daar gezegd heeft. Ze heeft groot ge
lijk en als ik jou was zou ik met In 't vervolg
maar wat inbinden. Verstaan?"
„Je Grootvader, maar u moet niet boos wor
den", zei Loes, grootvader liefkoozend met een
kleverige jamvinger over zijn hoofd strijkend,
„Nu moesten jullie samen wat in den tuin
gaan, kinderen", zei Grootvader na de koffie,
„ik ga altijd om dezen tijd een dutje doen en
de juffrouw zal, denk ik, wel geen tijd (hebben
om met jullie mee te gaan".
„Nee, ik heb geen tijd", zei juffrouw Jansen,
„maar ze kunnen samen toch wel gaan".
„Natuurlijk", zei Loes, ,wij gaan alleen, hè,
Henkie?"
't Was Februari en nog flink koud bulten.
We lazen tenminste van een dominee, die op
'n dorp in de buurt van Leiden zijn loopbaan
zou beginnen. In zijn vrije uren deed de gees
telijke herder aan oudheidkunde. Toen hij zijn
pastorie betrokken had, deed hij een inspec-
teireis door den tuin en vond daar achterin,
aan den kant van de sloot, die zijn tuin van
het weiland scheidde, een kleinen bouwval.
Slechts.een oude, half vermolmde deur was
nog als zoodanig te herkennen.
En wat het meest de aandacht van den pre
dikant trok, was een inscriptie op die deur. Er
stond nog vrij duidelijk te lezen:
D. I. T. L
S. E.
E. N. S. E.
C. R. E. E. T.
Dominee had dadelijk begrepen, dat dit la-
tijn moest zijn en hij schreef de woorden over
in zijn zakboekje.
Een poosje later zat hij op zijn studeerka
mer ijverig te zoeken naar de beteekenis van
de inscriptie. Na lange studie en onder 't roo-
ken van menige pijp tabak schreef hij ten slot
te een zeer geleerde dissertatie over de be
langrijk o vondst en zond zijn productie ter be-
oordoeling aan de literarische faculteit te Lei
den.
De Leidsche professoren waren het met de
verklaring van dominee niet eens. En ook on
derling verschilden ze van meening. Niet over
de eerste drie regols. Diti moest de datif van
„Dis" zijn. Ss beteekende „zich" en Eöse kon
niéts andere zijn dan „met" of„door het
zwaard." Hierover bestond eenstemmigheid,,
zoodat de eensluidende conclusie werd, dat
het opschrift gewaagde van iemand, die zich
met zijn zwaard aan den onderaardschen God
gewijd had; m.a.w. dat (hij zich overhoop ge
stoken had. Maar do laatste regel? Men kon
het niet eens worden. De een beweerde dat
Creet één woord was en oen samentrekking
van creavit. Een ander beweerde dat het cro-
naavit voorstelde. Een derde was van meening
dat men met tweo woorden te doen had: ere
en e t. Cre moest dair een verkorting zijn van
crepitaris, zoodat men lezen moest: -.„Kraken
de wijdde hij zich inet het zwaard aan Pluto
enDe rest ontbrak en zou misschien nog
ter plaatse te vinden zijn.
De hooggclaorde professoren gingen naar do
pastorie en met den dominee stond men wol
dra voor de oude deur. Maar een boerenjon
gen was hen nageloopen en juist zou ihet on
derzoek eer. aanvang nemen, toen hij het de
heeren overluid voorlas: „Dit is een secreet.
M
114MJM AUTO'S IN HET WERELDVER
KEER
Volgens een Parijsche statistiek bedroeg het
aantal auto's, dat iD de maand September in
de geciviliseerde landen in gebruik was,
10.922.278. Amerika kan op 't grootste aantal
bogen, terwijl 't aantal auVs in de verschil
lende Europeoscbe staten als volgt is: Enge
land 420.000 (1 auto op elke 110 inwoners),
„Heerlijk, zoo'n groote tuin", zei Loes, terwijl
ze overal rondkeek, „Wat is 't lang geleden,
sinds wij hier voor T laatst waren! Ga je mee
naar den vijver, Henk? Misschien is hij wel
zoo dik bevroren, dat we er op kunnen loo-
pen!"
„Ik vind koud", zed Henk, rillend in zij»
dikke jas. „Ik ging veel liever weer naar bin
nen
..Och wat, koud," lachte Loes' „vooruit maar!"
Er lag waarlijk al een laagje ijs op den vij
ver. maar 't was nog niet dik genoeg, om er
op te kunnen loopen. Maar Loes zei eigenwijs:
..*k Geloof, dat het dik genoeg is, hoor" terwijl
ze met de punt van haar sohoen op het ijs
tikte. Er kwam geen gaatje in.
