DE WITTE PAAL of JEUNE. m m Wt m m m m m m m w m De volf en de zeven geitjes. DAMRUBRIE91. li 9 9 9 is ÜP 9 H 21 fü m 9! n Even laehen. beletsel. Toen kwam het Congres, in 1885, met een wet, die de verwijdering gelastte van de onwettige afsluitingen. r.n de tijd der kleine landbouwers is aange broken. Overal, waar de grond het toelaat, komen de pionier-boeren. Menige Europeaan, ook meni ge Nederlander, heeft zich in dien tijd naar Amerika ingescheept en is een welvarend land bouwer geworden aan den anderen kant van den Grooter* Oceaan. De landbouw heeft na dien een groot deel van het terrein veroverd, wat niet beteekent, dat het veebedrijf verdrongen, is: het heeft zich vervormd, het is meer individualistisch gewor- Wat een verandering .teweeg gebracht door de uitvinding van het prikkeldraad! Nog zijn we er niet. De veeteelt bleef niet zelfstandig. maar werd in de jaren daarna door verschillende productiekrachten beinvn.ed Uet waren vooral de vleeschfabrieken te Cbi- cago en de spoorwegmaatschappijen, die inte resse hadden bij het veebedrijf. Eerst ging het vee levend naar de slachte rijen, waardoor de spoorwegmaatschappijen eer. gouden tijd meemaakten. Zij maakten hoe- ge vrachten voor *t vervoer van het levend vee. Maar do verbeteringen, de vervolmaking van -de kooltechniek, bracht hierin weer veran dering. De koeltechniek maakte het mogelijk, dat het vee ter plaatse werd geslacht en dal het vleesch in speciale koelwagefie naar de vleesch fabrieken werd gezonden. Daartegen verzetten de spoorwegmaatschap pijen zich met alle kracht, want hierdoor kon mot minder ruimte het vervoer plaats vinden. Een geslachte koe neemt immers minder plaats in dan een levend? En dus, zouden de veewa gens gedeeltelijk waardeloos worden. Door tarief machinaties hebben de spoorweg maatschappijen wel getracht deze ontwikke ling tegen te houden ,maar op den duur bleek zulks niet mogelijk. Het economisch meest zuinig systeem heeft het gewonnen. En het vervoer van geslacht 2. Zet de volgende woorden zoodanig onder elkaar dat van boven naar beneden gelezen een plaats in Zeeland voor den dag komt. Avond Oester^ Bloem Bollen Kruik Bram Berg N.B. Van elk woord één lettor gebruiken! 3. Vijf en vijftig en een 0; wolk stadje spelt men zoo? 4. Met b ben. ik viscb; me* m bederf ik veel; roet p vindt ge mij in de keuken; met t ben ik een voorzetselmet z ben ik met slim. Oplossingen zenden naar L. RoggeveeNieu we Rijn 49, Leiden. DRIE BOLLEBOOSJES. „*k Ga maken net als vadertje", Zegt Jan, ,.een schilderij, Met gras en mooie bloemetjes En schaapjes in de wei!" „En ik", lacht vroolijk Tineke, „Ik verf een groote koe! Ate vader strakjes binnen komt, Dan roep ik heel hard: „Boel" En zacht klinkt 1 stemmetje van broer: ,.D maak een goote sjoot Daar Stap ik jekkertjes dan in, Met beide beentjes bjoot!" M. G. Moeder Geit ging boodschappen doen naar de stad. Ze moest zeep, koffie, en suiker halen. Voor ze weg ging drukte ze haar zeven, kinder tjes nog eens goed op het hart, dat ze goed moesten oppassen," „Denk er aan, niet aan de messen komen; die bijten!" „Ja Moeder!" F.n ook niet aan de lucifers; die branden!" vee is tegenwoordig veel en veel grooter dan van levend vee. Het geslachte vee wordt tegenwoordig in spe ciale schepen met de noodige koelruimte, zelfs naar Europa Vervoerd. En zoo eten wij, voor lageren prijs dan het eigen inlandsche vleesch, het Amerikaansche, dat in bevroren, toestand den Oceaan over gaat. M. Michaêl werd door Sonoi, die zich over de aanwinst van zulk