ROMMELKRUID. 6ii Grootvader. Even lachen. geheel hart weder op, en dat wel met eenen eed bij den witten Paal, of heiligen Put, en dit waren destijds al zeer gewigtige eeden. Diegenen onder de jonge dochters, welkt, meer doorzigt (hadden, of wel, wier zenuwen niet zoo ligt aangedaan werden, ge volgelijk zich niet zoo spoedig aan haar gevoel overga ven sloegen geen acht op zijne betuigingen, of spotten mot zijne hevige liefdevlam: „Hoor, jonker!" zeide eens eene van haar, .wanneer ,/iie vlam u over acht dagen nog niet geheel „verteerd heeft, dan zullen wij nader spre ken", en ging lachende heen. Zij daarentegen, die meer ijdel dan teeder- gevoelig waren, vonden zich niet weinig ver eerd, wanneer zij zich, in gezelschap, door den bevalligen jonker gevleid zagen; maar, onder vier oogen, bragten zij hem het ongerijmde zijner geloften, op grond van het verschil hun ner geboorte, onder het oog; en, wanneer hij dan bij den Wtiten Paal zwoer, dat hij, enkel ter liefde van haar, rang en vermogen zou willen opofferen, dan gaf men hem, hoezeer men niet het minste geloof aan zijnen eed hechtte, echter hoop, -ten einde nog laDger door hem aangezocht, en met onderscheiding behandeld te worden; in zijne afwezendheid evenwel dreef men den spot met hom. Oneindig meer onheil stichtte dit zijn onna denkend en wispelturig gedrag, op het hart van die geheel vrouwelijke wezens, wier har ten, om zoo te spreken, van het zachtste zui verste leem gevormd, en dus geheel rein zijn; wier zenuwen, even als gespannen snaren, bij de minste aanraking, ja, bij het tokkelen zelfs van andere, reeds trillen, en denzelfden toon aannemen,; wier teeder gevoel bijna altoos het verstand vooruit snelt; die zoo geheel aan ha re bestemming beantwoorden, dat zij volko men het tegenboekl van regtschaperie man nen zijn, en alleen geschapen schijnen, om dat gene aan te vullen, wat hun, om gelukkig te zijn, ontbreekt; die dan, wanneer de man nog naauwlijka acht slaat, reeds geheel overtuigd zijn, maar dan ook reeds alle hoop, alle geloof opgeven, wannoer de man rog maar twijfelt; die zoo weinig besef van ontrouw voeden, dat het haar onmogelijk is, dezelve in anderen te vooronderstellen; die, opregt als de duiven, niet in staat zijn om te veinzen, en daarom, door de roerende taal eens minnaars, die liefde huichelt, getroffen, hem weldra verhooren, en zich dan zoo geheel aan het beminde voorwerp knnnen hechten, dat zij, hoe schijnbaar zwak ook, zich op eenmaal sterk genoeg gevoelen, om voor en met hetzelve, vernedering, armoe de, vlugt, vervolging, gevangenis, ja zelfs den dood te ondergaan, en deze vaste beradenheid op grond der duurste eeden, ook gereedelijk in den minnaar vooronderstellen. Dusdanige meisjes te misleiden, door van hare ligtgeloo- vigfheid misbruik te maken, is wel het ver- foeijelijkste, dat men zich in eenen man of jongeling kan voorstellen: „Maar viel onze Jonker zoo peilloos laag?" vraagt men wel- Vervolg. „'t Vriest", zei Loes, „misschien kunnen we schaatsenrijden! *k Had het juist zoo leuk ge vonden, om mee te helpen pakken, en ik. ge loof, dat tante het wel goed gevonden zou heb ben ook, maar die vervelende Ka wilde het niet!" „Wie is Ka?" vroeg Grootvader glimlachend. „Tante's meid, óók zoo'n knorrepot," zei Loes, met een blik op juffrouw Jansen, Deze hielp juist Henk met de koffie, dus merkte ze gelukkig niet. „Wanneer komen jullie koffers, Louise?" vroeg juffrouw Jansen. „Morgen, maar zegt n asjeblieft Loes!" „Waarom? Je beet toch Louise, zoo ben je toch gedoopt! En zoo behoort het ook. Al die moderne afkortigen tegenwoordig! Ik, kind, heet Wilhennina, en ik werd vroeger ook al- lijd zoo genoemd. Dat is tenminste een behoor lijke naam". 