„*k Zou er maar niet op gaan staan", ze!
Henk. „Als je er doorheen gaat, is 1 te laat!"
Maar Loes luisterde niet. Voorzichtig pro
beerde ze, om met haar eene voet op het ijs te
staan; haar andere voet bleef op den wal.
Toen wilde ze probeeren, om met haar beide
veeten op het ijs te gaan staan. Maar In het
kleine oogenblikje, dat ze haar andere voet op
tilde. zak*e ze door *t nog dunne ijslaagje naar
beneden. Haar eene voet was kletsnat, en zat
vol modder! O wee, wat een ongeluk? Wat
zou jufrfouw Jansen wel zeggen?
Wordt vervolgd.
Frankrijk 202500 (205), Duitschland 75.000
(733), Italië 35.000 (1125), Zwitserland 26500
(151).
DE HERINNERING.
Christiaan Rauch, de beroemde beeldhou
wer, schaamde zich nooit te bekennen, dat hij
van nederige afkomst was. Hij zotiht de gele
genheid niet er over te spreken, noch beroem
de zich op den tijd toen hij nog livreibedien
de was, doch bracht de gelegenheid het mede,
zoo schroomde hij niet dit punt aan te roeren
iets wat meerdere menschen nogal pijnlijk
vinden.
Op zekeren dag bad hij een uitnoodiging ten
hove ontvangen en reed hij naar het kasteel
in één der koninklijke rijtuigen, vergezeld van
den prins van Wittgenstein.
Misschien, zei Rauch, is het Uwe Hoog
heid bekend, dat mij reeds vroeger de eer is
te beurt gevallen dezen weg in uw gezelschap
af te leggen?
De prins gaf te kennen, dat hij zich daar
van niets herinnerde.
Nu, hervate de ander, vreemd is dat niet,
want het is 40 jaar geleden, en daarenboven
zat u in het rijtuig en ik stond er achterop.
DE SPOORWEGEN DER AARDE.
In 't jaar 1920 bezat Duitschland een spoor
wegnet van 58.148 'K.M., in 1913 daarentegen
een not van 63.730 KM. lengte. Frankrijks
spoorwognet groeide van 1913 tot 1920 aan van
51.188 tot 53563 K.M. De overeenkomstige ge
tallen voor Italië zijn 17.634 en 20.118 K.M. Het
Roemeensche spoorwegnet groeide van 3.763
aan tot 11.678 KM. Het geheele aantal K.M.
der spoorwegen van Europa steeg van 356.238
op 379.847 KM., in Amerika van 570.108 op
611.722, in Azië van 108.147 op 119.185, in Afri
ka van 44.309 op 5L881, in Australië van 35.418
op 38.071. De gezamenlijke lengte van alle
spoorwegen der aarde is dus van 1913 tot 1920
van 1.104.220 op 1.200.706 gestegen.
KINDERLIJKE LIEFDE IN DE DIEREN
WERELD.
De Eugelsche geleerde Jesse vertelde eon».
dat een zijner vrienden, toen hij 's avonds o^er
een weiland kwam, daar een schaar ratten
opmerkte, die blijkbaar aan het vertiuizen was
Hij hield zich stil en de g&nsche bende mar
cheerde voorbij.
Maar hoe groot was zijn verbazing, toen hij
een oude, blinde rat ontdekte, die het eene
eind van een stokje in haar bek hield, terwijl
eer. tweede bet andere eind in den bek geno
men had en zoo de blinde oude rat tot gids
diende.
Zoo vertelde een scheepsdokter, dat hij, eens
in zijn hut liggende, niet in slaap kon komen
en toen een rat bemerkte, die voorzichtig bin
nensloop en zich daarna verwijderde. Spoedig
daarop verscheen zij echter weer met een an
dere rat, die zij aan het oor leidde en die
blind scheen te zijn. Weldra kwam er ook nog
een derde rat bij, die de eerste hielp, door de
overal Aiggende beschuitkruimels op te zoeken
en voor den oude, waarschijnlijk den grootva
der der familie, neer te leggen.
Slechts wanneer de honger hen kwelt, var
liezen de ratten dit bewonderenswaardig in
stinct der kinderliefde of broederlijke gene
genheid en vallen zij elkaar aan.
HET NOORDELIJKSTE GEBERGTE DER
AARDE.
De Deensche geoloog Lauge Koch heeft op
de vijfde Thule-expeditie onder leiding van
Knud Rasmussen het uiterste Noorden van
Groenland doorvorscht en heeft thans een be
schrijving gegeven van het noordelijkste ge
bergte van onze aarde, dat zich tot op 8854 gr.
