ROMMELKRUID. x x Bij Grootvader. Even laehen. wijze in de war helpen, terwijl Hoflaan zich voorbehield, om naar gelang der omstandigheden net zijne te doen. Inmiddels wilde het toeval, dat een fraai jong paard, hetwelk des jonkers vader van het bestuur aczer plaats, voor zün vrij heerlijk regt in het aanstellen van een plaatselijken sekretaris, had overgenomen, juist nu zou afgeleverd worden hetzelve behoonie den vader van onzen Hoogland; van daar, dat de laatste de eer had, dil scRoone moedige dier thans den 'vrijheer aan te bieden. Zoodra deze zich met hetzelve op het binnen plein bevond, kwam het geheele gezin naar builen, om het te bczigtigen- ook de jonker werd afge roepen. „Welnu, mijn zoon," sprak de Heer, „wat xluiM u van dit paard?" „Ik herinner mij „niet, immer zulk jecn gehoon paard gezien te „hebben," antwoordde de jonker. „Welaan, mijn „zoon, „vervolgde de Heer, ,het kost mij een „voorvaderlijk regt, dat enkel te uwen ge valle opofferde; bestijg het, het is het uwe." De jonker beschouwde het met innig welgevallen; en zelfs zijn pikeur, een oude grommigo Waal, die (zoo als vele vreemdelingen, welke hier hun brood vinden) nimmer iets goeds in dit ellendige land vond, moest weldra betuigen, dat dit het schoonste en leerzaamste paard was, dat hij ooit gedresseerd had. Jenne, verrekijker, belcediging, duël Hek na. ja alles was nu vergelen, Hel paard wera prachtig gezadeld en getoomd. O, hoe schoon stond dat roodlederen hoofdstel, mc4 eene groene pluim tusschen de ooren, en gouden rozetten aan den fieren kop. Hoe fraai dat kar- mozijnroode Huweclen dekkleed, met gouden franje: en hoe schitterde alles, toen de welgemaak te jonker hetzelve in groot costuum besteeg. Hoe regt ridderlijk stonden hem die grijze hoed, met vederen van allerlei kleuren; die kostelijke kanten kraag; dat groene Cu woel en opperkleed, met gou den belegsels, borduursels en garneerselsdie witte satijnen mouwen, met gouden strepen; die witte gordel, met gouden kwasten; die zesdubbele Kuden ridderketen; die zwarte fluweel en draag- nd; dat lange ridderrapier, met schitterende steenen ingelegd; die fijne lederen handschoenen, met groote kappen, en eindelijk die gele laarzen, met vergulde sporen. Alle omstanders betuigden, dat zij nimmer jets schooncr gezien hadden. Nu reed de jonker al trippelende, de voorpoort uit, en ook hier trok bij aller oogen tot zich. Terwijl hij nu eens ach zeiven, en dan weder rijn paard met welgevallen aanschouwde, was hij ongemerkt den witten Paal genaderd. „O, hadde ik „ook zoo een paard," zeide een anno knaap bij 4. Kruisraadsel. Vul in: X - X X X X X X X X X X 1. een medeklinker. 2. eert jong schaap. 3. een voetbeklceding. 4. een stad. 5. iets, dat ons meel geeft. 6. een telwoord. 7. bcL ü.DU(.njiI>iOr. Oplossingen zenden naar L. Roggeveen, Nieu we Rijn 49, Leiden. NAAR SCHOOL. Voor "t eerst gaat Jan naar school toe. Parau ïtig stapt hij heen. Moe zfegt: „Ik zal je brengen!" Maar Jan vraagt: „Moesje, neen, Laat mij alleen naar school gaan. 'k Ben nu niet meer zoo klein. 't Zou, als u me kwam brengen, Zoo kinderachtig zijn!" Te midden van de kindren Zit Jantje flink en recht, t'.n iuis'irt nu vel aanda. Naar wat de juffrouw zegt. Dan moet hij streepjes maken, Heel netjes op een rij! Hij doet het keurig netjes,.. En eensklaps roept hfj blij: zich zeiven, echter luid genoeg, om door den jonker gehoord te worden. Deze zag op, en zuchtte; zijn oog viel op den witten Paal: hij her-* innerde zich het tweegevecht, en dacht tevens aan den dood. Aan den hoek van de Heerestraat en het Ver laat, kwam hem Michaël, die met zijne Helena een wandeling deed, tegen. Deze, niemand