DE WITTE PAAL of JEUNE.
m
m
Wt
m
m
m
m
m
m
m
w
m
De volf en de zeven geitjes.
DAMRUBRIE91.
li
9
9
9
is
ÜP
9
H
21
fü
m
9!
n
Even laehen.
beletsel. Toen kwam het Congres, in 1885, met
een wet, die de verwijdering gelastte van de
onwettige afsluitingen.
r.n de tijd der kleine landbouwers is aange
broken.
Overal, waar de grond het toelaat, komen de
pionier-boeren. Menige Europeaan, ook meni
ge Nederlander, heeft zich in dien tijd naar
Amerika ingescheept en is een welvarend land
bouwer geworden aan den anderen kant van
den Grooter* Oceaan.
De landbouw heeft na dien een groot deel
van het terrein veroverd, wat niet beteekent,
dat het veebedrijf verdrongen, is: het heeft zich
vervormd, het is meer individualistisch gewor-
Wat een verandering .teweeg gebracht door
de uitvinding van het prikkeldraad!
Nog zijn we er niet. De veeteelt bleef niet
zelfstandig. maar werd in de jaren daarna
door verschillende productiekrachten beinvn.ed
Uet waren vooral de vleeschfabrieken te Cbi-
cago en de spoorwegmaatschappijen, die inte
resse hadden bij het veebedrijf.
Eerst ging het vee levend naar de slachte
rijen, waardoor de spoorwegmaatschappijen
eer. gouden tijd meemaakten. Zij maakten hoe-
ge vrachten voor *t vervoer van het levend vee.
Maar do verbeteringen, de vervolmaking
van -de kooltechniek, bracht hierin weer veran
dering. De koeltechniek maakte het mogelijk,
dat het vee ter plaatse werd geslacht en dal
het vleesch in speciale koelwagefie naar de
vleesch fabrieken werd gezonden.
Daartegen verzetten de spoorwegmaatschap
pijen zich met alle kracht, want hierdoor kon
mot minder ruimte het vervoer plaats vinden.
Een geslachte koe neemt immers minder plaats
in dan een levend? En dus, zouden de veewa
gens gedeeltelijk waardeloos worden.
Door tarief machinaties hebben de spoorweg
maatschappijen wel getracht deze ontwikke
ling tegen te houden ,maar op den duur bleek
zulks niet mogelijk.
Het economisch meest zuinig systeem heeft
het gewonnen. En het vervoer van geslacht
2. Zet de volgende woorden zoodanig onder
elkaar dat van boven naar beneden gelezen
een plaats in Zeeland voor den dag komt.
Avond
Oester^
Bloem
Bollen
Kruik
Bram
Berg
N.B. Van elk woord één lettor gebruiken!
3. Vijf en vijftig en een 0; wolk stadje spelt
men zoo?
4. Met b ben. ik viscb; me* m bederf ik veel;
roet p vindt ge mij in de keuken; met t ben ik
een voorzetselmet z ben ik met slim.
Oplossingen zenden naar L. RoggeveeNieu
we Rijn 49, Leiden.
DRIE BOLLEBOOSJES.
„*k Ga maken net als vadertje",
Zegt Jan, ,.een schilderij,
Met gras en mooie bloemetjes
En schaapjes in de wei!"
„En ik", lacht vroolijk Tineke,
„Ik verf een groote koe!
Ate vader strakjes binnen komt,
Dan roep ik heel hard: „Boel"
En zacht klinkt 1 stemmetje van broer:
,.D maak een goote sjoot
Daar Stap ik jekkertjes dan in,
Met beide beentjes bjoot!" M. G.
Moeder Geit ging boodschappen doen naar
de stad. Ze moest zeep, koffie, en suiker halen.
Voor ze weg ging drukte ze haar zeven, kinder
tjes nog eens goed op het hart, dat ze goed
moesten oppassen,"
„Denk er aan, niet aan de messen komen;
die bijten!"
„Ja Moeder!"
F.n ook niet aan de lucifers; die branden!"
vee is tegenwoordig veel en veel grooter dan
van levend vee.
Het geslachte vee wordt tegenwoordig in spe
ciale schepen met de noodige koelruimte, zelfs
naar Europa Vervoerd. En zoo eten wij, voor
lageren prijs dan het eigen inlandsche vleesch,
het Amerikaansche, dat in bevroren, toestand
den Oceaan over gaat. M.