een5 bekwaam en verbitterd krijgsman verblijdde, terstond tot eersten hopman benoemd. Hier tror Michaêl, tot zijn uiterste verbazing Sicco, dien elkeen dood waande, aan het hoofti eener bende woeste vrijbuiters, weder aan. Lang twijfelde hij, of het dezelfde ware, totdat Sicco hem zelf aansprak. Deze verhaalde hem nu de gehcele toedragt der zaak. Hij kwam er openlijk voor Uit, dat, hij alleen oorzaak was van 'de branden, die er hadden plaats gehad. „Het „deed mij innig leed," zeide hij, „dat zij £e- „bluscht werden, en dus dat gevolg niet hadden, „hetwelk ik, uit haat tegen den Heer en rijnen „zoon, zoo gaarne gewenscht had. Uit spijt van „niet in mijn oogmerk geslaagd te zijn, snelde ik „ijlings naar het kerkhof van Haringhuizen, al- „waar ik eenige doodsbeenderen verzamelde, en „dezelve in mijne hut bragt; vervolgens stak ik „die in brand, en nam met mijne dochter de „vlugt. Wij maakten grooten spoed; doch, bij „het doorwaden van een moeras, zeeg Jenne, „door vermoeidheid en schrik bevangen, plotseling „aan mijne zijde neder, en gaf den geest. Op „eigene veiligheid bedacht, liet ik haar liggen, „en Spoedde mij voort. Naderhand heb ik ver- „nomen, dat men haar gevonden, en op een „naburig kerkhof begraven heeft." „Alzoo is „uwe dochter dan waarlijk dood?" vroeg Michaêl met aandoening. „Ja," antwoordde Sicco, „rij „is dood, maar haar vader, de oude Sicco, leeft „nog, om zich over haren dood, een gevolg der „Ja Moeder!" „En pas ook goed op, dat je de schaar niet 'aanraakt; die prikt!" „Ja Moeder!" En zoo zei moeder Geit nog een heeleboel. kleinigheden ens telkens antwoordden de geit jes: „Ja; Moeder!" Moeder ging. „Dag lieve kindertjes; denkt er om; niemand! in huis laten, en vooral de wolf niet, Begrepen?" „Ja Moeder!" Pas was moeder weg, of alle geitjes gingen spelen, één met de messen, een ander met de lucifers, een derde met de schaarallemaal dingen, die moeder verboden had. O, wat wa ren die leine geitjes ondeugend. Maar ze zouden hun straf wel krijgen, let maar op! De wolf had die moeder zien weggaan. Hij likte zich de baard, gromde eens, en dacht: ,Jk ga die geitjes opeten. Ik heb honger! Mmm wat zullen ze heerlijk smakenHij ging naar het geitenhuisje en klopte aan. „Wie is daar?" vroegen de geitje». „Tk ben het, jullie moeder; doe maar open", bromde de wolf. „Neen, je bent onze moeder niet, die heeft niet zoo'n zware stem. Je bent de wolf, en we doen niet open!" zeiden de geitjea De wolf ging weg; hij zocht bij de school een paar stukjes krijt en at die op. Toen kreeg hij een fijn stemmetje. Hij ging weer naar het geitenhuiflje en klop te weertik, tik, tik! „Wie is daar?" vroegen de geitjea „Ik ben- het, jullie moeder; doe maar open", zei de wolf met zijn fijn stemmetje. De geitjes keken elkaar aan. Maar één had ander de reet van de deur gegluurd snr daar de zwarte pooten van den wolf gezien. Hij zei: „Neen, je bent onze moeder niet. Je hebt veel te zwarte pooten", De wolf ging weer heen. Hij liep naar den molen, ei» smeerde zijn pooten vol meel, zoodat ze spierwit zagen. Toen klopte hij voor de derde maal aan klop, klop, klop! „Wie is daar?" „grieven, mijn geslacht, mij zelve n, en haar, „bijzonder door net geslacht van den Heer uwer „plaats sinds j'aren aangedaan, te wreken. Nu „leef ik regt in mijnen kring," wijl dezelve mij „daartoe de middelen in de hand geeft. Men „roemt, men bewondert mijnen móea en ijver, „ter bevordering der goede zaak, zonder te we- „ten, dat ik mij niet het minste bekommer, „of de Paus nog langer zijne