in de nabijheid ziende, welke nem konde hooren, zeide, in het voorbijgaan, tegen den jonker, terwijl hij op zijnen degen wees„Welligt bereidt morgen een „ander uw paard." Dc jonker wendde rijn hoofd af, maar zweeg, en heelde. Tegen over de Bier kraan (1) ontmoette hem Hoogland„Een woord, mijn vriend," riep de jonker zeer demoedig: „ik „was dezen morgen zoo zeer met bezigheden „overladen, dat ik geene gelegenheid had, om uwe „zuster, wdkc reeds sinds gisteren hier is, te „verwelkomen; maar buitendien moet ik u nood zakelijk over iels spreken, en wel zoo spoedig „mogelijk, wijl er veel haast bij iswanneer kan „zulks gevoegelijk geschieden?" „Ik versta u", antwoordde Hoogland, „gij hebt zeker weder eene „onvoorzichtigheid begaan en nu zoudt gij' wel „wenschen, dat ik derzelver gevolgentrachtte „voor te komen. Dezen namiddag zal ik met mijne Zuster Ada een wandeling naar den witten PaaJ „doen, verkiest gij daar bij mij te komen?' „Gaarne, gaarne." antwoordde de jouker. heime lijk hopende, aat de wijze Hoogland hem uit dezen neteligen toestand zoude redden; ook zou hij alsdan de schoon© Ada zien. Hij reed nu meer opgeruimd de smalle laan in, welke hem in de Hoflaan bragt; doch op het oogenblik, dat hij' den hoek. die deze lanen met elkander verbond, wiidt omslaan, stond Sicco vóór nem; deze sloeg rijn schrikwekkende oogen op, en zeide: „Nog drie- „maal zeven dagen, -en Sicco leeft niet meer, „dan om zich eene vreeselijke wraak te verschaf fen, over de grieven, welke uw huis het mijne „aangedaan heeft, en tevens over het leed, dat „gij mijne dochter berokkend hebt." De jonker stamerde cenige woorden van verontschuldiging; maar' Sicco hoorde hem niet aan, en vervolgde zwijgend zijnen weg. N ufwas dan de maat van angstige gewaarwordingen in het hart des jonkers vol! De lust om nog langer met rijn naard te schitteren, ontzonk hem geheel; ^a, het hinderde hem zelfs nu, wanneer de voorbijgangers op zijn paard staarden, of zich tot op den grond toe voor hem bogen. Hij reed geheel mismoedigd naar huis. Wie weeL hoe menig pronker dezen of genen nederig gekleeden voetganger ergert, ja tot morren verleidt, wanneer hij nem, prachtig uitge dost, voorhij rijdt! maar kon men zien, hoe angstig het hart des jonkers menigmaien onder -,0 Moesje, koin-ecns kijken, Hoe mooi ik het al kan!" En. allo kinderen lachen Nu om die lomme Jan! M. I. iv. - „Neen", zei Loua hardop, „ik geloof er niets van!" „Waarvan?" vroeg Henk. De beide kinderen zaten in de voorkamer te lezen. Loes was na -een dag of wat hersteld van haar onvrijwillig bad, en ze mocht nu weer buiten «pelen, enz. Het was doorgegaan met vriezen. Beken en kanalen waren met dikke ijslagen bedekt en Loes en Henk had den flink geprofiteerd. Vooral Loes! Die reed als een volleerd© harcPrijdster. Henk moest af en toe nog al eens geholpen worden, maar nu deed hij hot al heel aardigi Nu was het avond. De kinderen zaten nu, dicht bij die kachel, elk met een boek voor zich te lezen. Hot was heel stil in de kamer. Grootvader, die de krant gelezen had, was in slaap gevallen. De krant was uit zijn han den gegleden en lag nu op den grond. Juffrouw Jansen was in de keuken bezig. „Nee", zei Loes nogeens, „ik geloof het niet!" „Maar wat geloof je dan niet?" vroeg Henk, een beetje ongeduldig. „Iets, waar kleine jongens geen verstand van hebben," antwoordde Loes, „maar toch wil ik je er wel iets van vertellen!" En toen vertelde ze Henk de heele geschiede nis van het mannetje dat ze in de gebloemde slaapkamergordijnen had. gezien, en dat haar wilde genezen van haar zucht tot tegenspreken en onvriendelijkheid. dat prachtige kleed klopt, waarlijk, men