Michaêl werd door Sonoi, die zich over de
aanwinst van zulk een5 bekwaam en verbitterd
krijgsman verblijdde, terstond tot eersten hopman
benoemd. Hier tror Michaêl, tot zijn uiterste
verbazing Sicco, dien elkeen dood waande, aan
het hoofti eener bende woeste vrijbuiters, weder
aan. Lang twijfelde hij, of het dezelfde ware,
totdat Sicco hem zelf aansprak. Deze verhaalde
hem nu de gehcele toedragt der zaak. Hij kwam
er openlijk voor Uit, dat, hij alleen oorzaak was
van 'de branden, die er hadden plaats gehad. „Het
„deed mij innig leed," zeide hij, „dat zij £e-
„bluscht werden, en dus dat gevolg niet hadden,
„hetwelk ik, uit haat tegen den Heer en rijnen
„zoon, zoo gaarne gewenscht had. Uit spijt van
„niet in mijn oogmerk geslaagd te zijn, snelde ik
„ijlings naar het kerkhof van Haringhuizen, al-
„waar ik eenige doodsbeenderen verzamelde, en
„dezelve in mijne hut bragt; vervolgens stak ik
„die in brand, en nam met mijne dochter de
„vlugt. Wij maakten grooten spoed; doch, bij
„het doorwaden van een moeras, zeeg Jenne,
„door vermoeidheid en schrik bevangen, plotseling
„aan mijne zijde neder, en gaf den geest. Op
„eigene veiligheid bedacht, liet ik haar liggen,
„en Spoedde mij voort. Naderhand heb ik ver-
„nomen, dat men haar gevonden, en op een
„naburig kerkhof begraven heeft." „Alzoo is
„uwe dochter dan waarlijk dood?" vroeg Michaêl
met aandoening. „Ja," antwoordde Sicco, „rij
„is dood, maar haar vader, de oude Sicco, leeft
„nog, om zich over haren dood, een gevolg der
„Ja Moeder!"
„En pas ook goed op, dat je de schaar niet
'aanraakt; die prikt!"
„Ja Moeder!"
En zoo zei moeder Geit nog een heeleboel.
kleinigheden ens telkens antwoordden de geit
jes: „Ja; Moeder!"
Moeder ging. „Dag lieve kindertjes; denkt er
om; niemand! in huis laten, en vooral de wolf
niet, Begrepen?"
„Ja Moeder!"
Pas was moeder weg, of alle geitjes gingen
spelen, één met de messen, een ander met de
lucifers, een derde met de schaarallemaal
dingen, die moeder verboden had. O, wat wa
ren die leine geitjes ondeugend. Maar ze
zouden hun straf wel krijgen, let maar op!
De wolf had die moeder zien weggaan. Hij
likte zich de baard, gromde eens, en dacht:
,Jk ga die geitjes opeten. Ik heb honger! Mmm
wat zullen ze heerlijk smakenHij ging naar
het geitenhuisje en klopte aan.
„Wie is daar?" vroegen de geitje».
„Tk ben het, jullie moeder; doe maar open",
bromde de wolf.
„Neen, je bent onze moeder niet, die heeft
niet zoo'n zware stem. Je bent de wolf, en we
doen niet open!" zeiden de geitjea
De wolf ging weg; hij zocht bij de school een
paar stukjes krijt en at die op. Toen kreeg hij
een fijn stemmetje.
Hij ging weer naar het geitenhuiflje en klop
te weertik, tik, tik!
„Wie is daar?" vroegen de geitjea
„Ik ben- het, jullie moeder; doe maar open",
zei de wolf met zijn fijn stemmetje.
De geitjes keken elkaar aan. Maar één had
ander de reet van de deur gegluurd snr daar
de zwarte pooten van den wolf gezien.
Hij zei: „Neen, je bent onze moeder niet. Je
hebt veel te zwarte pooten",
De wolf ging weer heen. Hij liep naar den
molen, ei» smeerde zijn pooten vol meel, zoodat
ze spierwit zagen.
Toen klopte hij voor de derde maal aan
klop, klop, klop!
„Wie is daar?"