3Ü mij op school heet een meisje ook zoo, maar die wordt Willie genoemd, en 1c zal u voortaan ook zoo noemen. Juffrouw Willie, wat klinkt dat aardig", riep Loes opgetogen Grootvader kon een glimlach niet weerhou- ligt. Wij hopen, dat het vervolg dezer geschie denis ons van het tegendeel zal overtuigen. (1) Dit, en het volgende, mede ingevoegd. (2) Weder ingevoerd. Wordt vervolgd. DE PAUW. Wie kent niet den pauw, den trotschen vo gel, met zijn waaiervormigen staart, vol prachtige kleuren. Een pronkende pauw op oen groote boerenhofstede is een schoon ge zicht. Ook in een hertenkamp levert het dier oen prachtige stoffeering. Het mannetje ten minste. het wijfje kan niet bogen op zulke prachtige vceren. In Vooi-Indië leeft de pauw in het wild, de zelfde vogel, die in ons land als siervogel ge houden wordt. Van Ceylon tot in het voorgebergte van den Himalaya-keten bewoont hij het heuvelachti ge en me; laag houtgewas begroeide terrein. Hij leeft daar van allerlei zaden, kevers, en wonnen. Zelfs hagedissen van een paar deci meter en kleine vergiftige slangen zijn voor hom een gewilde lekkernij. Deze laatste om standigheid is wellicht oorzaak, dat de een voudige natuurvolken den pauw een zekere vereering toedragen, want zij meenen, dat de pauw ongevoelig is voor de uitwerking van gitfigo slangenbeten. Nu is waarschijnlijk geen enkel dier im muun voor slangengift, ook de egel niet, waar van het vaak beweerd wordt. De zaak is waarschijnlijk zoo, dat sommige dieren de noodlottige slangenbeten weten te ontwijken. Voor een ogel met zijn scherpe ste kels is dit nog al gemakkelijk te begrijpen. En voor vogels in 't algemeen geldt,, dat de sl&n- genbeet vaak verloren gaat in het dichte vee- rendek, waardoor het lichaam beschermd werdt. Bovendien staat oen pauw en ook vele andere vogels verkeeren in een dergelij ke omstandigheid tamelijk hoog op zijn- pooten, terwijl die pooten een leerachtige huid hebben. De slangenbeet heeft niet tot gevolg, dat een bloedader geraakt wordt. En dus kan het gif zijn schadelijke werking niet verrich ten. Vandaar dat pauwen met succes slangen aanvallen. De stevige snavel hakt do kop stuk en een groot deel van het slangenlichaam wordt opgepeuzeld. M. O, DIE SPELLEND. Er is de laatste jaren nog al eens wat ge schreven over onze spelling. En er wordt veel geijverd om de spelling te vereenvoudigen. Maar ook heel vroeger schijnt over de spel lingkwestie heel wat te doen geweest te zijn. den. Henk keek verlegen, als schaamde hij zich voor z'n grappig brutaal zusje, en juf frouw Jansen was woedend. „Hoe durf je zoo brutaal te zijn? Je moet Iee- ren, wat eerbiediger tegenover andere men- schen te zijn! Begrepen? En ik verbied je eens en voor altijd, om mij juffrouw Willie te noemen!" Loes haalde haar schouders op. „Met ouder- wetsche menschen valt niet te praten", mom pelde ze. „Nu is 1 genoeg, Loes", zei Grootvader ge streng, „je hebt goed gehoord, wat juffrouw Jansen je daar gezegd heeft. Ze heeft groot ge lijk en als ik jou was zou ik met In 't vervolg maar wat inbinden. Verstaan?" „Je Grootvader, maar u moet niet boos wor den", zei Loes, grootvader liefkoozend met een kleverige jamvinger over zijn hoofd strijkend, „Nu moesten jullie samen wat in den tuin gaan, kinderen", zei Grootvader na de koffie, „ik ga altijd om dezen tijd een dutje doen en de juffrouw zal, denk ik, wel geen tijd (hebben om met jullie mee te gaan". „Nee, ik heb geen tijd", zei juffrouw Jansen, „maar ze kunnen samen toch wel gaan". „Natuurlijk", zei Loes, ,wij gaan alleen, hè, Henkie?" 