zoude hem zijne pracht niet misgunnen. Wordt vervolgd. (1). Deze stond waar nu de Bierkaai is. ALS DE VOS DE PASSIE PREEKT— Te Straatsburg woonde een visscher, die da gelijks uit visschen ging in den Rijn en andere wateren in de buurt. De man had een groot ge zin en moest hard ploeteren om de kost te ver dienen voor zich en de zijnen. Toen hij eens weer zijn netten uitgeworpen had' dicht bij zijn woning, zag hij de vette een den van zijn rijken buurman in 't wa'er zwem- hen. Hij overdacht, hoe ongelijk toch alles op de wereld was, hoe de een overvloed had van alles wat er maar te hegeeren viel, terwijl de ander met hard) werken nog gebrek moest lijr dfen. Hij begon daarover te philosopheeren en over de vraag, waarom hij de visschen in 't waters wel mocht vangen en de lekkere vette eenden niet. Zijn geweten werd door dat philosophee ren steeds inschikkelijker en ten slotte rede neerde hij ais volgt: Die eendten vangen do visschen in het water en slikken ze door. Dat mag, en ik mag ook de visschen vangen. En niemand schrijft mij voor welke visschen ik vangen mag. Dus moet het ook geoorloofd zijn de visschen te verschalken, die naar de maag van die eenden verhuisd zijn. Nu was onze visscher klaar en den volgen den dag bond hij stukjes spek aan lange touw tjes. die hij in 't water wierp. De eenden kwa men er op af en slikten de stukjes spek in. waardoor zij natuurlijk gevangen raakten. De visscher palmde de touwtjes in .en ging met zijn buit naar hui». Daar werden do lekkere houtjes klaar gemaakt en het gezin, dat weinig of geen weelde kende, smulde van het heerlij ke vleesch. De buurman kon zich met dezen gang van zaken niet vereenigen en klaagde den visscher bij den rechter aan en tot straf voor zijn ver grijp aan den eigendom van zijn buurman mocht hij geruimen tijd in dè gevangenis brommen. Toon zijn straftijd om was, werd hij weer in „Ja, dat is weï noodig", zuchtte Henk. „Nou, jij hebt 'anders over mij heelemaal niet te klagen, zou ik zoo zeggenant woordde Loes op on vriend el ijken toon, maar eensklaps hield ze op en bedacht, dat ze nu zoo waar al weer iets onaardigs wilde zeggen. Ze keek Henk eens aan en zei toen zacht: „Och, luister maar niet naar me! Ik meen 't zoo erg niet 1" Henk keek haar eventjes met verbaasde oogen aan. Loes zag het. Vroeger zou ze ge zegd hebben: „Kijk voor je!" of .„Ik! heb je toch niet geroepen?' maar nu bedwong ze zich en zei niets. „Ja", dacht ze, „het lijkt toch wel, dat dokter Bloêmgordijn gelijk gaat krijgen. Wat is dat. vreemd! Dat had ik nooit gedaeftt! Vreemd! Zou ik nu nooit meer onvriendelijk en onge hoorzaam zijn?" Zoo dacht ze nog een poosje döor, terwijl Grootvader nog steeds dommelde, en Henk las. Daar kwam juffrouw Jansen de kamer bin nen. „Naar bed, kinderen, 't is al bijna half negen, dus méér dan tijdl" zei ze. „Hè juffrouw", zei Loes, „ik heb geen maar plotseling hield ze op. Ze had willen zeggen: „Ik heb heelemaal geen zin, om naar bodi te gaan. Ik zit net zoo prettig te lezen, en ik doe het niet!" Maar ze zei: .„Goed juffrouw, ik ga al!" En toen verwonderde ze zich er al weer over dat ze zoo gehoorzaam was. Toen ze in bed' lag, dacht ze: „Dokter Bloêm gordijn had gelijk!" En ze keek naar de gordij nen, of ze hem ook zag. Maar het was donker in de kamer. Toen vielen haar oogen dicht Wordt vervolgd. vrijheid gesteld. Hij zat op een goeden dag in zijn hut te peinzen en te philosopheeren over den eigendom en zijn rijken buurman die hem nog geen paar vette eendien gunde. Daar kwam een schilder zijn hut voorbij, aan wien bij de heele geschiedenis vertelde. De schilder had medelijden met den armen visscher en