„grieven, mijn geslacht, mij zelve n, en haar,
„bijzonder door net geslacht van den Heer uwer
„plaats sinds j'aren aangedaan, te wreken. Nu
„leef ik regt in mijnen kring," wijl dezelve mij
„daartoe de middelen in de hand geeft. Men
„roemt, men bewondert mijnen móea en ijver,
„ter bevordering der goede zaak, zonder te we-
„ten, dat ik mij niet het minste bekommer,
„of de Paus nog langer zijne geestelijke magt in
„dit land zal uitoefenen, dan of de Prins, en al
„die geleerde schriftvormen, hem eenen vinger
„zullen afkappen. Neen, het is die edele wraak,
„waardoor mijn voorvaderen, de groote Mag-
„nusscn, zich zoo voordeelig onderscheiden heb-
„ben, toen zij het bloed van Noren, Kennemers
„en Sarracenen bij beken vol deden stroomen.
„Voorloopig wreek ik npj nu op eik, die van
„Hollandsenen of Kennemer adel is, terwijl ik
„den Frieschen adel mijne broederen noem, en
„dien bescherm. O, dat God of de satan, dat
„is mij om het even, eenmaal geve, dat 'die
„jonker, die mij mijne laatste hoop op herstel
ling van jnijnen naam ontnam, in mijne hah-
„den va 11e, of cUt ik daar ter plaatse aan mijnen
„wrevel den vrijen teugel moge vieren. Dan zal
„mijne wraak, alles, wat ik tot dus verre be-
dreef, de kroon opzetten; dan zal men weldra
„uit dat slot, hetwelk van de afbraak van den
,-burg mijner voorvaderen gedeeltelijk werd opge
bouwd, en waarop thans dat kostelijk marmer
„prijkt dat één mijner voorouderen van de puinen
„van Carthago derwaarts bragt, even als uit mijne
„hut, de vlammen zien opstijgen; en, o, dat
„men dan in deszelfs assche waarlijk beenderen
„mogt vinden, van hen, die hetzelve nu bezitten,"
Hier rolden zijne oogappelen zoo vreeselijk in
zijn hoofd, dat Michaêl er van schrikte. Toen hij
een weinig bedaard was verhaalde deze hem, om
welke oorzaak hij de aienst van Spanje verlaten
had. „Alzoo," hernam Sicco, „hebt gij ook bil-
„Hjke redenen, om u op hen, die u griefden, te
„wreken. Welaan, wij willen voortaanelkander,
„als broeders, in onze wraakoefeningen behulp-
„zaam zijn." En inderdaad, Sicco hield zich
bestendig bezig, met edellieden, welke niet va»
Frieschen oorsprong waren, te tergen, en hunne
„Ik ben het, jullie moeder, doe maar open!
piepte de wolf. Alle geitjes gluurden onder de
deur en zagen de witte pooten.
„Het is onze moeder", zeiden de geitjes en.
deden de deur open.
Maar o! wa; schrokken ze! De wolf stapie
grijnzend binnen! De geitjes vluchtten waar
ze konden: één in de stoof, één onder de tafel,
een. in de kast, een onder een stoel, een ach
ter kastje, éen in de klok. en éen in den
schoorsteen.
Maar de wolf had de eerste zes al heel gauw
te pakken en slokte ze levend met huid en
haar naar binnen.
De zevende kon hij niet vinden. Hij bromde
wat en» waggelde met zijn dikke buik naar bui
ten.
En *t zevende geitje bleef doodstil in den
schoorsteen zitten.
Na een pqpsje kwam moeder thuis. Ze zag
haar kindertjes niet, en aan de wanorde in de
kamer begreep ze wel, dat de wolf er geweest
was. Schreiend ging ze de kachel aanmaken.
Maar wat was dat? Hoorde ze daar niet pra
ten? Ze luisterde, ja waarl ijk: *t was of een
van haar kindertjes wat zei! Ja, daar. hoorde
ze 't weer.
..Mboder, moeder maakt *t vuur niet aan of
anders zal ,ik verbranden!"
Vlug doofde moeder *t vuur uit en daar
kwam een van haar kindertjes voor den dag.
Spoedig wist moeder Geit wat er gebeurd was.
Met een groote schaar gewapend, liep ze de
deur uit en vond de wolf liggen slapen. Voor
zichtig knipte ze hem de buik open endaar
sprongen de zes geitjes verheugd weer naar
buiten; ze hadden 't erg benauwd gehad! Toen
vulde moeder de buik van den wolf met stee-
nen en naaide hem dicht. Toen gingen moeder
en kinderen naar huis.