N.B. uitstrekt, dus op 720 KM. afstand van
den Noordpool ligt. Het is een deel van een
uitgestrekt gebergte van hoogen geologischen
ouderdom, dat zich in den voorhistorisrtien
tijd in een groote boog om het Noorden van
den Atlantischen Oceaan slingerde en dezen
van de Poolzee afsloot Overblijfselen van het
vroeger aaneengesloten gebergte worden nog
gevonden op de Noordelijkste deelen van de
Britsche eilanden, in Noorwegen, in een onder
zeesche bodemverhooging die van Scandinavië
over het Bereneiland en Spitsbergen naar den
Noordoosthoek van Groenland gaat en tenslot
te aan den Oostkust van bet ten Westen van
Groenland gelegen Grinnelland. De sporen van
dit, voor bet grootste deel in de zee gezonken,
zoogenaamde Caledonische gebergte kunnen
dns over een uitgestrektheid van ongeveer
5000 K.M., worden nagegaan. Het Noordelijk
ste deel is door bewegingen van de aardkorst
en de verwoestende krachten van het pool-
gletscherijs in den loop van millioenen jaren
in verschillende stukken verdeeld en door ve
le lange en diepe fjorden doorsneden.
GRIEKSCHE NAMEN.
Vóór of op den tienden dag gaf de Atheen
sche vader zijn zoon een naam. Dit recht kwam
hem toe en hem alleen, al mocht hij natuurlijk
den raad van zijn vrouw inwinnen. Bij het be
noemen, van hun kinderen gingen de oude
Grieken zeer zorgzuldig te werk. Oorspronke
lijk werd bijna steeds de naam van een god
heid in den kindernaam gevlochten. Men deed
dit in de overtuiging, dat daarin lag een ma
gisch vermogen tot afweer van het kwade.
Langzamerhand is h'erin verandering geko
men ,maar toch word de naam nog altijd als
een erfelijk geschenk toschouwd, niet ireer
van een Godheid,.naar van een familielid
meestal den grootvader. Maar ook de vorst of
vriend werden soms in die naamgeving her
dacht. Veelal krijgt het kind den naam van
den grootvader.
Zoo vindt men door heele geslachten heen
denzelfden naam terug. Oudtijds koos men
graag een naam, uitgaande op hippos (is:
paard, een herinnering aan de rossen van den
doodsgod Hades. De nakomelingen droegen in
hun naam steeds in een of anderen vorm de
herinnering aan hippos.
De stamvorm van een naam blijft vaak be
waard. Sophilos, waarin men sophia (is: wijs
heid) ontdekt, noemt zijn zoon graag Sophoc-
les, enz.
Bij verschil van meening tusschen man en
vrouw, ziet men soms gebeuren, wat Aristo-
phanes in zijn werk „Wolken" weer geeft. De
boer Strepsiades had zijn zoon graag Pheidon
of Pheidonides genoemd. Zijn vrouw evenwel
was een voorname dame en wil graag een
naam, waarin hippos voorkomt. De boer heeft
het recht zijn wil door te zetten, maar door
overleg worden zij het samen eens en de zoon
heet Pheidippideg. Aan beider verlangen is
hiermede tegemoet gekomen. M
KLEUR EN GEUR.
Het is een bekend verschijnsel, dat onder
scheidene dieren door hun natuurlijke kleur,
die merkwaardig veel overeenkomt met de
kleuren der omgeving, aan het oog van hun
vijanden ontsnappen. Denken wij maar aan
sommige rupsen, die bijna niet opvallen tus
schen het groen, aan vlinders, die in hun zit
tende houding met toegeslagen vleugels veel
op half verdorde blaadjes gelijken.
Bij sommige volgels is het ook heel sterk.
Jonge patrijzen, die zich plat op den grond
hrtbben gelegd, ontsnappen zelfs aan bet
scherpziende oog der roofvogels, als ze maar
zorgen zich niet te bewegen.
Maar wat misschien niet zoo algemeen be
kend is, een vogel heeft ook nog een andere re
den om stil te blijven zitten, als er een vijand
nadert. Wanneer hij zich niet beweegt, zijn zijn
huidporieën gesloten en geeft bij' geen geur af.
Hij ligt diis stil om aan den blik en aan het
reukorgaan van zijn vijand te ontkomen. M.
DUUR BOEK.
In den loop van deze week zal op een veiling
bij Sotheby te Londen een boek onder den ha
mer komen, dat zeldzamer wordt geacht dan
de eerste uitgaaf van Shakespeare, n.1. de Kil-
mar nock, uitgave van gedichten van Burns.