't Was Februari en nog flink koud bulten. We lazen tenminste van een dominee, die op 'n dorp in de buurt van Leiden zijn loopbaan zou beginnen. In zijn vrije uren deed de gees telijke herder aan oudheidkunde. Toen hij zijn pastorie betrokken had, deed hij een inspec- teireis door den tuin en vond daar achterin, aan den kant van de sloot, die zijn tuin van het weiland scheidde, een kleinen bouwval. Slechts.een oude, half vermolmde deur was nog als zoodanig te herkennen. En wat het meest de aandacht van den pre dikant trok, was een inscriptie op die deur. Er stond nog vrij duidelijk te lezen: D. I. T. L S. E. E. N. S. E. C. R. E. E. T. Dominee had dadelijk begrepen, dat dit la- tijn moest zijn en hij schreef de woorden over in zijn zakboekje. Een poosje later zat hij op zijn studeerka mer ijverig te zoeken naar de beteekenis van de inscriptie. Na lange studie en onder 't roo- ken van menige pijp tabak schreef hij ten slot te een zeer geleerde dissertatie over de be langrijk o vondst en zond zijn productie ter be- oordoeling aan de literarische faculteit te Lei den. De Leidsche professoren waren het met de verklaring van dominee niet eens. En ook on derling verschilden ze van meening. Niet over de eerste drie regols. Diti moest de datif van „Dis" zijn. Ss beteekende „zich" en Eöse kon niéts andere zijn dan „met" of„door het zwaard." Hierover bestond eenstemmigheid,, zoodat de eensluidende conclusie werd, dat het opschrift gewaagde van iemand, die zich met zijn zwaard aan den onderaardschen God gewijd had; m.a.w. dat (hij zich overhoop ge stoken had. Maar do laatste regel? Men kon het niet eens worden. De een beweerde dat Creet één woord was en oen samentrekking van creavit. Een ander beweerde dat het cro- naavit voorstelde. Een derde was van meening dat men met tweo woorden te doen had: ere en e t. Cre moest dair een verkorting zijn van crepitaris, zoodat men lezen moest: -.„Kraken de wijdde hij zich inet het zwaard aan Pluto enDe rest ontbrak en zou misschien nog ter plaatse te vinden zijn. De hooggclaorde professoren gingen naar do pastorie en met den dominee stond men wol dra voor de oude deur. Maar een boerenjon gen was hen nageloopen en juist zou ihet on derzoek eer. aanvang nemen, toen hij het de heeren overluid voorlas: „Dit is een secreet. M 114MJM AUTO'S IN HET WERELDVER KEER Volgens een Parijsche statistiek bedroeg het aantal auto's, dat iD de maand September in de geciviliseerde landen in gebruik was, 10.922.278. Amerika kan op 't grootste aantal bogen, terwijl 't aantal auVs in de verschil lende Europeoscbe staten als volgt is: Enge land 420.000 (1 auto op elke 110 inwoners), „Heerlijk, zoo'n groote tuin", zei Loes, terwijl ze overal rondkeek, „Wat is 't lang geleden, sinds wij hier voor T laatst waren! Ga je mee naar den vijver, Henk? Misschien is hij wel zoo dik bevroren, dat we er op kunnen loo- pen!" „Ik vind koud", zed Henk, rillend in zij» dikke jas. „Ik ging veel liever weer naar bin nen ..Och wat, koud," lachte Loes' „vooruit maar!" Er lag waarlijk al een laagje ijs op den vij ver. maar 't was nog niet dik genoeg, om er op te kunnen loopen. Maar Loes zei eigenwijs: ..