Na een poosje werd de wolf wakker. Hij had
dorst en liep naar de sloot om te drinken. Hij
bukte zich voorover, maartoen vielen de
steenen naar voren, de wolf viel in het water
enverdronk! Zoo kreeg hij zijn verdiende
loon!
woningen te vernielen; terwijl Michaêl het steeds nier welligt niet verwachten uitstap, tot onze
op de geestelijken gemunt had, omdat één hunner geschiedenis terug,
hem toegevoegd had, dat men lieden van zijn IX.
gevoelen geen woord behoefde te houden. Beiden 1
waren ook tegenwoordig, toen men de abdij van
Egmond, een geestelijk, maar tevens oud-adellijk
geslicht, vernielde, waardoor Holland's oude Kro-
nijken, nevens zoo vele andere oude handschriften,
verloren gingen, en de Vaderlandsche Geschie
denis, ja, het geheele rijk der letteren, een on
herstelbaar verlies leed. Zoo vonden dan Michaêl
en Sicco beide, onder eenen bevelhebber als
Sonoi, "(van wien Boomkamp, in zijne Geschie
denis van Alkmaar, zegt, dat Roomsch of gegoed
te zijn, bij hem eene onverdragelijkc zaak was)
gelegenheid, om aan "hunne wraakzucht bot te
vieren; onder eenen bevelhebber, die zoo
Hopman Krok, met het hoofdkwartier van
Sonoi, hier mede aangekomen zijnde, was nu
meer dan ooit in wrevelmoed ontstoken. Zijn
eerste weg leidde naar de woning des baljuws, al
waar hij als een woest krijgsman binnentrad. De
baljuw was gevlugt. Helena kwam hem te geraoet,
en schrikte voor zijn' woesten blik, welke echter,
bij hare verschijning, min of meer zachter werd:
„Uw vader is gevlugt," zeide hij, „en geene gees
telijken zijn ons meer in den weg: welaan, mijne
„Helena, wat kan ons nu langer wederhouden,
om ons, in spijt van hen terstond door eenen
predikant te aoen verbinden?" Helena trad van
TOCH IETS TE BEWONDEREN.
„De familie van. mijn vrouw heeft op alles
wat te zeggen. Er is maar een ding,- dat die lui
bewonderen."
„Wat dan?"
„Mijn keus van een vrouw."
vaak van hoogerhand vermaand werd, om zijne schrik terug. Op hare vraag, hoe hij, die voor
soldaten beter in toom te houden;' doch hij.
vreemd van den waren geest der zaak, die hij
verdedigde, was daar de man niet toe. Het
dezen gewoon was, alles bedaard te overwegen, nu
zoo zonder overleg kon te weik gaan? ant
woordde hij, dat het gebeurde, gevoegd bij zijnen
waar, hij was een dapper en beleidvol krijgsman, tegenwoordigen stand, hem noodzaakte, zoo en
wien de Prins, bij gebrek van bekwame opper- i niet anders te handelen. En toen Helena hem
hoofden, niet kon dhtberen; maar, aan den 1 onder het oog bragt, dat rij juist nu wel degelijk
andereu kant, een zeer wreed en schraapzuchtig verpligt was, zich omtrent hem .niet te overijlen,
aanvoerder, cue gaarne lieden als Sicco en Michaêl wijl zij zoo veel van zijne gepleegde wreedheden
Verzoeke alles betreffende deze rubriek te
zenden aan C. Amels Wz, Win kei.
Oplossing
PROBLEEM No. 2.
Auteur D. Kleen.
Wit: 3329, 42—37, 37-31, 47—41, 43-38. 27 9.
94, 4 35, wint.
Zwart: 24 33, 35 24, 26 37, 37 46, 46 32,
16 18, 12 2L
v~o gaarne
in dienst had, om zijne plannen uit te voeretL
Nadat Haarlem in de handen der Spanjaarden
viel, en deze zich gereed maakten, om nu Alk
maar te belegeren, ging Sonoi, in plaats van
zijne positie op de smalle landtong bij de Bever-
Oplossing
PROBLEEM No. 2.