geestelijke magt in „dit land zal uitoefenen, dan of de Prins, en al „die geleerde schriftvormen, hem eenen vinger „zullen afkappen. Neen, het is die edele wraak, „waardoor mijn voorvaderen, de groote Mag- „nusscn, zich zoo voordeelig onderscheiden heb- „ben, toen zij het bloed van Noren, Kennemers „en Sarracenen bij beken vol deden stroomen. „Voorloopig wreek ik npj nu op eik, die van „Hollandsenen of Kennemer adel is, terwijl ik „den Frieschen adel mijne broederen noem, en „dien bescherm. O, dat God of de satan, dat „is mij om het even, eenmaal geve, dat 'die „jonker, die mij mijne laatste hoop op herstel ling van jnijnen naam ontnam, in mijne hah- „den va 11e, of cUt ik daar ter plaatse aan mijnen „wrevel den vrijen teugel moge vieren. Dan zal „mijne wraak, alles, wat ik tot dus verre be- dreef, de kroon opzetten; dan zal men weldra „uit dat slot, hetwelk van de afbraak van den ,-burg mijner voorvaderen gedeeltelijk werd opge bouwd, en waarop thans dat kostelijk marmer „prijkt dat één mijner voorouderen van de puinen „van Carthago derwaarts bragt, even als uit mijne „hut, de vlammen zien opstijgen; en, o, dat „men dan in deszelfs assche waarlijk beenderen „mogt vinden, van hen, die hetzelve nu bezitten," Hier rolden zijne oogappelen zoo vreeselijk in zijn hoofd, dat Michaêl er van schrikte. Toen hij een weinig bedaard was verhaalde deze hem, om welke oorzaak hij de aienst van Spanje verlaten had. „Alzoo," hernam Sicco, „hebt gij ook bil- „Hjke redenen, om u op hen, die u griefden, te „wreken. Welaan, wij willen voortaanelkander, „als broeders, in onze wraakoefeningen behulp- „zaam zijn." En inderdaad, Sicco hield zich bestendig bezig, met edellieden, welke niet va» Frieschen oorsprong waren, te tergen, en hunne „Ik ben het, jullie moeder, doe maar open! piepte de wolf. Alle geitjes gluurden onder de deur en zagen de witte pooten. „Het is onze moeder", zeiden de geitjes en. deden de deur open. Maar o! wa; schrokken ze! De wolf stapie grijnzend binnen! De geitjes vluchtten waar ze konden: één in de stoof, één onder de tafel, een. in de kast, een onder een stoel, een ach ter kastje, éen in de klok. en éen in den schoorsteen. Maar de wolf had de eerste zes al heel gauw te pakken en slokte ze levend met huid en haar naar binnen. De zevende kon hij niet vinden. Hij bromde wat en» waggelde met zijn dikke buik naar bui ten. En *t zevende geitje bleef doodstil in den schoorsteen zitten. Na een pqpsje kwam moeder thuis. Ze zag haar kindertjes niet, en aan de wanorde in de kamer begreep ze wel, dat de wolf er geweest was. Schreiend ging ze de kachel aanmaken. Maar wat was dat? Hoorde ze daar niet pra ten? Ze luisterde, ja waarl ijk: *t was of een van haar kindertjes wat zei! Ja, daar. hoorde ze 't weer. ..Mboder, moeder maakt *t vuur niet aan of anders zal ,ik verbranden!" Vlug doofde moeder *t vuur uit en daar kwam een van haar kindertjes voor den dag. Spoedig wist moeder Geit wat er gebeurd was. Met een groote schaar gewapend, liep ze de deur uit en vond de wolf liggen slapen. Voor zichtig knipte ze hem de buik open endaar sprongen de zes geitjes verheugd weer naar buiten; ze hadden 't erg benauwd gehad! Toen vulde moeder de buik van den wolf met stee- nen en naaide hem dicht. Toen gingen moeder en kinderen naar huis. Na een poosje werd de wolf wakker. Hij had dorst en liep naar de sloot om te drinken. Hij bukte zich voorover, maartoen vielen de steenen naar voren, de wolf viel in het water enverdronk! Zoo kreeg hij zijn verdiende loon! woningen