*k Geloof, dat het dik genoeg is, hoor" terwijl ze met de punt van haar sohoen op het ijs tikte. Er kwam geen gaatje in. „*k Zou er maar niet op gaan staan", ze! Henk. „Als je er doorheen gaat, is 1 te laat!" Maar Loes luisterde niet. Voorzichtig pro beerde ze, om met haar eene voet op het ijs te staan; haar andere voet bleef op den wal. Toen wilde ze probeeren, om met haar beide veeten op het ijs te gaan staan. Maar In het kleine oogenblikje, dat ze haar andere voet op tilde. zak*e ze door *t nog dunne ijslaagje naar beneden. Haar eene voet was kletsnat, en zat vol modder! O wee, wat een ongeluk? Wat zou jufrfouw Jansen wel zeggen? Wordt vervolgd. Frankrijk 202500 (205), Duitschland 75.000 (733), Italië 35.000 (1125), Zwitserland 26500 (151). DE HERINNERING. Christiaan Rauch, de beroemde beeldhou wer, schaamde zich nooit te bekennen, dat hij van nederige afkomst was. Hij zotiht de gele genheid niet er over te spreken, noch beroem de zich op den tijd toen hij nog livreibedien de was, doch bracht de gelegenheid het mede, zoo schroomde hij niet dit punt aan te roeren iets wat meerdere menschen nogal pijnlijk vinden. Op zekeren dag bad hij een uitnoodiging ten hove ontvangen en reed hij naar het kasteel in één der koninklijke rijtuigen, vergezeld van den prins van Wittgenstein. Misschien, zei Rauch, is het Uwe Hoog heid bekend, dat mij reeds vroeger de eer is te beurt gevallen dezen weg in uw gezelschap af te leggen? De prins gaf te kennen, dat hij zich daar van niets herinnerde. Nu, hervate de ander, vreemd is dat niet, want het is 40 jaar geleden, en daarenboven zat u in het rijtuig en ik stond er achterop. DE SPOORWEGEN DER AARDE. In 't jaar 1920 bezat Duitschland een spoor wegnet van 58.148 'K.M., in 1913 daarentegen een not van 63.730 KM. lengte. Frankrijks spoorwognet groeide van 1913 tot 1920 aan van 51.188 tot 53563 K.M. De overeenkomstige ge tallen voor Italië zijn 17.634 en 20.118 K.M. Het Roemeensche spoorwegnet groeide van 3.763 aan tot 11.678 KM. Het geheele aantal K.M. der spoorwegen van Europa steeg van 356.238 op 379.847 KM., in Amerika van 570.108 op 611.722, in Azië van 108.147 op 119.185, in Afri ka van 44.309 op 5L881, in Australië van 35.418 op 38.071. De gezamenlijke lengte van alle spoorwegen der aarde is dus van 1913 tot 1920 van 1.104.220 op 1.200.706 gestegen. KINDERLIJKE LIEFDE IN DE DIEREN WERELD. De Eugelsche geleerde Jesse vertelde eon». dat een zijner vrienden, toen hij 's avonds o^er een weiland kwam, daar een schaar ratten opmerkte, die blijkbaar aan het vertiuizen was Hij hield zich stil en de g&nsche bende mar cheerde voorbij. Maar hoe groot was zijn verbazing, toen hij een oude, blinde rat ontdekte, die het eene eind van een stokje in haar bek hield, terwijl eer. tweede bet andere eind in den bek geno men had en zoo de blinde oude rat tot gids diende. Zoo vertelde een scheepsdokter, dat hij, eens in zijn hut liggende, niet in slaap kon komen en toen een rat bemerkte, die voorzichtig bin nensloop en zich daarna verwijderde. Spoedig daarop verscheen zij echter weer met een an dere rat, die zij aan het oor leidde en die blind scheen te zijn. Weldra kwam er ook nog een derde rat bij, die de eerste hielp, door de overal Aiggende beschuitkruimels op te zoeken en voor den oude, waarschijnlijk den grootva der der familie, neer te leggen. Slechts wanneer de honger hen kwelt, var liezen de ratten dit bewonderenswaardig in stinct der kinderliefde of broederlijke gene genheid en vallen zij elkaar aan. HET NOORDELIJKSTE GEBERGTE DER AARDE. De Deensche geoloog Lauge Koch heeft op de vijfde Thule-expeditie onder leiding van Knud Rasmussen het uiterste Noorden van Groenland doorvorscht en heeft thans een be schrijving gegeven van het noordelijkste ge bergte van onze aarde, dat zich tot op 8854 gr. N.B. uitstrekt, dus op 720 KM. afstand van den Noordpool ligt. Het is een deel van een uitgestrekt gebergte van hoogen geologischen ouderdom, dat zich in den voorhistorisrtien tijd in een groote boog om het Noorden van den Atlantischen Oceaan slingerde en dezen van de Poolzee afsloot Overblijfselen van het vroeger aaneengesloten gebergte