Auteur D. Kleen
wijl rij zoo veel van zijne gepleegde
omtrent weerlooze menschen, gehoord had,, moest
de teleurstelling welke hij omtrent haar onder-OQ oo oi oc 1
vonden, en hem het hoofd op hoi gebragt had, ter L ^90 wint
verontschuldiging dienen. Hoezeer nu Helena ge- Zwart: Zo 28, 15 29, 40 20.
voelde, dat nare liefde voor hem, met wien zij
zoo vele genoegchjk uren had dóorgebragt, en
~IJ~~ uau uuui Ljtui r'i
wijk, te nemen, terug, en vestigde zijn hootd- dien rij nog wel voor verbetering vatbaar achtte,
kwartier te Schagen. Zoodra deze tijding zich in j nog niet geheel was uitgedoofd, kon rij echter
het leger verspreidde, was hopman Michaêl harte-niet besluiten, om in dezen toestand," waarin rij
lijk verheugd. Nu hoopte hij (in wien zich nu in de uiterste verlegenheid omtrent het lot van
Goede oplossingen, ontvangen van: A. Sloo-
ves Kz., Winkel, A. Wit, Lutjewinkel, P. de
Groot, Warmenhuizen, J. Vries, Keinsmerbrug,
J. Sterk, Hoogwoud, N. N„ Schagen.
die sluimerende trek in rijn karakter, welken wij
reeds in den beginne dezer geschiedenis schetste,
zoo geheel ontwikkelde) zich op den baljuw 4e
wreken, en Sicco werd, van blijdschap, bijna
zinneloos. Hij zwoer, dat er nu van dat geslacht,
dat hem en zijne dochter zoo vernederd had,
geene ribbe aan zijne wraak ontgaan, en van des
haren vader verkeerde, zich, zonder deszelfs toe
stemming, en wel door eenen predikant, met hem
te doen verbinden.
Zij verzocht dus tijd van beraad, tevens hem
demoedig biddende, dat hij toch rijn' geheelen
invloed en gezag zoude aanwenden, om de mis
handelingen, welke zijne manschappen gedurig
PROBLEEM No. 5.
Auteur N. N. te Schagen.
ZWART.
zelfs huis niet een steen op den anderen zoude onschuldigen en onweerbaren aandeaen, te keer
blijven. Dit strookte echter niet met het plan van te gaan„Bedenk, Michaêl," zeide zij, .dat hier
Sonoi: deze wilde juist op dat huis zijnen intrek maar zeer weinige vijanden van de zaak, welke
nemen, en voortaan zijne onderhebbende man-1 gij verdedigt, te vinden zijn; bedenk, dat dit de
schappen»beter in toom houden. Te dien einde liet. „plaats is, waar uwe wieg en bakermat stond;
hij den wraakzuchtieen Sicoo in den toren te
Egmond op den Hoef opsluiten, (alwaar dit mon-
„waar rij zoo menig genoegen genoot, en zoc
„dikwerf deeldet in de vermaken uwer school
ster in razernij stierf) en trok daarop naar I „en speelmakkers, van welke nog voo vele die u
Schagen. Hier vierde Sonoi, door eenen raad, „hoogachtten en beminden, aanwezig zijn, en uwe
welken men niet te onregt den naam van den
nieuwen bloedraad ggf ondersteund, aan zijne
schraapzucht en wreedheid den ruimen teugel,
door menschen, louter op vermoeden van ver
standhouding met den vijand, onmenschelijk" te
folteren (1). Sommige, hunner onschuld bewust,
stonden alles door; andere, door pijn gedrongen,
noemden maar iemand als deelgenoot op, en dit
was genoeg, om oök dezen te pijnigen. Nog
heden wijst men in de onderste kamer van het
westelijkste vierkant des kasteels de foltertui
gen aan, onder anderen, een' kleinen oven in
„En," zeide Michaêl, „waar men mijnen vader,
„na hem van rijn bestaan beroofd te hebben,
„dwong om te vlugten, terwijl men zijne goederen
„in beslag nam; waar men omtrent mii eene
Jplegtige gelofte verbrak, en mij honend weg
zond. Maarx" vervolgde hij, „om u, Helena
„beminde mijner ziel, om u- zal ik blies aan
renden, wat in mijn vermogen is, om mijn volk
„te beteugelen. Welaan, voldoe aan mijn ver
hangen, en zelfs uw vader zal niet vervolgd
.worden." Helena, wel wetende, dat dit laatste
den muur (2), tegen welken men die ongeluk- niet in^ zijne magt stond, verzoekt nogmaals uit-
kigen met de voeten - Maar hier beeft mijne stel. Hij vergunde haar lijd tot morgen; doch toen
hand. hier weigert rij mij de noodige hulp, hij kwam om haar besluit te vernemen, was zij
terwijl mijn hart, dat, bij het vermelaen der verdwenen. Zij had Ada, welke nu met Hoflaan
gruwelijke gezegden en daden van den vcrach- gehuwd was, en op de Terpen, even buiten deze
telijken Sonoi, reeds zoo veel ondervond, door plaats, woonde, met haren henarden toestand
deze alles overtreffende wreedheden met afgrijzen bekend gemaakt, en het was op voorstel van deze,
en tevens op aanraden van naren broeder Hoog-
1
(g
5
6
10
11
15
16
20
21
9
25
26
30
31
99
35
40
45
46
50
vervuld wordt, te meer, wijl dezelve bedreven
werden door menschen, welke zich Christenen,
en wel hervormde, dat is, in dezen zin, verbe
terde Christenen noemen; het ik ook al genoeg,
dat men nu nog, na verloop van zoo vele jaren,
tranen stort, wanneer men dezelve in de geschie- j zouae.