te vernielen; terwijl Michaêl het steeds nier welligt niet verwachten uitstap, tot onze op de geestelijken gemunt had, omdat één hunner geschiedenis terug, hem toegevoegd had, dat men lieden van zijn IX. gevoelen geen woord behoefde te houden. Beiden 1 waren ook tegenwoordig, toen men de abdij van Egmond, een geestelijk, maar tevens oud-adellijk geslicht, vernielde, waardoor Holland's oude Kro- nijken, nevens zoo vele andere oude handschriften, verloren gingen, en de Vaderlandsche Geschie denis, ja, het geheele rijk der letteren, een on herstelbaar verlies leed. Zoo vonden dan Michaêl en Sicco beide, onder eenen bevelhebber als Sonoi, "(van wien Boomkamp, in zijne Geschie denis van Alkmaar, zegt, dat Roomsch of gegoed te zijn, bij hem eene onverdragelijkc zaak was) gelegenheid, om aan "hunne wraakzucht bot te vieren; onder eenen bevelhebber, die zoo Hopman Krok, met het hoofdkwartier van Sonoi, hier mede aangekomen zijnde, was nu meer dan ooit in wrevelmoed ontstoken. Zijn eerste weg leidde naar de woning des baljuws, al waar hij als een woest krijgsman binnentrad. De baljuw was gevlugt. Helena kwam hem te geraoet, en schrikte voor zijn' woesten blik, welke echter, bij hare verschijning, min of meer zachter werd: „Uw vader is gevlugt," zeide hij, „en geene gees telijken zijn ons meer in den weg: welaan, mijne „Helena, wat kan ons nu langer wederhouden, om ons, in spijt van hen terstond door eenen predikant te aoen verbinden?" Helena trad van TOCH IETS TE BEWONDEREN. „De familie van. mijn vrouw heeft op alles wat te zeggen. Er is maar een ding,- dat die lui bewonderen." „Wat dan?" „Mijn keus van een vrouw." vaak van hoogerhand vermaand werd, om zijne schrik terug. Op hare vraag, hoe hij, die voor soldaten beter in toom te houden;' doch hij. vreemd van den waren geest der zaak, die hij verdedigde, was daar de man niet toe. Het dezen gewoon was, alles bedaard te overwegen, nu zoo zonder overleg kon te weik gaan? ant woordde hij, dat het gebeurde, gevoegd bij zijnen waar, hij was een dapper en beleidvol krijgsman, tegenwoordigen stand, hem noodzaakte, zoo en wien de Prins, bij gebrek van bekwame opper- i niet anders te handelen. En toen Helena hem hoofden, niet kon dhtberen; maar, aan den 1 onder het oog bragt, dat rij juist nu wel degelijk andereu kant, een zeer wreed en schraapzuchtig verpligt was, zich omtrent hem .niet te overijlen, aanvoerder, cue gaarne lieden als Sicco en Michaêl wijl zij zoo veel van zijne gepleegde wreedheden Verzoeke alles betreffende deze rubriek te zenden aan C. Amels Wz, Win kei. Oplossing PROBLEEM No. 2. Auteur D. Kleen. Wit: 3329, 42—37, 37-31, 47—41, 43-38. 27 9. 94, 4 35, wint. Zwart: 24 33, 35 24, 26 37, 37 46, 46 32, 16 18, 12 2L v~o gaarne in dienst had, om zijne plannen uit te voeretL Nadat Haarlem in de handen der Spanjaarden viel, en deze zich gereed maakten, om nu Alk maar te belegeren, ging Sonoi, in plaats van zijne positie op de smalle landtong bij de Bever- Oplossing PROBLEEM No. 2. Auteur D. Kleen wijl rij zoo veel van zijne gepleegde omtrent weerlooze menschen, gehoord had,, moest de teleurstelling welke hij omtrent haar onder-OQ oo oi oc 1 vonden, en hem het hoofd op hoi gebragt had, ter L ^90 wint verontschuldiging dienen. Hoezeer nu Helena ge- Zwart: Zo 28, 15 29, 40 20. voelde, dat nare liefde voor hem, met wien zij zoo vele genoegchjk uren had dóorgebragt, en ~IJ~~ uau uuui Ljtui r'i wijk, te nemen, terug, en vestigde zijn hootd- dien rij nog wel voor verbetering vatbaar achtte, kwartier te