besloot hem te helpen. Hij schilderde op een bord een vos, die de passie preekt voor een aantal een dien rondom hem. Dit bord kwam boven de deur van de hut le hangen met een bijschrift, waaruit bleek, dat men er lekkere gebakken visch kon eten. Van dien dag af mocht de visscher zich ver heugen in een zeer druk bezoek van zijn eet huis. Vooral des Zondags was het aantal be zoekers, dat bij hem kwam om gebakken visch te eten, bijzonder groot. De zaken floreerden zoo goed, dat het niet lang meer duurde, of de oude hut maakte plaats voor een betere en grootere woning. Maar het uithangbord met den vos, die de passie preekt, bleef natuurlijk ook aan de nieu we herberg als herkenningsteeken hangen. M. VISCHNESTEN. Vogelnesten kent iedereen, maar van visch- nesten zal menigeen nooit eerder gehoord heb ben. En geen wonder, want het is algemeen bekend dat de visschen weinig zorg besteden aan hun eieren. Zij zoeken aan den oever'dar wateren de meest geschikte plaatsen uit en leg gen daar de eitjes, gewoonlijk kuit genoemd. Kuitschieten is de geijkte termen. Maar verder strekt zich de zorg ook niet uit. De zonnewarm te broedt de eitjes uit en de jonge vischjcs zijn van de geboorte af aan bun lot overgelaten. Geen wonder dus dat een groot aantal spoedig omkomt te middten van de menigvuldige wa terroofdieren. Het groote aantal eieren dat een visch aan den oever deponeert sommigen zelfs millioenem is oorzaak dat niet alle jon ge vischjes een prooi worden van hun vijanden Waar zooveel millioenen zijn zullen allicht verscheidene het leven houden. Toeft zijn er ook enkele vischsoorten, die meer zorg aan hun kroost berieden. Daar is bijv. een Zuid-Ameiikaansche visch, de doras. Die maakt zich een kunstig nest van gras en plan- tenvezels, dat tusschen de waterplanten beves tigd wordt. Het bolronde nest raakt met hel bovenste gedeelte de oppervlakte van het wa ter en heeft aan de onderzijde een kleine ope ning, waardoor de moedervisch toegang tot het nest krijgt. In dit nest legt zij haar eieren en bewaakt die zorgvuldig, evenals de jonge vischjes, die na eenigen tijd te voorschijn ko men. Zij worden met de grootste teederhei 1 verzorgd zoolang, tot ze zelf in staat zijn in hun onderhoud te voorzien. Wordt het nest door een of anderen vijand bedreigd, dan schiet de visch met kracht uit de opening van het nest. Met de scherpe vin- slralen (stekels) kan zij een vijand gevoelige prikken aanbrengen, eir dien zoo terug laten deinzen. M. DUURZAAMHEID VAN BONT. De duurzaamheid van bont moot men niet uitsluitend, en mischien zelfs niet in de eerste plaats, afmeten naar den inkoopsprijs. Herme lijn en Chinchille, welke tot de allerduurste bontsoorten behooren, bewijzen dit afdoende. Hermelijn heeft een levensduur van 25 jaren, chinchilla van 15 jaren, terwijl daarentegen de goedkoop ore shunks, welke afkomstig is van de stinkbunsing, het wel 70 jaar uithoudt, en het beverbont zelfs 90 jaren. Over 't algemeen is de pels van den zee-otter het duurzaamst; deze blijft 100 jaren goed. Daarop volgep, die van den zeehond met 75, van den Amerikaan- schen wezel met 70, van den Persiscften vos met 65, van het sabeldier met 60, van den zil vervos met 40, van het oppossum met 37, van den lynx met 25, van een eekhoorntje met 25 en van het konijntje met 5 jaar. Daarbij moet wor den opgemerkt, dat de duurzaamheid van het bont aanmerkelijk verminderd wordt, wanneer d'e natuurlijke kleur door een kunstmatige wordt vervangen, hetgeen vaak geschiedt, om aan modegrillen te voldoen. Het verschil in duurzaamheid kan dan wel 20 jaren bedragen. WIE KAN HET BEANTWOORDEN7 Eigens heeft een koe, gulzig! een zijden