worden nog gevonden op de Noordelijkste deelen van de Britsche eilanden, in Noorwegen, in een onder zeesche bodemverhooging die van Scandinavië over het Bereneiland en Spitsbergen naar den Noordoosthoek van Groenland gaat en tenslot te aan den Oostkust van bet ten Westen van Groenland gelegen Grinnelland. De sporen van dit, voor bet grootste deel in de zee gezonken, zoogenaamde Caledonische gebergte kunnen dns over een uitgestrektheid van ongeveer 5000 K.M., worden nagegaan. Het Noordelijk ste deel is door bewegingen van de aardkorst en de verwoestende krachten van het pool- gletscherijs in den loop van millioenen jaren in verschillende stukken verdeeld en door ve le lange en diepe fjorden doorsneden. GRIEKSCHE NAMEN. Vóór of op den tienden dag gaf de Atheen sche vader zijn zoon een naam. Dit recht kwam hem toe en hem alleen, al mocht hij natuurlijk den raad van zijn vrouw inwinnen. Bij het be noemen, van hun kinderen gingen de oude Grieken zeer zorgzuldig te werk. Oorspronke lijk werd bijna steeds de naam van een god heid in den kindernaam gevlochten. Men deed dit in de overtuiging, dat daarin lag een ma gisch vermogen tot afweer van het kwade. Langzamerhand is h'erin verandering geko men ,maar toch word de naam nog altijd als een erfelijk geschenk toschouwd, niet ireer van een Godheid,.naar van een familielid meestal den grootvader. Maar ook de vorst of vriend werden soms in die naamgeving her dacht. Veelal krijgt het kind den naam van den grootvader. Zoo vindt men door heele geslachten heen denzelfden naam terug. Oudtijds koos men graag een naam, uitgaande op hippos (is: paard, een herinnering aan de rossen van den doodsgod Hades. De nakomelingen droegen in hun naam steeds in een of anderen vorm de herinnering aan hippos. De stamvorm van een naam blijft vaak be waard. Sophilos, waarin men sophia (is: wijs heid) ontdekt, noemt zijn zoon graag Sophoc- les, enz. Bij verschil van meening tusschen man en vrouw, ziet men soms gebeuren, wat Aristo- phanes in zijn werk „Wolken" weer geeft. De boer Strepsiades had zijn zoon graag Pheidon of Pheidonides genoemd. Zijn vrouw evenwel was een voorname dame en wil graag een naam, waarin hippos voorkomt. De boer heeft het recht zijn wil door te zetten, maar door overleg worden zij het samen eens en de zoon heet Pheidippideg. Aan beider verlangen is hiermede tegemoet gekomen. M KLEUR EN GEUR. Het is een bekend verschijnsel, dat onder scheidene dieren door hun natuurlijke kleur, die merkwaardig veel overeenkomt met de kleuren der omgeving, aan het oog van hun vijanden ontsnappen. Denken wij maar aan sommige rupsen, die bijna niet opvallen tus schen het groen, aan vlinders, die in hun zit tende houding met toegeslagen vleugels veel op half verdorde blaadjes gelijken. Bij sommige volgels is het ook heel sterk. Jonge patrijzen, die zich plat op den grond hrtbben gelegd, ontsnappen zelfs aan bet scherpziende oog der roofvogels, als ze maar zorgen zich niet te bewegen. Maar wat misschien niet zoo algemeen be kend is, een vogel heeft ook nog een andere re den om stil te blijven zitten, als er een vijand nadert. Wanneer hij zich niet beweegt, zijn zijn huidporieën gesloten en geeft bij' geen geur af. Hij ligt diis stil om aan den blik en aan het reukorgaan van zijn vijand te ontkomen. M. DUUR BOEK. In den loop van deze week zal op een veiling bij Sotheby te Londen een boek onder den ha mer komen, dat zeldzamer wordt geacht dan de eerste uitgaaf van Shakespeare, n.1. de Kil- mar nock, uitgave van gedichten van Burns. Elf jaar geleden bracht een exemplaar op een veiling in New York meer dan 5000 dollar op en men is zeer