denissen leest.
Zoo gaf dan deze Sonoi (een vreemdeling),
benevens rijnen bloedraad, eenen tegenhanger
tegen het tafereel der martelingen, hunnen geloofs
genooten aangedaan;- en juist daardoor toonden
land, dat Helena besloot, om eenigen tijd bij
hare vriendin te blijven, in hoop, dat hij, bij een
gunstige wending van zaken, tot nadenken ko
men, en het verkeerde rijner handelwijze, inzien
(1). Men denke hier, onder anderen, aan de
gruwelijke mishandelingen, weilke hij eenen Koppe
Cornelis, en voornamelijk diens zoon, Koppe
Nannings, aandeed. Zie deswege Jongtijd, over de
- Pijnbank; Opmeer, Roomsch Holl. Martelaars-
rij, dat die martelaren zich schamen zouden, hen boek, en anderen.
geloofsgenooten te noemen, wijl deze.zelfs in de j (2). Die oven was in 1826, toen dit slot gesloopt
vlammen nog voor hunne beulen baden. Zoo werd, nog aanwezig. Hoe menigmaal betrad uc
verre waren zij van wraakzucht verwijderd. dien grond met huivering, wijl ik soms, in het
gehuil der hier nu hun verblijf houdende nacht-
Men heeft, om Sonoi en zijne medebeulen te vogelen, het gekerm dier ellendigen meende te
verontschuldigen, in het midden gebragt, dat die hooren. Zoo is een gevoelig hart, bij het her-
lieden, welke rij folterden, Van verraad beschul- denken aan dusdanige gruwelen, gestemd,
daar integendeel 'die martelaren.
digd werden; daar integendeel 'die martelaren,
welke hun geloof mo» hun bloed verzegelden,
alleen om hunne gevoelens gemarteld werden,
en dat niet een hunner een booswicht was. Maar
anderen beweren, dat zulks Sonoi niet veront
schuldig^ en veeleer ten bewijze strekt, dat zij,
welke hij zijne geloofsgenooten noemde, geen
deel aan deze gruwelen hadden, wijl hij dezelve
niet alleen tegen de letter der leer, en het uit
drukkelijk verbod der Hooge Overheid, maar ook
Wordt vervolgd.
Kerst-
EEN BESCHEIDEN WENSCH.
„Heb jij spms een verlanglijst voor
mis, beste man.
„Ja. Ik verlang alleen 4at ik van jouw vijf
^hcel tegen den wil der leden zijner kerk be- en dertig verlangens er dertig mag doorschrap-
dreef; terwijl dc anderen dezelve op uitdruk- pen."
kelijk hevel huns Kerkhoofds -(dc Stedehouder ONDER DE.PANTOFFEL.
van den pchtmoedigen Jezus!), ©n onder het j „Vader, 'wat 4s dat, een monoloog?"
blijde gejuich der geestelijke beulen en verblinde „Een monoloog, Koes, is een! gesprek tusschen
leken uitoefenden. Maar keeren wij, na dezen je moeder en mij."
WIT.
Stand zwart, 7 schijven, op: 1 8 19 29
30 38, dam op 45.
Stand wit, 9 schijven, op: 17 21 22
84 40 43 50, dam op 16.
PROBLEEM No. 6.
Auteur D. Kleen, WinkeL
ZWART.
25
28 31
WIT.
Stand zwart, 12 schijven», op: 3 7 10 12 tot 15
17 18 19 23 26, dam op 16.
Stand wit, 14 schijven, op: 21 24 27 tot 30 32
34 35 37 43 48 49 50.
Wit begint, geldt voor ieder probleem.
Oplossingen steeds binnen 8 dagen»
Correspondentie. J. S. te H. Wat u over
dien wedstrijd' schkeef hoogstwaarschijnlijk
deze herfst.