om slagdoek opgepeuzeld) en bovendien de spang doorgeslokt. Het beest stierf. Moet nu de eige nares van den omslagdoek .schadevergoeding betalen aan den eigenaar der koe? of moet de koeienhoeder worden aangesproken voor ?ijn onoplettendheid? Mag de eigenaar doek en speld' houden? of moeten die teruggegeven worden aan de -boerin? of worden ze eigendom van den slager? Kan een koe dievegge zijn vol gens de wet? En mag de boerin vergoeding vragen voor het bederven van haar doek? Het gerecht zit met de handen in het haar. VROEGRIJPHEID VAN MÜ.I.IAKDAIRS. Lombroso reeds heeft er op gewezen, dat milliardairs, evenals geniën, vroeg rijp zijn. Girard begon op zijn 10de jaar als scheeps jongen, Bennett op zijn 15e als letterzetter, Gould bad op zijn 15e jaar al een scheepswerf je, Ivnight werkte op zijn 8e al, in een spinne rij, Carnegie verdiende op zijn 12e 1 dollar 20 cent in een katoenfaibriek; „van dat geld", er kende hij altijd, „heb ik meer pleizier gehad dan van mijn latere millioenten". Menschen, die zich zoo vroeg kunnen ontwikkelen, zijn anderen altijd een leeftijd1 voor: vandaar hun gunstiger positie in de wereld. DE JAPANSCHE VROUWENBEWEGING. Sinds de opheffing van het verbod, dat de vrouwen van Japan belette deel te nemen aan politieke vergaderingen of lid te zijn van poli tieke vereenigmgen, neemt de vrouwenbewe ging in alle kringen der bevolking krachtiger toe dan men gedacht had. In verscheidene groo te steden des lands zijn vergaderingen belegd, waaraan de vrouwen in geweldigen getale doelt amen en waarop de volledige wettelijke en politieke gelijkstelling der vrouwen wordt gtWTselit. I'e leidster, Kubuschiso kreeg op dracht, dozen wmlcr een reis door Europa en Amerika te maken, teneinde de in deze we- relddecieri \erzamelde gegevens betreffende het vrouwenstemrecht te leeren kennen, en dozen mei het ocg op de vrouwenbeweging in Japan uit te werken. EEN UI UIT KAMPEN. De stad Naarden is 'n vesting. Ja, in m'n jonge jeugd leerde ik reeds dat Naarden een vesting is van een bijzondere soort; andere vestingwerken in ons vaderland dienen ter verdediging, nl. van de „Vesting Holland" of van de „Stelling Amsterdam", maar Naarden was 'n vesting van waaruit je den vijand, die vóór deze „Vesting" of „Stel ling" stond, in zijn flank of in zijn rug vallen kon. En als goed vaderlander was ik: op dat klei ne Naarden trotsch. Dacht vaak: laat de vijand maar koinen! Uit Naarden zullen we hem Toen. echter in den grooten oorlog zoo fft! fft in 'n hap de sterke StellingLuik genomen was, kreeg, wil ik wel zeggen, mijn vertrouwen in dat Naarden een eersten schok. En nu Colijn onlangs gesproken heeft! Nu is mijn vertrouwen weg. Zoo verliest men langzamerhand vele. illu sies zijner jeugd1ik had op Naarden torens gebouwd. Enfin: Naarden isi nog een vesting. En als zoodanig zijn er door de wet d!rie denkbeeldige kringen om de vesting heen ge trokken;; van 300 el, van 600 el en van 1000 el. Binnen den kring van 300 el mag niets ge bouwd. Tusschen die van 600 en- 300 el wel., maar alléén van hout, op «teenen onderstuk. Buiten de 600 el mag men alles bouwen net zoo men wil alleen als 't oorlog wordit, gaat dat alles 'pardoes tegen den grond. Nu, dat waagt men er op. En zoo wilde iemand 'n huls bouwen, van stéén, net op de grens van den1 middelsten en den buitensten kring. Hij naar dte genie. Stafkaart komt op tafel, 't Js een allerlastigst grensgeval. Hoe nauwkeurig de kaart ook is, beslist kan niet worden of 't huis tegeni de grens of er over komt. De man-der-genie wist raad. Hij geeft een „geniaal" advies. In vollen ernst: „Weet u wat? Bouw er het huis, ga gerust uw gang! Als 't