nieuwsgierig naar den prijs, die thans aal worden bedongen. Burns zelf heeft aan de uitgaaf van 1786, waarbij 600 exempla ren werden gedrukt, slechts 20 pond verdiend. De uitgaaf ging toen zóó slceht, dat de druk ker tot den tweeden druk niet te bewegen was. TEGEN DEN LANGEN ROK. Het verbond van Amerikaansche vrouwen- clubs, dat 300.000 leden telt, heeft op haar jaar- lijksche bijeenkomst in het hotel Astor te New- York in naam van de hygiëne en de veiligheid geprotesteerd tegen den langen rok. Het ver bond verlangt, dat de rok minstens 20 centi meter van den grond blijft. DE GROOTSTE VEELVRAAT. Een koning zat met zijn kanselier, dadels te eten en wierp de pitten daar, waar dó kanse lier zat Toen beiden klaar waren, zeide hij tegen den kanselier: Wat ben jij toch een veelvraat! Bij Jou ligt een berg dadelpitten. De kanselier gaf hem ten antwoord: De grootste veelvraten, beschermer der wereld, zijn de menschen, die noch dadels, noch pitten overlaten. DE VOETBAL-ZIEKTE. Onderwijzer: „Wie versloeg de Phllistijnen?" Wimpie, „Dat weet ik niet, meester, ik volg alleen eerste-klas-clubs'. OF HIJ EEN GEHEUGEN HAD. Vader vertelde z'n vriend van 't goede ge heugen van zijn jongen. „Zou hij mij zich nog herinneren", vroeg de vriend. „Nou dat zal je zien, als we straks thuis komen", zei de vader. Toen de vrienden een nor later het huis binnengingen, vroeg de vriend, na mevrouw eerst gegroet te hebben, onmiddellijk naar den zoon. „Ken je mij nog, Bob?" vroeg de man vrien delijk. „En of, meheer", zei Bob, „u is do man, dien pa verleden jaar ook eens meebracht, en toen was ma zoo kwaad, dat ze in geen acht dagen tegen pa gesproken heeft". DA*S MODERN. „Dus Clara heeft 'r engagement met dien jongen dokter weer afgemaakt?" „Ja, en wat denk je wel? Hij heeft niet al leen al zijn cadeau x teruggevraagd, maar ook nog een rekening ingestuurd voor zeven en veertig visities!" CONSULT! Zou u denken, dokter, dat ik honderd Jaar kan worden? Hoe oud bent u? Vijftig jaar. Drinkt u? Neen. Rookt u? Neen, Speelt u? Neen. Heeft u ojidere ondeugden? Neen. Waarom wilt u dan honderd jaar worden? DE PESSIMIST. d*Ergste plaag in deze tijden Van verwording, haat en twist Is de somb're onruststoker, De verdwaasde pessimist! Hoort 'em dazen van verwording, Van een veel te zwaren plicht, Met een aaklig, futloos lachje, Op z'n uitgerekt gezicht! I In gezelschap zwamt ie duister Van z'n zware levensleed, Of fungeert, vol kleffen weemoed, Als de ongeluksprofeet. En met schorre stemverheffing Preekt ie met een bleek gelaat, Dat de Westersche beschaving Aan zichzelf te gronde gaat!! In z'n dagelijksche leven Werkt ie zuchtend voor z'n brood, Als een late hond gaat huilen, Vreest ie voor een snellen dood! Mot z'n kinderen stoeit ie nimmer, Stoeien kweekt soms levenslust, 's Avonds leest ie stapels kranten, IJslijk is ie in z'n rust!! Alles weet ie meestal beter, Voor z'n vrouw is ie een strop, Hij is meester in het tappen van een hatelijke mop! Om wat schrale winst te boeken, Doet ie stiekem soms gemeen, Niemand deugt er in zijn oogen, Dan hijzelf en hij alleenl! Als ie van de honderdduizend Meesnoept uit de loterij, Noemt ie de gewone korting, Diefstal en bedriegerij! Voelt ie zich in z'n fortuintje Uittermate zwaar bezocht, Dat ie dit keer maar een „tientje" En geen „halfje" had gekochtII Hopelooze duisterlingen, Misproductelijk geslacht, Staak dat ondermijnend wroeten En die waanideeën-jacht! Zoek de zon bij al je streven, Lach je doffe hersens frisch, Sta als kerels in het leven, Neem de wereld zoo ze is!!! Oct. 1922. KROES. Nadruk verboden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 14