Schagen. Zoodra deze tijding zich in j nog niet geheel was uitgedoofd, kon rij echter het leger verspreidde, was hopman Michaêl harte-niet besluiten, om in dezen toestand," waarin rij lijk verheugd. Nu hoopte hij (in wien zich nu in de uiterste verlegenheid omtrent het lot van Goede oplossingen, ontvangen van: A. Sloo- ves Kz., Winkel, A. Wit, Lutjewinkel, P. de Groot, Warmenhuizen, J. Vries, Keinsmerbrug, J. Sterk, Hoogwoud, N. N„ Schagen. die sluimerende trek in rijn karakter, welken wij reeds in den beginne dezer geschiedenis schetste, zoo geheel ontwikkelde) zich op den baljuw 4e wreken, en Sicco werd, van blijdschap, bijna zinneloos. Hij zwoer, dat er nu van dat geslacht, dat hem en zijne dochter zoo vernederd had, geene ribbe aan zijne wraak ontgaan, en van des haren vader verkeerde, zich, zonder deszelfs toe stemming, en wel door eenen predikant, met hem te doen verbinden. Zij verzocht dus tijd van beraad, tevens hem demoedig biddende, dat hij toch rijn' geheelen invloed en gezag zoude aanwenden, om de mis handelingen, welke zijne manschappen gedurig PROBLEEM No. 5. Auteur N. N. te Schagen. ZWART. zelfs huis niet een steen op den anderen zoude onschuldigen en onweerbaren aandeaen, te keer blijven. Dit strookte echter niet met het plan van te gaan„Bedenk, Michaêl," zeide zij, .dat hier Sonoi: deze wilde juist op dat huis zijnen intrek maar zeer weinige vijanden van de zaak, welke nemen, en voortaan zijne onderhebbende man-1 gij verdedigt, te vinden zijn; bedenk, dat dit de schappen»beter in toom houden. Te dien einde liet. „plaats is, waar uwe wieg en bakermat stond; hij den wraakzuchtieen Sicoo in den toren te Egmond op den Hoef opsluiten, (alwaar dit mon- „waar rij zoo menig genoegen genoot, en zoc „dikwerf deeldet in de vermaken uwer school ster in razernij stierf) en trok daarop naar I „en speelmakkers, van welke nog voo vele die u Schagen. Hier vierde Sonoi, door eenen raad, „hoogachtten en beminden, aanwezig zijn, en uwe welken men niet te onregt den naam van den nieuwen bloedraad ggf ondersteund, aan zijne schraapzucht en wreedheid den ruimen teugel, door menschen, louter op vermoeden van ver standhouding met den vijand, onmenschelijk" te folteren (1). Sommige, hunner onschuld bewust, stonden alles door; andere, door pijn gedrongen, noemden maar iemand als deelgenoot op, en dit was genoeg, om oök dezen te pijnigen. Nog heden wijst men in de onderste kamer van het westelijkste vierkant des kasteels de foltertui gen aan, onder anderen, een' kleinen oven in „En," zeide Michaêl, „waar men mijnen vader, „na hem van rijn bestaan beroofd te hebben, „dwong om te vlugten, terwijl men zijne goederen „in beslag nam; waar men omtrent mii eene Jplegtige gelofte verbrak, en mij honend weg zond. Maarx" vervolgde hij, „om u, Helena „beminde mijner ziel, om u- zal ik blies aan renden, wat in mijn vermogen is, om mijn volk „te beteugelen. Welaan, voldoe aan mijn ver hangen, en zelfs uw vader zal niet vervolgd .worden." Helena, wel wetende, dat dit laatste den muur (2), tegen welken men die ongeluk- niet in^ zijne magt stond, verzoekt nogmaals uit- kigen met de voeten - Maar hier beeft mijne stel. Hij vergunde haar lijd tot morgen; doch toen hand. hier weigert rij mij de noodige hulp, hij kwam om haar besluit te vernemen, was zij terwijl mijn hart, dat, bij het vermelaen der verdwenen. Zij had Ada, welke nu met Hoflaan gruwelijke gezegden en daden van den vcrach- gehuwd was, en op de Terpen, even buiten deze telijken Sonoi, reeds zoo veel