er staat, dan meten we 't uit en blijkt dan dat het huis binnen verboden kring valt, dan breekt u 't weer af!" En al zoo is 'tniet geschied Gelukkig dat het militarisme nog niet ter zie le is, want dan zouden we zulke onsterfelijke moppen niet meer te genieten krijgen. HET PROBAAT MIDDEL, Abrahams kwam Goldstein'® kantoor binnen, juist toen deze bezig was zijn kluis open te maken. „Stoor ik je?" vroeg Abrahams. „Neen, maar ik kon mijn kluis niet open krijgen", zei Goldstein. „Stuur even naar de fabriek om 'n man netje". De man kwam en maakte d'e kluis open. „Meneer", zei de man, „wees nu verstandig en schrijf de cijfers in uw boek, dan kunt u *t ali.nl'W,..1 <ag «i. eens vergeten bent. Den anderen dag kwam Abrahams weer op het kantoor en vond' Goldstein in groote opge wondenheid. Hij kon weer niet in z'n kluis. „Kijkl dan in je boek, idioot!" riep Abrahams. „Jij bent 'n idioot", antwoordde Goldstein, kwaad, ,,'t boek ligt in de kluis!" HET JUISTE MIDDEL. Een sentimenteel-aangelegd jong vrouwtje liet voor elke lichte migraine of andere onbetee kenende stoornis d'en dokter komen. Op zekeren' dag liet haar echtgenoot haar kort vóór het diner een- grooten mand appelen thuis bezorgen. Onder het eten vroeg ze hem met haar lief- talligsten glimlach: Zeg, liefste, 'hoe kwam je op het idee me toch zoo'n massa appelen te sturen? Wel, was het antwoord. Ik dacht aan het oude recept: lederen dag een appel houdt dien dokter het huis uit. HEEL LOGISCH. Kleine Klara ,die pas een zusje had gekre gen, vroeg aan haar Mama of Sint Nicolaas haar een nieuwe pop zou brengen. Maar je oude pop is nog zoo goed als wat, antwoordde moeder. Nou, maar ik ben ook nog zoo goed als wat en toch hebt u een nieuw klein kindje gekregen, antwoordde Klara. NIET GOED GETROFFEN. Zij: Zeg, geloof je werkelijk, dat het een slecht voorteeken is, als je met dertien personen aan tafel zit? Hij: Nou, of ik. Het is me eens overkomen, dat ik' met dertienen aan tafel' zat. Een op het oog heel aardige jongedame zat vlak naairt me Zij: En stierf ze?.... Hij: Neen, ik trouwde met 'haar. LEVENSMOED. (Historisch.) In hun schuurtje, bij de bosschen, Zonder vuur en zonder licht, Met een wat verwezen lachje Op het moe eni bleek gezicht, Rekken ze hun schooiersleven In de trieste eenzaamheid En wanneer ze hong'rend sterven Is er geen die om hen schreit! Voor het kleintje, dat moet komen, Hébben ze geen bedje klaar En ze maakte baby-kleertjes Van d'r laatste boezelaar! Met een) angstig hart, vol zorgen, Uitgeworpen uit de stad., Wachten ze in hun tochtig schuurtje, De geboorte van hun schat. '•a Avonds gaan ze huiv'rend! slapen Op wat vunze bossen stroo, Kille regen lekt naargeestig Op hun trieste rommelzoo. En dan denken ze meewarig, Steeds nog voelen ze 1 gemis» Aan hun vorig armoe-kindje, Dat van kou gestorven is. Doo de maatschappij vergeten. Zonder hoop en zonder lach, Leven ze hun sloop end leven, Zonder steun, van dag tot dag! Zelden klagen ze hun zorgen, Niemand helpt hen in hun leed.... Omdat! haast geen mensch ter wereld, Iets van hun ellende weetl Vrienden hebben ze heel weinig, Och, voor hen heeft dat geen doel, Hij zit dagen stil te suffen ■In een wrakke leuningstoel. Zij loopt schuchter langs de huizen, Met een nette mantel an En vraagt kleurend om een aalmoes, i Omdat hij niet schooien kan 11 Arme, uitgeworpen tobbers, Zonder brood en middagmaal, Droeve, neergeslagen stakkers, Stumpers zonder ideaal, Rek je levens in je schuurtje En berooide moeder zing..... Zing er ook het wiegeliedje Voor je zwakke lieveling. Nadruk verboden. December 1922. KROES.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 12