Elf jaar geleden bracht een exemplaar op een
veiling in New York meer dan 5000 dollar op
en men is zeer nieuwsgierig naar den prijs, die
thans aal worden bedongen. Burns zelf heeft
aan de uitgaaf van 1786, waarbij 600 exempla
ren werden gedrukt, slechts 20 pond verdiend.
De uitgaaf ging toen zóó slceht, dat de druk
ker tot den tweeden druk niet te bewegen was.
TEGEN DEN LANGEN ROK.
Het verbond van Amerikaansche vrouwen-
clubs, dat 300.000 leden telt, heeft op haar jaar-
lijksche bijeenkomst in het hotel Astor te New-
York in naam van de hygiëne en de veiligheid
geprotesteerd tegen den langen rok. Het ver
bond verlangt, dat de rok minstens 20 centi
meter van den grond blijft.
DE GROOTSTE VEELVRAAT.
Een koning zat met zijn kanselier, dadels te
eten en wierp de pitten daar, waar dó kanse
lier zat
Toen beiden klaar waren, zeide hij tegen
den kanselier:
Wat ben jij toch een veelvraat! Bij Jou ligt
een berg dadelpitten.
De kanselier gaf hem ten antwoord:
De grootste veelvraten, beschermer der
wereld, zijn de menschen, die noch dadels,
noch pitten overlaten.
DE VOETBAL-ZIEKTE.
Onderwijzer: „Wie versloeg de Phllistijnen?"
Wimpie, „Dat weet ik niet, meester, ik volg
alleen eerste-klas-clubs'.
OF HIJ EEN GEHEUGEN HAD.
Vader vertelde z'n vriend van 't goede ge
heugen van zijn jongen.
„Zou hij mij zich nog herinneren", vroeg de
vriend.
„Nou dat zal je zien, als we straks thuis
komen", zei de vader.
Toen de vrienden een nor later het huis
binnengingen, vroeg de vriend, na mevrouw
eerst gegroet te hebben, onmiddellijk naar den
zoon.
„Ken je mij nog, Bob?" vroeg de man vrien
delijk.
„En of, meheer", zei Bob, „u is do man, dien
pa verleden jaar ook eens meebracht, en toen
was ma zoo kwaad, dat ze in geen acht dagen
tegen pa gesproken heeft".
DA*S MODERN.
„Dus Clara heeft 'r engagement met dien
jongen dokter weer afgemaakt?"
„Ja, en wat denk je wel? Hij heeft niet al
leen al zijn cadeau x teruggevraagd, maar ook
nog een rekening ingestuurd voor zeven en
veertig visities!"
CONSULT!
Zou u denken, dokter, dat ik honderd Jaar
kan worden? Hoe oud bent u? Vijftig
jaar. Drinkt u? Neen. Rookt u?
Neen, Speelt u? Neen. Heeft u ojidere
ondeugden? Neen. Waarom wilt u dan
honderd jaar worden?
DE PESSIMIST.
d*Ergste plaag in deze tijden
Van verwording, haat en twist
Is de somb're onruststoker,
De verdwaasde pessimist!
Hoort 'em dazen van verwording,
Van een veel te zwaren plicht,
Met een aaklig, futloos lachje,
Op z'n uitgerekt gezicht! I
In gezelschap zwamt ie duister
Van z'n zware levensleed,
Of fungeert, vol kleffen weemoed,
Als de ongeluksprofeet.
En met schorre stemverheffing
Preekt ie met een bleek gelaat,
Dat de Westersche beschaving
Aan zichzelf te gronde gaat!!
In z'n dagelijksche leven
Werkt ie zuchtend voor z'n brood,
Als een late hond gaat huilen,
Vreest ie voor een snellen dood!
Mot z'n kinderen stoeit ie nimmer,
Stoeien kweekt soms levenslust,
's Avonds leest ie stapels kranten,
IJslijk is ie in z'n rust!!
Alles weet ie meestal beter,
Voor z'n vrouw is ie een strop,
Hij is meester in het tappen
van een hatelijke mop!
Om wat schrale winst te boeken,
Doet ie stiekem soms gemeen,
Niemand deugt er in zijn oogen,
Dan hijzelf en hij alleenl!
Als ie van de honderdduizend
Meesnoept uit de loterij,
Noemt ie de gewone korting,
Diefstal en bedriegerij!
Voelt ie zich in z'n fortuintje
Uittermate zwaar bezocht,
Dat ie dit keer maar een „tientje"
En geen „halfje" had gekochtII
Hopelooze duisterlingen,
Misproductelijk geslacht,
Staak dat ondermijnend wroeten
En die waanideeën-jacht!
Zoek de zon bij al je streven,
Lach je doffe hersens frisch,
Sta als kerels in het leven,
Neem de wereld zoo ze is!!!
Oct. 1922. KROES.
Nadruk verboden.