ondervond, door plaats, woonde, met haren henarden toestand deze alles overtreffende wreedheden met afgrijzen bekend gemaakt, en het was op voorstel van deze, en tevens op aanraden van naren broeder Hoog- 1 (g 5 6 10 11 15 16 20 21 9 25 26 30 31 99 35 40 45 46 50 vervuld wordt, te meer, wijl dezelve bedreven werden door menschen, welke zich Christenen, en wel hervormde, dat is, in dezen zin, verbe terde Christenen noemen; het ik ook al genoeg, dat men nu nog, na verloop van zoo vele jaren, tranen stort, wanneer men dezelve in de geschie- j zouae. denissen leest. Zoo gaf dan deze Sonoi (een vreemdeling), benevens rijnen bloedraad, eenen tegenhanger tegen het tafereel der martelingen, hunnen geloofs genooten aangedaan;- en juist daardoor toonden land, dat Helena besloot, om eenigen tijd bij hare vriendin te blijven, in hoop, dat hij, bij een gunstige wending van zaken, tot nadenken ko men, en het verkeerde rijner handelwijze, inzien (1). Men denke hier, onder anderen, aan de gruwelijke mishandelingen, weilke hij eenen Koppe Cornelis, en voornamelijk diens zoon, Koppe Nannings, aandeed. Zie deswege Jongtijd, over de - Pijnbank; Opmeer, Roomsch Holl. Martelaars- rij, dat die martelaren zich schamen zouden, hen boek, en anderen. geloofsgenooten te noemen, wijl deze.zelfs in de j (2). Die oven was in 1826, toen dit slot gesloopt vlammen nog voor hunne beulen baden. Zoo werd, nog aanwezig. Hoe menigmaal betrad uc verre waren zij van wraakzucht verwijderd. dien grond met huivering, wijl ik soms, in het gehuil der hier nu hun verblijf houdende nacht- Men heeft, om Sonoi en zijne medebeulen te vogelen, het gekerm dier ellendigen meende te verontschuldigen, in het midden gebragt, dat die hooren. Zoo is een gevoelig hart, bij het her- lieden, welke rij folterden, Van verraad beschul- denken aan dusdanige gruwelen, gestemd, daar integendeel 'die martelaren. digd werden; daar integendeel 'die martelaren, welke hun geloof mo» hun bloed verzegelden, alleen om hunne gevoelens gemarteld werden, en dat niet een hunner een booswicht was. Maar anderen beweren, dat zulks Sonoi niet veront schuldig^ en veeleer ten bewijze strekt, dat zij, welke hij zijne geloofsgenooten noemde, geen deel aan deze gruwelen hadden, wijl hij dezelve niet alleen tegen de letter der leer, en het uit drukkelijk verbod der Hooge Overheid, maar ook Wordt vervolgd. Kerst- EEN BESCHEIDEN WENSCH. „Heb jij spms een verlanglijst voor mis, beste man. „Ja. Ik verlang alleen 4at ik van jouw vijf ^hcel tegen den wil der leden zijner kerk be- en dertig verlangens er dertig mag doorschrap- dreef; terwijl dc anderen dezelve op uitdruk- pen." kelijk hevel huns Kerkhoofds -(dc Stedehouder ONDER DE.PANTOFFEL. van den pchtmoedigen Jezus!), ©n onder het j „Vader, 'wat 4s dat, een monoloog?" blijde gejuich der geestelijke beulen en verblinde „Een monoloog, Koes, is een! gesprek tusschen leken uitoefenden. Maar keeren wij, na dezen je moeder en mij." WIT. Stand zwart, 7 schijven, op: 1 8 19 29 30 38, dam op 45. Stand wit, 9 schijven, op: 17 21 22 84 40 43 50, dam op 16. PROBLEEM No. 6. Auteur D. Kleen, WinkeL ZWART. 25 28 31 WIT. Stand zwart, 12 schijven», op: 3 7 10 12 tot 15 17 18 19 23 26, dam op 16. Stand wit, 14 schijven, op: 21 24 27 tot 30 32 34 35 37 43 48 49 50. Wit begint, geldt voor ieder probleem. Oplossingen steeds binnen 8 dagen» Correspondentie. J. S. te H. Wat u over dien wedstrijd' schkeef hoogstwaarschijnlijk deze herfst.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1923 | | pagina 14